Naamkunde. Jaargang 22
(1990)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
Een statuut- en plaatsbepaling van de naamkundeVoor Jean-Pierre Chambon De volgende opmerkingen zijn bedoeld als methodologische reflecties op het statuut en de plaats van de naamkunde binnen de filologische disciplinesGa naar voetnoot(1). Vaak wordt de onomastiek als een hulpdiscipline gedefinieerdGa naar voetnoot(2), alsof ze geen autonoom onderzoeksobject zou hebben. Het feit dat het naamkundig onderzoek een combinatie vereist van taalkunde, (locale) geschiedenis, filologisch tekstonderzoek, archeologieGa naar voetnoot(3), etnografie, enz. kan geen argument vormen om haar autonoom statuut te ontkennenGa naar voetnoot(4). Ook het feit dat de naamkunde meerdere methodes (o.a. een meer historisch en meer linguïstisch georiënteerde methode) insluit, kan niet ingeroepen worden als een argument tegen de autonomie: meer dan een wetenschap (b.v. taalkunde, geschiedenis, economie) wordt gekenmerkt door een vruchtbaar samengaan van verschillende methodes. Wel is het zo dat op het terrein van de naamkunde niet steeds dezelfde methodologischeGa naar voetnoot(5) eisen (i.v.m. het aanleggen van het | |
[pagina 88]
| |
onderzoekscorpus, de geografische veldomschrijving van de eigennamen of van hun bestanddelen, en de taalkundige analyse van het materiaal) worden gesteld of gerespecteerd, maar dat is een feitelijk probleem, en geen principekwestie. Het onomastisch onderzoek wordt meestal gevoerd binnen een taalkundige groep of subgroep: zo bestaat er naast ‘Germaanse naamkunde’, ook ‘Nederlandse naamkunde’, en naast ‘Romaanse naamkunde’ ook ‘Franse’ of ‘Waalse naamkunde’. Een vraag die men zich daarbij kan stellen is: vormen deze vertakkingen niet arbitrair afgelijnde onderdelen van de algemene naamkunde? Er dient eerst en vooral op gewezen dat deze vertakkingen beantwoorden aan zeer nuttige taakverdelingen (die trouwens aan de basis liggen van onderzoekstradities) en aan bestaande types van onderzoek. Ten tweede moet aangestipt worden dat onderverdelingen als ‘Romaanse naamkunde’Ga naar voetnoot(6) of ‘Keltische naamkunde’ niet echt arbitrair zijn: ze beantwoorden aan een historisch-linguïstische realiteit (nl. de types van antroponymische of toponymische naamgeving eigen aan deze taalgroepen). Men kan in dit opzicht een nuttig onderscheid maken tussen een linguïstische definitie van een onomastisch onderzoek (b.v. ‘Waalse antroponymie’)Ga naar voetnoot(7) en een geografische omlijning van een studie (b.v. ‘de toponymie van Frankrijk’)Ga naar voetnoot(8); de rol van de historische component is in de twee gevallen verschillend. | |
[pagina 89]
| |
Het probleem van de verbanden tussen de naamkunde en andere disciplines is hiermee nog niet van de baan. De verbanden kunnen op verschillende wijze opgevat worden:
(a) Men zou kunnen denken aan een onderscheid tussen ‘disciplines’ (of ‘wetenschappen’) - die aan perspectieven of invalshoeken beantwoorden - en ‘types van onderzoek’: men zou dan b.v. kunnen spreken van het samentreffen van een aantal disciplines in een bepaald onderzoekstype (zo kan de ‘geschiedenis van België’ als onderzoekstype op vruchtbare wijze een taalkundige en onomastische invalshoek integreren; bij de studie van de Belgische naamkunde kan (of beter, moet) men dan geschiedenis en taalkunde betrekken)Ga naar voetnoot(9).
(b) Men kan ook binnen de naamkunde een verdeling aanbrengen, waarbij de verbanden met b.v. (locale) geschiedenis en (algemene) taalkunde gestratifieerdGa naar voetnoot(10) worden: zo kan men van een micro-toponomastisch onderzoeksniveauGa naar voetnoot(11), waarbij het heem- en geschiedkundig materiaal ten volle gebruikt kan worden, naar een macro-toponomastisch niveau opklimmen, waarin de klemtoon ligt op de taalkundige analyse (waarbij vaak de grenzen tussen taalgroepen worden overschre- | |
[pagina 90]
| |
den)Ga naar voetnoot(12). Op het ‘hoogste’ niveau kan men dan een soort ‘grammatica’ van de eigennamen ontwikkelen: types van benoemingGa naar voetnoot(13), types van verschuivingen in de naamgevingGa naar voetnoot(14), de strikte referentialisatie van soortnamenGa naar voetnoot(15), derivaties op eigennamenGa naar voetnoot(16), de syntagmatische structuur van eigennamenGa naar voetnoot(17), enz. | |
[pagina 91]
| |
(c) Men kan het probleem ook aansnijden op het niveau van de onomastiek in het algemeen. Wat is de preciese verhouding van de naamkunde tot de taalkunde, tot de geschiedenis, tot de sociologie en de psychologie (c.q. de ‘Völkerpsychologie’)? Hier komt het ons voor dat we vanuit het type van ‘primair materiaal’ kunnen argumenteren voor een autonoom statuutGa naar voetnoot(18) van de naamkunde: het voorwerp van de naamkunde zijn eigennamen, referentgerichte taaltekens (waarvan de vorm en de betekenis, en beider evolutie, worden bestudeerd), en geen van de andere bovengenoemde disciplines heeft hetzelfde voorwerp. Wel dient hierbij aangestipt dat de naamkunde dan specifieke banden heeft met de historisch-descriptieve lexicologie (die, als ze primair historisch gericht is, ‘etymologie’ wordt genoemd)Ga naar voetnoot(19): in beide gevallen staat de morfologische en semantische analyse van lexemen centraal. De naamkunde overschrijdt echter in die zin de lexicologie (in de mate dat deze beperkt blijft tot de beschrijving van betekenisinhouden) door een vast contact met de benoemde realiteit (vaak in verband met een specifieke communicatieve situatie)Ga naar voetnoot(20); vanuit het standpunt van de semiotiek, zijn naamkunde en lexicologie dan nog verschillend: het object van de naamkunde zijn tekens die bestudeerd worden vanuit een geactualiseerd gebruik, terwijl de lexicologie vertrekt vanuit virtuele inhouden (waarvan dan wel in tweede instantie het gebruik kan worden bestudeerd)Ga naar voetnoot(21). | |
[pagina 92]
| |
Vanuit het standpunt van het ‘primair onderzoeksvoorwerp’ kan men aan de naamkunde een autonoom statuut toekennen, waardoor het geen onderdeel wordt van de geschiedenis, van de psychologie, of van de lexicologie. Autonomie is in dit geval geen synoniem van isolatie. De aard zelf van dit voorwerp, nl. de eigennamen als historische gegevens in hun band met historische realiteiten, maakt het onmogelijk om het naamkundig onderzoek los te weken van historisch, sociologisch, psychologisch, etnografisch onderzoek. Maar de convergentie van taalkundige, psychologischeGa naar voetnoot(22), antropologische en geschiedkundige interesses is ook het beste bewijs voor het feit dat de eigennaam het linguïstische teken is dat het sterkst verbonden is met de menselijke ervaringGa naar voetnoot(23).
Leuven P. Swiggers N.F.W.O. |
|