Naamkunde. Jaargang 22
(1990)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Specifieke bestanddelen van het Lommelse onomasticon0. InleidingHet is duidelijk dat het Lommelse namengoed kadert in de plaatsnaamgeving van de Kempen. Het karakter van zijn nederzettingsnamen (oorspronkelijk natuurnamen), de benaming van de woeste gronden (moeras en heide) en het cultuurland onderscheiden zich grosso modo weinig van de in de Antwerpse, Limburgse en Noordbrabantse Kempen voorkomende bestanddelen. We kunnen ons niettemin afvragen in welke mate de grensligging van Lommel, die geografisch en in het dialect tot uiting komt, ook naamkundig geconcretiseerd wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0.1. GeografieDe gemeente Lommel is gelegen in het noordwesten van de provincie Limburg en m.a.w. te situeren in het hart van de Kempen, d.w.z. daar waar de Noordbrabantse, Limburgse en Antwerpse Kempen elkaar raken. De fusie der gemeenten (1 januari 1977) bracht voor Lommel geen wijziging van zijn grondgebied met zich mee; de oppervlakte bleef 10.233 ha. Vóór 1977 was Lommel hiermee de meest uitgestrekte gemeente van Limburg en de derde grootste van België. Lommel is gelegen op de grens van de Kempense Vlakte (de laaggelegen Antwerpse Kempen) en het Kempens Plateau (de hoger gelegen vlakte in de Limburgse Kempen). Het Plateau daalt in het zuidoosten van de gemeente geleidelijk af en gaat noord- en westwaarts over in de vlakte. In het zuidoosten ligt Lommel op een niveau van 54 m. In het noorden en het westen zijn de laagste punten respectievelijk 40 m en 37 m. Doorheen Lommel loopt van het zuidoosten naar het noordwesten een hoge stuifzandrug met een reeks uitgestrekte duinencomplexen (de zgn. Lommelse ‘bergen’). Deze zuidoost-noordwest gerichte welving vormt zo de waterscheidingslijn tussen de stroomgebieden van de Maas en de Schelde. Hydrografisch is daarom Lommel als een brongebied en een bovenloopsite te karakteriseren. In de buurt van de waterscheidingslijn ontstonden een aantal kleine beken, hoewel het aantal van deze ‘lopen’ of ‘rijten’ duidelijk minder dicht is dan in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sommige buurgemeenten. Hoe klein deze ‘rijten’ ook zijn, ze liggen aan de basis van de oudste (middeleeuwse) nederzettingen. Karakteristiek voor de hele Kempen en voor Lommel in het bijzonder is de aanwezigheid van de laag dekzand, waarmee het door afzetting van de Maas reeds aanwezige grintmateriaal werd overdekt tijdens de laatste ijstijd (70.000-10.000) v. Chr. Deze deklaag bestaat hoofdzakelijk uit relatief grove zanden en is van een variërende dikte (van 20 cm tot meer dan 125 cm). Op het centraal gelegen dekzandplateau (Hoog Lommel) ontwikkelde zich tijdens het Atlanticum en Boreaal een loofbosvegetatie (beuk, berk, eik)Ga naar voetnoot(1). Na het rooiingsproces (reeds voltrokken omstreeks 1000!)Ga naar voetnoot(2) ontstonden op deze relatief vruchtbare dekzandgronden de oudste akkercomplexen. De dekzandbodem werd hierbij verrijkt door de aanvoer van potstalmest (door de mest gedrenkte heideplaggen). Doordat ook het nog aan de heideplaggen vastzittende zand op de akkers terechtkwam, ontstond op geregeld bemeste akkers een ophoging of ‘plaggendek’, dat in Lommel een gemiddelde dikte heeft van 80 cm. Eeuwenlang waren de meest dominante aspecten van het Lommelse landschap de afwezigheid van bossen (loofbos) en de massale aanwezigheid van ‘woeste’ heidegronden. In 1794 bedroeg de oppervlakte houtwas slechts 67 ha, wat lang niet 1% van de totale oppervlakte uitmaakteGa naar voetnoot(3). In 1825 noemt A.C. Brock Lommel ‘een groot en wijd uitgestrekt dorp dat rondom in de woeste heide ligt...’Ga naar voetnoot(4). Tot in het midden van de vorige eeuw bleef drie kwart van het hele grondgebied onontgonnenGa naar voetnoot(5). De wet van 25 maart 1847, die het in exploitatie nemen van de gemeentelijke gronden oplegde, luidde de aftakeling in van de oude ‘heerdgangen’, waarop elk gehucht het weiderecht voor zijn schapen had. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0.2. Historische schetsEen belangrijk stempel op de middeleeuwse lokale geschiedenis drukten de kapittelkerk van Hilvarenbeek (Noord-Brabant) en de Norbertijnerabdijen van Averbode en Postel. De kanunniken van Hilvarenbeek verwierven omstreeks 990 de grondheerlijkheid of ‘villa’ van Lommel, stichtten er een bescheiden ‘quarta capella’ (de eenvoudigste vorm van de drie soorten kerken, die in het dekenaat Hilvarenbeek bestonden), hadden het begevingsrecht en hieven de tienden. De abdij van Averbode baatte vanaf 1227 twee hoeven uit volgens het systeem van de Kempense tijdpacht. Daarnaast hief ze vanaf de 16de eeuw cijns op een belangrijk deel van het bestaande cultuurlandGa naar voetnoot(6). De abdij van Postel ten slotte verwierf in 1304 van de Brabantse hertog het monopolie van het gemaalGa naar voetnoot(7). De hierboven geschetste ontwikkeling doet vermoeden dat Lommel in de Late Middeleeuwen een heerlijkheid was, waar plaatselijke heren of (en) een abdij grondheerlijke rechten uitoefende(n). Dit was geenszins het geval. In de loop van de 12de eeuw werd Lommel een hertogsdorp, rechtstreeks afhankelijk van de hertog van Brabant. Vanaf die periode onderscheidde Lommel zich hierdoor van de Limburgse dorpen, die in het Ancien Régime aanvankelijk bij het graafschap Loon en, na 1366, bij het prinsbisdom Luik behoorden. Lommel was het meest zuidelijk gelegen dorp in de Meierij van 's-Hertogenbosch, een van de 4 bestuurlijke entiteiten waarin het hertogdom Brabant destijds was ingedeeld. In de loop van de 14de eeuw verwierf Lommel van de Brabantse hertog het recht van ‘vrijheid’, een predicaat dat historisch nogal wat vragen oproept. Naast de traditionele steden ('s-Hertogenbosch, Helmond en Eindhoven) kwamen in het zuiden van de Bossche Meierij een aantal min of meer verstedelijkte nederzettingen voor, vrije dorpen of ‘vlekken’, zonder muren, maar gekenmerkt door de inrichting van markten en jaarmarktenGa naar voetnoot(8). Naast dit recht van ‘vrijheid’ verleende Jan IV in 1422 een aantal privileges, waarbij hij duidelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door politieke en militaire motieven was geïnspireerd. Het Brabantse Lommel lag immers aan de rand van de Meierij van 's-Hertogenbosch, ten zuiden de Luikse enclave Luyksgestel en naar het oosten tegen de grens van het prinsbisdom Luik, m.a.w. in een zone waar de belangenconflicten tussen de hertogen van Brabant, de bisschoppen van Luik en de graven van Gelre vanaf de tweede helft van de 13de eeuw zeer scherp tot uiting kwamen. De opstand van de Noordelijke Nederlanden tegen Spanje had voor Lommel als meierijdorp noodlottige gevolgen. De Staten-Generaal in Den Haag verwierf de souvereiniteit over de hele Meierij van 's-Hertogenbosch, die na 1648 als Generaliteitsland bij de Republiek der Verenigde Nederlanden werd gevoegd. Lommel werd rechtstreeks door Den Haag bestuurd, waarbij een volksvreemde secretaris uit het Noor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den de spelfiguur was. De rooms-katholieke eredienst moest de plaats ruimen voor het protestantisme: de parochiekerk werd in beslag genomen, er kwam een verbod op de uitoefening van de katholieke eredienst, het onderwijs kwam in protestantse handen, de kerkelijke goederen werden openbaar verkocht en een protestantse minderheid bepaalde het reilen en zeilen in de gemeenteGa naar voetnoot(9). Door middel van een aantal plakkaten werd de katholieke bevolking van Lommel onderdrukt. Na 1700 trad er een verzachting van de toestand in en werd het katholieke geloof oogluikend weer toegelaten. Pas na de inlijving van Lommel bij de Bataafse Republiek (1795) nam de protestantse invloed gevoelig af; in 1808 werd de parochiekerk opnieuw gewijd en weer voor de katholieke eredienst in gebruik genomen. Het in 1807 gesloten Verdrag van Fonteinebleau hield voor het tot dan toe Hollandse Lommel de overgang naar het Franse keizerrijk in en dit in ruil voor de enclave Luyksgestel, die bij het koninkrijk Holland werd gevoegd. Na de uitvaardiging van het Souverein Besluit van koning Willem I (24 januari 1815) werd echter Lommel opnieuw met de Verenigde Nederlanden herenigd en bij de provincie Noord-Brabant (kanton Eindhoven) gevoegd. De gebeurtenissen van 1830 maakten ten slotte een einde aan het wel zeer noordelijk getinte verleden van Lommel, zij het dat deze (definitieve) overgang naar het Zuiden een tumultueus verloop kende. In de zitting van 15 november 1830 beloofde de pas verkozen gemeenteraad te gehoorzamen aan het Voorlopig Bewind. Hiermee was de feitelijke overgang van Lommel naar België nog niet geregeld en kwam de touwtrekkerij op internationaal vlak pas voorgoed op gang. Krachtens de protocollen van januari 1831 behoorde Lommel bij Nederland, omdat de gemeente in 1790 onder het gezag van de Staten-Generaal stond. Volgens de 24 artikelen van 15 oktober 1831 bleef echter het hele arrondissement Hasselt, dus ook Lommel, bij België. In de memorie van 14 december 1831 eiste Nederland de gemeente op, doch kreeg tijdens de Conferentie van Londen (4 januari 1832) te horen, dat volgens de grensregeling, aangegeven in de Hollandse memorie van 5 september 1831, Lommel op Belgisch grondgebied lag. De Londense | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
conferentie had namelijk met het criterium van 1790 bij de opstelling van de 24 artikelen geen rekening gehouden. Lommel werd dus, en ditmaal definitief, Belgisch grondgebied. Het zou nochtans duren tot 8 augustus 1843, vooraleer de begrenzing van het Belgische Lommel en Nederland voorgoed werd vastgelegdGa naar voetnoot(10). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0.3. Het Lommelse dialectIn het Kempense taallandschap neemt het Lommels een vrij unieke plaats in. Vermoedelijk komt er in ons taalgebied nergens anders zo een hoge concentratie van relicteilanden voor, die met de fysische geografie (lees: de onvruchtbare uitgestrekte heidegronden) in verband gebracht moet wordenGa naar voetnoot(11). Anderzijds heeft het Lommels geen exclusief westelijk of oostelijk karakter, maar vertoont het duidelijk de trekken van een overgangsdialect tussen het Limburgs en het Brabants. Eeuwenlang was Lommel politiek Brabants, maar vanwege zijn ligging aan de grens van het graafschap Loon bleef het niet ongevoelig voor oostelijke taalinvloeden. Wat A. Stevens voor Haspengouw heeft geconstateerdGa naar voetnoot(12), geldt dus ook voor Lommel, zij het dat in de destijds dunbevolkte Kempen deze overgang tussen Oost en West minder geleidelijk is verlopen. De brede strook heidegrond tussen Lommel en de dorpen met Westlimburgse tongval (Dommellands) fungeerde als bufferzone en viel in de eerste fase samen met de grens tussen het hertogdom Brabant en het prinsbisdom Luik. In een tweede fase bleven hier de westelijke vernieuwingen (invloed van de opkomende Brabantse steden!) steken. Het Lommels vertoont dan ook alle kenmerken van een overgangsgebied waar Oost en West over elkaar heenschoven. Cfr. J. Goossens: ‘Lommel spreekt geen Limburgs meer; zijn dialect sluit het best aan bij dat van de Noordbrabantse-Kempenlandse dorpen uit de buurt’Ga naar voetnoot(13). Samen met Arendonk (noorden van de provincie Antwerpen) is Lommel de enige Belgische gemeente met een Noordbrabants taalkarakter. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Gemeente en zavel: namen voor de woeste gronden en sublokale woonkernen.Gemeente: beneuen die ghemeint, 1397, A.C. 1118; op de heyde en(de) gemeynte van Loemel, 1470 (copie dd. 1604), Br.K. 5074, 10r; aen die gemeynte, 1521, B.R. 145, 149v; aende gemeent, 1714, H.P. 27, 373. Afleiding van Mnl. bnw. meen: ‘gemeenschappelijk’ (M.W. IV, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1280), vandaar znw. gemeente: ‘gemeenschappelijk grondbezit’ (M.W. II, 1343), in Lommel de meest gangbare aanduiding van de naar fysiocratische begrippen ‘inculte’ gronden, die tot in het midden van de 19de eeuw het landschap hebben bepaald. De ontbossing van de Meierij van 's-Hertogenbosch was aan het einde van de Middeleeuwen nagenoeg voltooid. Geen enkel toponiem uit de periode tussen 1200 en 1500 bevat een bestanddeel dat op bosrooiing wijst. Vooral ten zuiden van Eindhoven werden de ‘woeste’ gronden steeds uitgestrekter en lagen de zanddorpen als kleine enclaves tussen immense heidevlakten, vennen en moerassen. In de buurt van de abdij van Postel vormden Bergeyk, Mol en Lommel grote jurisdicties, omdat tussen deze dorpen enorme gebieden onbewoonbaar, ‘leeg’ en zelfs vanwege het hoogveenmoeras onbegaanbaar bleven. In de eerste helft van de 14de eeuw komen in de meeste Noordbrabantse dorpen de gemeenschapsgronden ‘officieel’ in handen van de ingezetenen, omdat de hertog van Brabant de gemeente ‘uitgeeft’ door middel van een zgn. ‘gemeyntbrief’. Officieel, omdat deze uitgifte niets anders was dan een legalisering van vroeger bestaande gebruiksrechten waarvan boeren in vroegere eeuwen ongehinderd konden gebruik maken. M.a.w. de heidevelden, die ze reeds bezaten, werden opnieuw aan hen overgedragen, meer bepaald verkocht, en betekenden voor de hertog extra-inkomsten. De Lommelse ingezetenen verwierven hun gemeente in 1331. In dat jaar maakte hertog Jan III bekend ‘... dat wy allen onse gemeynten en(de) wuestynen gelegen binnen den renen ende palen (grenzen) hier na bescreuen, te besien vander stede rietkolke totten pael geheyten op genen herenterenstock ende van dier stede totten pael geheyten op ghenen rodenborne ende van dyer stede totten pael geheyten heppennersescoer ende van dyer stede totten pael geheyten ten pael van molve (Mol) ende van dier stede totten palen geheyten van eyke (Bergeyk)... vercoft hebben’Ga naar voetnoot(14). Vanaf 1340 geven de hertogelijke cijnsboeken een goed beeld van de toenemende privatisering van deze woeste gronden. Tegen betaling van een grondcijns (census Domini fundi) verwierf een particulier een deel uit de gemeente (cf. 3.UITVANG). Elk Lommels gehucht was bovendien verplicht jaarlijks een zgn. ‘gebuurcijns’ (census vicinorum) te betalen voor het gebruik van de heide, die een vitale rol vervulde in de Kempense economie (weidegebied voor schapen, plaggenbemesting | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor de akker, maaisel als wintervoer voor schapen, brandstofvoorziening door het steken van turf). Vanwege deze hefboomfunctie van de gemeenteheide voor de plaatselijke economie rezen er geregeld betwistingen tussen Lommel en zijn buurdorpen. Deze werden echter ook in de hand gewerkt door de onduidelijke afbakening van de gemeente voor elke dorpsgemeenschap. Aanleiding tot het eeuwenlange conflict tussen Lommel en Bergeyk was het feit dat de grenzen van hun schepenbankgebied niet samenvielen met de grenzen van hun gemeentegronden. In 1331 gaf de Brabantse hertog zowel aan de vrijheid Lommel als aan het dorp Bergeyk de gemeente uit, maar schonk daarbij aan Bergeyk gronden die tot aan de Lommelse windmolen reikten (‘a dicto loco ad molendinum apud Lummel...’)Ga naar voetnoot(15). Dit betekende noch min noch meer dat Jan III gedeeltelijk eenzelfde gebied aan twee verschillende schepenbanken had overgedragen, zodat drie Lommelse gehuchten (Heide, Heuvel en Lutlommel) over geen eigen graasgronden voor hun schaapskudden beschikten!
Zavel
De meest gangbare aanduidingen voor lokale bestuurseenheden in de Noordbrabantse en Limburgse zanddorpen waren ‘gehucht’, in mindere mate ‘rot’ of ‘hoek’. Als aanduiding voor de 8 lokale bestuurseenheden, die Lommel op het einde van de Middeleeuwen kende, kwam in Lommel naast ‘gehucht’ het voor de hele Kempen uitzonderlijke ‘zavel’ voor.
Hoe is dit ietwat bevreemdende appellatief van de plaatselijke nederzettingen te verklaren? ‘Zavel’ en ‘zand’ zijn van oudsher de namen voor de voor het Kempense landschap zo typische zandvlakte met de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
witte of gele kwartszanden. Uit de oorspronkelijke betekenis van zand heeft zich in Lommel die van ‘buurtschap, woonkern, gehucht’ ontwikkeld. De (Hollandse) dorpssecretaris laat hierover in 1770 geen twijfel bestaan: ‘... het savel dat zijn de inwoonders van haar gehugt...’Ga naar voetnoot(16). Deze betekenisuitbreiding is vanwege de plaatselijke fysisch-geografische omstandigheden gemakkelijk te verklaren. Geregeld moest immers de strijd worden aangebonden tegen zandverstuivingen, die (dikwijls) door het onoordeelkundige plaggen van de heide het cultuurland teisterden. Echo's hiervan vangen we op bij Ackersdijck in zijn ‘Korte Beschrijving van het Dorp Loemel’ (anno 1808): ‘... gelijk de Meierijsche dorpen in rotten en herdgangen verdeeld zijn en over dezelve rotmeesters gesteld, zoo noemt men te Lommel die afdeelingen Zavels en de hoofden derzelven Zavelmeesters, een benaaming, welke haar oorsprong schuldig schijnt te zijn aan een oude gewoonte, te weeten: het vervliegen der zandbergen in de heide bragt dikwijls aan bouw- en weilanden groote schade toe, en midsdien, wanneer er zandbergen in de heide los en aan 't verstuiven raakten, kwamen de luiden van 't naburig rot, of 't geen aan de beurt lag, te zaam, en stelden middelen, om zulks te beletten, in 't werk, 't geen den naam had van zand of zavel stoppen, en hier van werd de rotmeester, die daar over het opzigt had, zavelmeester en zijn rot het zavel genoemd...’Ga naar voetnoot(17). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. UitvangDe pln. Uitvang moet in verband gebracht worden met de laatmiddeleeuwse, sociaal-economische geschiedenis van de Kempen, meer bepaald met de privatisering van de woeste gronden. Toen in de loop van de 13de en 14de eeuw de hertogen van Brabant de heide aan de dorpen schonken, konden deze hieruit stukken aan plaatselijke ingezetenen gaan verkopen. Voor Lommel is de administratie voor het gebruik van deze gronden terug te vinden in de hertogelijke cijnsboeken vanaf 1340Ga naar voetnoot(18). Deze geven een goed beeld van de geleidelijke inbezitneming ervan door de ‘geburen’ van de oudste Lommelse gehuchten:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoewel er een opvallende toename van het aantal private percelen op het einde van de 14de eeuw is, deed zich de grootste landhonger in de 15de eeuw voor: honderden percelen heide werden ingenomen. Dit proces van privatisering werd naamkundig aangeduid door ‘uitvang’, een woord waarover we in de laatmiddeleeuwse bronnen bijna struikelen. J. Helsen interpreteert de uitvang (Mnl. ute: ‘buiten’ (het bereik, de grenzen’) als ‘uitbreiding van een individueel bezit of gebruik, ten koste van de gemeentegrond’Ga naar voetnoot(19). Voor GysselingGa naar voetnoot(20) heeft uitvang primair de betekenis van ‘wat buiten de greep van de mens ligt, waarover hij zijn meesterschap nog niet heeft laten gelden’. Na de privatisering van de uitvangen werd dan de naam overgedragen op deze individuele percelen. Op deze semantische evolutie wijst ook StallaertGa naar voetnoot(21): ‘oorspronkelijk deel van de gemene, niet ontgonnen grond, later deel van een straat voor een erf, door een grondgebruiker ingepalmd, nieuw gewonnen land’. Uitvang is dus synoniem van het in de Antwerpse Kempen voorkomende ‘inslag’ en het in de Limburgse Kempen zeer verspreide, maar in Lommel nergens geattesteerde ‘vurrit’. Dat de dorpen (schepenbanken) door de Brabantse hertog gemachtigd werden deze uitvangen te verkopen, blijkt uit: ‘... de dimidio bonario et 13 virgate vutf. vel circiter recept. de communitate de lomel anno 1467 per litteras consensus domini ducis site ad locum dictum in die cattenrijt’Ga naar voetnoot(22). J. Helsen situeert de geprivatiseerde uitvangen als bij de woning gelegen percelen, wat o.m. uit volgende attestatie blijkt: ‘... de utevanc ante domum suum...’Ga naar voetnoot(23). O.i. is deze lokalisering niet helemaal volledig, omdat er in Lommelse cijnsregisters minstens zoveel uitvangen werden uitgegeven, die op grote afstand van een nederzetting, aan de rand van of in de heide te situeren zijn. De wel zeer geïsoleerde ligging van een groot aantal Lommelse uitvangen moge blijken uit: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze laatste percelen waren dus geen kleine private stukken bij de woning, maar vormden grote, individueel verworven delen heidegrond achter de bestaande nederzettingen. Het soms voorafgaande bepalende bestanddeel verwijst dan naar de ligging bij een van deze buurtschappen (zie detailkaarten):
Volledigheidshalve vermeld ik nog dat in de loop van de 17de eeuw het appellatieve uitvang als aanduiding van individuele ontginningen verdwijnt en tot toponiem ‘versteent’. De nieuwe, geprivatiseerde gemeentegronden worden vanaf dan in Lommel aangeduid met ‘Nieuw Erf’, ‘Nieuwe Koop’ en ‘Nieuw Veld’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. MaaiMaai-toponiemen komen in Lommel zeer verspreid met een verschillende en soms specifieke betekenisinhoud voor. Bovendien treden er nogal wat varianten op. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1. Betekenis en verspreidingsgebied
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hooiland’. Zie hiervoor M.W. IV, 943-944: Mnl. made: ‘weiland, grasland’ naast Mnl. madebeemt, madelant: ‘hooiland’ (id. 945). Made, maai en maat komen zowel voor in Noord-Brabant als in de Antwerpse en Limburgse Kempen. Daarnaast zijn er de ingwaeoonse vormen meet, met in de Westvlaamse poldergebiedenGa naar voetnoot(24). Ook in de toponymie van West-Nederland zijn mad, made en maat zeer verspreidGa naar voetnoot(25). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1.2. In LommelIn het Lommelse materiaal vormen maai en zijn varianten geen topografische eenheid en moet de betekenis ervan ruimer gezien worden dan de door de meeste auteurs gegeven omschrijving ‘grasland dat gemaaid wordt, hooiland’. Betekenisvol is in dit verband de opmerking van BachGa naar voetnoot(26): ‘Das Wort Matte und seine Varianten meinte in alter Zeit wohl nicht ‘Mahdwiese’ sondern schlechthin ‘Land das gemäht wird’. Een onderzoek van de typologie van de Lommelse maai-toponiemen lijkt zijn visie te bevestigen. De meeste zijn namelijk te situeren in gebieden waarvan de terreingesteldheid (bodem, begroeiing) in het verleden op alles behalve hooiland duidt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1.2.1. Heide en moeras
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het totaal vormden deze drie maai-gebieden dus meer dan 50 ha heide- en moerasgrond. Niettemin was in de buurt ervan het heide- en moerasareaal nog veel uitgestrekter. Ook de omliggende gebieden worden immers eveneens als ‘maaien’ geattesteerd. In de ‘Tafel der Grondeigenaars’ worden ze genoemd naar hun respectieve ligging bij een ‘dam’ of ‘dijk’. Cf. een maey of moervelt geleegen in de maey booven cattenbosch ontrent smolders damke, 1771, H.P. 32, 217r; in de maeij op den crommen dam, 1784, H.P. 35, 81v; moervelt gelegen in de may groodt een half zille aenden hgeest dam, 1717, H.G. 5, 127v; in de maey aghter cattenbosch ter plaatse genaamd den plattendam, 1784, H.P. 35, 86r; drie moerassen aan de Zillekens, Krommenhoek en Plattendam, 1896, Trouwers, min. 1. Vergelijken we daarbij de kadastrale beschrijving van deze overige maai-gronden in 1844:
De oppervlakte van deze, eveneens als ‘maai’ geattesteerde percelen, bedraagt 99 ha 66 a en 15 ca. Tellen we daarbij de oppervlakte van de Gemeentemaai, Hoevermaai en Overmaai, dan beslaat het hele gebied meer dan 154 ha. Het vormde een uitgestrekt complex van veengronden met minimum 30% organisch materiaal tot minimum 30 cm diepte. ‘Gewoonlijk is de veenlaag dikker en overtreft vaak 125 cm’Ga naar voetnoot(27). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opvallend is de versnippering in kleine percelen, die slechts in enkele gevallen groter zijn dan 1 ha, maar meestal niet meer dan 20 a bedragen. Ze waren destijds hoofdzakelijk eigendom van Lommelse ingezetenen, die vanuit hun respectieve gehuchten (op meer dan 5 km van het Maai-gebied gelegen) kwamen turven en de heide maaien als wintervoer voor schapen. In het midden van de vorige eeuw waren nochtans een groot aantal percelen in bezit van inwoners uit de buurdorpen Overpelt, Balen en OlmenGa naar voetnoot(28). Niet-Lommelaren waren trouwens eeuwen tevoren reeds in de Maai te vinden. Blijkens een uitspraak van Johanna, hertogin van Brabant, in 1387 was het hele gebied een twistappel tussen de ingezetenen van Lommel en Balen. In dat jaar verordende ze namelijk dat ‘onse luden van Balen gebruken selen ende besitten vredelic ende rastelic der vroenten ende heiden tusschen Balen ende lumel van beesten daer op te driuen van mayen ende van torf te steken...’Ga naar voetnoot(29). Ook de abdijhoeve van Balen (eigendom van Averbode) mocht gebruik maken van de Lommelse turfgronden, meer bepaald van de Hoevermaai ‘... die daer haeren brant waer steeckende ...’Ga naar voetnoot(30). Tot aan de Eerste Wereldoorlog bleef het afgelegen Maai-gebied dienen voor het halen van turf en heide, maar werd het nooit gebruikt als hooiland. Pas in de loop van deze eeuw werd de Maai hooiland en akkerland dank zij de ontwatering ervan. Slechts enkele drassige percelen met rietbegroeiing herinneren nog aan het vroegere landschap. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2) Oude Maai en Groene Maaioude meij, 1738, B.L. 293; ... ook niet sullen durven ontkennen dat die van Bergeijk, Westerhoven, Borkel en Scaft, den turf hebben gestooken en naer huys gehaelt soo wel in de oude en groene maij, als in de heijde van toirkens hoek, 1765, E. Bergeyk, 49a; marais dit: oude-maay, 1843, L.G. 20. De Oude en Groene Maai zijn natte lemig-zandgronden met een duidelijke humus of/en ijzer B horizont; de bovenlaag (graszode) is over het algemeen veenachtig en diep ontwikkeldGa naar voetnoot(31). Tot in de eerste helft van deze eeuw bestonden de Oude en de Groene Maai uit heide en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeras. Slechts na 1950 werd het gebied grotendeels in bouwland en grasland gelegd. Deze Maaien liggen in het uiterste noorden van Lommel. Zoals uit de attestatie van 1765 blijkt, maakten ook de inwoners van meer noordelijk (thans in Noord-Brabant) gelegen dorpen er aanspraak op, o.m. voor de winning van turf. De naam Oude Maai duidt op een vroegere ingebruikneming van bepaalde delen; Groene Maai daarentegen verwijst naar de begroeiing met allerhande kruiden. Bij de gemeentelijke verkoop van turf in de heide (anno 1819) werd uitdrukkelijk verbod opgelegd ‘de weide of groentens’ aan te rakenGa naar voetnoot(32). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3) Hoge Ma(a)t(en)in de heijde alhier ontrent de soogenaemde hoge maet, 1765, H.G. 11, 116v; aan de hoge maten, 1824, Van Breugel, min. 57; hoogmaet heide, 1844, K. De variant maat is het gevolg van een proces van morfologische reïnterpretatie, waarbij made optrad met een suffixloze nom. en als woord met t-auslaut werd aangevoeld. Nadat de herinnering aan de oorspronkelijke -d verloren ging, kon maat in de casus obliqui van het enk. en later ook nom. mate opleveren en in het mv. matenGa naar voetnoot(33). De toevoeging van het bestanddeel ‘hoog’ is te verklaren door de relatief hogere ligging van deze heidegrond t.o.v. zijn omgeving. Ook hier gaat de betekenis van hooiland niet op. De Hoge Ma(a)t(en) is (zijn) matig droge zandgrond, nat in de winter, maar uitdrogend in de zomerGa naar voetnoot(34). Het enorme heidegebied (606 ha, 90 a, 90 ca!) vormde in vorige eeuwen de weidegrond voor schapen van de buurtschap Adelberg. Op de kaart van Vandermaelen van 1850 wordt het gebied trouwens Adelberg Heyde genoemd. Door bebossing vanaf de tweede helft van de 19de eeuw, door de vestiging van industrie en door aanleg van bouwland (na 1970) is er van dit oorspronkelijk reusachtige heideareaal weinig overgebleven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4) Hakmeitenin de hakmeiten, 1823, Van Breugel, min. 45. Tot omstreeks 1900 waren de Hakmeiten gemeentegrond (natte zandgronden), waar jaarlijks turf en ‘heikarrelen’ (bakstenen) werden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verkocht. De naam herinnert aan een typische argrarische activiteit van weleer: het loshakken of ‘vlaggen’ van gras- en heidezoden met de hakselhak of vlagzeis. De losgehakte zode (heidevlag, schad) werd dan in de zon te drogen gezet en diende vervolgens als strooisel in de potstal. Anderzijds werden in dit vochtige heidegebied de turfschadden uitgestoken om als brandstof te dienen. De jonge vorm ‘meit’, variant van ‘maat’, heeft zich ontwikkeld uit dial. męiən. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1.2.2. Hooiland
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2) Peltersmeiaen pelsers maye, 1628, Br.R. 50876, 16r; stuck erffve gelegen int eynde genaempt die pelsersmaye, 1628, id. 39r; aende pelters mey, 1691, H.P. 25, 82v; beempt genaempt de pelters maeyen, 1712, H.P. 27,235; de pelser mey, 1733, H.P. 28, 189r; de pelters may, 1794, H.G. 18, 216r; Pelters Mei, 1844, K. Bouwland, weide en heide, 6 ha 23 a 65 ca. Het hooilandgebied is hier genoemd naar de vroegere eigenaar-huidenbewerker. Cf. Mnl. pelser: ‘bewerker van huiden, vellen of vachten’ (M.W. VI, 238) en Mnl. pilter: ‘werkman die die dierenvellen of huiden en pelzen bewerkt’ (M.W. VI, 347). Vgl. ook de psn. Johannes die pelser, 1429, Br.R. 45043, 130v; jan hendrick pelser, 1521, B.R. 145, 126r; hendrick matthys pelsen, 1639, Br.R. 45059, 26r. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3) Riemaatop die riemaet, 1394, Br.R. 45041, 146; in loco dicto ryemaet, 1436, B.P. 1206, 194v; die rietmate, 1450, Br.R. 4045, 377v; op riemhout, 1628, Br.R. 50876, 10r; op riemet voort broeke, 1628, id. 23r; eenen beemt genaemt den riemert, 1710, H.G. 4, 135r; de riemhoudt, 1697, H.P. 25, 180v; inden riemert, 1712, H.P. 27, 239; in den riemhoek, 1839, Daels, min. 101. Hooiland op het gehucht Kerkhoven, 1 ha 53 a 90 ca. Riemaat, ontwikkeld uit ‘riet-maat’ met syncopering van t, is een van de Lommelse maai-toponiemen die oorspronkelijk drassig land, hier met rietbegroeiing, aanduiden. ‘Maat’ is in bijtonige positie verdoft tot ‘met’ en o.i.v. volksetymologische reïnterpretatie geassocieerd met ‘hoek’, ‘hout’, mogelijk een geschreven weergave van dial. mǫuət (maat). De Riemaat ligt in het depressiegebied van de Grote | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nete in het complex van de Broeken. Blijkens de bodemkaart bevat het gebied veel minder oenig materiaal dan het turfwinningsgebied van de Maai. Door afwateringswerken is de Riemaat later hooiland geworden (cf. attestatie van 1710). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. BesluitMaai-, maat-, mei- en meit-toponiemen komen in Lommel met een duidelijk verschillende betekenisinhoud voor. Ze duiden er percelen hooiweide aan, maar verwijzen vooral naar heidegronden, die gemaaid of in plaggen gehakt destijds onmisbaar waren als wintervoer en als strooisel in de Kempense potstal. In ruimtelijke zin is er geen verdeling mogelijk tussen vormen met mǫuəi/mǫuət en vormen met męi/męit (zie kaartje). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Dammaye ofte moervelt, ten zuijden aenden Dam, 1727, H.P. 28, 115r; aende erve vanden gemeenen dam, 1727, H.P. 28, 121v. Dam - Mnl. dam: ‘verhoogd voetpad langs het water’, M.W. II, 47; Du. Damm, Dammweg: ‘aufgeworfener fester Weg durch niedriges Gelände’Ga naar voetnoot(35) - is weliswaar zeer verspreid in de Nederlandse toponymie, maar komt in de Kempen zelden voor. Een dam is er te onderscheiden van een dijk, die meestal een verbindingsweg tussen dorpen of gehuchten door hoge heidegronden vormt. In Lommel is dam met zijn wel zeer specifieke betekenisinhoud enkel te situeren in het zuiden van de gemeente, meer bepaald in het uitgestrekte moerasgebied van de Maai (cf. 3). Dammen waren er kunstmatig opgehoogde wegen met een breedte van drie tot vier meter, die op een afstand van ongeveer honderd meter van elkaar verwijderd lagen. Via deze toegangswegen konden de moerasgronden bereikt worden om er de ‘klot’ (moergrond) als brandstof te steken en later (na droging) met paard en kar naar huis te vervoeren. Binnendammen of binnendijken van een meter breed maakten de toegang tot de moerasperceeltjes met de kruiwagen mogelijk. Slechts hier en daar in het Maai-gebied tussen de gehuchten Kattenbos en Kerkhoven zijn nog delen van deze oude wegen zichtbaar. Aan hun oorspronkelijke functie als toegangsweg | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
herinnert ook nog volgende attestatie: ‘een moervelt gelegen in de maye reenende deen zyde aen seecker damme oft vaerwech aldaer’ (1628, Br.R. 50876, 38r). De pln. dam komt meestal in composita voor. Het bepalende bestandeel verwijst naar de aard van de toegangsweg (4.1.) of de aangrenzende eigenaar (4.2.). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1.Gaffeldam: inde mayen ontrent den dam genaemt den gaeffel dam, 1749, H.G. 9, 180r; op den gaffel dam, 1776, H.G. 13, 100v. De opgehoogde weg heeft een tweetandige, gaffelvormige uitloper.
Halve Dam: op den halven dam naast den armen dam naer de kant van Baele, 1773, H.P. 33, 41r.
Hoog Damke: ter plaetse genaemt de may aghter het gehught van cattenbosch aent hoogh damke, 1734, H.G. 7, 142r. Blijkbaar een voetweg, die hoger opgeworpen werd dan de andere dammen.
Korte Dam: een may gelegen opden korten dam, 1714, H.P. 27, 365.
Krommedam: aen den crommen dam, 1777, H.G. 13, 135v; agter den Heyligen geest dam aan de crommendijk, 1781, H.P. 34, 175r; in de maeij op den crommen dam, 1784, H.P. 35, 81v. Opgehoogde weg die een kromming vertoont. Krommedam heeft hier initiaal eenheidsaccent; naast ‘dam’ komt hier het in deze context eerder zeldzame ‘dijk’ voor.
Plattedam: de platte dam, 1701, H.P. 26, 157; op den platten dam, 1753, H.G. 9, 328r; in de maey aghter cattenbosch ter plaatse genaamd den plattendam, 1784, H.P. 35, 86r. Plat betekent hier niet ‘vlak’ maar ‘moerassig’ en verwijst naar de zompige bodemgesteldheid. Cf. dial. plat: ‘slijkerig’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2.Armendam: moervelt gelegen inde may groodt een half zille reenende aenden hgeest dam, 1717, H.G. 5, 127v; maye ofte moervelt gelegen omtrent den armen dam, 1743, H.G. 8, 249r; op den heyligen geest dam, 1779, H.G. 14, 68r; aan den armen dijk, 1841, Daels, min, 83. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dam genoemd naar en gelegen bij de vroegere bezittingen van de Armentafel of de Tafel van de Heilige Geest. Deze had reeds in de 14de eeuw eigendommen in de Maai. Vgl. ‘de sancto spiritu de lomel de hereditate sit. op die maye (1394, Br.R. 133r).
Klessensdam: inde maayen achter Klessensdam, 1838, Daels, min. 115. Genoemd naar de vroegere aangrenzende eigenaar. Fn. Klessen, variant van Cleysen, afgeleid van vn. Cleys. Cf. petro cleys, 1460, B.P. 1231, 190r; Adrian huybert cleys, 1628, Br.R. 50876, 2v.
Olmsdamke: moervelt gelegen in de maij alhier aant olms damke gelegen, 1724, H.P. 28, 83r; aan 't olms dijkske in de maye, 1761, H.P. 31, 223r; op den olmsendijk, 1791, H.G. 18, 9v. De naam van deze toegangsweg verwijst naar vroegere eigenaars van moeraspercelen, woonachtig in de buurgemeente Olmen (prov. Antwerpen). Reeds in de Late Middeleeuwen hadden dezen reeds een aantal ‘maaien’ in eigendom. Cf. Elisabet relicta et liberi vi petri filii henrici de hulsel de olmen...ex una zilla op die may, 1497, Br.R. 45048, 332v; een sille en vyfftich roeyen moerlants gelegen opde maye deen syde gerart ooms dander eenighe gegoyde tot olmen, 1628, Br.R. 50876, 25v. Blijkens de ‘Tafel der Grondeigenaars’ van 1844 waren in de 19de eeuw nog tientallen moeraspercelen eigendom van Olmenaren. Blijkbaar deed zich in deze betrekkelijk kleine gemeente de nood gevoelen in het zeer uitgestrekte Lommel met zijn rijke veengronden percelen aan te kopen om zo de brandstofbehoeften te dekken.
Smoldersdam(ke): ontrent smolders damke, 1770, H.P. 32, 217r; den dyk genaamd moldersdam, 1838, Daels, min. 95; in de maaien te Lommel, aan molders dam, 1845, Daels, min. 76. Benoeming naar de aangrenzende eigenaar. Cf. Goart Smolders, 1608, Br.K. 5138, 2v; jan smolders, 1656, B.R. 146, 84r. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. KlachtloopDit (jonge) hydroniem komt blijkbaar elders niet voor. Kempeneers vermeldt het niet voor het stroomgebied van de Dijle en de Nete en in het Naamkundig Repertorium (J. Molemans-A. Thiry) is de naam evenmin opgenomen. In Lommel duidt Klachtloop op een viertal kleine, thans meestal overwelfde waterloopjes of ‘rijten’. Ook als appellatief komt het woord in de volksmond sporadisch nog voor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Loop is in de Kempen een van de meest gangbare aanduidingen voor een kleine waterloop (Mnl. rijt). De betekenis van het eerste bestanddeel moet in de juridische taalsfeer gezocht worden en staat in verband met het onderhoud van de lokale (kleine) waterlopen en de inspectie hiervan door de dorpsoverheid. Eventueel konden er grieven of klachten rijzen, wanneer het onderhoud van de waterloop te wensen overliet. Voor het reinigen van de waterloop was namelijk de aangrenzende perceelseigenaar of ‘boordeigenaar’ verantwoordelijk. In het archief van de Noordbrabantse buurgemeente Bergeyk treffen we nl. stukken aan ‘... betreffende klachten over en maatregelen ter verbetering van de waterlossing van rivieren in en om Bergeijk...’Ga naar voetnoot(36). Ook in Lommel werden ingezetenen die hun deel van een waterloop niet wensten te reinigen, door de andere bewoners van de buurtschap beboet. Dit gebeurde meestal door het zgn. ‘uitpanden’, d.w.z. door het wegnemen van een belangrijk onderdeel van de huisraad, o.m. de koeketel. Cf. ‘... alle de comparanten verklaren dat de gesamentlijke Rotsgesellen steven driesmans daar op hebben gepand volgens het oud gebruijk met een koeijketel uijt sijn huijs te nemen...’ (1788, H.G. 18, 26r-27r). In deze eeuw stond de veldwachter in voor de inspectie of ‘schouw’ van de waterlopen. Aan Klachtloop moet dus dezelfde inhoud gegeven worden als aan het meer verspreid voorkomende Schouwloop. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. SteeDit is in Lommel het meest verspreide toponiem ter aanduiding van een bij de woning gelegen perceel bouwland. Stee is de verkorte vorm van Mnl. hofstede, hofstat, hostat, een algemeen gangbare benaming voor ‘grond waarop een hof met bijgebouwen (schuur, stallen) staat’; bij uitbreiding ‘de boerenwoning, de boerderij’ (M.W. III, 501-502). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De primaire betekenis is in de Kempen een stuk land, Cf. Prims: ‘Voortdurend zullen we in de (Kempense) cijnsboeken het woord hofstat tegen komen voor stukken lands die met een woning en bijhorigheden noch uitstaans hebben noch gehad hebben’Ga naar voetnoot(37). Dat hofstat primair als een stuk land moet worden geïnterpreteerd, blijkt uit Lommelse attestaties als: pecia terre dict. dye hofstat, 1442, B.P. 1211, 204v; pecia hereditate dict. die oude hostat, 1459, B.P. 1229, 259; stuck lants opde cattenbosch genoempt de hoffstadt, 1629, B.R. 147, 108v. Doordat op dit stuk grond een woning kon worden gebouwd, ging hofstede op de woning zelf slaan. Cf. maria cornelis haengrefs van doude hoffstat in deynde daer cornelis haengreffs haren vader te woonen plach, 1608, Br.K. 5138, 81v. De stee moet in Lommel beschouwd worden als de nederzettingsvorm bij uitstek. De kern van elke middeleeuwse woonkern of buurtschap vormden enkele boerderijen langs de straat of rond een open ruimte of een min of meer driehoekig plein. Hierbij ging de voorkeur uit naar een site op de overgang van hoge gronden naar lagere beekdalgronden, omdat daar de waterhuishouding beter was voor bewoning en akkerbouw (niet te natte gronden). Het eerste stadium was, na de bouw van een woning, de ontginning van de bij de boerderij gelegen dekzandgrond. Het eerste in gebruik genomen akkerland waren opvallend grote, blokvormige percelen van 1 tot 2 ha. Van enige systematische indeling hoefde er in dit stadium van de nederzettingsgeschiedenis, met een overvloed aan potentieel akkerareaal, geen sprake te zijn. De stee moet dus duidelijk onderscheiden worden van de akkers, die, verder van de woning verwijderd, in een volgende ontginningsfase tot stand kwamen. Deze tweede ontginningsfase was het werk van de zgn. ‘gerechtigden’ van elke buurtschap (zonder familiaal verband). Hierbij werd de strook woeste grond nu veel nauwkeuriger afgebakendGa naar voetnoot(38). Door het gebruik van de keerploeg met een vast rister (ploegmes) kon er slechts in een richting geploegd worden. Het was dus belangrijk de percelen zo lang mogelijk te maken. Hierdoor ontstond | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Kempense type van de langrepelakker, in Lommel doorgaans aangeduid met de pln. Lange Vo(o)r(en). In Lommel is stee als aanduiding voor de grote percelen bouwland, achter de tuin van de boerderij nog springlevend. 78 stee-toponiemen hebben we kunnen localiseren, maar hun aantal ligt veel hogerGa naar voetnoot(39). Het wordt verbonden met het intern-localiserende voorzetsel ‘in’ (in de stee), wat hier op de ligging bij en dus op de integratie in het boerenerf wijst, in tegenstelling tot akker, dat naast ‘in’ ook met het isolatieve voorzetsel ‘op’ wordt verbonden. Stee, dat in de Noordbrabantse Kempen eveneens voorkomtGa naar voetnoot(40), wordt zelden in deze verkorte vorm aangetroffen in de Limburgse Kempen. Het bij de woning gelegen bouwland wordt daar doorgaans met Huisveld, Huisblo(o)k of Huiskamp aangeduidGa naar voetnoot(41). Hiervan komt enkel Huisveld in Lommel zeer sporadisch voor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. BochtBocht is een van de in Lommel voorkomende namen voor de individueel afgesloten landerijen naast Blok en Look. Het komt zowel als simplex als in composita voor. Cf.
Bocht wijst op de gebogen vorm van een omheining. Eigenlijk is een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bocht een met staketsel omringde ruimte voor het veeGa naar voetnoot(42). Vgl. ook nog voor Lommel: ‘het aangelag genaamd den dries of hoenderbocht’ (1794, H.P. 38, 19r). Op deze afgesloten ruimte duidt ook ‘een scheur met den dries daar bij, met den hoender boght daar aghter aan gelegen’ (1732, H.G. 7, 62v). In Lommel en verder in de hele Noordbrabantse Kempen komt bocht eveneens als akkernaam voor; daarentegen is het eerder sporadisch in de Westlimburgse Kempen te vindenGa naar voetnoot(43). De Bont vermeldt een massa bocht-toponiemen voor Kempenland (het zuidelijke deel van Noord-Brabant)Ga naar voetnoot(44). Ons veldonderzoek in het naburige Bergeyk heeft uitgewezen dat het er tientallen malen opduikt als verwijzing naar geheinde percelen. Lommel, waar de veldnaam nog op vijf verschillende plaatsen wordt aantroffen, is blijkbaar hiervan de meest zuidelijk gelegen uitloper. In tegenstelling tot de akker-namen verwijzen bocht-toponiemen nooit naar de oudste ontginningen in het gemeenschappelijke landbouwland bij een nederzetting. Bocht heeft steeds betrekking op laatmiddeleeuwse, private, uit de gemene heide gewonnen en met houtwas omheinde percelen. Op deze individuele ontginning van heidepercelen duidt het appellatieve bocht in: ‘bocht genoemt het heijken’ (1662, B.R. 148, 74v) en de wel erg verduidelijkende attestatie: ‘... den selven bocht plach rontsomme wel in houtgraften staende omheympt te syn die nu vervallen syn...’ (1611, A. Lias 70); ‘... is gelegen eenen seer groten bocht dien is ten middenwege lant ende ten noirden ende suytsyden heyde... ende plach tsamen wel begraft ende omheympt te syn...’ (1611, A. Lias 70). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. ReenReen staat in verband met de grenstoponymie. Cf. Mnl. rien, reen: ‘grenspaal’ (M.W. VI, 1218). Vgl. ww. reenen, reinen: ‘aangrenzen, afpalen, de grenzen bepalen van’ (id. VI, 1224-1225). Vgl. ook volgende attestatie uit de uitgifte van de Lommelse gemeenteheide door de Brabantse hertog Jan III: ‘... onse gemeynten ende wuestijnen, gelegen binnen den reenen ende palen hier na beschreven...’ (1331, Br.K. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5020, 85). I.v.m. de akkerbouw is reen een verhoogde zoom van een akker of bos die als grens dient (M.W. VI, 1218). In ambtelijke stukken van deze eeuw komen renen en reengenoot trouwens nog voor. Als appellatief is reen in de Limburgse Kempen nog zeer gangbaar. Het is ‘een strook onbewerkte grond, met gras begroeid; als grens een halve meter breed; als doorgang van voertuigen: van twee tot vier meter’Ga naar voetnoot(45). Reen betekent dus niet zozeer ‘grens’ dan wel ‘toegangsweg tot een akker’. Voor Lommel en Kerkhoven (het zuidelijke deel van Lommel) vermeldt J. Goossens de specifieke betekenis van ‘servituutweg’. Cf. als pln.:
Volgende attestatie verduidelijkt deze specifieke betekenisinhoud van reen: ‘... op een out doncker grachtken naer het lant ontrent den varen reen ten oosten... (1705, A. 212, 204r). Dat een dergelijke reen niet altijd een volledig braakliggende strook grond was, blijkt uit volgende clausule van een pachtovereenkomst uit 1793: ‘ten vijfde dat maria proost agter aan haar hof den reen naar 't land van hendrik hendriks moet laaten leggen en daar geen aardappelen in sette nog omspaijen maar wel met claver of gras besaijen (H. Lommel, losse stukken). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9. VuurbergDeze nergens elders aangetroffen pln. brengt ons naar de grenstoponymie. Zeer belangrijk was destijds de afbakening van de grenzen van de heidegronden van een gehucht of een dorp. Dit gebeurde meestal door grensstenen te plaatsen. In de Kempen schoot men bovendien | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aard- of zandhopen op. Cf. ‘... aen een opgeworpen pael off aerdhoop synde een limietpael tusschen luttellommel en den heuvel...’ (1771, Van Velsen, min. 61). Ook de naam Vuurberg herinnert aan de primitieve methode, waarmee destijds getracht werd zo nauwkeurig mogelijk de grenzen tussen dorpen en gehuchten af te bakenen. Cf.
Opvallend is het vaak rechtlijnig karakter van de grenzen tussen Kempense dorpen (o.m. tussen Lommel enerzijds en Overpelt, Neerpelt anderzijds). Om deze rechte grenslijn door de heide te trekken tussen twee bestaande grenspalen, werden een aantal aardhopen op een rechte lijn opgeschoten. Door het ontsteken van een vuur bij de ene ‘paal’ kon de landmeter zich met behulp van de rookontwikkeling oriënteren en de aardhopen op een rechte lijn laten aanbrengen. Cf. volgende attestatie i.v.m. de grensafbakening tussen Lommel en Bergeyk: ‘... Nadat dit verricht was, vonden wij goed, om den laasten paal ter plaatse aan den Rietkolk genaamd te doen stellen te meer omdat ingeval de twee eindens gefixeert waaren, de middelste paal den Egelsweg genaamd, als mede de aardhoopen, die tusschen de paalen opgeschoten moesten worden veel gemakkelijker zouden kunnen gesteld worden. Om dit gevoegelijk te kunnen doen, hebben wij goedgevonden, bij den paal op het kranen venne zant een vuur van heitorf te doen aansteken, ten einde door de hulp van den rook een gefixeert gezicht punt van verre te bekomen. Wij hebben twee der Regenten van Bergeyk en twee van Lommel bij den paal op het kraanen venne zant laten blijven, om goede toezicht te houden dat het vuur aldaar behoorlijk aangehouden wierd. Van daar hebben wij ons naar de plaatze den rietkolk genaamd begeven. Aldaar hebben wij de regenten, zo van Bergeyk, als van Lommel gevraagd of zij niet erkende, dat de rietkolk in een wateragtige laagte ter plaatze alwaar zeker loopje den zogenaamden Lommelsen graft door snijd gelegen waard. Zij beantwoorden dit met jaa. Wij hebben op de plaatze dier doorsnijding eenen eiken paal van gelijke lengte, dikte en fatzoen, als die op het Kraanen venne zant hier voorgemeld, doen stellen. Deze paal kwam | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vijf voeten onder den grond, en zeven daarboven. Rontsom denzelven hebben wij in den grond agt grootere jongers (keien) doen leggen. Na dat omtrent een voet aarde daar op geschooten was, hebben wij vier en twintig kleineren daar op doen leggen, en op dezelven omtrent twee voeten aarde. Dus resteerde er de middel paal den Egelsweg genaamd te plaatzen, en vervolgens de aardhopen tusschen de drie paalen te doen opschieten. Het welke alles volgens het vonnis der Leen en Tolkamer in eene rechte linie tusschen de twee reeds gestelde paalen geschieden moest. Wij hadden als voorzegd tot dien einde bij den paal het kranen venne zant genaamd een vuur van heitorf doen aansteken. Doch de rook van hetzelve wierd door den wind bij den grond gehouden, zo dat het onmogelijk was van dit middel eenig gebruijk te kunnen maaken. Wij moesten derhalven naar anderen omzien... (E. Bergeyk, 49a). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10. Veldnaam afgeleid van voornaam met vooropgeplaatste kollektiefnaam (Kn)In de Lommelse (Kempense) toponymie is bezitsaffirmatie een belangrijke naamgevingsfactor. Een belangrijk deel van de plaatsnamenvoorraad wordt ingenomen door toponiemen die van psn. zijn afgeleid: 716 pln. van het hele Lommelse bestand (2572 toponiemen) bevatten een psn. (beroepsnaam, bijnaam, fn., vn.), wat 28% uitmaakt. Opvallend is het feit dat de associatie die tussen plaats en persoon kon ontstaan, hoofdzakelijk voor veldnamen heeft gewerkt. Blijkbaar kwamen boerderij- of erfnamen, met verwijzing naar de eigenaar, minder gemakkelijk in een agrarisch milieu van grotere omvang tot standGa naar voetnoot(46). Een interessante naamkundige formatie, die slechts in enkele plaatsnamen voorkomt, maar die verder in de persoonsnaamgeving nog sterk leeft, is de veldnaam afgeleid van een voornaam met vooropgeplaatste (vaak gegenitiveerde) kollektiefnaam. We bespreken eerst dit patroon met vooropplaatsing in de pln.; vervolgens gaan we na hoe het in de psn. zelf heeft gewerkt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10.1. In plaatsnamen
|
- | weiland gelegen in de leuken genaamd de leuk van Linsengond, 1851, Daels, min. 20. Fn. Linsen + vn. Gond (Aldegonde). |
- | akker genaamd klokkenslekensakker, 1845, Daels, min. 84. Fn. Klok + vn. Leke, dim. van Lee (Lenart). |
- | stuk erf genaamt Luykens maaykens stede, 1808, H.P. 24, 30v. Fn. (vn.) Luijk(en) + vn. Maaijke (Maria). |
- | stuck lant gelegen inde acker Ploegh Jaens stede, 1708, H.P. 27, 28. De toenaam staat hier in verband met de herkomst van de persoon. M.a.w. Ploegjaan, moet opgevat worden als ‘Jaan (Adriaan) uit de Ploeg (een Lommelse huisnaam)’ |
- | een perceel bouwland genaamd veld van louwkens mieke, 1851, Daels, min. 111. Vn. Lauwke (dim. van Lauw, Laurens) + vn. |
10.1.2. Zonder appellatief
- | weiland gelegen in de leuken genaamd danensgriet, 1851, Daels, min. 20. Vn. Daan (Daniël) + vn. Griet (Margriet, Margareta) |
- | drie stukken land bekend onder de naam van leuk agter de Barrier, Grieter Katens en agterste leuk, 1835, Van Breugel, min. 62; perceel weiland, genaemd Grietens Katens, 1858, Alen, min. 25. Grieter-/Grietens: gen. van vn. (Margriet) + vn. Kaat (Catharina). |
- | bouwland genaamd Pruikhein, 1858, Alen, min. 98. De toenaam staat hier niet in verband met af- of herkomst, maar met het beroep van de eigenaar-teut. Een deel van de Lommelse teutenGa naar voetnoot(47) dreef namelijk handel in haar en pruiken. Cf. wouter slegten van syn hanteeringe een coopman in paruycken hair (1726, H.G. 6, 21v). |
10.2. In persoonsnamen
10.2.1. Verspreiding van het nominaal patroon met vooropplaatsing
Geografisch onderzoek naar de syntactische verschillen in de persoonsnaamgeving ontbreekt nog volledig (type Boerkeshein X Hein van Boerke). Op het bestaan van het patroon met voorvoeging hebben o.m. W. Van Langendonck en J. Van Loon gewezenGa naar voetnoot(48). De BontGa naar voetnoot(49)
signaleert voor Kempenland (Noord-Brabant, zuidwestelijk van Eindhoven) enkel het bestaan van een vaders- of moedersnaam in genitiefvorm achter de vn. (type Driek Waatjes). Onze contacten met zegslieden in enkele Noordbrabantse grensdorpen hebben echter uitgewezen, dat ook de psn. met pregenitief er voorkomt. In de provincies Antwerpen en Limburg duikt het patroon met pregenitief geïsoleerd opGa naar voetnoot(50).
Wat Lommel betreft, leeft dit type van persoonsnaamgeving niet enkel voort in de volksmond, maar is zelfs enkele malen schriftelijk geattesteerd, wat zijn vroegere impact op de plaatselijke persoonsnaamgeving aantoont. Cf.
- | Jan Oijen alias Esel Jan, 1719, B.R. 151, 114r. |
- | Francis Jansen, alias moesel sus, 1788, H.G. 17, 24v. Moezelsus: plaatsbepaling + vn.; verwijzing naar de handelsactiviteiten van deze Lommelse koopman in de Moezelstreek in de 18de eeuwGa naar voetnoot(51). |
- | bouwland gelegen in het ven, afkomende van patersjan, 1865, Alen, min. 96. Patersjan: kn. + vn. Cf. het nog zeer levende Patersheintje en de pln. PaterGa naar voetnoot(52). |
- | Arieaan Louwen, bijgenaamd Meggels Jaan, 1759, L.G. OR. 45. Meggelsjaan: kn. Meggel = Michiel + vn. Jaan (Adriaan). |
Het verspreidingsgebied van dit oude patroon vormen enkel de oudste woonkernen. In de jongere, na 1800 ontstane nederzettingen heeft het zich niet meer doorgezet. Ook op de huidige generatie van autochtone Lommelaren wordt dit patroon niet meer toegepast; in de plaats kwam een voorzetselbepaling (cf. infra).
10.2.2. Het nominaal patroon met vooropplaatsing in het Lommels
De vooropplaatsing blijkt slechts mogelijk te zijn, wanneer tussen beide delen van het antroponiem nog een duidelijk gevoelde relatie bestaat. Deze relatie slaat op woonerf (type: Sleutellies: Lies wonende in de herberg ‘De Sleutel’), afkomst (type: Beikesdriekske: Driekske, zoon van Beike) en activiteit (type: Kalverpeer: Peer, die kalveren verhandelt).
- Beikesdriekske: | Beike, dim. van Beije, ontronde vorm van Boye < Boidin, BoudinGa naar voetnoot(53) + vn. Driek (Hendrik). |
- Bessemlies: | i.v.m. het beroep van de familie; o.m. de moeder was bezembindster (dial. bẹsəm) + vn. |
- Boerkesheintje: | bn. uit fn. (Van Den Boer) + vn. |
- Boknol, Boktrees: | verwijzing naar de eigenaars van een geitebok + vn. (Arnold, Theresia) |
- Bultbetje: | i.v.m. fysieke eigenschap (bult of ‘bochel’) + vn. Elisabet |
- Dekkersjaantje: | i.v.m. beroep (strodekker) + vn. Adriaan |
- Dekkersmus: | fn. + vn. Mus (Wilhelmus) |
- Doreskesgon: | dim. van vn. Theodoor + vn. Aldegonde |
- Grattesmarie: | vn. Grat (Gerard) + vn. |
- Heldestee: | vn. Held (Hildebrand) + vn. Tee (Theodora) |
- Henrikeskatrien: | vn. Hendrik + vn. Catharina |
- Hutmie: | i.v.m. herkomst (hut: ‘schamele woning’) + vn. Maria |
- Kalverpeer: | i.v.m. beroep (veehandelaar: cf. dial. kalver: ‘kalveren’) + vn. Petrus |
- Kebbespeer: | Keb, vleivorm van Jacob + vn. Petrus |
- Keizersbet: | i.v.m. titel (keizer van de schuttersgilde) + vn. Elisabet |
- Kiezelkees: | i.v.m. beroep (vervoer van grind voor de aanleg van kiezelwegen) + vn. Kees (Cornelis) |
- Koksesjaantje: | Adriaan Cox |
- Kruiskesmie: | i.v.m. herkomst (herberg ‘Het Kruiske) + vn. Maria |
- Kuilderstes: | Mathijs Cuylaers (met epenthesis en verdoffing) |
- Kuipersdriek: | i.v.m. beroep (kuiper: ‘tonnenmaker’) + vn. Hendrik |
- Kupkesgriet: | kupke: dim, van Jacob + vn. Margriet |
- Miekessus: | dim. van maria + vn. Franciscus |
- Patersheintje: | bijnaam + vn. (dim. van Hendrik) |
- Pekdrieske: | i.v.m. beroep? pek: zwarte, kleverige stof die overblijft na destillatie van teer; hiermee wordt het |
garen van schoenmakers bestreken (pekdraad, pikdraad) | |
- Poortersheintje: | Hendrik Poorters |
- Potsus: | i.v.m. beroep: handelaar in ‘potten’ of aardewerk (rondreizende handelaars worden in de 19de-eeuwse bevolkingsregisters ‘pottenkruier’ genoemd) + vn. |
- Roosensjan: | Jan Roosen |
- Schansjan: | i.v.m. herkomst: woonachtig bij de verdwenen schansinrichting op Lutlommel + vn. |
- Sleutelpeer: | i.v.m. herkomst: uitbater van herberg ‘In de Sleutel’ + vn. |
- Smaatkoob: | i.v.m. beroep: smoutslager (dial. smaat: ‘smout, raapolie) + vn. |
- Stevenspeer: | Steven (Stefanus) + vn. |
- Thomasjaan: | Adriaan Thomas |
- Verkeskoob: | i.v.m. beroep: handelaar in varkens + vn. |
- Vliegengriet: | Margriet Vliegen |
- Voddefrans: | i.v.m. beroep: koper van vodden (lompen) |
- Voermanstrui: | i.v.p. beroep van echtgenoot: vervoerde personen met rijtuig van paarden + vn. |
- Weversieke: | i.v.m. beroep van echtgenoot: kousenwever + vn. Sieke: dim. van Lucie |
- Willekensus: | Franciscus Willekens |
- Zandjanneke: | i.v.m. beroep: vervoerder en verkoper van wit zand voor het bestrooien van de vloer + vn. |
10.3. Nabeschouwing: Verdwijning van het nominale patroon met vooropplaatsing
Het nominale patroon met al of niet gegenitiveerde kn. benoemt de oudere generatie autochtone Lommelaren. In bijna alle gevallen verwijst het naar reeds overleden personen. De vooropplaatsing (vn., officiële fn., bn.) is in de jongste decennia vervangen door een verbinding, al of niet met vz. (meestal ‘van’).
Deze voorzetselbepaling benoemt dan een jongere generatie van de collectiviteit. De verdwijning van de pregenitief kadert trouwens in de zich thans nog voltrekkende afbouw van het casussysteemGa naar voetnoot(54).
Uit volgende vbn. blijkt de vervanging van het oude nominale systeem door een voorzetselbepaling:
Oude generatie | Jonge generatie |
---|---|
Beikesdriekske | Suska van Beike |
Boerkesjanneke | Henri van Boerke |
Bokjaan | Fons van de Bok |
Kruiskesmie (moeder) | Mie van het Kruiske (dochter) |
Kuipersdriek | Jef van de Kuiper |
Nollekesdriek | Trien van Nollen |
Pekdrieske | Dolf van de Pek |
Sleutellies | Fons van de Sleutel |
Voddefrans (vader) | Anna Vod, Anna van de Vod |
Stubbelenspeer (vader) | Trien van Stubbelen (dochter) |
Vliegengriet (moeder) | Mie Vlieg (dochter) |
11. Besluit
Het zou vergezocht zijn het Lommelse naamkundige materiaal een eilandkarakter te geven. De centrale ligging in de Kempen heeft ertoe geleid dat het plaatselijke namengoed overeenkomsten vertoont met typische bestanddelen uit de Antwerpse, Limburgse en Noordbrabantse Kempen. Toch lijken bepaalde bestanddelen (Klachtloop, Vuurberg, Zavel) specifiek Lommels te zijn. Dam, Maai, Reen, Stee en Uitvang komen elders voor, maar hebben hier een eigen betekenisinhoud. Het nog levende gebruik van de voorgevoegde toenaam (type: Danensgriet, Pruikhein) duidt op een wel zeer plaatsgebonden en nog levend kenmerk van de persoonsnaamgeving. Met dit artikel is daarom nog maar eens de waarde van de monografische studie bewezen. Ze maakt een multidisciplinaire aanpak mogelijk, waarbij de naam vanuit verscheidene, ook niet-taalkundige invalshoeken aan de ‘zaak’ kan worden gekoppeld en minder doorzichtig lijkt dan eerst werd gedacht. Die verbinding van naam en realiteit maakt ook de studie van jong, op het eerste gezicht minder ‘spectaculair’ Kempens namenmateriaal een boeiende onderneming.
Lommel.
V. Mennen
Bronnenverwijzing
A.C. | Abdijarchief van Averbode, Charters van Lommel |
B | Atlas van de Buurtwegen |
B.P. | Stadsarchief van 's-Hertogenbosch, Schepenprotocollen |
B.R. | Rijksarchief van 's-Hertogenbosch, Archief van de Raad en Rentmeester-Generaal |
Br.K. | Algemeen Rijksarchief van Brussel, Kerkelijk Archief |
Br.R. | Algemeen Rijksarchief van Brussel, Rekenkamer van Brabant |
E. Bergeyk | Streekarchief van Zuid-Oost-Brabant (Eindhoven), Archief van Bergeyk |
H.G. | Rijksarchief van Hasselt, Gichten |
H.P. | Rijksarchief van Hasselt, Protocollen van Transporten |
K. | Dienst van het Kadaster (Hasselt) |
L.G. | Lommel, Gemeentearchief |
L.G. OR. | Lommel, Gemeentearchief, Overlijdensregisters |
Alen | notariaat H. Alen (kantoor van notaris Crolla) |
Daels | notariaat J. Daels (kantoor van notaris Crolla) |
Trouwers | notariaat G. Trouwers (kantoor van notaris Crolla) |
Van Breugel | notariaat J. Van Breugel (kantoor van notaris Crolla) |
Van Velsen | notariaat A. Van Velsen (kantoor van notaris Indekeu). |
- voetnoot(1)
- C.H. Edelman: Bospodzolen en heidepodzolen. Boor en Spade 13 (1963), p. 57-58.
- voetnoot(2)
- In het Lommelse naamkundige materiaal komt geen enkel toponiem met een rodebestanddeel voor.
- voetnoot(3)
- C. Van Breugel: Beschreeve staat van de meierije. Historia agriculturae (1794). Jaarboek uitgegeven door het Nederlands Agronomisch Instituut te Groningen 8, p. 247.
- voetnoot(4)
- A.C. Brock: De Stad en Meyery van 's-Hertogenbosch of derzelver beschryving. Historische beschrijving van de Meierij. Handschrift vervaardigd rond 1825. Uitgave van het streekarchivariaat ‘Langs Dommel en Aa’, Veghel, p. 234.
- voetnoot(5)
- Zie hiervoor: S. Loenders: Lommel in de tweede helft van de negentiende eeuw, een agrarisch grensdorp aan de vooravond van de industrialisatie (2 dln.). Onuitgegeven licentiaatsverhandeling. Leuven, 1984.
- voetnoot(6)
- Averbode verwierf in 1519 de zgn. Spierinccijns; het recht op heffing van een jaarlijkse cijns was voor dat jaar in handen van het Noordbrabantse geslacht Spierinc.
- voetnoot(7)
- Archief van de abdij van Postel. Charters: bundel Lommel, nr. 2.
- voetnoot(8)
- Cf. A. Kappelhof: Het Brabantse Zanddorp. Brabants Heem 30 (1978), p. 132: ‘Men krijgt wel eens de indruk, dat een typisch kenmerk van de vrijheden het ontbreken van bruikbare verdedigingswerken en het bezit van al of niet vrije jaarmarkten is...’. Vgl. ook Mnl. Wdb. IX, 1360: vrijheid: ‘vlek, marktvlek, vnl. in Brabant: jaermarcten in vriheiden binnen onsen lande van Brabant gelegen’.
- voetnoot(9)
- De Grote Vergadering in 's-Hertogenbosch (Conventus Sylvae-Ducensis extraordinarius) zag nl. in, dat, wilde men het nieuwe geloof doen bloeien, alle ambten (dorpssecretaris, koster, schoolmeester, douanebeambte, ontvanger der convooien en liventen) door protestanten bezet moesten worden.
- voetnoot(10)
- Gemeentelijk archief v. Lommel: Proces-verbaal van grensscheiding.
- voetnoot(11)
- J. Goossens: Kempens als dialectologisch begrip. Mededelingen van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde 4 (1983), p. 169.
- voetnoot(12)
- A. Stevens: Struktuur en Historische Ondergrond van het Haspengouws Taallandschap. Het Oude Land van Loon 7 (1952), p. 4.
- voetnoot(13)
- J. Goossens: Semantische vraagstukken uit de taal van het landbouwbedrijf in Belgisch-Limburg. Antwerpen, 1963, deel I, p. 33.
- voetnoot(14)
- 1331, Alg. Rijksarchief v. Brussel, Rekenkamer v. Brab. 5020, 85r.
- voetnoot(15)
- 1331, copie v. 17de eeuw. Zie D.T. Enklaar: Gemene gronden in Noord-Brabant in de Middeleeuwen, Utrecht, 1941, p. 24.
- voetnoot(16)
- 1770, Hasselt, Gichten, 12, 78r.
- voetnoot(17)
- W.C. Ackersdijck: Korte beschrijving van het dorp Loemel en deszelfs omtrek. Nijmegen, 1807, p. 15-16.
- voetnoot(18)
- 1340, Alg. Rijksarchief v. Brussel, Rekenkamer v. Brab. 45038; 1380, 45040; 1394, 45041.
- voetnoot(19)
- J. Helsen: Rond het woord ‘uitvang’ (Bijlage v.d. Med. uitgegeven door de Ver. v. Naamkunde te Leuven en door de Com. v. Naamkunde te Amsterdam, VI, 1935), p. 8.
- voetnoot(20)
- M. Gysseling: Toponymie van Oudenburg (N.G.F. Monographieën, IV, Brussel, 1950), p. 83.
- voetnoot(21)
- K.F. Stallaert: Glossarium van verouderde rechtstermen, kunstwoorden en andere uitdrukkingen uit Vlaamsche, Brabantsche en Limburgse oorkonden. Leiden, 1886, p. 486.
- voetnoot(22)
- 1497, Alg. Rijksarchief v. Brussel, Rekenkamer v. Brab. 45048, 341r.
- voetnoot(23)
- 1340, Alg. Rijksarchief v. Brussel, Rekenkamer v. Brab. 45038, 55v.
- voetnoot(24)
- M. Gysseling: o.c. p. 94.
- voetnoot(25)
- R. Rentenaar: ‘Mad’ en ‘made’ in de toponymie van West-Nederland. Naamkunde 4 (1972), p. 290-294.
- voetnoot(26)
- A. Bach: Deutsche Namenkunde, II, 1-2. Die deutschen Ortsnamen. Heidelberg, 1953, p. 378.
- voetnoot(27)
- L. Baeyens: Bodemkaart van België. Verklarende tekst bij kaartblad Lommel (32 W), p. 45. Centrum voor Bodemkartering, Gent 1975.
- voetnoot(28)
- Cf. de ‘Oorspronkelijke aanwijzende tafel der grondeigenaren en der ongebouwde en gebouwde vaste eigendommen’ (1844), Lommel, sectie E., Dienst v.h. Kadaster te Hasselt.
- voetnoot(29)
- Alg. Rijksarchief v. Brussel, Rekenkamer v. Brab. Manuscripts Divers, nr. 5D, 2.
- voetnoot(30)
- 1612, Archief v.d. abdij v. Averbode. Lommel, Lias 70.
- voetnoot(31)
- L. Baeyens: o.c. p. 49-50.
- voetnoot(32)
- Notariaat J. Van Breugel, 1819, minuut 54.
- voetnoot(33)
- R. Rentenaar: o.c. p. 31.
- voetnoot(34)
- L. Baeyens: o.c. p. 30.
- voetnoot(35)
- U. Scheuermann: Die Flurnamen des westlichen und südlichen Kreises Rotenburg (Wümme). Rotenburg (Wümme), 1971, p. 56.
- voetnoot(36)
- Streekarchief van Zuid-Oost-Brabant (Eindhoven). Archief van Bergeyk, nr. 1752.
- voetnoot(37)
- F. Prims: Med. v.d. Kon. Vla. Acad. v. Taal en Letterkunde, 1940, p. 572.
- voetnoot(38)
- E.W. Hofstee-A.W. Vlam: Opmerkingen over de dontwikkeling van de perceelsvormen in Nederland. Boor en Spade 5 (1952), p. 196-213.
- voetnoot(39)
- V. Mennen: Toponymie van de Vrijheid Lommel. Onuitgegeven doctorale dissertatie, Leuven, 1987, dl. II, p. 844-850.
- voetnoot(40)
- A. De Bont: Dialekt van Kempenland, meer in 't bijzonder d'Oerse taol, dl. III. Assen, 1969, p. 205.
- voetnoot(41)
- J. Molemans: Profiel van de Kempische Toponymie. Med. v.d. Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde 6 (1977), p. 36.
- voetnoot(42)
- M. Schönfeld: Veldnamen in Nederland. Arnhem, 1980, p. 130. Ongewijzigde herdruk van de tweede editie (1950).
- voetnoot(43)
- J. Molemans: o.c. p. 35, voetnoot 171.
- voetnoot(44)
- A. De Bont: o.c. p. 23-25.
- voetnoot(45)
- J. Goossens: o.c. p. 62-63.
- voetnoot(46)
- J. Molemans: Van Persoonsnaam naar Toponiem: Naamkunde 2 (1970), p. 193.
- voetnoot(47)
- Het Teutenbedrijf in de Kempen is in de 18de en 19de eeuw te verklaren door de ongunstige sociaal-economische toestand. De bevolking verarmde en dit zette een belangrijk deel ertoe aan elders inkomsten te zoeken. Elk jaar trok men naar de Ardennen, Moezelstreek, Rijnland en zelfs Denemarken, om er allerlei waren aan de man te brengen. Deze handelaren noemde men ‘teuten’; zij verkochten van deur tot deur aardewerk, textielwaren en lapten ketels. In het voorjaar verlieten ze de dorpen van de (hoofdzakelijk) Noordlimburgse Kempen om er in de herfst weer terug te keren.
- voetnoot(48)
- W. Van Langendonck: De Persoonsnaamgeving in een Zuidbrabants Dialekt. Naamkunde 10 (1978), p. 20 en J. Van Loon: Bijdrage tot de Morfeemgeschiedenis en -geografie der Nederlandse toenamen. Kortemark-Handzame, 1981, p. 8.
- voetnoot(49)
- A. De Bont: Dialekt van Kempenland, meer in 't bijzonder de Oerse taol. Assen, 1962, deel I, p. 302.
- voetnoot(50)
- Dit moge blijken uit het onderzoek van enkele licentiaatsverhandelingen: I. Rutten: De persoonsnaamgeving in Tessenderlo. Een socio-linguïstische studie (Leuven, 1982), p. 27 en H. Verhees: De persoonsnaamgeving op de Heidehuizen te Mol (Leuven, 1978), p. 24-25.
- voetnoot(51)
- Cf. voetnoot 47.
- voetnoot(52)
- V. Mennen: o.c. p. 708.
- voetnoot(53)
- Het Mnl. persoonsaanduidende appellatieve boy(e) = ‘broer, knaap, dienaar, knecht’ is na de 14de eeuw soms moeilijk te scheiden van de vleivormen van Boudwin, die o.m. in Noord-Brabant voorkwamen. Zie hierover K. Roelandts: De etymologie van Fries boai, Engels boy en Middelnederlands boye, in: ‘Expressiviteit en taalverandering’. Verzameling opstellen de auteur aangeboden bij zijn zeventigste verjaardag. Leuven, 1989, p. 327-330. Cf. ook J. van der Schaar: Woordenboek van Voornamen (Aula-boeken 176. Utrecht/Antwerpen, 1981), p. 123: ‘Ghijsbert Boyen, zoon van Boudewijn Claess, anno 1470, en voor Lommel de mogelijke identificatie: Johannes Boudenssoen junior, 1417 (Stadsarchief v. 's-Hertogenbosch, Schepenprotocollen, 1190, 321v) = Joh(ann)es boyens, 1429 (Alg. Rijksarchief v. Brussel, Rekenkamer v. Brab. 45043, 135).
- voetnoot(54)
- Cf. het huidige proces van deflectie in het Lommels: bij Sussen → bij Sus; voor Lizanen → voor Liza; ik hem Jaken gezien → ik heb Jaak gezien.