Trientje, Anna en Antje. De schrijfster is dus van de tegenwoordige naamvormen uitgegaan, niet van de grondvormen, want dan waren b.v. Anna en Antje bij elkaar opgeteld.
Het 2de onderzoek deed ze in de stad Norden naar de namen der in 1900-1902 geboren kinderen. Hier vond ze ruim 41% typisch oostfriese namen, gedragen door 33% van de kinderen. Bij de jongens stond Johann(es) bovenaan; daarop volgden Gerhard, Hermann en Jan(n), terwijl Hinrich ontbrak. Jann is de oorspronkelijk lutherse spelvorm, Jan de oorspronkelijk gereformeerde. Bij de meisjes kwamen Johanne en Johanna het meest voor, gevolgd door Anna. Zo had de stad blijkbaar een voorkeur voor Johanne en Hermann en het dorp voor Anna/Antje, Hinrich en Harm.
Het 3de onderzoek had betrekking op de huwelijksadvertenties in de ‘Ostfriesen-Zeitung’ van 1959-1960. Hier waren de namen voor bijna 55% typisch oostfries. Deze werden door bijna 24% der betrokkenen gedragen. Bij de mannen stond Johann (weer) bovenaan, op grote afstand gevolgd door Gerhard, Hermann en vervolgens Hans, Heinrich en Hinrich. Bij de vrouwen stond Anna bovenaan, terwijl Johanne, -a ontbrak.
Het 4de onderzoek ging over de naamgeving na de laatste wereldoorlog bij kinderen, geboren in 1945-1952. Bij dit onderzoek waren 27 oostfriese scholen betrokken. De voornamen waren voor bijna 33% nog typisch oostfries en deze werden door 15.7% der kinderen gedragen. Johann (zelden Johannes) en Hans stonden bovenaan, gevolgd door Hermann en Gerhard, terwijl Jan(n) veel minder voorkwam, evenveel als de in heel Duitsland geliefde naam Heinz. Bij de meisjes was Helga het meest in trek, gevolgd door Erika en Marianne. Johanne, -a stond lager op de ranglijst en Anna was eruit verdwenen.
Het 5de onderzoek: naar de naamgeving in Oostfriesland in 1982 was het uitvoerigst. Toen vormden de typisch oostfriese namen 31% der namen en ze werden door ruim 17% der kinderen gedragen. Hierbij stond nu Jan(n) bovenaan, terwijl Johann uit de lijst der meest gekozen namen was verdwenen. Bij de meisjes had Silke nu de voorkeur. Maar op het totaal der namen stond Stefan bij de jongens en Sandra bij de meisjes bovenaan. De schrijfster verstrekt veel meer gegevens, ook over het voorkomen van suffixen als -ke en -tje. Zij laat vrij uitvoerig zien hoe vooral in de laatste 20 jaar de naamgeving sterk is veranderd.
Verder wordt er ingegaan op de oude oostfriese vernoemingsgewoonten en de tegenwoordige vrije keuze. Bij de germaanse namen bespreekt de schrijfster de verkortingen, ‘Lallnamen’, uitbreidingen (b.v. Gerit uit Geert; of eerder andersom: een verkorting?), verlenging met suffixen en andere verschijnselen, zoals de vrouwennamen, afgeleid van mansnamen en het omgekeerde (zoals Gretus en Katrinus).
In de lijst van germaanse grondwoorden is de schrijfster sterk door het Hoogduits beïnvloed. Zo vinden we hier hart, in plaats van hard, adj., rîch naast rîk, rijk en rât voor râd, oudfries rêd, raad. Hetzelfde