Naamkunde. Jaargang 21
(1989)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |
Nogmaals Scheurweg(s)In 1985 heeft R. Van Passen in dit tijdschriftGa naar voetnoot(1) naar de betekenis gespeurd van de huis- en familienaam Schuerwegge. Hierop inhakend meende ik in de jaargang 1986Ga naar voetnoot(2) de juiste verklaring van de familienaam te kunnen voorstellen, nl. een beroepsbijnaam voor de bakker van langwerpig brood met een kerf of keep in de bovenste korst, een knipbrood. Ik heb me evenwel vergist. Verder onderzoek heeft er me toe doen besluiten dat het inderdaad om een zinwoord gaat, een Satzname, en ik keer hiermee terug naar een van de door Van Passen geopperde mogelijkheden. Scheurwegge is dus iemand die het brood scheurt, splijt, klooft. Daar is allereerst de synonieme naam Schoorbrood, als huisnaam al door Van Passen genoemd, maar die ook als familienaam voorkomt: 1326 Salemoen Scorebroot, IeperGa naar voetnoot(3). Maar aangezien de moeilijkheid juist in de interpretatie van schore/scheur ligt, brengt deze naam ons niet veel verder. Een nog bestaande familienaam is Schellebroodt (in 1987 23 maal in België: 1 × in West-Vlaanderen, 5 × in Oost-Vlaanderen, 16 × in Henegouwen en 1 × in Namen). Een van de betekenissen van Mnl. schellen is: doen barsten, splijten. Een Schellebrood kan dus iemand zijn die het brood splijt, al is de betekenis ‘die het brood van de korst ontdoet’ niet uit te sluiten. Maar er zijn ook analoge familienamen in het Duitse taalgebied. BrechenmacherGa naar voetnoot(4) verklaart Schertweg(ge) weliswaar als een plaatsnaam, een veldnaam ‘zackige Vertiefung in einem Bergrücken’, maar m.i. is het een Satzname. In het eerste element zie ik Mhd. scherten, | |
[pagina 191]
| |
scharten ‘afsnijden’. Schertwegge is dus iemand die een wegge of brood snijdt. BahlowGa naar voetnoot(5) vermeldt in 1290 in Wismar de naam Slüsewegge en in Warin Slusewecke. Hij verklaart deze naam als ‘schlitz die Wecke’, d.i. die de wegge, het brood splijt, klooft. Trouwens, ook de familienaam Schlitzweg(g) komt voor, die Brechenmacher II, 527 m.i. alweer ten onrechte voor een plaatsnaam houdt. Zijn oudste voorbeelden zijn: 1591 Georg Schlitzweck, Freiburg i.B.; 1682 Jacob Schlizwegg, Freiburg i.B. Schlitz-weg is m.i. een duidelijk ekwivalent van Scheurweg. Andere zinwoorden met wegge zijn Knedewegge (1304 Rostock) en Schüvewegge (1305 Hannover) (Bahlow). En een voorbeeld dat niets aan duidelijkheid te wensen overlaat, is 1333 Nic. Clövenbrod, LübeckGa naar voetnoot(6): die het brood klooft, splijt. In voetnoot 7 (1986, p. 1952) schreven we: ‘Ten gunste van een verklaring als zinwoord “die het brood verscheurt” kan de Franse familienaam Brisemiche pleiten,...’. Het is me nu duidelijk dat Brisemiche inderdaad een analoge naam is: die het boord breekt, splijt. Het Oud- en Middelfranse miche betekende inderdaad ‘brood’ en is hetzelfde woord als Mnl. micke en gewestelijk Ndl. mik. En in dat licht wil ik dan ook de verklaring van Pitswegge herzien. Pitswegge is dus wel niet een knipbrood, maar: hij die een kneep aanbrengt in een brood of wegge, of (juister) die er iets van afknijpt, afpeutert, ‘afpitst’. Pitswegge is dus ook een zinwoord of Satzname. Daarmee komen we tot de interpretatie van de naam: hoe moeten we ons dat nu heel konkreet en reëel voorstellen? Alle analoge zinwoorden bevatten een werkwoord dat verwijst naar een handeling als: kloven, splijten, scheuren, breken, knijpen. Het gaat m.i. om iemand die het brood niet snijdt met broodmes of ‘broodpik’, die dus geen gesneden brood eet, maar die het brood bij het eten gewoon in stukken breekt, die hompen van het brood afbreekt, stukken brood afpeutert. Het is m.i. dus iemand die uit het vuistje eet. En ik denk hierbij aan het - weliswaar jonge, 19de-eeuwse - Franse woord casse-croûte. Het zou oorspronkelijk een toestelletje zijn geweest om de broodkorst fijn te malen voor tandeloze oude mensenGa naar voetnoot(7), maar in het huidige taalgebruik is het een kleine maaltijd, een maaltijd uit het | |
[pagina 192]
| |
vuistje. Ik meen daarom dat Scheurwegge iemand is die hompen brood afscheurt, afbreekt, die geen mes gebruikt, die zijn brood met de hand, dus uit het vuistje eet.
Brugge. F. Debrabandere |
|