Naamkunde. Jaargang 21
(1989)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het ontstaan der Nederlands-Franse taalgrens (VI).Na het inzenden van onze vorige bijdrageGa naar voetnoot1 hebben we in de buurt der besproken bewakingslijnen nog twee Romaanse toponiemen ontdekt die om fonetische redenen van Ingweoonse oorsprong moeten zijn en resp. na Ozo (nr. 11) en Gozin (nr. 12) dienden behandeld te worden, nl. Ny en Maissin.
11′. Ny, n. van een gehucht te Soy, welk gehucht bij Hotton (arr. Marche-en-Famenne) ingelijfd werd, op 3 km ten N.O. van diens centrum en 5½ ten N.W. van Beffe: dial. nîGa naar voetnoot(2); 1232 (k. ± 1314-44) NiesGa naar voetnoot(3); 1314 (k. 1317-22, 2maal) NiesGa naar voetnoot(4). Wg. niwja, bij de romanisering reeds geëvolueerd tot Ingw. nîa of juister nîae, ‘nieuwe’, zwak femininum van *niwi ‘níeuw’ (bij Oe. níewe - ook nî- in samenstellingen -, Ofri. nî (e), Osa. niuwi - ook nî in de plaatsnaam Nîanhūs en, met een overgangsklank, in de dat. nîgemo -, Onfrk. nûwi, Ohd. niuwi)Ga naar voetnoot(5): in het Germaans werd iwj tot î | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemonoftongeerdGa naar voetnoot(6) en de eind-a licht gepalataliseerdGa naar voetnoot(7); in het Romaans viel, na de vervanging van -ae door de evolutie van Lat. -āsGa naar voetnoot(8) of de toevoeging van een toponymische -sGa naar voetnoot(9), de naam met het uit Lat. nepōs ontstane Ofra. nies ‘neef’ samen, werd ie tot een Waalse î gemonoftongeerd, en verdween de eind-s uit de uitspraak. De naam is Ingweoons wegens de monoftongering van iwj tot î. Verkeerde vertaling van Naive, n. van een rechterbijriviertje der Ourthe dat Ny bespoelt en te Hotton uitmondt: dial. ri d' néveGa naar voetnoot(10), d.i. [ri d nēf]; zonder oude bewijsplaatsen, doch etymologisch zeker identiek met Naive, n. van een rechterbijriviertje der Eau d'Heure te Fronville, voormalige, nu bij Hotton ingelijfde gemeente (van het arr. Dinant), dial. eveneens ri d' nḕveGa naar voetnoot(11), 1531 sur neve, 1551 riewe de neveGa naar voetnoot(10). Opgevat als Kelt. *neuiᾱ, dat reeds geëvolueerd ware tot *nouiᾱ, ‘nieuwe (beek)’, femininum van *neuios ‘nieuw’ (bij Gall. Nevio-, Novio- in ~ -dᅫnum, d.i. ‘Neuen-burg’, Kymr. newydd, Oudbret. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nouuid, neuued en Bret. neuezGa naar voetnoot(12))Ga naar voetnoot(13); maar in werkelijkheid ontstaan uit Kelt. nᾱu-iᾱ ‘scheepvormige (dalkom)’ (bij Kymr. noe en Bret. neo ‘flaches Gefäß, Backtrog’Ga naar voetnoot(14)), afgeleidGa naar voetnoot(15) van Kelt. *nᾱus ‘schip’ (bij Oudiers náuGa naar voetnoot(16)): in het Romaans werd de Keltische ̯ nog een v, onderging de intervocalische groep vi̭ de Oerwaalse omzetting tot i̭vGa naar voetnoot(17), werd de nieuwe diftong ai gemonoftongeerd tot een ęGa naar voetnoot(18), die vóór stemhebbende fricatief lang wasGa naar voetnoot(19), en de ę̄ plaatselijk tot [ē] geslotenGa naar voetnoot(20).
12′. Maissin, n. van een voormalige, nu bij Paliseul (arr. Neufchâteau) ingelijfde gemeente, op 16 km ten Z.O. van Tanton: dial. mêssinGa naar voetnoot(21) en ook mēssinGa naar voetnoot(22), d.i. resp. [mę̄sęẽ, mẹ̄sęẽ]; 817-25 (k. XIIIe e. van k. ± 1106) ecclesiae Melsini (of Melsim), Martilinges, ± 1106 (dez. k. XIIIe e.) ecclesiam... Melfinensem (lees *Melsinensem)Ga naar voetnoot(23); 1139 (k. 1363 van het or.) MeasinGa naar voetnoot(24); 1309 (k. 1317 -22) MeasinGa naar voetnoot(25). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wg. malsk-inn- ‘plaats met overmoedigen’ of eerder malsk + inn- ‘plaats met overmoedigheden’, in elk geval bij de romanisering reeds geëvolueerd tot Ingw. mėlskinn-, collectiefGa naar voetnoot(26) van Wg. *malsk ‘overmoedig’ (bij Osa. malsk) of van diens afleiding *malsk-ī ‘overmoedigheid’Ga naar voetnoot(27): in het Germaans werd de a door de volgende i umgelautGa naar voetnoot(28); in het Romaans werden ė-́ en i niet meer als ẹ's, maar resp. als ę en i overgenomenGa naar voetnoot(29), werd de k vóór i echter nog geassibileerdGa naar voetnoot(30), en evolueerde de preconsonantische groep ęł over ęaṷ > Oudwaals ęa tot ę̄ of [ẹ̄]Ga naar voetnoot(31). De naam werd in de tweede helft der VIe eeuw geromaniseerdGa naar voetnoot(32); hij is Ingweoons wegens de vroegtijdige i-umlaut van a. Verkeerde vertaling van Offagne, n. van een voormalige, nu eveneens bij Paliseul ingelijfde gemeente, op 409 m hoogte, door 7 toppen van 427 à 458 m omringd, en op 8 ½ km ten Z.W. van Maissin: dial. ofagne ter plaatse, ofègne te BertrixGa naar voetnoot(33), d.i. resp. [ǫfan′, ǫfaen′]; 1139 (k. 1363 van het or.) Offenges, 1330 (k. XVIIe e., 3maal) OffaigneGa naar voetnoot(34). Opgevat als Rom. *ūffān-ia(-) ‘plaats met ijdelen’ of eerder ‘plaats met ijdele zwetserijen’, afgeleidGa naar voetnoot(35) van *ūffānus ‘ijdel’ (bij Oudspaans ufano)Ga naar voetnoot(36) of van *ūffāna ‘ijdele zwetserij’ (bij Oudfrancoprov. ufane, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oudprov., Oudkatal. en Oudspaans ufana)Ga naar voetnoot(37); maar in werkelijkheid ontstaan uit Rom. off-ānea(-) ‘plaats met builen (= bultachtige heuvels)’, afgeleid van Lat. offa ‘buil’Ga naar voetnoot(38).
Onze gedeeltelijke conclusiesGa naar voetnoot(39) zijn slechts op enkele punten te wijzigen. Het aantal der onder III met zekerheid als Ingweoons verklaarde toponiemen is tot 14 gestegen. Ze duiden plaatsen aan die, afgezien van Hesdin, tussen 3 en 16 km van de naaste -ahhja- of (-)tūn- ‘post’ verwijderd zijn, d.i. gemiddeld 8 ½. Alle zijn vertalingen van naburige plaatsnamen: 4 (de nrs. 4, 5, 6 en 11′) van oorspronkelijk Keltische, 10 van oorspronkelijk Romaanse. Van die 14 vertalingen zijn er slechts 3 juist: 1 (nr. 6) uit het Keltisch, 2 (de nrs. 1 en 9) uit het Romaans. Van de 14 toponiemen ondergingen er 4 (de nrs. 1, 3, 7 en 12′) een vroege en bijgevolg Ingweoonse i-umlaut, en onderging er één (nr. 11′) de Ingweoonse monoftongering van -iwj- tot î. Alle vermelde evoluties kunnen zowel Oostingweoons als Fries zijnGa naar voetnoot(40). Geromani- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
seerd werden de 14 namen tussen de tweede helft der Ve en het eind der VIIIe eeuw, waaronder 5 (de nrs. 3, 7, 9, 12 en 12′) zeker in de VIe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. Romaanse toponiemen die om lexicologische redenen van Ingweoonse oorsprong zouden kunnen zijn.In de Romaanse Nederlanden komen er tientallen plaatsnamen voor waarvan de etyma weliswaar in fonetisch opzicht niet specifiek Ingweoons zijn, maar toch bij nomina - substantieven en adjectieven - horen die binnen het Westgermaans enkel in Ingweoonse dialecten zijn geattesteerd of in een welbepaalde betekenis enkel in het Ingweoons worden aangetroffen, of ook in het Westgermaans niet geattesteerd zijn maar wel in het Scandinavisch, oorspronkelijk de naaste buur van heel het Oostingweoons. Het spreekt vanzelf dat die plaatsnamen voor Ingweoonse nederzetting niet zo bewijskrachtig zijn als de onder III besproken toponiemen: het niet-geattesteerd zijn in een oud dialect kan immers te wijten zijn aan het toevalGa naar voetnoot(41). Toch menen we de bedoelde namen te moeten opsommen, daar hun vrij groot aantal voor de juistheid van onze taalgrensverklaring spreekt. We localiseren ze echter enkel wanneer ze in M. Gysselings Woordenboek niet voorkomen, en vermelden noch hun dialectische uitspraak, noch hun oudste bewijsplaatsen, noch hun etyma, maar alleen de nomina waarbij deze horen, en de inductor (of soms de mogelijke inductor) van elke naam, Ook deze plaatsnamen zullen in ons etymologisch woordenboek der toponymische doubletten in de Romaanse Nederlanden uitvoerig verklaard wordenGa naar voetnoot(42). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van de opgesomde 88 namen zijn er 67, d.i. zowat 3 op 4, zeker door verkeerde vertaling ontstaan. Van die 88 toponiemen horen er niet minder dan 32 bij nomina die slechts in het Scandinavisch of het Scandinavisch en het Gotisch geattesteerd zijn, en amper 3 (de nrs. 20, 38 en 69) bij nomina die het uitsluitend in het Fries zijnGa naar voetnoot(45). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V. Romaanse toponiemen wier etyma afgeleid zijn van namen van Ingweoonse stammen.In de Romaanse Nederlanden komen er een aantal toponiemen voor die van namen van Ingweoonse stammen zijn afgeleid en op plaatselijke nederzettingen wijzen van mensen welke tot die stammen behoorden. Daar echter zulke ‘etnische’ toponiemen in heel Gallië aangetroffen worden en ten dele reeds vóór de Ve eeuw ontstaan zijnGa naar voetnoot(46), zullen we enkel die bespreken, welke plaatsen in de buurt van -ahhja- of (-)tūn- ‘posten’ aanduiden en dus waarschijnlijk van déze uit gesticht zijn.
1. Sachin, n. van een gemeente (arr. Atrecht), op 8½ km ten N.W. van Ourton: 1119 (k. 1541 van het or.) duo partes decime de Saiseni [Th. Duchet-A. Giry lezen SaisemGa naar voetnoot(47)]Ga naar voetnoot(48); 1145 (k. 1775-76 van k.) Saissin (2maal)... Sassin, 1145 (dez. k. van k.) Saichin... Saycin... Saissin (2maal)... Sassin (2maal)Ga naar voetnoot(49); 1157 [juister 1156-57Ga naar voetnoot(50)] (k. 1541 van k.) SascinGa naar voetnoot(51); 1179 (k.) apud SassemGa naar voetnoot(52). Wg. (en wel Oostingw.) Sahs-inn-, bij de romanisering waarschijnlijk reeds geëvolueerd tot Saksin(-), ‘plaats met Saksen (= Saksennederzetting)’, collectiefGa naar voetnoot(26) afgeleid van *Sahsō ‘Saks’ (bij Oe. Seaxa, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ofri. Saxa, Osa. en Ohd. Sahso)Ga naar voetnoot(53): in het Germaans werd de intervocalische groep hs waarschijnlijk reeds ksGa naar voetnoot(54); in het Romaans werd de i niet meer als ẹ, maar als i overgenomenGa naar voetnoot(55), en evolueerde de groep hs of ks, zoals Lat. x, over [i̭s] klankwettig tot Picardisch šGa naar voetnoot(56); door Vlaamse scribenten werd Sachin aan de vele Dietse toponiemen op -(h)em gelijkgemaaktGa naar voetnoot(57). De naam werd na het begin der VIe eeuw geromaniseerdGa naar voetnoot(58), maar bezwaarlijk lang nadienGa naar voetnoot(59).
2. Frésignies, n. van een hoeve te Brugelette (arr. Aat), op 4½ km ten N.O. van Bauffe: dial. fĕrsĕgnîGa naar voetnoot(60), d.i. [fǫ̷rsǫ̷nʹi] of [fərsən-ʹī]Ga naar voetnoot(61); zonder oude bewijsplaatsen. Rom. Frēsin-i--āca(-) ‘hoeve der *Frēsiniī of lieden van *Frēsō’, afgeleid van een persoonsnaam die identiek was met Wg. *Frēsō ‘Fries’ (bij Oe. en Ofri. Frēsa, Osa. Frēso, Ohd. Frieso): dialectisch werden in de eerste syllabe de na de beginconsonant staande r en de volgende vocaal vóór het accent omgezetGa naar voetnoot(62).
3. Frizet, n. van een gehucht te Saint-Marc en Vedrin, voormalige, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nu bij Namen (arr. Namen) ingelijfde gemeenten, op 10 km ten N.O. van Floreffe: dial. frîjètGa naar voetnoot(63), d.i. [frīžę]; 1152 (or.) Godefridus de FriseiGa naar voetnoot(64). Rom. Frīsi-ācum ‘hoeve der Frīsiī’, afgeleid van een persoonsnaam die identiek was met Lat. Frīsius ‘Fries’Ga naar voetnoot(65): in het Naams is de intervocalische groep si̭ klankwettig ž gewordenGa naar voetnoot(66).
4. Frisée, n. van een gehucht te Schaltin, voormalige, nu bij Hamois (arr. Dinant) ingelijfde gemeente, op 8½ km ten N.W. van Jeneffe in Condroz: zonder oude bewijsplaatsen. Rom. Frīsi-āca(-) ‘hoeve der Frīsiī’, afgeleid van dezelfde persoonsnaam als FrizetGa naar voetnoot(67).
5. Seny, n. van een voormalige, nu van Tinlot (arr. Hoei) deel uitmakende gemeente, op 11½ km ten N.W. van Septon: dial. sin.niGa naar voetnoot(68), d.i. [sę̃ni]; 1107 (k. XIIIe e.) SesnincGa naar voetnoot(69); 1111 (k. einde XIIIe e.) Keizer Hendrik [V] bevestigt aan de O.-L.-Vrouwekerk te Hoei het bezit van een deel der ville que vocatur sennin [= ~]Ga naar voetnoot(70); 1114-15 (k. midden XIIe e.) Sesnin (een andere k. XIIe e. biedt Seni)Ga naar voetnoot(71); ...; 1161 (or.) Sesninch, 1178 (or.) SennechGa naar voetnoot(72); 1204 (or.) SeiniGa naar voetnoot(73). Wg. (en wel Oostingw.) Sahsn-innju of reeds Sasn-innju, in elk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geval bij de romanisering al geëvolueerd tot Sėsninnju, instr.?-loc.Ga naar voetnoot(74) ‘plaats met Saksen (= Saksennederzetting)’, collectiefGa naar voetnoot(26) van *Sahsō ‘Saks’Ga naar voetnoot(75): in het Germaans verdween de h (= [x]) tussen vocaal en s + consonantGa naar voetnoot(76), en werd de a door de volgende i umgelautGa naar voetnoot(28); in het Romaans werd die i niet meer als ẹ, maar als i overgenomenGa naar voetnoot(55), werd de groep nnj een [nʹ], de s tussen vocaal en n een h, die met rekking der vocaal verdweenGa naar voetnoot(77), de gerekte e vóór nasaal een ę̃Ga naar voetnoot(78), en viel de [nʹ] als Waalse eindklank wegGa naar voetnoot(79); grafisch werd -inch, dat evenals -inc en -in de uitspraak [inʹ] weergafGa naar voetnoot(80), eenmaal door het meer gewone -ech < Lat. -icium vervangen. De naam werd tussen het midden der VIe en het begin der VIIIe eeuw geromaniseerdGa naar voetnoot(81). Frésignies, Frizet en Frisée staven onze these dat de -ahhja- lieden Friezen waren. Sachin en Seny wijzen erop, dat sommige (-)tūn-lieden tot de stam der Saksen behoordenGa naar voetnoot(82); dat andere echter Warnen waren, is reeds uit de studie van Waasten geblekenGa naar voetnoot(83). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI. SlotOnze taak is welhaast ten einde: er blijft ons alleen nog over, het ontstaan en de geleidelijke ontwikkeling onzer taalgrenstheorie te schetsen. Op een lentemorgen van 1946 - we zaten toen in ons vierde universiteitsjaar - overdachten we thuis de bestaande verklaringen der -effe-namen. Om de verspreiding dezer toponiemen te bestuderen, duidden we ze op de kaart aan. Tot onze verbazing stelden we vast dat de meeste een lijn vormden, die op enige afstand ten Z. der taalgrens liep! Rekening gehouden met Escanaffles en Bauffe, die een Picardische vorm van -effe bevatten, alsook met Kemexhe en Kanne, die in het Oudwaals resp. ComeffeGa naar voetnoot(84) en Cheneffe heetten, bereikte die lijn in het W. de Schelde, in het O. haast de Maas. We twijfelden er niet aan, dat de ‘-effe-lijn’, zoals we ze toen noemden, door limitanei in dienst van het laat-Romeinse Rijk was gesticht, al waren we geneigd, -effe uit een Galloromaans suffix -avium te verklarenGa naar voetnoot(85). In 1947 woonden we echter te Leuven een lezing van M. Gysseling bij over ‘Tweetaligheid in het Naamse in de 8e eeuw’Ga naar voetnoot(86), waarin o.a. gewezen werd op de vroegste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bewijsplaats van Floreffe, de ons tot dan toe onbekende Germaanse vorm Florechia. We zagen in, dat Gysseling -echia en -effe terecht uit een geëvolueerde vorm van Oergerm. *ahwjō [in het Duits ‘Au(e)’] verklaarde, maar ook, dat hij de e van -echia ten onrechte aan Romaanse invloed toeschreef: die e uit a kon slechts door een Ingweoonse i-umlaut ontstaan zijn. Van toen af hielden we de stichters der -effe- plaatsen voor Ingweonen, en zochten in Romaans-België naar andere toponiemen die deze conclusie konden staven. In 1948 ontdekten we de (-)tūn-namen van Henegouwen tot Luxemburg, en ook reeds enkele geïsoleerde toponiemen van Ingweoonse oorsprong, zoals Enhaive. In 1949 hielden we op het derde Internationaal Congres voor Toponymie en Antroponymie, te Brussel, een voordracht over ‘Un Limes Belgicus ingévon de la mer à la Meuse’, waarvan de conclusies, samen met een overzichtskaart, in 1951 in de Handelingen van het Congres gepubliceerd werdenGa naar voetnoot(87): hoewel door sommigen minachtend beoordeeldGa naar voetnoot(88) en intussen door de eigen vorderingen op menig punt voorbijgestreefd, blijft het stuk lezenswaardig. In 1958 spraken we op het zesde Internationaal Congres, te München, over ‘Die Mehrsprachigkeit Romanisch-Belgiens im frühen Mittelalter’: de eerste helft van onze lezing was aan het ontstaan van de taalgrens gewijd, de tweede aan de meer dan 300 toponymische dou- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blettenparen die we sedert 1949 in Romaans-België ontdekt hadden. We wisten toen reeds dat de -effe- of beter -ahhja-plaatsen door Friezen, de (-)tūn-plaatsen buiten het Bonense door Saksen en Warnen waren gesticht, dat de bedoelde (-)tūn-plaatsen oorspronkelijk de Romeinse hoofdwegen bewaakten, en dat ook zij een lijn vormden, die echter van de kust tot Lotharingen reikte. Toen de tekst van onze voordracht, samen met een overzichtskaart, in 1961 in de Handelingen van het Congres verscheenGa naar voetnoot(89), kenden we nog geen enkel doublet van een -ahhja-naam, maar reeds 4 doubletten van (-)tūn-namen, alsook 4 Romaanse toponiemen die om fonetische redenen van Ingweoonse oorsprong moeten zijn (waaronder 3 met een doublet), 10 Romaanse toponiemen die om lexicologische redenen van Ingweoonse oorsprong zouden kunnen zijn, en haast alle Romaanse toponiemen wier etyma van namen van Ingweoonse stammen zijn afgeleid. Nu werden we door een ware stortvloed van nieuwe doubletten overstelpt, en steeg het aantal der ontdekte paren allengs tot meer dan duizendGa naar voetnoot(90). We kregen een duidelijk inzicht in het ontstaan der hydroniemen van het Maas- en het Scheldebekken, wat ons in 1969 toeliet met zekerheid te verkondigen dat het Keltisch in onze gewesten een Oeralische taal verdrongen hadGa naar voetnoot(91), en in 1975 dat de oorspronkelijke Belgen Germanen geweest | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
warenGa naar voetnoot(92). We hielden het voor raadzaam, deze problemen der voorgeschiedenis nog vóór het ontstaan der taalgrens grondig te behandelen, opdat niemand meer op het idee zou komen, ondoorzichtige toponiemen hier te lande aan een verzonnen prehistorische taal toe te schrijven. In 1981 konden we eindelijk aan de redactie van dit opstel beginnen. Uit de geografische studie der -ahhja- en der (-)tūn-lijn was reeds gebleken, dat het Ingweoonse bewakingssysteem in drie opeenvolgende fasen ontstaan was, omstreeks het midden der Ve eeuw eindigend: we brachten die nu in verband met gebeurtenissen uit het leven van de laat-Romeinse veldheer Aëtius, gestorven in 453, en beschouwen hem sedertdien als de schepper van het systeem, ja de onwillekeurige conditor Flandriae. Waarin verschilt onze toponymische methode van die onzer voorgangers? Hebben we in de Romaanse Nederlanden - en zelfs vaak in Zuid-Nederland - een oud en ondoorzichtig hydroniem of toponiem te verklaren, dan hechten ook wij het grootste belang aan de ligging van het water of de plaats, de dialectische uitspraak van de naam, zijn vroegste en voor de verklaring beslissende bewijsplaatsenGa naar voetnoot(93) en de reeds voorgestelde etymologieënGa naar voetnoot(94). Zijn deze echter onbevredigend, dan zoeken we niet heinde en ver naar namen die enige gelijkenis vertonen met de bestudeerdeGa naar voetnoot(95), maar prospecteren we zorgvuldig de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omgeving om te zien of het te verklaren hydroniem of toponiem niet de vertaling of de inductor is van een andere naam in de buurtGa naar voetnoot(96): is een doublettenpaar fonetisch, morfologisch en semantisch te verantwoorden, dan is de oplossing nabijGa naar voetnoot(97). Een lange ervaring heeft ons immers geleerd dat de macrotoponymie van het grootste deel der Romaanse Nederlanden een netwerk van vertalingen isGa naar voetnoot(98), en dat er ook onder de oudste Zuidnederlandse namen heel wat onvermoede doubletten schuilen. De uitspraken van E. Kranzmayer over de rijkdom van eertijds gemengde streken aan toponymische doubletten en hun groot belang voor de interpretatie der moeilijke namenGa naar voetnoot(99) werden door ons onderzoek overvloedig bevestigd. Maar kwam de verklaring van het ontstaan der taalgrens niet eerder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan een historicus dan aan een taalkundige toe? Uiteraard moet die verklaring rekening houden met alle desbetreffende historische en taalkundige feiten; maar de laatste zijn veel talrijker en complexer dan de eersteGa naar voetnoot(100), zodat het voor een taalkundige gemakkelijker is, ook rekening te houden met alle historische feiten, dan voor een historicus, ook rekening te houden met alle taalkundige. Wie als historicus de taalkundige feiten verwaarloost, loopt gevaar, theorieën te bouwen die later hersenschimmig blijken te zijnGa naar voetnoot(101). Onze Ingweoonse these, die op logische weg tot stand gekomen was, vond aanvankelijk geen gehoor bij de Vlaamse en Waalse toponymisten, van wie de meest bekende zich reeds uitgesproken hadden voor een der vier vroegere taalgrensverklaringenGa naar voetnoot(102). Opmerkelijk genoeg werden we jarenlang door vier Vlaamse taalkundigen gesteund die in de eerste plaats dialectologen waren, vier geleerden, aan wie we hier om hun inzicht en hun goedheid een warme hulde brengen:
Ze hebben ons niet enkel aangemoedigd, maar ook - op de eerste na, die te vroeg gestorven is - aan een wetenschappelijke loopbaan bij het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek geholpen. En het Nationaal Fonds verdient alle lof om zijn objectiviteit, zijn milde steun en zijn groot geduld! De weg was lang en niet zonder doornen, maar leidde naar het volle licht.
Brussel. J. Devleeschouwer,
Onderzoeksleider van het N.F.W.O. |
|