Naamkunde. Jaargang 21
(1989)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
Kaatsspelen te Antwerpen in de 15de-18de eeuw (vervolg)Bespreking van het materiaalIn de vorige jaargang van dit tijdschrift onderzochten we aan de hand van excerpten uit de schepenregisters het materiaal betreffende de kaatsspelen te AntwerpenGa naar voetnoot(26). We noteerden voor elke akte waarin over kaatsspelen gesproken werd, waar die gelegen waren, wie de eigenaar, huurder of ‘berenter’ ervan was, of het om een nog bestaande dan wel een verdwenen kaatsbaan ging enz... Onze aldus bijeengelezen realia vulden we daarna met nog enkele andere bronnen aan: de bekende wijkboeken van Ketgen in de Privilegiekamer en minuten van notarissen. Tussen einde 15de eeuw en het einde van het Oud Regime mochten we ruim dertig kaatsspel-optekeningen verzamelen, die we dan onderbrachten in de alfabetisch gerangschikte straatnamen waar de kaatsbanen thuishoorden. Een 25-tal straten, gaande van de Achterstraat (thans Lange Noordstraat) tot de Willem Lepelstraat kwamen ter sprake, daar ze één of meer kaatsspelen herbergden. Pogen we hier nu een soort synthese te maken van wat uit dat analytisch materiaal kan worden geconcludeerd. Een twintigtal keren staan we in de regesten voor een echt, op het ogenblik van de akte nog in werking zijnde kaatsspel. Dat was nog het geval in Blindestraat (1597), Dries (1571), Everdijstraat (1545-1584), Jeruzalemstraat (1495), Koepoortstraat (1499), Lombardenvest (1492), Markgravelei (1566), Nationalestraat (1491), Schuttershofstraat (ten minste een drietal, misschien wel vier à vijf spelen in de 16de eeuw), Minderbroedersrui (1494), Vekestraat (1494). In de meeste gevallen komt het woord kaatsspel hier als appellatief voor d.w.z. dat het nog niet tot eigennaam of toponiem is versteend. Een echte plaats- of huisnaam Kaatsspel ontmoeten we aan de Bredestraat (1503), de Graanmarkt (1729), Handschoenmarkt (1584) (indien het hier niet om een verkeerde grafie voor Kaartspel zou gaan), alsook aan de Kauwenberg (1505). | |
[pagina 48]
| |
Onomastisch interessant zijn de paar gevallen waar blijkt dat de huisnaam of het uithangteken ook de werkelijkheid dekt, waar een huis geheten het Kaatsspel ook een kaatsspel is. Dat was zo aan de Dries, in de Everdijstraat (Oosters Kaatsspel), op de Lombardenvest (waar het oorspronkelijke kaatsspel later de naam Wijnhuis zal krijgen) en aan het Mechelsplein, bij de vroegere St.-Jorislinde. Of achter huis geheten de Kaatsbal aan de Grote Markt de realiteit van een kaatsspel schuilging, weten we niet. Het feit dat huis de Colve zich vlak ernaast bevond, zou wel eens op een fantasienaamgeving kunnen wijzen, waarbij de ene naam de andere - er inhoudelijk mee verwante - benaming heeft doen ontstaanGa naar voetnoot(27). De kaatsspelen konden ook - net als de herbergen waarmee ze vaak samenhingen - een eigen fantasie-huisnaam dragen. Men denke aan de vermelde benamingen den Engel, de Fortuin, den Draak, Jeruzalem, Bethleem, de Meerminne, 't Reepken, de Lelie, allemaal erg populaire uithangtekens en vooral herbergnamen. Op het Wijnhuis komen we verden nog even terug. We zien uit de attestaties in de schepenbrieven af en toe dat een nieuw kaatsspel tot stand komt, b.v. in de Achterstraat iets vóór 1517, in de Everdijstraat ca. 1584, op de Meir in of vóór 1602, in de Jodenstraat ca. 1596. Die data zijn vanzelfsprekend telkens slechts een terminus ante quem. Evenzeer horen we over het verdwijnen van een kaatsspel, wat dan vaak met de uitdrukking ‘twelc een caetspel plach te wesen’ tot uiting komt. We kennen er zo een zestal: op Klapdorp ca. 1495, aan de Willem Lepelstraat anno 1503, aan de Oever tussen 1497 en 1505, in Schuttershofstraat vóór 1632 en in de Vekestraat ca. 1494. Van een paar afgeschafte kaatsspelen weten we pertinent dat ze bij hun verdwijnen ruimte moesten maken voor een aan te leggen straat: zo de Jeruzalemstraat, de Muntstraat, en mogelijk ook de Arme-Duivelstraat. Naast de kijk die we krijgen op het tijdverdrijf kaatsspel, werpen we dus ook een paar keren een blik op urbanisatie en stadsuitbreiding. Geen wonder in de Gouden Eeuw, met haar demografische expansie. Ons materiaal leert ons ook dat er een zekere topografische concentratie van kaatsspelen te bespeuren valt. Het geval dat ons naar de Minderbroedersrui voert en daar aan een voorste, dus ook achterste en eventueel middelste kaatsspel refereert, is er een goed voorbeeld van. De | |
[pagina 49]
| |
Lombardenvest was een straat met een paar kaatsbanen, net als trouwens de niet ver afgelegen Everdijstraat. En de Schuttershofstraat spande de kroon, wat o.m. het plan van de zuidzijde van die straat al onthult, dat drie ‘Ketspelen’ te zien geeft. (Zie Afb.) We zagen ook dat er wel een paar voorbeelden aan te halen zijn die getuigen van eigendomsconcentratie op het stuk van de kaatsspelen. Twee namen zijn ons daarbij opgevallen: Eustaes de Bouloys, die omstreeks het midden van de 16de eeuw een kaatsspel aan de Everdijstraat en een in de Schuttershofstraat in zijn bezit had. Een tweede eigenaar van een soort kaatsspelketen was een zekere Jan Van Yssem, die einde 15de eeuw een paar kaatsspelen aan de Minderbroedersrui en een dito aan de Koepoortstraat bezat. Of De Bouloys een geïmmigreerd vreemdeling was, is niet duidelijk; voortgaande op zijn naam zou men het kunnen geloven. Franstalig waren, blijkens de gepasseerde akte, Georges Lohoys en diens neef Pierchon, speellieden die het pand van het kaatsspel in de Achterstraat of Lange Noordstraat huurden, en er waarschijnlijk ook dansschool voor de jeugd in hieldenGa naar voetnoot(28). Wat ook uit onze regesten naar voren treedt is, dat de rendabiliteit van een kaatsspel zo voor eigenaar als voor exploitant of kaatsspelhouder, niet schitterend moet geweest zijn. We kennen inderdaad wel een aantal gevallen die in de richting van insolventie of failliete boedel wijzen. Publieke veiling ter Vrijdagmarkt was dan ook het lot dat aan die kaatsspelen beschoren was. Herinneren we aan de faillissementen van volgende kaatsspelen: in de Bredestraat vóór 1503, aan de Dries in 1571, in de Everdijstraat anno 1579, in de Jodenstraat, waar twee kaatsspelen getroffen werden in 1596. Herinneren we ook aan de verkoping van het Kaatsspel of Wijnhuis aan Lombardenvest in 1604 en aan de veiling van het eveneens in die straat gelegen kaatsspel en de Draak in 1594. Achterstallige rente of verzuim van interestbetaling staat gewoonlijk als de oorzaak van de publieke verkoping in de akten vermeld. Dat geldt evenzeer nog voor de verkoop bij evictie of rechtsvordering van de twee kaatsspelen bij het huidige Mechelseplein in 1560 en van de kaatsbaan op de Meir in 1613, een kaatsspel dat - zoals we gezien hebben - uit een huidenvetterij ontstaan was. Uit onze materiaalverzameling | |
[pagina 50]
| |
Afb. Schets van Schuttershofstraat, 16de eeuw.
(S. Icon. P. 131d) | |
[pagina 51]
| |
riaalverzameling zal men zich ten slotte de openbare verkoping van een overdekt kaatsspel aan de Schuttershofstraat (1596) herinneren. Alsmede die van een gewezen kaatsspel aan de Willem Lepelstraat (vóór 1503), dat reeds tot ‘Stove’ gedegenereerd was. Tot zover wat het materiaal uit de schepenbrieven ons over het reilen en zeilen van de kaatsspelexploitatie te Antwerpen meedeelt. | |
Een paar addendaOnder de vermeldingen van kaatsspelen uit de scabinale protocollen en uit gelijkaardige bronnen, citeerden we ook het kaatsspel dat de stadsmagistraat in 1582 voor de hertog van Anjou ‘bij’ St.-Michielsabdij liet aanleggen (nr. 23). We schreven toen dat we er, buiten de vermelding door F. Prims (cfr. noot 25) geen verdere gegevens over bezaten. Sedertdien konden we echter wel een aantal details over de bouw van dat ‘vorstelijk’ kaatsspel verzamelen. Uit al die optekeningen in de stadsrekeningen blijkt dat het kaatsspel zich niet ‘bij’ maar wel degelijk ‘in’, dus binnen de muren van de abdij heeft bevonden. Begin 1582 schijnen de werken voor het kaatsspel in de St.-Michielsabdij een aanvang te hebben genomen. De kaatsbaan was bestemd voor de hertog van Anjou, zoon van de Franse vorst, aan wie Oranje en de Staatsen de soevereiniteit hadden overgedragen en die met zijn gevolg ondergebracht werd in de lokaliteiten van de als Prinsenhof bekend staande Norbertijnerabdij aan de ScheldeGa naar voetnoot(29). Einde februari 1582 gaven burgemeester en schepenen aan ene M. Neyen het bevel om aan de stadsrentmeester mede te delen, welke hoeveelheid ‘careelsteen gecommen van het afbreken ende ruine van het casteel... van noode sal wesen tot het opmaken van het caetspel van Syne Hoocheyt’. Er werden dus blijkbaar kareel- of bakstenen van de ‘casteelplaetse’ gerecupereerdGa naar voetnoot(30). De afbraak van het Zuidkasteel van Alva, alleszins de ontmanteling aan de stadszijde, was reeds op 18-19 augustus 1577 toegestaan en de eerste houweelslagen kunnen al in diezelfde periode gesitueerd wordenGa naar voetnoot(29). De stad had dus heel wat te herbruiken steen in voorraad. Daarenboven zou ene A. Francken ‘calck ende steen’ leveren ten bedrage van 1474 gl.; de rekening zegt dat het hier om 348.000 stenen en om Boomse, resp. Hollandse kalk ging; 98½ ‘vaarten’ kalk werden | |
[pagina 52]
| |
in rekening gebrachtGa naar voetnoot(30). Natuurlijk werden ook enkele ambachtslui vergoed: een zekere P. Frants, ‘stadt metsere’ ontving 44 gl. voor zijn werk in de week van 20 april en zijn collega stadstimmerman A. van Eertvelt kreeg voor die periode 51 gl.; P. Peeters, ‘stadt schaliedecker’ 41 gl. Ook een ‘stadt caseyder’, A. van Mol, werd vergoedGa naar voetnoot(31). Inderdaad, op 6 april 1582 werd er aan tresoriers en rentmeester geordonneerd om ‘zonder dilay te doen palvayen het catspel int Hoff van Syne Hoocheyt’Ga naar voetnoot(32). Anjou en zijn mede-kaatsers zullen dus wel op een effen, gekasseid terrein hebben kunnen kaatsen, ‘net als in het Louvre’...Ga naar voetnoot(33). De afrekening met de schaliedekker zou ons kunnen doen besluiten dat het kaatsspel een geheel overdekt gebouw is geweest. We menen echter die zienswijze aan de hand van een andere post te moeten relativeren: M. Melyn ontving 53£ artois ‘ter saecken van tweedusent seshondert vijftich decklatten... by hem geleuert aende loouen int caetspel bynnen Sinte Michiels clooster...’Ga naar voetnoot(34). Er was dus een loove, luifel of afdakGa naar voetnoot(35), vermoedelijk een schuin schutdak tegen een van de muren aangebracht; op dat afdak kon men de service geven en men kon er eventueel bij slecht weer een onderdak vinden. Hoe groot het kaatsspel in St.-Michiels was kan bezwaarlijk berekend worden en het is bekend dat de abdij binnen haar muren een eerder geringe ruimte bood. Toch weten we, via de vrij hoge som van 835£ artois die aan S. Van Eynde en J. Faes werd uitbetaald, dat ‘het metsen van de mueren van 't caetspel’ een heel karwei moet geweest zijn. Niet minder dan 85 roeden 58 voeten metselwerk was er voorzien, wat c.a. 500 strekkende meter metselwerk betekent. De erfscheiders van de stad hadden alle metingen verricht vooraleer met het metselwerk kon gestart worden. Voegt men bij dat alles nog de drie stenen poorten en het ‘witwerk’ d.i. het kleine smeedwerk aan die poorten, die zekere H. Van Paesschen voor zijn rekening nam tegen ruim 50£Ga naar voetnoot(36), dan krijgt men toch al enig idee over de vorstelijke kaatsbaan in St.-Michiels. | |
[pagina 53]
| |
In maart 1582 vertellen de rekeningen ook iets over de plaats binnen de abdijmuren die voor de kaatsspelbeoefening werd voorzien. Het was de kruidentuin van apotheker Mr. Janne Coenen. Op aandringen van Anjou zelf zou men voor de apotheker een andere plaats aanduiden binnen de stad ‘tot plantinge van syne simplicia ende andere cruyden’. Burgemeester en schepenen bepaalden dat aan de apotheker botanicus een open ruimte binnen het klooster van de Lievevrouwebroeders zou worden toegewezen, m.a.w. de kruidtuin verhuisde naar het klooster van de karmelieten, ter plaatse van het huidige St.-Jan BerchmanscollegeGa naar voetnoot(37). Tot zover wat we over het kaatsspel van Anjou aan technische details vernemen. Nu zou het zeker fout zijn de kaatsbanen die zich op zovele plaatsen in de Scheldestad bevonden, met dit efemere kaatsspel, dat waarschijnlijk met de val van Antwerpen in 1585 weer is afgeschaft, te willen vergelijken. De kaatsspelen die we archivalisch geattesteerd vonden, zullen er heel wat minder luxueus hebben uitgezien. - Nog een ander addendum dat we aan onze lijst van kaatsbanen kunnen toevoegen, betreft een speelterrein dat we cartografisch voorgesteld vinden in 1678. Op het bekende plan van P. Verbiest staat nabij de wallen, ten Z.W. van Huidevetterstoren, N.W. van Blauwe Toren een Ballon baen getekend. Ze strekt zich uit over een afstand van ca. 15 roeden lengte en ca. 3 roeden breedte en lijkt min of meer ovaal van vorm. Omgerekend naar onze maten zou het terrein ca. 86 m lang bij 17,50 m breed geweest zijn. Hoewel het toponiem ballonbaan niet expliciet op kaatsen wijst, schijnt het toch een vroegere kaatsbaan te betreffen. Hier, ongeveer ter hoogte van de huidige Baeckelmansstraat, zou zich een door de stadsmagistraat aangelegd terrein hebben bevonden, waar Italiaanse kooplieden in de 16de eeuw het kaatsspel zouden beoefend hebben. Ook een paar latere kaarten, nl. uit 1716 en 1746, beelden de ballonbaan nog afGa naar voetnoot(38). Verdere details over dit speelterrein zijn ons onbekend; de benaming zelf met het woord ballon - ogenschijnlijk toch wel een grotere bal dan de gebruikelijke kaatsbal - stemt ons enigszins sceptisch bij de identificatie met een kaatsspel... | |
[pagina 54]
| |
Kaart Verbiest, met ballonbaen.
(S. Icon. 41 A 19a1) | |
[pagina 55]
| |
Het kaatsen naar oorsprong en evolutieHet kan voorzeker de bedoeling niet zijn hier in deze bijdrage, die in de eerste plaats een aspect uit de toponymie en geschiedenis van Antwerpen wilde belichten, uitvoerig over de oorsprong van het kaatsspel in het algemeen uit te weiden. Daarom vermelden we slechts een paar hypothesen wat de oorsprong en herkomst van het kaatsen betreft. Een aantal auteurs voert de oorsprong van het kaatsspel naar de Romeinse oudheid terug. Afdoende bewijzen worden daarbij evenwel niet geleverd. Reeds de oude G. D J. Schotel, in zijn ‘Maatschappelijk leven onzer vaderen’ zag de Romeinen als eerste beoefenaars van het kaatspelGa naar voetnoot(39). Ook V. Verhaegen leidde het spel van ‘slaan en terugslaan van de bal’ oorspronkelijk naar Rome, waar het gewone volk het in de straten zou beoefend hebben, terwijl de rijke Romeinen het al in kaatsbanen speelden. Terecht stelde de auteur dat het spel met de palm van de hand werd gespeeld, maar dat toch af en toe handschoenen werden gedragenGa naar voetnoot(40). Nog iets preciezer gaat M. Wellens te werk waar hij de vroege beoefening van het kaatsen niet alleen in Rome situeert, maar het met name aan keizer Augustus toeschrijftGa naar voetnoot(41). In zijn belangrijke bijdrage over het kaatsspel als nationaal spel van de Fransen schrijft A. De Luze dat het kaatsspel uit het Oosten afkomstig zou zijn. Bij ons in het Westen zou het dan van de hogere naar de lagere bevolkingsklasse zijn overgegaan. De adel en hogere geestelijkheid beoefenden het allereerst en werden hierin door stedelingen en dorpsbewoners nagevolgd. Mede doordat het volk op straten, pleinen en kerkhoven het kaatsspel beoefende, dienden allerlei verbodsbepalingen tegen de vliegende kaatsballen te worden uitgevaardigd. En geleidelijk trokken de notabelen zich in een omheinde ruimte - die al dan niet overdekt kon zijn - terug, waar ze zich a.h.w. aan indoorkaatsen konden overgevenGa naar voetnoot(42). Richtte De Luze zijn artikel hoofdzakelijk op Frankrijk, dan zou J. Desees ruim drie decennia later het kaats- en pelotespel in België onderzoeken. Zijn twijfels over de herkomst van dit balspel komen tot | |
[pagina 56]
| |
uiting door het feit dat hij een trits van streken citeert, die voor de oorsprong van het kaatsen in aanmerking komen. Hij noemt de Romeinen, de Spanjaards en het Oosten als mogelijke bakermatGa naar voetnoot(43). Voor onze streken krijgen we vastere grond onder de voeten vanaf de 14de eeuw. Onze vroegste vermelding van het kaatsen stamt uit het Keurboek van Oudenaarde, dat in 1338 verbiedt ‘de kache te speelne opt kerkhof’Ga naar voetnoot(44). Het gaat hier klaarblijkelijk om een vroege verbodsbepaling over het beoefenen van het kaatsspel op ongeschikte plaatsen zoals de begraafplaatsen. Ook te Antwerpen zullen dergelijke verbodsbepalingen in de loop der jaren herhaaldelijk uitgevaardigd worden; we komen er verder op terug. Maar meteen is ook het woord waarmee ondubbelzinnig het kaatsspel wordt aangeduid, voor de eerste keer vermeld. De oorsprong van het woord kaatsen ligt in Pic. cachier, Ofra. chacier, ‘jagen’, dat tot Lat.* captiare is terug te voeren. Daarnaast bestond ook dial. ketsen, Mnl. ketsen, ‘drijven, jagen, zich inspannen’Ga naar voetnoot(45). Uit Pic. racache ‘terugslag’ zou racaetse ontstaan zijn, wat dan geleidelijk de bet. ‘raket, werktuig van de terugslag bij het tennisspel’ heeft aangenomenGa naar voetnoot(46). Ten slotte willen we hier nog wijzen op de recente nieuwe visie, beschreven door Heiner Gillmeister van het Engels Seminarie aan de universiteit Bonn. Deze specialist van de geschiedenis van het balspel ziet het kaatsen in de middeleeuwen ontstaan bij de lagere standen, die er een soort nabootsing in poogden te realiseren van het ridderlijk tornooi. De bal verving daarbij de wapensGa naar voetnoot(47). | |
[pagina 57]
| |
Het kaatsspel weerspiegeld in de literatuurNa deze korte speurtocht naar de genese van het kaatsspel willen we hier even stilstaan bij een paar werkjes uit de Nederlandse literatuur waarin het kaatsen een belangrijke rol speelt. Het gaat om twee allegorieën. De oudste draagt de benaming ‘Dat kaetspel ghemoraliseert’. Het is een werk van de Bruggeling Jan Van den Berghe uit de 15de eeuw, dat in 1513 in druk verscheen. De auteur, die tegelijk rechter en liefhebber van het kaatsspel is, symboliseert de goede justitie door deze te vergelijken met het kaatsspelGa naar voetnoot(48). Op tal van plaatsen kan men elementen uit het toen beoefende kaatsspel leren kennen. Zo lijkt volgend excerpt ons wel belangrijk: ‘Soo wanneer dat men kaetsen zal so pleghen de speelders te zouckene eene goede behouvelike stede omme te speelne daer een goet hooghe dack sy daert schoone es omme uut te slane/ ende schoone es weder in keeren/ rume plaetse ende heffene/ ende uter zonne/ daar ment goelick vinden mach omme te scuwene de hitte’Ga naar voetnoot(49). Het gaat hier o.i. om het ‘volkse’kaatsspel, waarvoor de spelers een geschikte ruimte moesten uitzoeken, nog vóór de officiële kaatsbanen van de types zoals die bij de herbergen werden aangetroffen, waren opgericht. Naast een behoefte aan beschutting, o.a. tegen de zon, komt reeds het hoge, liefst schuine dak ter sprake als een hoofdvereiste voor het goede kaatsen. We hebben deze ‘constante’ hierboven, bij het kaatsspel van Anjou in 1582 als loove horen bestempelen. We sommen als curiosa nog een paar vergelijkingspunten tussen justitie en kaatsspel op, die Van den Berghe in zijn ‘Kaetspel’ ontwikkelt. Net als bij 't gerecht zijn er in het kaatsspel 3 aanleggers en 3 verweerders, die elkaar bestrijden. Zoals de griffier in de rechtspraak de minuut opstelt, zo is er een dienaar bij het kaatsen die de ‘kaatsen’ aantekent. De sergeant of kolfdrager wordt vergeleken met de ballenjongens, die de ver weggeslagen ballen halen. De vergelijking wordt tot in het absurde doorgetrokken, waar de auteur zegt dat de kaatsbal is samengesteld uit 8 delen of stukken huid, net zoals het gerecht uit 7 schepenen plus een ‘maenre’ of rechter bestond...Ga naar voetnoot(49). | |
[pagina 58]
| |
De jongere allegorie is van de Lierse rederijker Jeronimus van der Voort en draagt als titel ‘Tcaetspel der Franchoysen’Ga naar voetnoot(50). Schrijver vergelijkt hier het bloedige treffen dat op 17 januari 1583 in de straten van Antwerpen plaatsvond tussen Franse soldaten van Anjou en de Antwerpse burgers, met een kaatsspel. J.J. Mak beantwoordt de vraag, waarom nu juist het kaatsspel werd gekozen om deze verraderlijke aanslag op de Scheldestad, die als Franse Furie de geschiedenis is ingegaan, allegorisch te beschrijven. Hij alludeert daartoe op het feit dat de toen aan het bewind zijnde bewoner van de St.-Michielsabdij een kaatsspel-fan was, getuige het kaatsspel dat we door het stadsbestuur zagen aanleggen in zijn hertogelijke verblijfplaats. Ten tweede ziet Mak een motief voor de keuze van de kaatsspelallegorie in het feit dat het kaatsspel in de periode van de ‘Furie’ zo'n grote populariteit genoot. Eén voorbeeldje slechts van de scherpe hekeling in de allegorie: als er een ‘kaats’ diende gelegd te worden, werd die plaats in de Furie getekend met de lijken van de gesneuvelden! Een kaats werd gelegd waar een bal tot stilstand kwam. Er zouden nog andere literaire allegorieën kunnen vermeld worden waaruit het kaatsspel als vergelijkend-moraliserende factor werd aangewend, maar we laten het hier bij deze twee speciminaGa naar voetnoot(51). | |
De Antwerpse reglementeringLichaams- en geestesoefeningen zoals kaatsen, schieten, schaken enz. waren principieel in onze vroegere steden en dorpen toegelaten. Niettemin werd er door de toenmalige gezagsdragers in gesnoeid, omdat spelen waarbij projectielen werden gebruikt, een bedreiging voor de voorbijgangers vormden en bovendien omdat de spelen vaak op verboden terrein werden beoefend. Men denke daarbij aan kerkhoven en andere gewijde plaatsenGa naar voetnoot(52). Bovendien was het spel niet zelden aanleiding tot twist, gevecht en doodslag. Zo we er de Antwerpse reglementeringen op naslaan vinden we de oudste verbodsbepalingen reeds in de ‘core’ van 1292. We lezen er: | |
[pagina 59]
| |
‘Item, dat niement bal en sclae op der straten erghens binnen der vterster vesten, noch op eenich kerchof binnen der vriheit van der stat, op die peine van X s.’Ga naar voetnoot(53). Al blijkt uit dit item niet duidelijk dat het bal slaen als kaatsen te interpreteren is, toch menen we te moeten onderstellen dat hier het kaatsen in één adem met andere werp- en balspelen onder de uitdrukking bal slaen dient verstaan te worden. De aanduiding van het kerkhof als verboden speelterrein is wel veelbetekenend. Men herinnere zich dat enkele tientallen jaren na onze ‘core’ ook de verbodsbepaling te Oudenaarde werd uitgevaardigd, waarin het woord kaatsen expliciet vermeld staat (cfr. supra). In feite zal het in Antwerpen duren tot in de 16de eeuw, vooraleer de term kaatsen in de ordonnanties ter vervanging van het ‘balslaan’ verschijnt. We kennen een gebod op het bal- en kegelspel uit het jaar 1377. Het luidt: ‘Het es gheboden van tsHeren ende vander stat weghen, dat nieman binnen der vriheit van Antwerpen, portere noch vreemde, groet noch cleyne, bal en sal moghen slaen, op lant dat ghesaeyt es, noch binnen yemens loke. Soe wiet dade ende ment ter waerheit bevonde, soude verboeren, alsoe dicke alst ghesciede, 1 gulden peter den Here. Met de gebodboeken komen we terecht in de periode waarin Antwerpen zijn vele kaatsspelen heeft gekend. Het gebied van de schuttershoven blijkt dan reeds aangewezen voor het beoefenen van het kaatsspel en weldra zal het kaatsen aldaar ook een privilege van de schutters worden. Zo zegt een gebod van einde 1497 de bal niet te slaan in de schuttershoven, tenzij men daartoe door privilege bevoegd isGa naar voetnoot(55). Een ordonnantie van einde 1502 verbiedt het schieten, ‘tuysschen’ en werpen op het Lievevrouwekerkhof; een van einde 1504 herhaalt het verbod de bal te slaan of te werpen op gezegd kerkhof, maar geeft ook een uitzondering aan: de dienaars van Heer en Stad en al wie de schutterseed hebben afgelegd mogen ‘ongecalengieerd’ d.i. straffeloos | |
[pagina 60]
| |
Afb. Mannen bij het kaatsspel, maand november in het ‘Livre d'Heures’, gedrukt te Parijs rond 1510 door Simon Vostre (München, Bayerische Staatsbib. Im. mort. 37).
Reproduktie bewaard in Inst. voor Oudheidkunde en Kunstgeschiedenis, K.U. Leuven, en ons bezorgd door Drs. J. van der Stock. de bal slaan binnen de schuttershovenGa naar voetnoot(56). En zo gaat de reeks ordonnanties voort, tot een verordening van 27 augustus 1533 stipuleert ‘Op de Borse niet te kaetsen’Ga naar voetnoot(57). De koopmansstad wil hier blijkbaar de bezoekers van haar beurs tegen kaatsballen beschermen. Zo zal in 1580 nog een verbod worden uitgevaardigd om nabij het Oostershuis te kaatsenGa naar voetnoot(57). De exacte term kaatsen vervangt hier het vagere balslaan. In 1663 wordt de term kaatsen in een verbodsbepaling zelfs nog pleonastisch tot ‘kaetsen met ballen’ geëxpliciteerd. De verboden plaats is dan de Stadswaag en omgevingGa naar voetnoot(58). In de ordonnanties van de komende jaren zullen meer en meer andere spelen die met het kaatsen van verre of dichterbij verwant zijn, met name genoemd worden. We denken aan pallimalie, kolven, rollen met bollen, enz.Ga naar voetnoot(59). | |
[pagina 61]
| |
We maakten hierboven al een allusie op de criminaliteit die vaak het gevolg was van het kaatsen en andere spelen. De ontspannende functie van het kaatsspel werd immers vaak een spelen om geld of om een belangrijke inzet. Voegt men daarbij de factor drank, dan ligt het voor de hand dat er frustraties bij de verliezer en overmoed bij de winnaar konden optreden, en dat men niet zelden op de vuist ging of dat zwaard of mes werden getrokken. Dat alles kon tot doodslag leiden. De dader van wat in de documenten toen als ‘ongeval’ werd bestempeld, richtte dan meestal een verzoek om gratie, een zogen. ‘genadebrief’ tot de souverein, om verzachtende omstandigheden in te roepen en aldus verlichting of kwijtschelding van straf te verkrijgenGa naar voetnoot(60). We halen, bij wijze van voorbeeld, één ‘supplicatie’ aan die werd opgesteld n.a.v. een doodslag in het Kaatsspel dat de naam Wijnhuis droeg en dat we in ons materiaal aan de Lombardenvest hebben gesitueerd (nr. 12). Het is koning Filips, die de genadebrief op de supplicatie in 1567 laat opstellen; schrijver van het genadeverzoek was ene Franchois Pieterssen. De smekeling had daarin geschreven dat hij op 25 januari 1567 (n.s.) ‘bynnen onser stede van Antwerpen vergeselschaft is geweest int caetspel van Hans Croppe, weerdt int Wynshuys, met eenen Jan van Scherus, nv ouerleden, mede jonckgeselle’. Aanleiding tot de twist was het feit dat Van Scherus ‘eenen bal onder der coorden geslagen’ had; die bal had Pieterssen ‘ouer den muer vanden seluen catspele’ geworpen. Daarop wou de ‘indignerende’ tegenspeler die bal betaald hebben, zoniet zou hij hem - Pieterssen - ‘met eenen opsteker naer zyn lyue steken’. Pieterssen dreigde daarop met het ‘raket’ naar het hoofd van de tegenstrever te slaan - een merkwaardig detail, dat erop wijst dat de beide kaatsers hier niet met de blote hand maar met een ‘battoir’ of raket gespeeld hadden. Wellicht was het raket in die periode reeds gebruikelijk bij het zaalkaatsspelGa naar voetnoot(61). Het vervolg van twist en dreigementen laat zich al raden: beide tegenspelers werden ‘quereleux’, ze verlieten het kaatsspel en op de Meir, nabij het IJzeren Kruis (= Meirbrug) werden de messen getrokken en bracht F. Pieterssen zijn tegenstrever een dodelijke steek toe. Het overige van het | |
[pagina 62]
| |
verhaal is van minder belang voor de geschiedenis van het kaatsspel... Een grondige studie van de genadebrieven en van het Vierschaararchief van Antwerpen zou zeker nog andere dergelijke ‘kaatsspelongevallen’ aan het licht brengenGa naar voetnoot(62). | |
Van kaatsbalmakers en hun woonplaatsenHebben we al kennis gemaakt met de talrijke kaatsspelen, met kaatsspelhouders en waarden van kaatsbanen, ook over de leverancier van de onmisbare kaatsballen dient nog een laatste woordje gezegd. Te Antwerpen zelf zullen er wel kaatsbalmakers geweest zijn, maar we vonden er slechts zeer beperkte sporen van. In 1524 staat in een akte betreffende een huis aan Schuttershofstraat zekere Janne Peters vermeld, wiens beroep balmakere luidt. In 1527 ontmoeten we hem opnieuw met dezelfde beroepsaanduidingGa naar voetnoot(63). Opvallend is hierbij weer dat de balmaker zijn domicilie in Schuttershofstraat schijnt te hebben, daar waar we een concentratie van kaatsspelen hebben geconstateerd. Wanneer de Stad het kaatsspel voor Anjou in Sint-Michiels aanlegt, biedt zekere Peter Van Hoochstraten zijn diensten terzake aan; hij staat in het archief als ballonmakere aangeduidGa naar voetnoot(64). Men zal zich herinneren dat hierboven al over een Ballonbaen nabij de oude stadswallen sprake is geweest. We twijfelden toen aan de identiteit ballon = kaatsbal. Het aanbod van Van Hoochstraten schijnt toch weer in de richting van die identiteit te wijzen... Ook de randgemeente Borgerhout blijkt in de 17de eeuw een ‘balmaker’ te hebben gekend. We kunnen dit opmaken uit een staat van sterfhuis of boedelbeschrijving van zekere Jan Vander Boesaers, die op 22 mei 1687 overleed en in de boedelbeschrijving als ballemaecker wordt bestempeld. De inhoud van zijn sterfhuis wijst bovendien op het vak van het kaatsbalmaken: er is een partij wol, er is leder, een mand met ‘snip’ of vulling voor de ballen en er zijn ook nog afgewerkte kaatsballen aanwezigGa naar voetnoot(65). | |
[pagina 63]
| |
Deze schaarse ambachtslui in onze eigen regio wijzen erop dat de kaatsballen van elders werden geïmporteerd, en wel van uit Noord-Brabant. Op de markten te Bergen op Zoom werden in 1471 heel wat ballen. die uit de streek van 's-Hertogenbosch afkomstig waren, vervracht. Ook in Den Bosch zelf werden die kaatsballen vervaardigd en tot in de 16de eeuw ontmoeten we er posten voor ballen, balhaar, enz. Indrukwekkend is het aantal van 40.000 kaatsballen dat in 1502 in Bergen op Zoom werd verhandeld. We mogen onderstellen dat Antwerpen een belangrijk afzetgebied voor de kaatsballen uit Noord-Brabant is geweestGa naar voetnoot(66). Kaatsballen kunnen als nevenprodukt bij de schoen- en leernijverheid beschouwd worden. Stukjes die van de grotere vellen afvielen, werden aan elkaar genaaid en opgevuld met koe- en paardehaar. Mogelijk was het haar afkomstig van huiden die voor het looien toch werden onthaard. Een dorp in Noord-Brabant dat vermaard was voor de ballenmakerij was Goirle; de oudste akte in verband met het kaatsballenbedrijf dateert er echter pas uit 1669. Ook Tilburg leverde kaatsballen en telde dus ‘ballenmaekers’ onder zijn inwoners. Tot diep in de 19de eeuw zal Noord-Brabant bekend staan om zijn fabricage van kaatsballenGa naar voetnoot(67). In zijn reeds aangehaald artikel over het kaatsspel schrijft J. Desees ergens: ‘Anvers a dû connaître aussi ses joueurs de paume. Quoique peu de documents aient encore été mis à jour sur ce sujet, ont peut bien affirmer que les habitants de la métropole se divertissaient au cours de parties de jeu de paume’Ga naar voetnoot(68). Dank zij de rijkdom van de Antwerpse schepenregisters was het ons | |
[pagina 64]
| |
mogelijk - via toponiemen en appellatieven - de onderstelling van Desees te bevestigen. We mochten een 30-tal kaatsspelen voor de metropool optekenen, een aantal dat dat van de 7 kaatsbaanhouders die in een belastingkohier van 1584-1585 vermeld staan, ruim overtreftGa naar voetnoot(69).
Antwerpen R. Van Passen |
|