Naamkunde. Jaargang 20
(1988)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
Eigennaam en apprehensieBinnen de omvangrijke literatuur die gewijd is aan de theorie van de eigennaam, kan men een logisch-pragmatische opvatting onderscheiden die erin bestaat de eigennaam als een soort definiete beschrijving te definiërenGa naar voetnoot(1). Zo'n definiete beschrijving stelt de spreker en toehoorder in de mogelijkheid om op een éénduidige wijze naar een object te verwijzen, en dat object uit een verzameling van mogelijke referenten te lichten. In een aantal recente publikaties is deze logisch-pragmatische visie geïntegreerd binnen een mentalistische taaltheorie, en meer bepaald binnen het door Hansjakob Seiler uitgewerkte universalistische model van ‘linguistic techniques’Ga naar voetnoot(2). Concreet gezien, gaat het bij het gebruik van eigennamen om een toepassing van de ‘apprehensie-functie’Ga naar voetnoot(3), die ons toelaat voorwerpen te vatten. Dit vatten van objecten in hun individualiteit wordt dan uitgedrukt in eigennamenGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 44]
| |
Deze theorie heeft het voordeel dat ze duidelijk maakt dat het gebruik van eigennamen deel uitmaakt van de functionaliteit die inherent is aan de menselijke taal: taal wordt gebruikt met betrekking tot een veelheid van doelstellingen, en een aantal taalcategorieën beantwoorden aan zeer specifieke functies (bv. numeralia, eigennamen, tussenwerpsels). In die optiek zou men ook het taaleconomisch karakter (aangepastheid aan een bepaalde inhoud die men wenst uit te drukken) van een aantal linguïstische vormen kunnen bepalen. Maar is de apprehensie-theorie duidelijk een verfijning van de algemene logisch-pragmatische visie, dan moet toch gewezen worden op de onvoldoende integratie van een aantal linguïstische aspecten. Ik wil even wijzen op deze aspecten en hun band met ‘apprehensie’.
1. Een eigennaam is inderdaad een bepaalde manier van (discursief) vatten. Maar de ontwikkelingsgeschiedenis en vooral de concreet betuigde overgangen van zelfstandige of bijvoeglijke naamwoorden naar eigennamen maken duidelijk dat dit ‘vatten’ niet op een uniforme wijze verloopt. Zo zijn een aantal eigennamen eerder gebaseerd op karakterisering dan op (definiete) beschrijvingGa naar voetnoot(5). In de mate dat karakterisering en/of beschrijving zich leent (lenen) tot een subjectieve visie, kan men het affectieve karakter van de eigennaam begrijpenGa naar voetnoot(6).
2. De affectiviteit eigen aan het taalgebruik verklaart ook de universele tendens tot vervorming van eigennamen (reeds betuigd in de oudste teksten uit Mesopotamië en Egypte): diminutieven, augmentatieven, hypocoristische vormingen, expressieve variantenGa naar voetnoot(7). Dit systematisch | |
[pagina 45]
| |
bij-maken van vormen lijkt me juist in tegenspraak met de interpretatie van eigennamen als instrumenten (en eindprodukten) van apprehensie. Het apprehensieve benaderen van objecten heeft er precies belang bij zoveel mogelijk gebruik te maken van vaste, rigiede benamingen. 3. Het affectieve taalgebruik herinnert ons aan de primordialiteit van het taalfeit. Dit laatste is steeds historisch bepaald: taal is in de eerste plaats wat als vorm wordt overgeërfd (taalverandering - het produkt van discontinu werkende factoren - voltrekt zich binnen een continuïteit), en geen enkele taaltheoretische beschouwing - hoe geniaal ook - kan die vaststaande waarheid ontzenuwen. Wat de eigennamen betreft, komt dit neer op het aanvaarden van een essentieel passief aspect in de apprehensie (indien men tenminste deze term wil behouden)Ga naar voetnoot(8): we leren eigennamen gebruiken, en we leren ook hun varianten. De code van de eigennamen die men aanleert, is niet alleen een lijst van namen, maar ook een lijst van formatie-regels (bv. voor vorming van expressieve varianten) - regels die men leert via concrete vormen -, en tevens een lijst van correspondentieregels: want hoe zou men op basis van een apprehensie-theorie kunnen verklaren dat Vlaamse dialectsprekers weten dat Frans en Sus/Sis naar éénzelfde persoon (kunnen) verwijzenGa naar voetnoot(9), net zoals Alexander en Sasja in het Russisch, Istvan en Pitju in het Hongaars, en Richard en Dick in het (Amerikaans) Engels?
Leuven P. Swiggers Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek |
|