Naamkunde. Jaargang 19
(1987)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| |
De familienaam VuylstekeToen ik enkele jaren geleden in mijn studie over de Middelieperse persoonsnamen een verklaring moest geven voor de 13de-eeuwse toenaam Wuilsteke, heb ik kortweg geschreven; ‘Meestal beschouwd als bijnaam voor een luie kleermaker’Ga naar voetnoot(1). Ik heb het toen braafjes gehouden bij de gangbare etymologie van de toenaam, een vijftal jaren voordien ook nog verwoord door F. Debrabandere als verklaring voor de 14de-eeuwse Wervikse toenaam Vuulsteke/Wulsteque. Hij schreef: ‘Wordt algemeen beschouwd als beroepsbijnaam voor een luie kleermaker’Ga naar voetnoot(2). Men zou me dus terecht van plagiaat kunnen beschuldigen. Niettemin wou ik me toen bewust distantiëren van de toch ook al voorzichtige formulering van Debrabandere. Daarom heb ik ‘beroepsbijnaam’ door ‘bijnaam’ en ‘algemeen’ door ‘meestal’ vervangen, daarmee suggererend, bijna voorspellend zelfs, dat die ‘algemeenheid’ wel eens een deuk zou kunnen krijgen. Ik dacht toen namelijk ook al vaag aan een totaal andere mogelijkheid, maar ik heb een en ander liever eerst nog wat laten rijpen. Een heilig huisje breekt men zo maar niet onbezonnen af. Ik overdrijf misschien een beetje wanneer ik zeg: ‘een totaal andere mogelijkheid’. Ook volgens mij immers betekent Vuylsteke, naar de vorm een zinwoord, ‘hij die traag steekt, naait’, zoals Debrabandere schrijft, maar ik weiger die naam daarom te beschouwen als een beroepsbijnaam voor een luie kleermaker. Het lijkt me namelijk nogal onlogisch dat er alleen voor een luie kleermaker een beroeps(bij)naam zou bestaan en b.v. niet voor een luie timmerman of een naarstige wever. Het is inderdaad een feit dat de toenamen die op een appreciatie berusten, steevast behoren tot de categorie van de bijnamen, niet tot die van de beroepsnamen. Dat is begrijpelijk. Een bijnaam is immers bijna per definitie een spotnaam, die dus op een subjectieve, inzonderheid negatieve appreciatie berust, terwijl een beroepsnaam een bij uitstek objectief gegeven is, dat in dat opzicht eerder neutraal dient te zijn. | |
[pagina 196]
| |
De naamsvorm alleen al wijst ook in dezelfde richting. Zinwoorden zijn namelijk zelden of nooit beroepsnamen. Gewoonlijk zijn het bijnamen, bij voorkeur met een pejoratieve kleur. Dat geldt niet alleen voor appellatieven als deugniet, flapuit en waaghals, maar ook voor eigennamen als Gadergoed, Quistecoren en Schimmelpenninck. Vooral talrijk zijn hier de toenamen die betrekking hebben op natuurlijke behoeften zoals eten en drinken. Ik denk o.m. aan Meugeveel, Slokop of Zwelgebake en Bitebier, Drinkebier of Prizebier. Ook de twee familienamen waaraan ik nog niet zo lang geleden een korte bijdrage gewijd heb, liggen toevallig in dezelfde betekenissfeer: Spinnewyn uit *Spennewijn: ‘hij die zich spent (= onthoudt) van wijn’Ga naar voetnoot(3) en Cau(we)ra uit Cauweradde: letterlijk ‘hij die rap kauwt’Ga naar voetnoot(4). Vermits het ons nu niet onbekend is dat woorden als steken en naaien, naast hun gewone letterlijke betekenis ook nog een obscene bijbetekenis (gehad) hebben, die ook naar een natuurlijke behoefte verwijst, is er voor mij geen twijfel meer mogelijk. M.a.w. de hier besproken middeleeuwse toenamen en de daaruit gesproten familienamen Vuylsteke, Vulsteke, Vuylsteek en Vuylsteker zijn eigenlijk nooit beroepsbijnamen voor een luie kleermaker geweest. Dat is natuurlijk ook het geval voor een aantal Duitse toenamen op -stich die gewoonlijk nog als ‘Schneiderübernamen’ verklaard worden: FaulstichGa naar voetnoot(5), Vuilstig, Seltenstich, Vilstich, WeitstichGa naar voetnoot(6) en VielstichGa naar voetnoot(7). Stuk voor stuk zijn het bijnamen die ook voor een obscene interpretatie van -stich in aanmerking kunnen komen. Dat we daar in de woordenboeken niet veel van terugvinden is natuurlijk te verklaren door de puriteinse afkeer voor ‘onkiesche woorden’ die in de vorige eeuw tot een verregaande censuur geleid heeft. Maar zo waterdicht is die dan ook weer niet. In het WNT b.v. is er bij de trefwoorden steken, steek en steker, en ook bij naaien, telkens een item ‘in obscoenen zin’ te vinden, met excerpten die niets aan duidelijkheid te wensen overlaten. Een kleine bloemlezing daaruit wordt hier in voetnoot | |
[pagina 197]
| |
gegevenGa naar voetnoot(8). Ik voeg er ook nog het in het MW onverklaarde substantief nodenay/nodinnay aan toe, dat alleen uit ‘Die Rose’ van Heinric van Aken opgetekend werd. Ook dat moet een dergelijk zinwoord zijn, dat letterlijk betekent: ‘hij die node naait’Ga naar voetnoot(9). Het kwam o.m. voor als toenaam in IeperGa naar voetnoot(10) en OudenaardeGa naar voetnoot(11). Bovendien heb ik in het oudste Rijselse Poorterboek (1291-1355) een toenaam Foupau aangetroffen, die ik als een equivalent van Vuylsteke en Nodenay kan beschouwen: een zinwoord samengesteld uit de verbale stam van ofra. fo(u)tre uit lat. futuere: ‘(een vrouw) beslapen’ en ofra. pau uit lat. paucum: ‘weinig’; dus ‘hij die weinig...’. In dezelfde bron vind ik trouwens ook nog een toenaam Foucaplain, vermoedelijk de tegenhanger van FoupauGa naar voetnoot(12). Vuylsteke is dus zeker geen alleenstaand geval. Het grote verschil met | |
[pagina 198]
| |
het Franse equivalent ligt evenwel hierin dat er bij dit laatste zelfs niet aan een luie kleermaker gedacht kan worden. Man en paard worden er immers genoemd, zodat dubbelzinnigheid uitgesloten is. Dat wil nu echter niet zeggen dat men dergelijke bijnamen altijd strikt woordelijk dient op te vatten. Net als de bekende naam Boileau (en ook Spinnewyn b.v.) kan men Vuylsteke in de tegenovergestelde richting reïnterpreteren: niet als bijnaam dus voor iemand die zich van een en ander onthoudt, maar als bijnaam voor iemand die zich allesbehalve onthoudt, m.a.w. iemand die men veeleer *Veelsteke zou moeten noemen. Het ziet er zelfs naar uit dat een dergelijke reïnterpretatie daadwerkelijk plaats gevonden heeft in de familienaam Merlevede, die blijkbaar uit Mel(e)vede ontstaan isGa naar voetnoot(13). Mel(e)vede is immers samengesteld uit mnl. meluw: ‘zacht, week’ + vede: ‘(mannelijke) roede’, Het jongere Merlevede, met epenthetische r dus, zou dan gemakkelijk ontstaan kunnen zijn door bijgedachte aan mnl. maerle, merle: ‘mannelijk’, zodat het geheel uiteindelijk precies het tegenovergestelde is gaan betekenen. Ik wil maar zeggen de naamdragers Vuylsteke niet per se aan de viriliteit van hun verste stamvaders hoeven te twijfelen.
Ieper Wilfried Beele |
|