Naamkunde. Jaargang 19
(1987)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0. Inleiding: Tietjerksteradeel in het nieuwsDe naam van de uitgestrekte gemeente Tietjerksteradeel in het noordoosten van Friesland is al lang een ‘lachertje’, vooral in de grote Hollandse steden. Men vindt blijkbaar dat deze naam wedijvert met plaatsnamen in Wales, omdat hij zo lang en onuitspreekbaar is. In oktober 1986 haalde Tietjerksteradeel het nieuws van radio, televisie en de landelijke dagbladen. De gemeenteraad besloot toen de namen op de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plaatsnaamborden, richtingwijzers en straatnaamborden alleen in het Fries te vermelden. Dit gebeurt pas per 1 januari 1992. Tot die tijd geldt er een overgangsregeling. Onder druk van ondernemers, die vinden dat deze ontwikkeling schadelijk is voor het ‘bedrijfsleven’ en tegenacties begonnen, heeft de gemeenteraad in november 1986 besloten het invoeren van Friese plaatsnamen nog eens goed te bekijken. In 1987 komt er meer duidelijkheid. Wanneer de regeling gewoon doorgaat, wordt Bergum, de Nederlandse naam van de hoofdplaats, vervangen door Burgum. Hier hebben we maar een klein verschil. Maar het dorp Eestrum met zijn Oudfriese naamvorm heet in het Nieuwfries Jistrum. Wanneer de nieuwe regeling ook voor het telefoonboek gaat gelden, schuift deze naam een heel eind op, evenals Oostermeer/Eastermar. Deze aanpassing bij de moderne Friese namen moet even wennen, maar enkele verwijzingen in het telefoonboek voorkomen misverstanden. We hebben hier niet zulke revolutionaire veranderingen als bij Petersburg/Leningrad of Batavia/Djakarta. Het dorp waar de gemeente in de Middeleeuwen naar genoemd is, zal op de borden als Tytsjerk worden vermeld en de gemeente als Tytsjerksteradiel. Dit was oorspronkelijk dus: het deel, het district der bewoners van Tytsjerk. Vergeleken bij namen als Oudkerk/Aldtsjerk en Roodkerk/Readtsjerk is Tietjerk eigenlijk maar nauwelijks een ‘vernederlandsing’. Men had er beter iets als Tiekerk van kunnen maken. Deze dorpsnaam duidde immers oorspronkelijk de kerk, Fries tsjerke, aan van Tia, een persoon (uit Thiad, volk). Om nu beknopt iets meer inzicht te geven in de verhouding van de Friese en (zogenaamde) Nederlandse vormen van plaatsnamen, kan het volgende lijstje enigszins dienst doen. Deze namen der elf Friese steden zijn buiten Friesland ook bekend door de Elfstedentocht op schaatsen. De etymologie laat ik in dit bestek maar buiten beschouwing. Zie voor de oude vormen: BH, O en Gysseling 1960, 1968. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. De namen der elf steden in twee talen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1. Verkortingen in Friese plaatsnaamvormenDe kortheid van veel Friese plaatsnaamvormen valt op. Zes van de elf stedennamen hebben meer lettergrepen in de Nederlandse dan in de Friese naamvormen. Franeker, Leeuwarden, Sloten en Stavoren hebben één lettergreep meer dan hun Friese vormen. Harlingen en Hindeloopen hebben zelfs twee lettergrepen meer. De Friese vormen zijn in en na de Middeleeuwen vaak erg verkort. Tot de sterkste voorbeelden horen wel de naam van een dorpje aan de westkust: Idsegahuizum, Fries Skuzum (bij Makkum), in een Oudfriese oorkonde van 1379 overgeleverd als: Idsinga-husum (0 II 2) en Uitwellingerga, Fries Twellingea, bij Sneek. Maar er is meer op te merken in het lijstje van elf steden, al moet ik me hier beperken tot enkele hoofdpunten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2. De (zogenaamde) Nederlandse naamvormen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.3. De Friese naamvormen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.4. Klankontwikkelingen in Friese plaatsnaamvormenZo zien we dat vormen van plaatsnamen die in tijd en streek verschillen, ontwikkelingen vertonen. Terwijl in Lekkerterp (bij Akkrum), de terp van de Lek-bewoners, de -k- is bewaard, vinden we de palatalisering en assibilering in de naam van drie riviertjes in Friesland: in de Lits (bij Akkrum en bij Bergum) uit Lek en eveneens in de Luts (bij Balk in Gaasterland), met een zuidwestelijke vocalische ontwikkeling. Evenzo laten de plaatsnaam Gaast (aan de westkust), Gaasterland, Tjerkgaast en Rotstergaast in het zuiden zien dat zij een Oudfriese aa hebben bewaard. Deze is echter in het noordoosten gepalataliseerd, b.v. in de plaatsnamen Rinsumageest en Westergeest. In het ontfrieste deel van de provincie Groningen zijn Grootegast en Lutjegast gedeeltelijke Oudfriese relicten. Iets dergelijks vinden we in Aast of Aasterein/Oosterend op Terschelling tegenover Esterbierrum (officieel: Easterbierrum/Oosterbierum) boven Harlingen en in talrijke plaatsnamen met Easter-, Ned. Ooster- elders in Friesland. Hier treffen we echter de zogenaamde Friese ‘breking’ aan, waarover dadelijk meer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Oudfriese breking en latere ‘breking’Na dit inleidend overzichtje van klankontwikkelingen, vooral in tweetalige plaatsnamen, verwijs ik naar de degelijke Groningse dissertatie van de anglist en frisist G. van der Meer over, Frisian ‘Breaking’ uit 1985. De behandelde klankverandering heet met de gebruikelijke term Friese ‘breking’. De aanhalingstekens waarschuwen ervoor bij deze term niet te denken aan de diftongering van een Oudgermaanse korte klinker onder bepaalde omstandigheden, die in de germanistiek als breking wordt aangeduid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onder de zogenaamde Friese ‘breking’ verstaat men echter de accentwisseling in diftongen, waardoor een dalende tweeklank stijgend werd en bij morfemen kan wisselen met een stijgende tweeklank, b.v. in foet ‘voet’ naast fuotten, fuotsje ‘voeten, voetje’. Ook in Friese plaatsnamen vinden we gevallen van ‘breking’. G. van der Meer geeft in zijn boek veel toponiemen met ‘breking’, maar zegt dat hij hier geen systematisch onderzoek naar heeft gedaan (139). Dit zou trouwens ook niet eenvoudig zijn. Daarom kan ik hier ook moeilijk naar volledigheid streven, maar ik wil wel enkele gevallen bespreken, die ten dele weinig bekend zijn. Zie ook verderop bij 3.1.2., over accentwisseling in (samengestelde) namen en woorden als ierappel naast jirpel ‘aardappel’ (G. van der Meer 212) door centraliserend woordaccent. Als voorbeelden van ‘breking’ vermeldt van der Meer (238) in zijn lange lijst met materiaal ook toponiemen als Easterdyk (Oosterdijk) en Easterein (Oosterend) met de stijgende tweeklank in het eerste deel, die ongeveer wordt uitgesproken als Jester- naast East (Oost) met dalende diftong. Onder 1.4. hiervóór wees ik er al op dat aan de periferie: in het noordwesten, aan de Waddenkust Esterbierrum voorkomt als de plaatselijke uitspraak en nog verder: Aast of Aasterein op het Waddeneiland Terschelling. Hier zijn dus oudere stadia bewaard. Ze staan in de lijst van Friese plaatsnamen met fonetisch aangegeven uitspraak in het Frysk Wurdboek 1 (FW), dat in 1984 bij de Fryske Akademy is verschenen, maar te laat om door G. van der Meer te kunnen worden gebruikt. Ik wil nu ingaan op enkele problematische plaatsnamen, die niet met Easter- (Jester-) ‘Ooster-’ beginnen, maar wel met Je- of Ji-. Deze stijgende tweeklanken zijn grotendeels ontstaan uit oude vormen met de spelling ie, waar we in het Oudfries ook vaak de spelling ee vinden. Als voorbeeld van een dergelijk geval van ‘breking’ kies ik een woord dat niet in het ‘Altfriesisches Wörterbuch’ staat. In de kartotheek van het Fries Instituut aan de Groningse universiteit vond ik de volgende Oudfriese vormen in originele oorkonden en in de Sneker recesboeken. Ik bedoel het Oudfriese woord eeska of eeske ‘as’ (vrouwelijk en zwak verbogen), dat hier alleen in de samenstellingen eeska-wernsdei ‘Aswoensdag’ en eeska-haed ‘ashoofd’ voorkomt. Vergelijk voor Nieuwfries jiske G. van der Meer 236 en Hof 31.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op grond van deze vormen mogen we veronderstellen dat de gerekte stamklinker ee hier in de 16de eeuw overging in een diftongische ie, die vermoedelijk pas na Gysbert Japicx werd ‘gebroken’ tot de stijgende tweeklank van jiske. Verder wijs ik op dergelijke gevallen in namen of afleidingen daarvan, zoals:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1. Jiskwert uit EesckwertOngeveer midden in Westergo ligt de terp Eeskwerd ten noorden van het dorp Easterein (Oosterend). De ‘Encyclopedie van Friesland’ (114) vermeldt bij deze terpnaam: Fr. Ieskwert. Hebben we hier een dalende of een stijgende tweeklank in het eerste deel? Mr. H.W. Kuipers wist voor mij te achterhalen dat een oude vrouw, die op Eeskwerd heeft gewoond, net zoals vroeger haar vader, alleen Jiskwert kende als de oude volksuitspraak. Deze dreigt nu te verdwijnen doordat een nieuwe straat in het dorp Oosterend de naam Eeskwert heeft gekregen. Misschien is Esgenfurt (Fulda, 10de eeuw: BH 237; H. Halbertsma 118) de eerste, helaas half verduitste vermelding. Meer hebben we aan:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vergelijk 1569-1573: 2 × Eeskfen, 1 × Eescfen, een weiland te Hitsum bij Franeker: as-weide? (R. Hemmema 4-5 en 55). Voor de etymologie van het eerste deel zijn er op het eerste gezicht drie mogelijkheden:
In het laatste geval kunnen we echter ook de vrouwelijke vorm hebben. Deze vinden we eveneens in 0 I 158 van 1459 (orig.): Eeske (met de bijstelling:) syn lyawe. De terp Eesckwert kan dus wel naar een man Eesk of een vrouw Eeske zijn genoemd. Maar hij zou ook een ‘as-terp’ kunnen zijn geweest. Zekerheid over de etymologie is hier moeilijk te bereiken. Hoofdzaak is nu echter dat zowel in de terpnaam Jiskwert als in jiske ‘as’ en de persoonsnaam Jisk de zogenaamde Friese ‘breking’ voorkomt, waar het laat-Oudfries nog Eesk of eeske had. Zo heb ik wel eens een woordspeling gehoord en gelezen over een Jiske Fetsje (dus: Fetsje, de vrouw van Jisk) en een jiskefetsje, een kleine asemmer of vuilnisbak, woordelijk: een asvaatje. Vergelijk voor deze zwakke verbuiging van Jisk en Eesk(e) ook die van Oudfries hok(e) ‘hoek, uithoek’, Fries hoeke, in Oudfries Hockawerth (onder 3.1.). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. Jiskenhuzen, Ned. IdskenhuizenZuidelijk van Sneek en westelijk van Heerenveen ligt het dorp Jiskenhuzen, Ned. Idskenhuizen. Of deze naam wel op de juiste wijze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vernederlandst is, lijkt de vraag, wanneer we naar de schaarse oude vermeldingen kijken.
Voor de etymologie van het eerste deel gelden hier dezelfde bezwaren tegen de boomnaam esk als bij 2.1.a). De zwak verborgen vorm Jisken-kan wel teruggaan op b) eeske ‘as’ en c) een zwak verbogen Eesk (mnl.) en Eeske (vrl.). Jiskenhuzen kan dus Jisk (m.), Jiske (vr.) of jiske ‘as’ in het eerste lid hebben. Opmerkelijk is dat in Jiskwert (en ook in het daarbij vermelde Eeskfen bij Hemmema) de -an blijkbaar al vroeg was verdwenen, maar in Jiskenhuzen verzwakt is bewaard. Mogelijk om ritmische redenen? De hoofdklemtoon ligt namelijk bij Jiskwert op het eerste, maar in Jiskenhuzen op het tweede deel van de samenstelling. De vorm van 1543 wijst op verwarring tussen de voornamen Eesk en Yska. De vernederlandste vorm met Idsken- is echter blijkbaar beïnvloed door de meer bekende voornaam Ids, die in afgeleide vorm voorkomt in Friese plaatsnamen (b.v.: 1.1.). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3. Jinshuzen, Ned. HenshuizenBij deze plaatsnaam is de verhouding tussen de Friese en de Nederlandse vormen nog moeilijker te begrijpen. Het is de naam van een terpgehucht ten westen van Akkrum, ongeveer midden in de provincie Friesland (H. Halbertsma 268). In de Oudfriese oorkonden vinden we de afgeleide vorm meer dan de naam zelf.
Evenzo vinden we in 1543 Henssewallinger felt (P. Sipma 1966, 145) en in 1570 Henswalstera, 2 × in een Ned. tekst (M.P. van Buijtenen 118). Dit zijn afleidingen van *Henswald(e), Ned. nu: Henswoude (Enc. v. Frl. 637) bij Nes, ten oosten van Akkrum. De Friese vorm is Jinswâlde (M. Bakker, blz. 95). Het eerste deel sluit dus aan bij dat van Jinshuzen, it | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jinshústerfjild en dergelijke, die echter ten westen van Akkrum liggen. Vermoedelijk heeft Jins- in deze namen wel dezelfde oorsprong. M. Bakker (nr. 6) denkt hiervoor aan een Oudfriese waternaam eme of eem en zo aan Eemshuizen, maar sluit heen, hean ‘laag land’ niet uit. Misschien mogen we uitgaan van de Oudfriese persoonsnamen Henna, Hene (als die toen sterk konden worden verborgen) of eerder Heense (J. Winkler 152, 157-158). In juli 1476 is Heyns- vermoedelijk eerder een spelvariant van Heens- dan een uitspraakvariant. Evenals bij 2.1. en 2.2. zal de ee hier tot de dalende diftong ie zijn geworden, waarna we door de ‘breking’ Hjins- kregen. Hierbij viel de H- weg, evenals in Fries hjir(re) ‘hier’, adv. en hierren ‘haren’, uitgesproken als jir(re) en jirren. Het wegvallen van de H-verklaart ook de in 1811-1812 vastgelegde familienaam Eenshuistra als vreemde vernederlandsing van Ienshústra (Winkler 82) voor: Jinshústra, naast de gelijktijdig opgetekende familienaam Jinshuistra (P. Nieuwland 7: 66 en 69), als afleidingen van Jinshuzen/Henshuizen (J.H. Brouwer 1965, 9). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4. De Jimmen, Ned. De HemmenDeze veldnaam vermeldt M. Bakker (nr. 161 en blz. 94) in een bocht van de rivier de Boorn, tussen Akkrum en Nes. We hebben hier blijkbaar een meervoud van hem, Nieuwfries him voor binnenpolder of ook wel buitendijks land. Deze Hemmen liggen tussen de oude Leppedijk en de Boorn in, maar ze worden tegen het hoge Boornwater beschermd door een polderdijkje. De Friese vorm Jimmen doet ongewoon aan. Hij moet wel worden verklaard door een vroege rekking van de korte klinker in Hemmen, Himmen; vergelijk Heemdyck: 0 I 99, orig. Zo ontstond een vorm als *Hemen en vervolgens *Hiemen. Hieruit kon door de ‘breking’ *Hjimmen en door de H-afval (zoals bij 2.3.) Jimmen ontstaan. Dit is dus dezelfde ‘breking’ als in de Jimkes te Oostermeer/Eastermar, verderop naar het noordoosten, bij het Bergumermeer. Deze vorm moet echter teruggaan op hiemkes, dus het regelmatige verkleinwoord van hiem ‘heem, erf’, Oudfries hem met een lange klinker (J.J. Spahr van der Hoek 1962, 24). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5. Jirnsum, Ned. IrnsumDit terpdorp ligt ongeveer midden in Friesland, iets ten (zuid)-westen van Grouw. Ook hier zitten we weer met de vraag hoe de J- van de Friese | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vorm kan zijn ontstaan. Het dorp wordt vrij vaak vermeld in de Oudfriese oorkonden en kronieken. Maar nog eerder in Hollandse oorkonden over de oorlogen van hertog Albrecht van Beieren met de Friezen. Hier vinden we telkens Yrntzom met de merkwaardige -tz-, die misschien wel teruggaat op een gepalataliseerde en geassibileerde verkleinvorm met -k-. Het is echter ook mogelijk dat de Friese -s-uitspraak de Hollanders zo opviel dat hij als een -ts- aandeed. In de latere vermeldingen vinden we alleen de enkele of dubbel geschreven sisklank. Vergelijk ook de naam van het naburige terpdorp Friens, die voorkwam als Freentze (0 I 66 van 1436, orig.) en Freentse (0 II 30 van 1450, een oude kopie; O. Vries 1984). Maar meestal heette het in de 15de eeuw: Frenze, Freenze, Freens en pas in 1509: Friens.
Hierbij heb ik geen vormen uit kopieën van oorkonden vermeld. Na 1474 blijven de vormen meestal ongeveer gelijk. Ik geef alleen nog vormen uit de Sneker recesboeken en uit de kroniek van Edo Jongama, die vlak bij het dorp woonde. 1507: Jrnsum, Yrnssum, Jirnsum, S 4103, 3094, 4367: Ned. teksten. Voor 1536: Ernsum, Jongama (Friese tekst), P. Gerbenzon 1965, 71. Ondanks dat de vormen Jirnsum en Jrnsum van 1507 opvallend modern aandoen, hebben we geen zekerheid dat deze twee spellingen ook twee verschillende uitspraken aanduiden. Daarom is het vermoedelijk beter van andere vermeldingen uit te gaan. De spellingen met Yrens- en Yerens-, dus met twee lettergrepen, doen vermoeden dat de stamklinker hier gerekt was. Na een lichte diftongering (evenals waarschijnlijk bij de vier hiervóór besproken namen: 2.1-4) kon later door de zogenaamde ‘breking’ de vorm Jirnsum ontstaan. Deze ‘gebroken’ uitspraak is door de assimilatie van de -r- gelijk aan die van het adjectief iensum ‘eenzaam’ (van der Meer 179). Voor de etymologie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Jirnsum zullen we echter moeten denken aan een persoonsnaam in het eerste deel. Gysseling (1960) gaf voor Irresheim bij Keulen als oude vermeldingen: Irins- en Yrinsheim. Zijn verklaring van deze plaatsnaam als woonplaats van een Irin zal ook wel voor Friese terpdorp opgaan. De vorm Ernsum bij E. Jongama zou misschien beïnvloed kunnen zijn door een vorm van het naburige Earnewâld (Eernewoude), dat aan de andere kant van Grouw ligt. In elk geval hoeven wij nu niet meer met H.J. Moerman en J. de Vries in Jirnsum de vroegere woonplaats van een Girno (Eng. *Georna?) te zien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.6. Jelsum met Oudfriese breking uit HelsumTwee terpdorpen bij Leeuwarden, waarvan de namen al in de late Middeleeuwen werden verward, zijn Jelsum ten noorden en Jellum ten zuidwesten van Leeuwarden. Daarom verdienen hun namen afzonderlijk te worden besproken, te beginnen met Jelsum. Dit is het eerst vermeld als Heilsum in een van de abtenlevens van Mariëngaarde, de Vita Iarici. Deze is waarschijnlijk omstreeks 1270 samengesteld. We kennen deze abtenlevens echter uit een laat afschrift (Wybrands 186). Ongeveer drie eeuwen later zijn deze abtenlevens door Sibrandus Leo gebruikt voor zijn eveneens in het Latijn geschreven bewerking. Hierin gaf hij als de dorpsnaam al Jelsum (Wumkes 13). Het is moeilijk uit te maken of de (gekopiëerde) vorm Heilsum van ca. 1270 met zijn ei een lange klinker bedoelt dan wel een verschrijving is voor ie.
Daarna is in originele oorkonden Hielsum de gewone vorm (naast soms: Hielzum, Hielsem, -sim). Maar in 1503 verschijnt Jelsum naast de afleiding Hielsumme (2 ×) in dezelfde originele oorkonde 0 I 472. Hielsum blijft nog enkele jaren in gebruik, maar het dorp wordt dan niet zo vaak vermeld in originele oorkonden. Opmerkelijk is dat in de eerste oorkonde (van 1402) niet alleen Helsim voorkomt, maar ook de naam van een grietman: ik Kempa Iellingha (een afleiding van de voornaam Jella). Zo mogen we wel aannemen dat Helsim nog niet als Jelsum werd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitgesproken. Vermoedelijk gaat Helsim of Helsum terug op Oudfries *Hellis hêm, uit ouder *Halis haima, de woonplaats van iemand met de voornaam Hel-, afgeleid van hal- ‘held’ (J. van der Schaar). Vergelijk ook Gysseling 1960: Hellebecq uit Helesbeca, *Halis baki-. Maar hoe kon in Friesland de 15de-eeuwse vorm Helsum (Helsim in 1402) tot Jelsum (in 1503 vermeld) worden? Bij de vijf hiervóór besproken namen leek de zogenaamde ‘breking’ uit het laatst van de 17de eeuw de verklaring voor de moderne J-vormen:
Th. Siebs nam in 1901 (1189-1190) de volgende ontwikkeling voor -ld aan: de korte e werd gerekt, waarna uit de gerekte ee (evenals uit de oude lange ee) een ie ontstond: field uit feeld uit feld ‘veld’. Maar G. Gosses (1928, 136, 147) heeft in zijn dissertatie aangenomen dat deze rekking niet alleen voor -ld plaats vond, maar ook voor -lm en -ln, waar de (diftongische) ee door accentverspringing tot een stijgende tweeklank werd in fjeld, jelderen, jelmisse, jelne ‘veld, ouders, aalmoes, el’. Daarna heeft echter Gosses' promovendus, de anglist en frisist J.S.H. Boersma in zijn dissertatie van 1939 (101) deze problemen beter verklaard. Hij nam aan dat de oude korte klinker is veel gevallen voor -ld, -lm en -ln rechtstreeks was gebroken tot een diftong die stijgend werd: fjeld (later: fjild), jelderen, jelmisse, jelne. Deze ontwikkeling komt dus meer overeen met de Oudfriese breking o.a. voor -cht, b.v. rjucht uit recht en met de Oudengelse breking dan met de zogenaamde Friese ‘breking’, die immers alleen een latere accentwisseling in diftongen is. Volgens Gosses was dit laatste verschijnsel ouder dan we nu aannemen: hij meende het ook bij Gysbert Japicx te zien. Maar in 1958 heb ik aangetoond dat deze zogenaamde ‘breking’ pas tegen het einde van de 17de eeuw ontstond. Dat Boersma's verklaring met behulp van een (laat) Oudfriese breking van de e voor l met een d, m of n sterk staat, wordt bevestigd door oud dialectmateriaal dat ik onlangs heb bijeengezet en onderzocht (M 86a, b). In het zuidwesten van Friesland is de Oudfriese e in veel gevallen overgegaan in een o. Zo had men jolmisse, voor jelmisse (aalmoes) en jolne (el), viold (veld) in het nu uitgestorven dialect van Molkwerum. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Gaasterland heeft men nog het Jolderenbos, waarin het eerste deel een persoonsnaam is (W.T. Beetstra 269). Maar gegevens uit de Oudfriese oorkonden hebben aangetoond dat dergelijke jol-vormen al in de 15de eeuw in het zuidwesten voorkwamen. Daarom moet de breking van el- tot jel-, waar jol- op zijn minst uit de 15de eeuw dateren. Zo mogen we (anders dan bij de namen onder 2.1-5) voor Jelsum en ook voor Jellum uitgaan van de (laat) Oudfriese breking van de korte e, ook voor -ls:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.7. Jellum met Oudfriese breking uit HelmumOmdat we bij 2.6. hebben gezien dat in het laat Oudfries de korte e voor -lm ook tot jelm- is gebroken in jelmisse (aalmoes), kan de ontwikkeling in de naam van Jellum (ten zuidwesten van Leeuwarden) uit Helmum evenzo worden verklaard. We vinden Helmum het eerst vermeld in een door S. Muller Hzn uitgegeven 13de-eeuwse kerkenlijst uit Westergo (in een later afschrift: 340) en daarna in twee andere door hem uitgegeven lijsten: Helmum (1440) en Jhelum alias Hellum (ca. 1482).
In dit lijstje heb ik me beperkt tot originele Oudfriese oorkonden. Opmerkelijk is (zoals gezegd bij 2.6.) dat de dorpen Jellum en Jelsum soms werden verward: in 1502. Voor de etymologie van het eerste deel van Helmum zullen we wel moeten denken aan een zwak verbogen persoonsnaam met helm, wat ook ‘beschermer’ kon betekenen (J. van der Schaar). Evenals bij Jelsum hebben we waarschijnlijk in de 15de eeuw een breking van de korte stamklinker tot je- gekregen. Zo mogen we aannemen dat deze laat-Oudfriese breking toen zowel voor -ld als voor -lm, -ln en -ls kon plaats vinden. De m is daarna geassimileerd. Bij de onder 2.1-5 besproken plaatsnamen echter zullen we wel moeten uitgaan van J-vormen die een paar eeuwen later zijn ontstaan door de zogenaamde Friese ‘breking’ (= accentwisseling in de difton- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen). Omdat het materiaal voor deze studie zo schaars, gebrekkig en weerbarstig is, wijs ik alleen op de aannemelijkheid van de voorgaande veronderstellingen, bij gebrek aan voldoende duidelijke bewijzen. Verder onderzoek is niet eenvoudig, maar wel gewenst. Moeilijke punten blijven o.a. de tijd van de verstening der oude naamvormen en de tijd van het ontstaan der nieuwe klankontwikkelingen. Deze laatste veranderden de naamvormen gewestelijk of plaatselijk. Daardoor voelde men op den duur deze vormen meer als eigen aan: als modern Fries tegenover de zogenaamde Nederlandse vormen, die meestal op oude, schriftelijke, soms vernederlandste Friese vormen teruggaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Hoekaad, Keppens, Longerhouw, LonjeeBij 2 ging het meer om aard en tijd der brekingen in plaatsnamen. Nu wil ik ingaan op enkele etymologieën die al eerder zijn besproken, althans ten dele. Bovendien acht ik het van belang meer aandacht te schenken aan de rol van klank- en accentveranderingen in woord en terpnaam, in het bijzonder ook aan de palataliseringstendens. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1. Centraliserend accent in Hockawerth en ierdappelIn 1983 heb ik in ‘Naamkunde’ geschreven over vier plaatsen in Friesland met dezelfde naam, zij het soms niet in dezelfde vorm overgeleverd, namelijk:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1.1. Hoekaad bij Huizum, het vijfde Hockawerth?Alle vijf liggen ze in of op een (uit)hoek, gezien vanuit de stads- of dorpsterp van Bolsward, Franeker, Arum, Winsum en Huizum. Het laatste toponiem (5) had ik in 1983 over het hoofd gezien. voor zover ik nu heb kunnen nagaan (zie mijn Verantwoording bij de Bibliografie), is dit toponiem bij Huizum maar in één bron vermeld. Volgens de Proclamatieboeken der gemeente Leeuwarderadeel lagen er in 1783 twaalf pondematen grasland in de Hoekaad onder Huizum. R.S. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Roarda heeft hier in 1957 (101) en 1959 (87) op gewezen. Hij voegde er in 1959 (88) ook een kadastraal kaartje bij. Hierop vindt men de Hoekaad aan de westzijde van het vaarwater dat nu bekend is als de (Wijde) Greuns. De Hoekaad ligt dus in een oostelijke uithoek van Huizum, aan de zuidkant van de plaats waar vroeger de Tijnjedijk en de (Oude) Potmarge (een riviertje), ongeveer evenwijdig aan elkaar uit de richting van het dorp Huizum naar het oosten lopend, de Wijde Greuns bereikten. Roarda (1959, 89) vertelde erbij dat eeuwen geleden het verkeer van Leeuwarden via de Huizumerlaan (naar Huizum), vandaar langs de Tijnjedijk en dan door de (ondiepe) Greuns oostwaarts ging, in de richting van Bergum. Zo lag de Hoekaad vanouds op een strategisch punt, op de uithoek waar deze oude verkeersweg het vaarwater kruiste. Na de Middeleeuwen werd omstreeks 1532 meer naar het noorden de Zwarteweg aangelegd, rechtstreeks van Leeuwarden naar het oosten (Enc. v. Frl. 719). De Hoekaad van 1783 is al lang niet meer bekend (volgens inlichtingen van D.J. Heddema). Bovendien is hier vooral in de laatste decennia de omgeving volkomen veranderd. Er is nu een snelverkeersweg aangelegd naar het oosten. Deze kruist op dit punt de Wijde Greuns met een brug, de Hemriksbrug. Dat Hoekaad werd gespeld voor Hoekaard, is niet zo vreemd voor wie weet dat de -r- voor -d al veel vroeger was weggevallen (b.v. in Gernaed voor Gernaerd, 0 II 248 van 1511, een kopie) of hypercorrect werd ingevoegd (b.v. 2 × rorsters naast meestal rosters in 0 III 39, p. 108 van 1524, orig.). Vergelijk ook 0 II 48 van 1461, een kopie, met Ythadera deel voor Idaarderadeel. J. Hoekstra (1985, 100) acht de verklaring van Hockawerth als ‘terp op de (uit)hoek’ onwaarschijnlijk, omdat Hocka- een zwak verbogen stam heeft en volgens hem ook een (vanouds?) korte stamklinker. Op dit laatste punt kom ik dadelijk terug onder f) en 3.1.2. Weliswaar is hôk in verschillende Oudgermaanse talen en ook in het Oudfries een sterk verbogen substantief. Maar ik heb er in 1983 (104) al op gewezen dat hôk (of hôke, Nieuwfries hoeke) in het Oudfriese gebied eveneens zwak verborgen werd: hoeken venne en hoeckmeer- naast hoekesmeer. Misschien heeft Hoekstra dit over het hoofd gezien. Ik voeg er nog aan toe dat dit niet het enige geval is, want bij 2.1. bleek de Oudfriese persoonsnaam Eesk, nu Jisk, zowel sterk als zwak te worden verbogen. Waarschijnlijk werd de verbogen vorm op -e op den duur als een zwakke verbuiging beschouwd. Zie ook bij d) hierna over Hoeck(e), de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leeuwarder stadswijk. Dat de zeldzame voornaam Hoecka zou schuilen in alle vijf toponiemen, waar het nu om gaat, lijkt niet waarschijnlijk. In 1983 heb ik daar al op gewezen. Voor de duidelijkheid zet ik de aanwijzingen of argumenten bij elkaar, die tesamen de verklaring als ‘terp op de (uit)hoek’ het meest aannemelijk maken.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1.2. Hockawerth/ierdappel tegenover Hocwert/jirpel
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor het eerste geval, een afleiding van de voornaam Gerwald, verwijs ik naar Breuker 1978, 46 en M 78, 70-71, waar ook de voorbeelden Buwalda, Humalda, Reinalda, Menaldum en Wynaldum zijn gegeven. Het centraliserend accent heeft Menaam en Winaam tot de moderne Friese naamvormen gemaakt. Ook sneon en snein ‘zaterdag en zondag’ en wrald zijn al eerder kort in dit tijdschrift aan de orde geweest (M 71, 46). In Hoekaard, Hockawerth leidde de centralisering van het woordaccent blijkbaar ook tot verkorting van de oorspronkelijk lange stamklinker van hôk(e), Nieuwfries hoeke. Maar in Hocwert bij Winsum is de klemtoon op de eerste lettergreep gebleven. Zo is ook de -w- bewaard. Waarom is dit gebeurd? We vinden de centralisering (behalve in de net genoemde noordwestelijke terpnamen Winaam en Menaam) ook in andere terpnamen op -aard en in een aantal woorden (zie boven). J. Naarding heeft al in 1962 (52-53) op dit probleem gewezen. Het lijkt moeilijk op te lossen, maar ik wil wel proberen het verspreidingsgebied enigszins te bepalen. Daarom rangschik ik Naarding's terpnamen met centralisering naar de gemeenten (volgens de naoorlogse indeling). Ook geef ik enkele aanvullingen, onder meer uit de terpenatlas van H. Halbertsma.
Oostergo (14)
Westergo (15)
Dat Bilgaard, Swingaard en Wijtgaard (uit -gawerd?) hier niet bij zouden horen, is moeilijk aan te tonen. Daarom heb ik ze meegeteld, al zijn ze bijkomstig voor het vaststellen van het verspreidingsgebied van het bedoelde type tweelettergrepige terpnamen op -aard. Het loopt van Bolsward en de westkust over Franeker en Leeuwarden naar de noordkust. We vinden hier echter ook drie terpnamen die toch wel uit dezelfde delen bestaan, maar de klemtoon op de eerste lettergreep hebben behouden en de -w- in het tweede deel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dezelfde tegenstelling vinden we bij de hoofdvormen van het Friese woord voor ‘aardappel’ en eveneens, maar in een klein gebied: Hindeloopen en vroeger ook Molkwerum: Sende uit Sennedei ‘zondag’ tegenover het algemeen-Friese woord snein (M 71, 41). De aardappel is in 1565 in Europa ingevoerd, maar het woord bestond al voor andere aardvruchten (NEW). Ik verwijs naar de tweede kaart voor de Aardappel in de ‘Taalatlas van Noord- en zuid-Nederland’ (aflev. 8, nr. 3). 1) Jir'rapel, jer'a(p)pel en varianten zijn de vormen met centraliserend woordaccent. We zien ze op de kaart in het terpengebied van Westergo èn Oostergo: ten noorden van Workum en ten westen van de Lauwerszee, met Grouw als oostgrens en de Waddenkust als west- en noordgrens. 2) Jirpel en dergelijke vormen hebben de klemtoon nog op de eerste lettergreep, terwijl de -a- met de tweede lettergreep is verdwenen, evenals in Hocwert. De verspreidingsgebieden van groep (1) en groep (2) overlappen elkaar voor een groot deel. Zo is Westergo en vooral Baarderadeel een menggebied met beide typen. De voornaamste verschillen zijn (a) dat het noordelijke terpengebied en ook de noordelijke Wouden geen jirpels gebruiken, terwijl (b) deze wel iets zuidelijker en oostelijker voorkomen dan de ierappels, namelijk tot Workum, het Slotermeer en Tjeukemeer in het zuiden en in hoofdzaak tot Drachten in het oosten. De overeenkomst tussen de terpnamen en de ierappels met hun centralisering van het woordaccent is dus dat ze in het westelijke terpengebied thuis horen, anders dan de jirpels. Hier zal de centralisering wel begonnen zijn: eerder in het noorden dan in het westen misschien? Geldt dit ook min of meer voor de accentverspringing in de diftongen, de zogenaamde ‘breking’? Dit is ook een manier om teveel toonloze lettergrepen achter elkaar tegen te gaan (G. van der Meer 15). Waarschijnlijk hebben we hier een oude tendens, die telkens doorwerkte: bij terpnamen, woorden als snein en ierappel en de zgn. brekingsgevallen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. Keppens bij Bolsward en Keimpewier bij DokkumKeppens is evenals Hockawerth een van de Bolswarder terpnamen. Het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is dan ook kort besproken in mijn boekje van 1984 over oud-Bolsward met de wel wat lange titel ‘Bolsward en Bolswarder namen in Oudfriese bronnen (1402-1541)’. Deze tweeledige titel geeft in elk geval duidelijk aan dat er twee onderwerpen worden behandeld. In de eerste plaats: de geschiedenis van Bolsward in de genoemde tijd en bronnen, al zijn als inleiding en toegift ook de hoofdzaken nagegaan uit de vier eeuwen die aan deze periode voorafgaan (1000-1400). Deze toegift geldt ook voor de namen uit Bolsward, volgens de titel het tweede onderwerp van het boekje. Hoewel ik Bolsward niet zo goed kende, waren me opmerkelijke namen als Dijlakker, Groot Equard en Lonjee wel opgevallen. Bij het verschijnen van het vierde deel der ‘Oudfriese oorkonden’ kwam ik vormen tegen als Dileker en de terpnamen Equert, Hockawert en Lonije. Maar pas in 1983 ben ik me gaan inwerken in de oorsprong en Middeleeuwse uitbreiding van Bolsward, met de namen als gids. Omdat de oorkonden nog nauwelijks waren benut door de historici, heb ik toen een boekje geschreven over oud-Bolsward, niet op de systematische wijze der historici, maar met nadruk op de namen. Om het boekje niet zo dik en duur te laten worden, heb ik nogal wat naamkundige problemen in voorstudies en andere publicaties besproken (M 83a, b; 84a, b; 85a, b). Zo kreeg de geschiedenis, overeenkomstig de voorrang in de titel, ook de overhand in het boekje. In het eerste deel is het Bolsward van omstreeks 1480 besproken aan de hand van de namen der terpen, straten, kerken, huizen, poorten en wateren, tegen de achtergrond van het leven en de gebeurtenissen in die tijd. Kaartjes (en ook enkele foto's) dienen ter toelichting en lokalisering. Met het oog op de persoonsnamen van Bolsward in de loop der Middeleeuwen volgt in het tweede deel een chronologisch overzicht der geschiedenis. Hier konden de vermelde personen en vooral de leden der geslachten in verschillende perioden en generaties aan bod komen, met de ontwikkeling der vormen van voor- en geslachtsnamen. Hoeveel naamkundig nieuws zo aan het licht is gekomen, zal uiteraard niet voor iedere lezer dadelijk duidelijk zijn. Het derde deel, de lijst van Oudfriese namen en woorden, is niet alleen een register op het voorafgaande. Hij geeft ook nadere, soms uitvoerige toelichtingen, maar achteraf gezien, toch nog niet genoeg. Hoewel ikzelf het boekje slechts ‘een bescheiden bijdrage tot de historische taal- en naamkunde van Friesland’ heb genoemd (M 84, 47), kreeg het tot mijn verrassing een vrij uitvoerige bespreking door J. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoekstra, hiervoor al onder 3.1.1. vermeld. Deze bespreking verscheen in zijn ‘Tydskrift foar Fryske Taalkunde’, dat H. in 1985 met nog twee jonge taalkundigen heeft opgericht. Hij kan dus moeilijk verward worden met de Amsterdamse oud-hoogleraar Fries J. Hoekstra (1940; 1950). Dat H. niet gelukkig is met de verkorte titel ‘Bolsward 1402-1541’ op het omslag en als ‘Franse titel’ en ook niet met het Nederlands als voertaal van het boekje, laat ik rusten. Op enkele andere punten ben ik al ingegaan bij 3.1.1. H.'s bespreking is zijn naamkundige debuut. Daarom is het jammer dat dit een beetje tegenvalt: zijn betoog wordt nogal eens verzwakt door onjuiste beweringen en gegevens (niet steeds echt uit de oorkonden, maar uit de registers op de oorkondenboeken). Dit zal dadelijk blijken en ook verderop bij 3.4.1. Als jonge taalkundige vindt H. dat de taalkunde in het boekje te weinig aan de orde is gekomen. Deze is echter niet vermeld in de titel van het boekje. Toch beperkt de taalkunde zich hier niet tot etymologie, morfologie en naamgeografie, zoals hij meent (100). Hij heeft inderhaast blijkbaar over het hoofd gezien dat, verspreid in deel 1 en 2, maar vooral in 3 (de lijst van Oudfriese namen en woorden) ook bijdragen tot de Oudfriese lexicologie zijn opgenomen. Het gaat niet om een stuk of wat, maar een hele reeks woorden en woordbetekenissen, die in het ‘Altfriesisches Wörterbuch’ ontbreken (hetzij in de 1ste oplage van F. Holthausen, hetzij in D. Hofmann's 2de verbeterde oplage van begin 1985). Keren we terug naar Keppens, volgens mij ‘wel een afleiding van Oudfries *kepe, fuik, Oudengels cype (Smith 124), Engels kipe. Was dit oorspronkelijk een plaats met een verzameling fuiken aan de vaart?’ (M 84, 22). De terp ligt namelijk ten westen van Bolsward, aan de vaart naar Witmarsum. Omdat dit woord voor ‘fuik’ in namen van Engelse plaatsen met visvangst voorkomt, dienen we deze mogelijkheid in Friesland niet uit te sluiten. Hoekstra (100) vraagt zich echter af of hier in -ens-namen vaker zulke ‘roerende’ dingen als een verzameling fuiken voorkomen. Daarom wijs ik erop dat -ens op -ing- teruggaat, hier als een collectief-suffix, dat onder meer is te vinden in de namen van Groningen en Stiens (boven Leeuwarden):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dichter bij Bolsward, in het terpengebied van Wommels, zijn er elf terpnamen op -ens, waarvan er zich enkele moeilijk anders dan uit appellatieven laten verklaren (M 75, 187-191), al zullen de meeste wel van persoonsnamen zijn afgeleid. H. vraagt zich af of het niet veiliger is bij Keppens uit te gaan van een mansnaam Kepa, die kan zijn overgeleverd in Kepa weer (0 II 134) en misschien in de familienaam Kepingha (0 I 117 en 127). Dit Kepa, Kapa (0 I 78) en de vrouwennaam Keypcka (0 II 286) zouden volgens H. vleivormen kunnen zijn, die door het wegvallen van de m zijn ontstaan uit Kempa, Kampa, Keympka. Deze persoonsnamen zijn mij destijds ook wel opgevallen, maar ik durfde ze niet te gebruiken voor de verklaring van Keppens wegens de volgende overwegingen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3. Longerhouw, Langherahof en Lange Ee?Het terpdorpje Longerhouw ligt ten westen van Bolsward. Hoewel het tot de gemeente Wonseradeel behoort, heb ik de naam in mijn boekje over oud-Bolsward kort besproken (M 84, 22). Ter verklaring kunnen we denken aan het (kerk)hof of de houw van de lieden die langs de Lange Ee woonden. Voor houw heb ik verwezen naar O. Postma (128). Deze zag voor dit woord twee betekenissen, die praktisch op hetzelfde neerkomen: a) hoeve of hoeve-aandeel, b) recht om te houwen: hout te kappen of gras te maaien. Het voorkomen van de naam wijst op gemeenschappelijke gronden, waarin ieder zijn aandeel had. Voor hof, kerkhof heb ik in 1984 verwezen naar J.J. Spahr van der Hoek (1969, 71), die ook aan verband dacht tussen de namen van Longerhouw en het naburige Lonjee, dat onder Bolsward hoorde. Ik geef eerst de oudste vermeldingen van de naam Longerhouw, al zijn de voornaamste ook wel bij Spahr van der Hoek te vinden.
Opvallend is de vorm Lang- in de oude kerkenlijsten. Deze lijkt een versterking van een der stellingen die Ph.H. Breuker in 1978 naar voren heeft gebracht in een lezing voor de Dialectencommissie van de Fryske Akademy. Hij sprak toen over de -o- voor nasalen in het Oudfries van Westerlauwers, dus Nederlands Friesland. Volgens zijn veronderstelling was de Oudfriese -o- voor nasalen vroeger in de -a- overgegaan dan B. Sjölin aannam. Dat Lang- zich echter beperkt tot kerkenlijsten die ook buiten Friesland moesten worden gebruikt, doet vermoeden dat we hier een Middelnederlandse vertaling mogen zien van Oudfries Long-. Mogelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kende men in de 13de eeuw en enige tijd later nog de betekenis van de terpnaam. Zo zag men wel het verband met de *Longe Ee. Blijkbaar was dit in 1496 niet meer zo. Toen vond de schrijver van de Oostmiddelned. oorkonde het onnodig Long- nog te vertalen door Lang-. Met deze oorkonde sloot Longerhouw zich aan bij een verbond tussen Groningen en Westergo dat maar kort heeft geduurd. In 1543 zien we in de Nederlandse tekst van de Beneficiaalboeken (behalve Longie, waarover meer in 3.4.) de Groote Ee, die in het Oudfries de *Grate Ee zal hebben geheten. Deze liep tussen de westelijke Blauwe poort van Bolsward en Lonjee, terwijl aan de (zuid)oostkant van Bolsward de Saerdera Ee lag. Zo waren er omstreeks 1500 drie namen van de Ee of een Ee bij Bolsward: van oost naar west de Saerdera Ee, de *Grate Ee en de *Longe Ee. Dit rijtje Ee-namen doet denken aan de Ee-/Ie-namen in Noordholland, zoals Edam, Krommenie en Middelie en b.v. die bij Drachten, in het oosten van Friesland, o.a. de Wijde Ee / Wide Ie, Kromme Ee / Krûme Ie en Smalle Ee / Smelle Ie. De gemeente Smallingerland, waarvan Drachten de hoofdplaats is, heet naar de Middeleeuwse vergaderplaats, het klooster aan het smalle water: Smelle Ie, het Smallinger convent. Smelle Ie (FW) wordt echter wel eens volgens de uitspraak gespeld als: Smel'lie in twee lettergrepen en met de klemtoon op de laatste (Spahr van der Hoek 1976, 284, 287). Zoëven noemde ik B. Sjölin, die Longerhouw in 1966 besprak in zijn lezing voor het Amsterdamse filologencongres Zur Gliederung des Altfriesischen (31). Hij wees er toen op dat in deze naam blijkbaar het (klassiek) Oudfriese Long- ‘lang’ is bewaard, hoewel hier in de 14de eeuw de (naklassieke) vormen met -a- voor nasaal opdrongen. Enkele jaren later ging D. Hofmann (1970, 88) hier op in. Longerhouw in het westen van Friesland leek hem een geïsoleerd geval, als de naam inderdaad zijn Long- ‘lang’ zou bevatten. Hij vond het onwaarschijnlijk dat deze naam door een eigen, vaste schrijftraditie zijn Long- tot nu toe zou hebben bewaard, als deze verklaring klopte. Daarom dacht Hofmann aan de mogelijkheid dat de -o- hier uit de -u- is ontstaan, al wordt de verklaring van de naam dan niet gemakkelijker. In een noot vermeldde hij dat T. Hoekema hem had gewezen op J. Winkler's Longerschar, Lollinger schar, mogelijk afgeleid van de mansnaam Lolle. Iets dergelijks zou misschien ook in Longerhouw kunnen zitten. Verder wees Hofmann (88) nog op het naburige Lonjee. Zeker zo belangrijk lijkt me dat Breuker toen liet uitkomen dat niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alleen uit woorden in de Oudfriese oorkonden, maar vooral uit oude toponiemen kan worden opgemaakt dat er -o-relicten voor nasaal zowel in Westergo als in de Zuidwesthoek van Friesland voorkwamen, ondanks een vrij vroege overgang tot -a-. Zo bleek Longerhouw niet zo'n geïsoleerd geval als Hofmann vermoedde. Ook wees Breuker op een Longerhouw als boerderijnaam bij Berlikum (gem. Menaldumadeel). Deze naam kwam hier in 1858 voor, volgens D.J. van der Meer (1972, 474). Misschien is die boerderij zo genoemd naar of door een bewoner die afkomstig was uit Longerhouw bij Bolsward? In elk geval heette de boerderij tevoren Latsma, Oudfries Littiama (in 1511: D.J. van der Meer). Tenslotte wil ik nog op een nieuwe ontwikkeling wijzen in de studie van het vroeger als Ingweoons, nu meer als Noordzeegermaans aangeduide verschijnsel van de -o-, die voor nasaal uit -a- is ontstaan. Ik denk aan Gysseling's verrassende en oorspronkelijke benadering in zijn lezing van 1984 te Franeker op een Fries filologencongres: Substraatinvloed in het Engels, Fries, Nederlands en Nederduits. Hierin vroeg hij zich ook af of de neiging om van de -a- een -o- te maken, o.a. voor een nasaal, niet op substraatinvloed berust, omdat deze ingaat tegen de tendens van de Germaanse ontwikkelingen (164). Zo gezien zou Longerhouw misschien een relict kunnen bevatten uit het voorgermaans substraat. Dit zou niet alleen gelden voor Long-, maar b.v. ook voor Engels on, Fries oan ‘aan, op’, Eng. other, Fries oar ‘ander’. Elders in deze jaargang van ‘Naamkunde’ ga ik kort op Gysseling's lezing in, bij de rubriek Boekbespreking. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4. Lonjee en de laat-Oudfriese palataliseringEvenals bij Smellie of Smelle Ie / Smalle Ee ligt bij Lonjee (onder Bolsward) de klemtoon op de laatste lettergreep, dus op Ee, de versteende Oudfriese (en Nederlandse) vorm. Zoals bij Smelle Ie is de waternaam op de nabije woonplaats, een terp, overgegaan.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al heeft Lonjee de versteende Oudfriese -ee bewaard, toch laten vormen uit de 16de en 17de eeuw zien dat er wel een ontwikkeling tot nevenvormen met -ie is geweest. Volgens J.J. Spahr van der Hoek (1969, 71) is Lunjier, de vorm der kaarten, een misspelling, die de ene kaartmaker van de andere heeft overgenomen. Toch heb ik vragenderwijs enkele mogelijkheden ter verklaring geopperd (M 84, 22) voor het laatste deel. Op het eerste deel kan ik pas ingaan bij 3.4.2. Is -jier misschien een spelling voor -jee, onder invloed van de Franse spelling? Of heeft ook de naam van de Alde Ier, de oude ader, een watertje ten zuiden van Witmarsum, de spelling mogelijk beïnvloed? Of mogen we ook denken aan de (diftongische) -ie, die het Fries kent in hy wie ‘hij was’, waar men vroeger hy wier spelde, ook toen de slotmedeklinker al lang niet meer werd uitgesproken? Terecht heeft Spahr van der Hoek aan verband gedacht tussen de namen van Lonjee en Longerhouw, terwijl hij ook op Langherahof wees. Beide terpen liggen dicht bij elkaar aan het water dat nu de Makkumer vaart heet. Sjölin (31) en Breuker zagen in de twee namen een bewaard Lon-. Ook ik ben van de nevenvormen Lon-/Lan- uitgegaan, met het oog op de kerkenlijsten en het werk van Spahr van der Hoek (3.3.). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.1. Lonjee uit *Lioninga Ee?Een nieuwe poging tot verklaring is nu gedaan door J. Hoekstra (1985, 101): Lonjee uit *Lioninga Ee, met L(i)oninga uit *Liodinga. Zijn betoog is niet eenvoudig samen te vatten. Daarom verwijs ik naar zijn werk en tracht puntsgewijs erop in te gaan. 1) Omdat de oudste vormen Lonije en Longe niet op een dubbele -ee eindigen, gaan ze volgens H. (102) terug op *L(i)oninga. Hij vraagt zich af of deze familienaam teruggaat op *Liodinga (101). Het is mijns inziens echter moeilijk zonder meer te geloven dat de -d- een -n- is geworden. 2) Lonjee met zijn dubbele ee gaat volgens H. (101) waarschijnlijk terug op de waternaam Ee, voorafgegaan door de veronderstelde familienaam L(i)oninga. 3) Blijkbaar baseert H. deze familienaam op de vorm Lioniga in 0 I 2. De twijfelachtige waarde van deze vorm komt nog ter sprake bij 3.4.3. Het was beter geweest als H. had vermeld dat deze vorm in een oorkonde van 1386 staat, die pas in 1658 is gedrukt (door C. Schotanus, vermoedelijk met fouten). Dat H. in deze vorm door een schrijf- of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
drukfout een letter minder geeft dan P. Sipma, is in dit geval niet ernstig. Ieder kan zich wel eens vergissen. 4) Het valt op dat H. bij geen van de vele oude vormen een jaartal vermeldt, ook niet wanneer hij de opeenvolgende ontwikkelingen via deze vormen tracht aan te tonen. Als de lezers de moeite nemen zelf de dateringen na te gaan in de oorkondenboeken, vinden ze oorkonden van 1386 tot en met 1536. In deze anderhalve eeuw is genoeg veranderd om de chronologie erbij te geven. 5) Als de lezers ook de moeite nemen H.'s oude vormen te vergelijken met die in de oorkonden waar hij naar verwijst, blijken deze vaak niet overeen te stemmen. 6) Als de lezers verder nog de moeite nemen H.'s oude vormen die niet kloppen met de oorkonden, te vergelijken met de naamregisters, blijkt dat zijn vormen ten dele wel overeenstemmen met die in de registers op de oorkonden van P. Sipma en O. Vries. 7) Gelukkig gaat het om kleine verschillen en vaak zijn de registervormen van Sipma (en bijna altijd die van Vries) goed. Maar het ziet er naar uit dat H. geen jaartallen heeft gegeven, omdat hij geen oorkonden, maar registers heeft geraadpleegd. Dit is echter niet te bewijzen als zijn vormen kloppen met die van registers en oorkonden. Vries' Correcties op Sipma heeft H. evenmin benut. 8) Ook doet het vreemd aan dat H. voor zijn betoog vormen van verschillende plaatsnamen en familienamen door elkaar gebruikt zonder ze te lokaliseren. Zo kan de lezer zich afvragen waar b.v. Lonium wel ligt en of dit dezelfde plaats is als het ook vermelde Lonigum (waarin dan de -g- werd uitgesproken als de -i- van Lonium?). Het is jammer dat H. het blijkbaar niet nodig vond wat meer houvast te zoeken voor zijn betoog. Zie ook Breuker 1975 en Vries 1984. 9) Volgens H. (101) zou Lonjee niet op *Longe Ee kunnen terug gaan, omdat alle vormen met een -o- uit -a- voor nasaal kunnen worden gelokaliseerd in het noordoosten van Friesland en dus Lonjee en Longerhouw ver uit de koers zouden liggen. Hierbij verwijst hij naar Hofmann's visie, die al onder 3.3. is aangehaald, met Breuker's reactie erop en zijn nieuwe gegevens. H. kon deze echter moeilijk kennen. 10) Hij heeft ook geen rekening gehouden met mijn verwijzing naar Spahr van der Hoek (Langherahof), die hij waarschijnlijk niet heeft geraadpleegd. Toch denkt H. terecht ook aan samenhang tussen de namen van Lonjee en Longerhouw (102). 11) H. (101) zegt verder dat het fonetisch onmogelijk is dat Lonjee uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
*Longe Ee ontstond. Het waarom geeft hij echter niet aan. Op de late palatalisering in -gee kom ik terug bij 3.4.2-3. 12) Omdat ik in Lonjee deze late palatalisering aanneem, schrijft H. dat er in deze streek helemaal geen gevallen van late palatalisering van -g- voorkomen. Maar in Wonseradeel, waar Lonjee nu toe behoort, vinden we behalve Lonjee zelf nog vijf terpnamen met j- uit g-, waarin de ju- en de je- dezelfde, toonloze uitspraak hebben:
Ook wanneer H. niet aan terpnamen dacht, klopt zijn bewering niet, want ook woorden als brânje (brandstof) en snuorje (periode) uit brandinge en *snoringe zijn in deze streek gebruikelijk evenals b.v. de familienaam Wijnja, Wijnia uit Wininga. 13) Verder valt het op dat H. niet ingaat op het door mij (22) met Lonjee vergeleken geval Donia-. Het was beter geweest, wanneer ik in het eerste deel van het boekje deze palatalisering niet zo beknopt had vermeld of er uitvoeriger op was ingegaan in het derde deel, zoals ik dat ook voor verschillende andere namen en woorden heb gedaan. Zie nu bij 3.4.2-3. 14) H. verwijst naar een aardig artikel van J. Winkler uit 1888 en naar K. Fokkema's lezing over Friese achternamen van 1948 (herdrukt in 1969). De studie van Fokkema is wel het belangrijkst. Zijn reconstructie der ontwikkeling, die hij slechts als een vermoeden heeft geuit, komt dadelijk aan de orde, na een beknopte vergelijking tussen de vroege en de late palatalisering van -k- en -g-. In het kader van dit artikel over verschillende problemen kan ik deze palatalisering hier niet uitvoerig bespreken. Bij gelegenheid hoop ik er met meer gegevens op terug te komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.2. Ludingakerk, Luinjeberd, Dedgum en DoniagaA) Oude of vroege palatalisering van k en g:
Hoewel Herlenze pas laat is overgeleverd (0 II 13 van 1426, orig.), moeten dergelijke terpnamen op -enze, -ens hun palatalisering en assibile- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ring in de vroege Middeleeuwen hebben ondergaan (M. Gysseling 1962, 13 en 1968, 194). B) Jonge of late palatalisering van k (15de eeuw): k > tsj: mettya, meitia, metsien, meytzie maken (Loopstra 74-76). Fraenker, 15de eeuw, later: Fr(j)entsjer (Loopstra 109). De vaak vermelde 15de-eeuwse naamvorm van de stad Fraenker kan de overgang van de k in tsj verbergen. Aan de oude palatalisering (en assibilering) heeft deze naam niet meegedaan, blijkbaar omdat het tweede deel toen nog -ekker akker, was. C) Jonge of late palatalisering van g (15de eeuw): g > j: o.a. Anjum, naam van twee terpdorpen, Fries Eanjum, uit: *Aninga-haim, Gysseling 1960 en 1969, 47.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als voorbeelden heb ik bij voorkeur de oudste en meest betrouwbare vormen gekozen. Maar ook enkele opmerkelijke vormen uit (late) kopieën. Volledigheid kan hier niet de bedoeling zijn, maar alleen een beperkte en verantwoorde keuze. Het hoofdverschil tussen de vroege en late palatalisering lijkt me:
Dit laatste zien we echter niet bij gerdel (nu: gurdle), wel bij kjessen naast kessen. Vergelijk ook de lichte palatalisering of mouillering in kjel naast kel verschrikt, gjeld naast geld onbevrucht (Hof 175) en wyljen naast wylgen wilgen, van wilgehout. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.3. Lúntsjerk, Lúnbert, Dedzjum en DunegeaEvenals bij de net genoemde vormen zien we het doorzetten van de palataliseringstendens o.a. bij de -k- van Fraenker en bij de -g-:
Beperken we ons tot de palatalisering in -inga, -inge, dan zien we als eindresultaat de -je- (ook als -ju- gespeld in plaatsnamen). Zoals blijkt uit de voorbeelden wordt de -j- voorafgegaan door de medeklinkers d, l, n en r: Ded(z)jum (met assibilering), Schylje (vergelijk: Skylge/Terschelling), brânje (brandstof) en snuorje (periode). K. Fokkema (347) ging alleen van de combinatie -ige-, dus (3) hierboven, uit, toen hij een reconstructie ontwierp van de vermoedelijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontwikkeling in woorden en namen: -inga > -ige > -iie > -ie = -je. Hierbij maakte hij een belangrijke kanttekening, namelijk dat de slotklinker -a vaak is hersteld in verschillende namen, terwijl de ‘volksmond’ de -je-vormen bleef gebruiken. Hetzelfde (hypercorrecte) herstel van de -a zien we in Oudfriese oorkonden, zowel in namen als in woorduitgangen, zoals in alda voor alde (oude). Blijkbaar bestond er op dit punt een gevoel hoe (klassiek) men het Oudfries ‘hoorde’ te schrijven. Ondanks alle slordige spellingvarianten had men een vaag idee over een min of meer ‘algemene’ schrijftaal met (herstel van) oudere, langere vormen en volle vocalen in de uitgangen. Dit vinden we bij het vergelijken van oorkonden met zowel een duidelijk dialectische versie als een min of meer ‘algemene’ versie, b.v. twee gelijktijdige originelen van 1453 (0 II 34 en 35) en twee testamenten van een Sibbel uit 1501 (0 I 449) en 1506 (0 I 518), allebei overgeleverd in betrouwbare kopieën (M 76, 22-26). Enkele voorbeelden laten dit zien.
1453: ‘Algemene’ versie (0 II 35):
1506: ‘Algemene’ versie (0 I 518):
Op grond hiervan moeten we aannemen dat toen ook in andere oorkonden de -a- is hersteld en geschreven, waar de -e- al werd uitgesproken. Dit is moeilijk te bewijzen. Toch moeten we er wel ernstig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rekening mee houden dat dit vaak is gebeurd, ook bij gevallen met late palatalisering, zowel van de a tot e als van de g tot j. Weliswaar zien we bij de gegeven voorbeelden (3.4.2.): Dedighem en ook een oud Dedigum, later Dedgum, voor Dedzjum. Hierbij moeten we dus erop verdacht zijn dat in 1404 de -e- van -hem of -ghem een duidelijke palatale klinker was en geen achterklinker -u-. Maar de spelling met -um (uit de datief meervoud, b.v. in Heslum ‘bij de hazelaars’: Gysseling 1960, nu Hieslum bij Dedgum) was toen al gangbaar als variant in veel namen die nu in -um een toonloze uitspraak hebben. Verder zien we bij de vormen van Doniawerstal o.a. Donye- en Doyngha-. Er is een goede kans dat ook hier -a hypercorrect hersteld is, dus wel geschreven voor de -e-uitspraak, terwijl de g al de palatalisering tot j kan aanduiden. Dit is niet zeker, maar wel aannemelijk, omdat veel vormen anders zo moeilijk kunnen worden verklaard. Zo kan niet alleen in Lonighaberd, maar ook in Lyonghe- dezelfde palatale -je-uitspraak bedoeld zijn. Ook Hoekstra's twijfelachtig uitgangspunt bij zijn reconstructie: Lionigha (hiervoor: 3.4.1.) verliest nu zijn waarde als bewijs. Evenzo lijkt het een aannemelijke oplossing, wanneer we in Wingha en dergelijke vormen evengoed als in de later geschreven vormen met -ighe, -gie de palatalisering tot -je veronderstellen, die K. Fokkema (347) al aannam in familienamen op -ia. Aangezien Donia op *Dodinga teruggaat, moeten we hierin en ook in *Liodinga de wegval of assimilering van de intervocalische -d- als het eerste stadium zien van het verkortingsproces, anders dan in Deddin-, dat zijn geminaat vereenvoudigde. Zo kregen we een stamklinker -o- in *Donga- en *Lionga-, die bij de palatalisering of mouillering tot -je- eveneens werd beïnvloed. Deze kon (via -u-?) tot uu worden net zoals b.v. in Fries hune, Ned. honen (Hof 263; Hoekstra 1940, stelling V). Maar Doanje- bleef in de Friese gemeentenaam Doanjewerstal.
Dunegea, Ned. Doniaga, met een herstelde -a in Donia-. Lúntsjerk, Middelned. Ludingakerk, Oudfries *Liodingatserke. Lúnbert, Ned. Luinjeberd en evenzo ook wel: Lunjier (ca. 1700; Luyngee 1629) voor Lonjee uit Longee.
Omstreeks 1500 vinden we in originele oorkonden uit Bolsward zowel Lonije (1486: 0 IV 73) als Lyonyetzercka (1504: 0 IV 139). Daarom mogen we van de veronderstelling uitgaan dat de eerste naam (met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klemtoon op de 2de lettergreep) hier anders werd uitgesproken dan het eerste deel van de kloosternaam en ook een andere etymologie heeft. Terwijl de abdijnaam op *Liodinga teruggaat, zijn er geen oude naamvormen van de beide bijeen gelegen terpen Lonjee en Longerhouw die op een oorsprong uit *Liodinga kunnen wijzen. Wel kennen we van Longerhouw oude vormen met Lang-. Daarom ligt het voor de hand dat er in deze beide namen eerder een Longee uit *Longe Ee (lange Ee) is bewaard. In Longerhouw is echter de -g-spelling gehandhaafd. Evenals in Oudfries jeve (gaaf, adj.) en jeva (geven) en het latere gjeld uit geld (onbevrucht) is in Lonjee de -gee wel tot *-gjee gepalataliseerd, waarna vereenvoudiging tot -jee optrad. In het naburige Dedzjum zal iets dergelijks gebeurd zijn. In 1404 was hij Dedighem de -n- (van Deddingum) al verdwenen. De -h- berust wel op een spellingsgewoonte. Ook in Dedigem kon de -g- voor de -e- (en na de i, zolang deze er nog was) via -gj- tot -j- worden. Tenslotte is de -dj- geassibileerd tot dzj in Dedzjum, net zoals in bêdzje (een bed geven) en wedzje (wedden), Oudfries weddia. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Toponiem en taalverandering (Samenvatting)4.1. Tweetaligheid bij plaatsnamen in FrieslandNa een inleiding over de invoering van uitsluitend Friese plaatsnamen in de landelijke gemeente Tietjerksteradeel is in het eerste deel van deze studie getracht wat meer inzicht te geven in de verhouding tussen de Friese en de Nederlandse naamvormen. Zonder op de etymologie der namen van de Friese elf steden in te gaan, kon worden duidelijk gemaakt dat de Friese namen van nu vaak verkortingen zijn van de Oudfriese. Vergelijk: Harns uit Herlenze, Ned. Harlingen
De Nederlandse naamvormen bewaren vaak versteende Oudfriese vormen (Franeker, Middelned. Vroonacker). Soms zijn ze echter geheel of ten dele vertaald: Sloten, Vroonacker. Zulke vergelijkingen, maar ook die van andere Friese plaats- en waternamen met per streek verschillende vormen leveren mooi materiaal op voor de dialectstudie en taalgeschiedenis.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2. Drie brekingen in de Friese taalgeschiedenisIn het tweede deel blijkt uit het onderzoek van Oud- en Nieuw friese plaats- en persoonsnamen, dat we in de Friese taalgeschiedenis drie perioden kunnen laten ‘aanbreken’, als we het ontstaan van drie brekingen als breuken mogen beschouwen. 4.2.1. Uit de vroege Middeleeuwen, de voorliteraire tijd, stamt de ‘klassieke’ Oudfriese breking van korte e/i voor een consonantencombinatie, zoals in riucht (recht) en tserke, tsiurke (kerk), nu: rjocht en tsjerke. 4.2.2. In de 15de eeuw, althans in de ‘naklassieke’ periode, vinden we de laat-Oudfriese breking van de korte e voor de consonantencombinaties -ld, -lm, -ln en -ls. Zie Jellum uit Helmum en Jelsum uit Helsum. 4.2.3. Tegen het einde van de 17de eeuw ontstonden weer nieuwe stijgende diftongen door een accentwisseling in de diftongen, die men gewoon is ook ‘breking’ te noemen, al werd er geen korte klinker gebroken. Zie b.v. Jistrum, Jirnsum, Jinshuzen naast de Ned. (maar haast helemaal Oudfriese) naamvormen: Eestrum, Irnsum, Henshuizen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3. Centraliserend woordaccent in woord en terpnaamNiet alleen in terpnamen als Hocwert, maar ook in woorden als jirpel (aardappel) is door het bewaren van de klemtoon op de eerste lettergreep de tweede lettergreep van de oude, volle vormen Hocka(n)werth en ier(d)appel verdwenen. Andersom is door het centraliserende woordaccent juist de tweede lettergreep met de -a- van deze volle vormen bewaard: in Hoekaard en ierappel. Deze laatste vormen komen zowel in Westergo als in Oostergo voor, dus in het westen en noorden van Friesland, maar de jirpels horen niet in noordoostelijk Friesland thuis. Zo valt het op dat de (vooral noordelijke) centralisering van het woordaccent op een oude tendens berust, die telkens doorwerkt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.4. Vroege en late palatalisering van de -g-Na een beschouwing over de etymologie van de terpnamen Keppens en Keimpewier zijn de vroeg-Middeleeuwse en de late, 15de-eeuwse palataliseringen van k en g kort besproken wegens het namenpaar Lonjee en Longerhouw (terpen aan een water bij Bolsward). Lonjee is eigenlijk een waternaam, wel uit Longee, *Longe Ee (lange Ee). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit een vergelijking van twee typen van Oudfriese oorkonden: a) oorkonden met dialectvormen en b) geheel of deels dezelfde oorkonden met meer ‘algemene’ vormen, bleek dat we (ook bij naamvormen) ernstig rekening moeten houden met hypercorrect herstel van (deftige?) oude vormen met g en a, waar de uitspraak al palataal was, dus j en e. Deze tegenstelling vinden we terug in het verschil tussen a) jonge Friese plaatsnaamvormen (met behoud of verlies van j uit g en deels met het jonge uu-foneem) en b) ‘Nederlandse’, maar vaak hypercorrect herstelde en versteende Oudfriese vormen:
Zo viel er meer licht op de vreemde vorm Lunjier voor Lonjee. Maar het was vooral de bedoeling weer wat opheldering te bereiken over enkele duistere namen en dialectvormen en over nog te weinig bekende verschijnselen uit de Friese taalgeschiedenis.
Park Arenberg 62, NL - 3731 ET De Bilt. 23december 1986 H.T.J. Miedema | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie en verantwoordingVoor schriftelijk of telefonisch ontvangen gegevens wil ik graag mijn dank uitspreken aan de heren drs. W.T. Beetstra van de Fryske Akademy te Leeuwarden (voor inlichtingen over Hoekaad), drs. Ph.H. Breuker, eveneens van de Fryske Akademy (voor vermeldingen van Lonjee in het archief van Bolsward), D.J. Heddema te Leeuwarden (voor gegevens uit de Alfabetische lijst van de Huizumer toponiemen, samengesteld door de ‘Stúdzjerûnte Skiednis Doarp Huzum’), mr. H.W. Kuipers te Wommels (voor de oude uitspraak Jiskwert), dr. J.J. Spahr van der Hoek te Beetsterzwaag (voor gegevens over Longerhouw) en dr. O. Vries van het Fries Instituut aan de Rijksuniversiteit te Groningen (voor toelichting bij oorkondenmateriaal).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|