Naamkunde. Jaargang 19
(1987)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zichten voor andere streken, vooral van M. Gysseling (1978) voor Oost-Vlaanderen, van J. Helsen (1938) voor de Antwerpse Kempen en van J. Molemans (1973 en 1977) voor de Limburgse Kempen, heb ik de bestanddelen en de ontwikkeling van toponiemen in Oost-Brabant besproken. Met Oost-Brabant bedoel ik hier het Oosten van het Nederlandstalige deel van de Belgische provincie Brabant, met als meest westelijke plaatsen Leuven, Haacht en Keerbergen. Deze streek heeft als kern het Hageland, met ten noorden ervan een strook Kempen en ten zuidoosten ervan een strook Haspengouw. Het is een overgangsgebied tussen de onvruchtbaardere Kempen en het vruchtbaardere Haspengouw. Voor dit overzicht heb ik zoveel mogelijk toponiemen uit Oost-Brabant verzameld en in het bijzonder geput uit mijn volledig toponymisch materiaal van vijf dorpen uit de naaste omgeving van Diest. Doordat ik de meeste toponiemen daar nauwkeurig kan lokaliseren, kan ik de mogelijke verklaringen van de toponymische bestanddelen er aan de concrete geografische en historische omstandigheden toetsen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Eigenlijke nederzettingsnamenEerst behandel ik de nederzettingsnamen in de strikte zin, nl. waarvan de bestanddelen op zichzelf een nederzetting of bewoning aanduiden. Hiertoe behoren samenstellingen met woorden als heem, zele, hove, stede enz. en ook afleidingen van persoonsnamen met een achtervoegsel dat een nederzetting aanduidt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1. De oudste nederzettingsnamenIn de Belgische voorgermaanse taal werden veel nederzettingsnamen gevormd met het achtervoegsel -iom, dat o.a. aan persoonsnamen werd toegevoegd. Zo moet de naam Leuven (884 kop. 11de eeuw Luvanium) waarschijnlijk verklaard worden als een afleiding van de persoonsnaam Lubanios, de geliefde (Gysseling 1980, 10) en de naam Tienen (1146 Tines, Tynes) als een afleiding van de persoonsnaam Deunios, de machtige, de vereerde (Kempeneers 1984, 70-72). Tot dezelfde Belgische taal hoort vermoedelijk ook de naam Diest (837 Dyostensi, 900 Dioste), die gevormd kan zijn van de Indogermaanse stam *dheus, goddelijk, heilig, met het achtervoegsel -ta, een germanisering van het Belgische -tom (Claes 1979; cf. Gysseling 1978, 6, Elst en Aalst). Wellicht is het Keltische woord duron, versterking, te vinden in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naam Avendoren (1034 kop. 1700 Eurendore, 1140 Auerendoren) te Tienen, waarvan het eerste lid het Indo-europese *abhro-, sterk, heftig, kan zijn (Kempeneers 1984, 75). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2. Romaanse en geromaniseerde nederzettingsnamenEnige nederzettingsnamen met het Gallo-Romaanse achtervoegsel -iacas, overeenkomend met het Germaanse -heem, woonplaats, hebben als eerste lid waarschijnlijk een Romaanse persoonsnaam: Kortenaken (1132 Cortenach: naar Curtianus), Kumtich (1140 Compteka: naar Comitius) en Montenaken (naar Montanus) onder Rillaar. Onduidelijk is het eerste lid in de namen Vissenaken (1147 Fennache: misschien Lat. vicinus, nabij) en Vertrijk (1160 Vertrieke, misschien vertacum, rijke grond). In enige van deze namen werd -iacas gegermaniseerd tot -(en)aken. Het zijn uitlopers van de Romaanse taalwereld ten noorden van de huidige taalgrens (Molemans 1973, 286). Romaanse elementen zien we nog in de namen Waasmont (946 Wasmont, 12de eeuw Vaso monte), wsch. samengesteld uit het Germaanse wase, modder, en het Romaanse mont, berg, Kortrijk (1170 Cortecle) te Kortrijk-Dutsel, van het Latijnse curticulum, kleine hoeve, Lovenjoel (ca. 980 kop. 12de eeuw Lovinion), een Romaans diminutief van de stadsnaam Leuven (Gysseling 1980, 10), en Kessel (1526 Kessele) te Kessel-Lo, van het Latijnse castellum, versterkte plaats. Het valt op dat de Romaanse en andere Voorgermaanse elementen hoofdzakelijk aan de rand van het Hageland, in de valleien, voorkomen, met een zwaartepunt in de streek van Tienen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.3. Frankische nederzettingsnamenTot de Frankische nederzettingsnamen behoren in de eerste plaats de namen op -inga en -heem, ook uitgebreid tot -ingaheem, en zele (Lindemans 1940 en 1954; Gysseling 1969, 170-171). Naar het voorbeeld van de Gallo-Romaanse namen op -iacas ontstonden in de tijd van de Frankische landname nederzettingsnamen die van persoonsnamen werden afgeleid met -inga, eigenlijk ‘de lieden van’. Zo hebben we de namen Budingen (1080 Budinges: van Bodo), Willebringen (1141 Willenbringe: van Willebrecht of -brand) en Rufferdinge (ca. 1200 Ruffertingen: van Ruffert) te Landen. Een groter aantal namen in onze streek is samengesteld met het element -heem, woonplaats. Verschillende hiervan hebben als eerste lid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een persoonsnaam: Boutersem (1129 Baltreshem: van Baldhari), Wommersom (1139 Wolmersheym: van Wolamar), Honsem (1157 Hundeshem: van Hundo) bij Boutersem, Hoksem (1187 Hocsem: van Hugiso) te Hoegaarden, Breisem (1251 Breidenshem: van Breido) te Kumtich, Wulmersum (13de eeuw Wulviseem: van Wulfhari) te Hoegaarden, Bruinissem (1273 Brunensheem: van Bruno) te Tienen, Blekkom (1308 Blecheem: van Bliko) te Kortenaken bij de grens met Loksbergen, Herbersum (1254 Herbensim: van Heribert), Heilesem (1258 Helechem: van Hailo) en Wolbersem (1321 Vollrecheym: van Wolamer), deze laatste drie namen te Bekkevoort). Andere namen met -heem hebben als eerste lid een adjectief of een soortnaam. Zo is Houtem (974 Holthem) in St.-Margriet-Houtem samengesteld met hout, bos, evenals Walshoutem (1079 Houtain, 1548 Wals-Houtem, tot de 17de eeuw Waals), Kerkom (1170 Kerchem) met kerk, dus duidelijk na de kerstening in de 7de eeuw, Stratum (1321 Stratheem) te Kumtich met straat, Romeinse weg, Berchem (1450) met berg en Kinkom (1362 Kinkehem) vermoedelijk met kink, draai, deze laatste twee te Glabbeek (Scheys 1977). Met op, hoger gelegen, is de naam Oppem (1433 Opheem) te Geetbets samengesteld (Lindemans en Borgers 285). In verschillende namen met -ingaheem ontwikkelde dit achtervoegsel zich tot -kom, een ontwikkeling die typisch is voor het deel van het Nederlandse taalgebied waar de h een foneem is: Betekom (1002 Bettekem: van Betto), Webbekom (1107 Webencheym: van Wibo; volgens de kroniek van de abdij van Sint-Truiden naar Wicbold, die er in 645 begraven werd), Miskom (1139 Misenkeym: van Miso), Binkom (1146 Beinchem: van Baja, Bago), Kiezegem (in de volksmond Kiezekom, 1150 Kisenghem: van Kiso) (Claes 1977) en Bellekom (1321 Bollekeem: van Bodilo of Budilo) te Hoegaarden (Kempeneers 1985, 19-20). Een andere ontwikkeling vinden we in Eliksem (1139 Helingessem: van Alo), blijkbaar onder invloed van de vorm -ingas, de accusatief meervoud met -s (Gysseling 1969, 170). Met zele werd in de Merovingische tijd een klein huisje of hut aangeduid. Ook dit element werd vaak aan patroniemen op -inga gehecht (Gysseling 1981, 171). Zo vinden we op de grens van het Hageland de naam Winksele (1133 Wenekensele: van Winiko). Alleen met een persoonsnaam verbonden werd zele in de namen Wakkerzeel (1157 Wackersele: van Walchari) en Butsel (1206 Buchele: van Butso) te Boutersem, en met een ander element in de namen Meensel (1132 Meinzele: meen, gemeenschappelijk) en Wilsele (1154 Wilcela: misschien | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wild). Een vervorming is Dutsel (1289 Dutshole: persoonsnaam Dudo + hol) te Kortrijk-Dutsel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.4. Jongere nederzettingsnamenTot een wat jongere laag behoren nederzettingsnamen met hove, hof, een woord dat nu gebruikt wordt met de betekenis van boerderij. Dit woord wordt verbonden met een persoonsnaam in de namen Goetsenhoven (1129 Gochenhove: van Godsa), Egenhoven (1154 Egenhova: van Aigo), Booienhoven (1177 Budenhoven: van Boda) en Attenhoven (1189 Ottonis curtis) bij Landen. Een opmerkelijke vervorming van het eerste lid had plaats in de naam Dorenhof (1444 Jodenhouen, naar een persoonsnaam, 1496 Joenhoue, 1529 Duenhoive: dujen, dialect voor doren) te Assent (Claes 1980 a). Met een ander element werd hove verbonden in de naam Velphoven (1352, aan de Velpe) te Kerkom en het enkelvoudige woord komt voor in Ten Hove (1200) te Leuven en (1403) te Geetbets. Wijk, leenwoord uit het Latijnse vicus, met de betekenis secundaire nederzetting, wijk, straatdorp (Gysseling 1986, 17), wordt verbonden met een persoonsnaam in de namen Benswijk (1140 Bensuic: van Benno) te Wilsele en Hanewijk (1321 Hanewijc) te Bekkevoort. Het nu nog gewone woord dorp vinden we in de namen Oppendorp (1136 Opendorp: hoger gelegen dorp) te Leuven, Langdorp (1259 Langedorp: lang + dorp) en Rumsdorp (1560 Remsdorp: van de persoonsnaam Remo). Stede, met de betekenis plaats, komt voor in de naam Molenstede (1253 Mulstede: plaats van de molen) en nog in een 19de-eeuwse vorming, Hondstaart (1830 Hondstede: minderwaardige nederzetting, 1841 Hondsteert) te Webbekom. Hoek komt soms voor met de betekenis woonkern in een uithoek van een dorp of agglomeratie in hoekvorm, meestal tussen drie wegen (Molemans 1973, 308). De naam Lozenhoek te Keerbergen is misschien samengesteld met een afleiding van lozen, waterlozing. De naam Fijenhoek (1502 Fijen hoeck) te Webbekom heeft als eerste lid een afleiding van de naam Sofie en duidt inderdaad een nederzetting aan in een hoek gevormd door drie wegen. Brabantsehoek (ca. 1770) is de naam van een hoeve te Molenstede, in een hoek gevormd door de grens met het prinsbisdom Luik (Engsbergen-Tessenderlo). Samenstellingen met kant, die wijzen op de ligging van een woonkern | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan de kant of zijde van een bepaling (Molemans 1973, 307), zijn Heikant te Rotselaar en Boskant te Heverlee, Kortenaken en Lubbeek (de laatste twee ca. 1845). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Natuurnamen2.1. Verhevenheid van de bodemDat berg in Vlaanderen ook de geringste verhevenheid kan aantonen (Gysseling 1978, 16), wordt bevestigd doordat ik te Webbekom niet minder dan 30 plaatsnamen met dit element heb gevonden. De hoogte hiervan gaat van 30 tot 77 m, terwijl het dorpsplein op 23 m hoogte ligt. Nederzettingsnamen met berg zijn Keerbergen (1079 Kyrberge: ronde omtrek?), Pellenberg (1141 Pellenberga: misschien een persoonsnaam Pello, vgl. de Duitse namen Pellingen en Pellinheym) en Ransberg (1266 Rameleberg: persoonsnaam Ramilo). Opvallende vervormingen zijn Keiberg (1364 Coudenberghe: waar koude wind waait), Kwikkelberg (1364 Cukelberghe: koekje, wegens de ronde vorm), beide te Binkom, Luieberg (ca. 1560 bezit van Jonker van Luije) te Assent en Parelsberg (ca. 1710 Prels-bergh, vroeger bezit van Jan Prels) te Webbekom. Het woord heuvel komt veel minder voor. We vinden het wel in de namen Hermansheuvel (1253 Halebranshovel: persoonsnaam Halebrand) en Scherpenheuvel (1483; de vorm Mons Acutus 1066 van Miraeus is onbetrouwbaar). Te Webbekom heb ik twee namen gevonden, Heuvelbunder (1438 hoeuelboender) en Heuvelbeemd (1532 hoeuelbeempt), voor hooiweiden, waarin heuvel waarschijnlijk de betekenis hellend land heeft (Molemans 1976 a, 533). Beide weiden hellen enigszins naar de dijk van een gracht waaraan ze liggen. Leeuw, grafheuvel, is de oude naam van de stad Zoutleeuw (980 Leuua, 1632 Sout-leeuw). Waarom er later zout aan werd toegevoegd, is niet duidelijk. Een mogelijke verklaring verwijst naar het Middelnederlandse sout, soldij, wegens de vele soldaten die zich in de 16de en 17de eeuw daar ophielden. Een ander woord voor grafheuvel is tomme, een ontlening aan het Latijnse tumba, graf (vgl. het Franse tombeau). Te Grimde (Tienen) zijn er nu nog drie tommen, Gallo-Romeinse begraafplaatsen, bewaard. Vroeger waren er ook te Hoegaarden, o.a. vermeld in de 13de eeuw (Tumbae), in 1458 het Tommeken en 1582 ter Tomme (Kempeneers 1985, 65-66). Samenstellingen met dit woord zijn o.a. Tomstraat (1463) te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geetbets, Tomhof (1463) en Tomblok (1655) te Houtem-Hoegaarden, Tommestraat (1512) en Tomberg (1582) te Hoegaarden, Tomberg (1321 de tumbe, 1523 de Tomme, 1594 Tomborch, 1659 Tomberch) op de grens van Tielt en Bekkevoort en, volksetymologisch vervormd, de Stommestraat (volksmond) te Lovenjoel (cf. Van Durme 1986, 108-110 en 112). Schot of schoot is volgens Gysseling (1981, 78) een meestal beboste hoek hoger land, uitspringend in moerassig terrein, volgens Molemans (1982, 219) meestal zandgrond. Dit element vinden we in de namen Aarschot (1107 Arescot: misschien arend + schot), Overschot (1382 Eeuerscot, van het dier ever, in 1610 vervormd tot Ouerschot) te Webbekom en Duizelschot (1466 Duselscot, wsch. draaiende afsluiting: Lindemans en Borgers, 60, nr. 40) te Geetbets. Te Webbekom is het Overschot een weide aan de Demer, wat hoger gelegen dan het omliggende, maar zeker geen zandgrond. Gysseling (1981, 76) noemt donk een zandige ophoging in moerassig terrein, Molemans (1982, 219) noemt het meestal hooiland tussen heide en een depressie. Dit element komt voor in de namen Tildonk (1129 Tildunc: msch. tuil, bundel struiken), Hodonk (1201 Hodunc: hoge donk) en Hazeldonk (ca. 1370 Haseldonc: hasel, hazelaar), beide te Schaffen, Donkveld (1379 Doncvelt) met de erbij gelegen Donkerstraat (1441 Doncstrate, 1525 Donckerstrate) te Assent, Asdonk (1461 Asdonck: es, boom) te Molenstede en Wolfsdonk (kerkdorp te Langdorp en 1522 Wolffsdonck te Schaffen). Het enkelvoudige Donk (1676 Donck )te Webbekom was weide en akkerland en, evenals het Donkveld te Assent, vlak bij moerassige weiden gelegen, maar in het geheel niet zandig, wel iets hoger gelegen dan die weiden. De bepaling hoog komt voor in de gehuchtnaam Hogen (1433 Ten Hogen) te Geetbets en in veel veldnamen. Op en over staan in bepalingen dikwijls als hoger gelegen of stroomopwaarts tegenover neer als lager gelegen of stroomafwaarts: Oplinter/Neerlinter, Opvelp/Neervelp, Overhespen/Neerhespen, Overwinden/Neerwinden. De eerste bepaling ontbreekt echter bij Landen/Neerlanden, wellicht omdat de naam Landen al ouder was. Bij deze reeks hoort niet het paar Laar/Overlaar, want dit laatste heette in 1155 Ovilaar (msch. owi, weideland voor schapen: Kempeneers 1985, 17-19). Wang duidde wellicht een golvend terrein aan: het komt voor in de naam Wange (1131 Uanga) en misschien ook in Winge (1129 Winga). Ook het element wolf kan de betekenis welving gehad hebben, zoals Wulf- in het Rijnland soms ‘Wölbung, rundliche Bodenerhebung’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betekent (Möller, 267) en wolf te Kortrijk-Dutsel nog gebruikt wordt voor de welving van een dak. We vinden dit element o.a. in de boven vermelde naam Wolfsdonk, in de naam Wolfskeel (1352 Wolfskele te Kaggevinne, 1459 Wolfskeele te Assent: keel, nauwe doorgang), met telkens erbij een latere Wolfsstraat, en in Wolfsbunder (1750 Wolfsboinder) te Webbekom. Deze laatste vrij recente naam duidt een perceel akkerland aan, op hellende bodem, waar vernoeming naar het dier wolf of naar een persoonsnaam Wolf(s) weinig waarschijnlijk is. Hel heeft in plaatsnamen dikwijls de betekenis helling. Zo wordt de naam Helen (837 Hildinam) te Helen-Bos verklaard uit hilde, helde, helling. Vermoedelijk hebben de namen Hellestraat (1523 Helstraete), Hellepoel (1614) en Hellekens (1614 het Helleken) te Tielt dezelfde betekenis. De Hel (1611 de Helle) te Assent is een perceel op een vrij steile helling. Opmerkelijk is hier echter dat er tevoren aan de voet van die helling al eerder over de Del (1532 Delle) gesproken werd. Heeft hier soms verwarring plaatsgehad tussen de woorden hel, helling, en del, dal, zoals in 1835 te Winksele, toen de naam van het gehucht Delle in het Frans met ‘Enfer’ vertaald werd (Bestuurlijk Memoriael van Brabant 1835. XXXII, 686)? De oude vorm del komt in verschillende toponiemen voor, als enkelvoudig woord of in samenstellingen. Als opmerkelijke vervorming vermeld ik de naam Rozendel (1373 Roefloesdelle, 1379 Roelantsdelle: van een persoonsnaam) te Webbekom. De vorm dal vinden we echter ook, bijv. in de namen Herendaal (1251 Herendale: toebehorend aan de ‘heren’ norbertijnen van de abdij van Park-Heverlee) te Lubbeek en Mollendaal (1295 Mollendal: het dier mol?) te Bierbeek. Maal kan een zak, depressie, laagte betekenen (Molemans 1977, 20) en vandaar ook moerassige grond (Gysseling 1981, 77). Dit element vinden we in namen als Dormaal (1015 Tormales: dor of doorn?), Ezemaal (1066 Hismale: wsch. hees, bos van kreupelhout), Wijgmaal (1107 kop. 13de eeuw Wicmale), Orsmaal (1139 Orsmale, Rosmale: ros, paard) en Wezemaal (1161 Wisemale: wese, weide). Al deze plaatsen zijn inderdaad in een vallei gelegen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. Aard van de bodemToponiemen in verband met de aard of hoedanigheid van de bodem wijzen vaak op de onvruchtbaarheid ervan of op de moeilijkheid van bewerking. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In veel veldnamen wordt de onvruchtbaarheid naar voren gebracht door de adjectieven droog, bijv. in Droogeuselen (1338 Drogen euselen), akkerland te Molenstede, ruw, bijv. in Ruwblok (1636 Rauwblock), akkerland te Assent, en in de oude gehuchtnaam Roubergen (1315 Rouberghe te Schaffen) en mager, gesubstantiveerd in Het Mager (1686), weiland te Webbekom. Het veel voorkomende substantief schom, onvruchtbare, slechte grond (Helsen 1938, 38), heb ik te Webbekom als enkelvoudige naam voor drie percelen akkerland gevonden. Het kenmerk ‘hoog gelegen’, dat het WNT voor schom ook aangeeft, gaat echter in geen van deze drie gevallen op. Een andere naam voor weinig renderend akkerland is Schambraak (1379 Scandbrake te Assent, 1421 Scandbrake te Webbekom), samengesteld uit schande + braak(land), d.i. de moeite niet waard om bewerkt te worden (Molemans 1976b, 301). Zowel te Assent als te Webbekom is de Schambraak inderdaad weinig renderende grond. Dezelfde betekenis heeft de schertsende benaming Verloren Kost, die vrij veel voorkomt, niet alleen voor akkerland (1517 te Schaffen, 1532 te Webbekom), maar ook voor weiland (1566 te Kaggevinne, 1571 te Webbekom) en voor bouwwerken. Zo dankt een toren van de Diesterse wallen zijn naam Verloren Kost aan het feit dat hij, in 1468 gebouwd, hetzelfde jaar al instortte (Van der Eycken 1980, 45). Dezelfde vergeefse inspanningen drukte men blijkbaar uit met de naam Drogekost (1545 Droogen cost) voor een perceel broek te Schaffen, dus zeker niet droog gelegen. Moeilijk te bewerken percelen kregen soms een naam met ‘kwaad’ of ‘duivels’, vooral als ze gemakkelijk vol onkruid stonden (Helsen 1938, 14;Schönfeld 1950, 59), of als het drassige of met veel houtgewas begroeide weiden waren (Molemans 1971, 179). Te Webbekom waren er twee percelen akkerland met de naam Kwadezil (1680/1877), waarvan het tweede nog bekend staat als moeilijk te bewerken grond. De twee percelen weiland die er Kwaadbunder heten, zijn beide zeer drassig. Een ervan, vroeger ook Bornebeemd genoemd, is nu trouwens een vijver. De namen Duivelszil (1608), een wei, en Duivelsgat (1817), een akker, te Webbekom hebben blijkbaar dezelfde betekenis. Namen met ‘steen’ wijzen gewoonlijk op een steenachtige bodem, soms met ontginning van natuursteen, in het Hageland ijzerzandsteen. In alle dorpen rond Diest heb ik minstens één Steenberg gevonden: te Assent (1532), Bekkevoort (1379), Kaggevinne (1525), Molenstede (1447 en 1506), Schaffen (1569) en Webbekom (1506, 1566 en 1613). Te Webbekom bevatten vooral de twee oudste Steenbergen veel ijzerzand- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
steen, van de eerste wordt nog in 1780 gezegd dat hij is ‘bestaende in eene steenrotse’. Ook de naam Steenzil komt meer dan eens voor met de betekenis van een perceel steenachtige grond, bijv. te Molenstede (1696) en te Webbekom (1785). Dit laatste perceel werd ca. 1680 ‘een sille steenlandt’ genoemd. De naam Steenbroek kan evenwel een andere betekenis hebben. Te Molenstede vind ik bijv. in 1445 ‘int Steenbroec’, maar ook ‘aent Steenbruxken’, bij de beek het Zwartwater en ‘de gemeyne herstraete’. Hier zou Steenbroek een vervorming kunnen zijn van Steenbrug. De verkleinwoorden van broek (‘brukske’) en brug (‘brugske’) staan in het plaatselijke dialect dicht bij elkaar. Op sommige plaatsen wordt een hoog gelegen perceel met onvruchtbare zandachtige grond Saffraanberg genoemd (WBD I 198), wsch. door vergelijking met de gele kleur van saffraan (Molemans 1975a, 348). Deze naam heb ik gevonden te Kaggevinne (1646) en te Webbekom (1667). Natte of drassige grond werd vaak aangeduid met een adjectief als nat, bijv. in Nattebeemd (1531), wei, en Natbunder, (1663), akker, te Webbekom, of zuur, bijv. in Zuurbemde (1208 Surbam), kerkdorp onder Glabbeek, en (1646 Soerbemt) weide te Webbekom, of met een substantief als maas, modder, slijk, bijv. in Maaseiken (1490 Maeseycken), bos te Assent, Maas (1541 die Maesse), akkerland, en Maasbeemd (1636 Maesbeempt) te Webbekom en Maasdries (1574 Maesdries), bos te Kaggevinne, mortel, slijkerige grond, als enkelvoud naam voor akkerland te Webbekom (1526) en te Assent (1560) en dolage, moeras of slijkpoel, naam van een weide te Webbekom (1640 Doolaege). Broek is een heel gewone benaming van moerassige gebieden langs de waterlopen. In Webbekom waren er in 1253 vier zulke gebieden die als bos vermeld worden, met de namen Averbroek, Demerbroek, Liebroek en Windelbroek, elk 14 tot 40 bunder groot en aan een waterloop gelegen. In een oude samenstelling als Papenbroekerbeemd (1343) te Webbekom heeft broek blijkbaar ook nog de oorspronkelijke betekenis ‘moerasland’. Nadat er ontwatering had plaatsgehad, kreeg broek echter de betekenis ‘hooiland’ en werd het vrijwel synoniem met ‘beemd’ (Molemans 1977, 43-44). Enige namen met broek zijn tot nederzettingsnamen geworden: Messelbroek (1151 Mescelbuch: naar de H. Michael, patroon van de parochie), Schonebroek (1271 Scoenderbruke), de volksnaam van Schoonderbuken (1134 Scoenderbueken) onder Scherpenheuvel (Schonebroek lag echter oorspronkelijk voor een groot deel onder Bekkevoort), Kutsenbroek (1295 Kutsenbroeg: van kutse, koopman) te Assent, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vetterbroek (1295 Vetterbrueck: vetter, huidevetter) en Wederbroek (1306 Wederbroec: weder, die laken met wede blauw kleurde), beide te Diest, Papenbroek (1305 Papenbroec: pape, priester) te Webbekom en Goorbroek (1515 Goerbroec: goor, slijk) te Lubbeek. Later had broek de betekenis van minder goed, moerassig weiland, dat dikwijls als gemeenschappelijke weideplaats door de gemeenschap kon worden gebruikt (Helsen 1938, 17 en 43). Te Webbekom waren de weiden van het Broek (1523), ook Webbekomsbroek (1381) en Gemeenbroek (1405) genoemd, weliswaar in particulier bezit, maar na de hooitijd mochten ze vrij door de gemeentenaren gebruikt worden. Dezelfde regeling gold er ook voor het Abtsbroek (1399) of Monniksbroek (1514), zoals de naam het zegt, oorspronkelijk bezit van de abt van Sint-Truiden, heer van het dorp. Het Broek was overigens tot ca. 1950 te Webbekom de naam van de gemeenteweide, die na verkoop van het hooi op dezelfde wijze als vroeger vrij gebruikt mocht worden. Op gemeenschappelijk gebruik, vermoedelijk na de hooitijd, wijst ook de toevoeging ‘gemeen’ in de volgende benamingen: Gemeyn Demerbroech (1419), d'Asdonck gemeyne broeck (1696) en Gemeijne Weuensbroeck (1696) te Molenstede, Gemeyn Peelsche broec (1444) te Kaggevinne, Gemeyn Diesters broeck (1521) en Ghemeyn Schoutbroeck (1541) te Schaffen. Verschillende broek-namen horen ook bij grotere of kleinere nederzettingen. Boven heb ik zo al de namen Webbekomsbroek, Diestersbroek (onder Schaffen, maar bij Diest), Pelsbroek (bij Pedele onder Kaggevinne), Asdonksbroek (bij Asdonk onder Molenstede) vermeld. Verder zijn er o.a. nog Molensteedsebroek (1393 Moelstesche Broec), Rodesbroek (1523 Royebrock, bij Rode onder Schaffen) en Bolhuisbroek (1552 Bollensbroeck, bij het Bolhuis onder Molenstede). Tenslotte vermeld ik nog de huidige naam Wierook te Webbekom als een opmerkelijke vervorming van een broek-naam: oorspronkelijk was het alleen een persoonsnaam (1444 Wyeric), daarna een samenstelling (1532 Wyerickbroic), wellicht naar abt Wiric van Sint-Truiden in de 12de eeuw (Claes 1980b, 67). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3. WaternamenVoor waternamen wil ik hier verwijzen naar de studie van P. Kempeneers (1982a) en er alleen enige aanvullingen op geven, waarbij ik refereer aan de overzichtelijke samenvatting ervan in Naamkunde (Kempeneers 1983). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor enige namen heb ik oudere vormen gevonden: voor de IJzerenbeek te Loksbergen en Assent (ca. 1050 Iserna: Gysseling 1960, 533), voor Gennep (1309 Gheenipe), gehucht op de grens van Zelem en Schaffen, en voor de Dulp (1253 Vlpe) te Molenstede, Zichem en Testelt (cf. Kempeneers 1983, 8 en 10). Bij de A-namen (Kempeneers 1983, 11-13) kan ook de naam Abalie (1281 Habalie), een wijk te Diest, horen. Deze naam kan wellicht een samenstelling zijn van *aha en balie: afsluiting bij het water. Enige romaniseringen van het Germaanse baki, beek, komen in het oosten en zuidoosten van Oost-Brabant voor: Geetbets (1044 Bece, 1140 Gheet Beetse), Walsbets (1139 Beche, 1221 Walsbeche), dicht bij de Waalse taalgrens) en Bets (1300 Beche, later Overbeetze, tegenover Geetbets), gehucht van Ezemaal, en Bunsbeek (1076 Bonesbeches), slechts tijdelijk geromaniseerd. Bij de naam Kaggepoel te Schaffen (Kempeneers 1983, 23) merk ik op dat deze naam oorspronkelijk een synoniem was van Kaggevinne en dat de oudste vormen zijn: 1301 cagghenvinna, 1317 kaeghenvinne, 1321 kackeuinne (Claes 1985-86, 234). Dit ven of deze poel was gelegen te Schaffen, waar de naam nu nog bekend is, bij de dingbank van de heerlijkheid, die eerst het Land van Diest buiten (de muren) genoemd werd en sinds de 15de eeuw de heerlijkheid Kaggevinne. Vermoedelijk stond er bij de dingbank een kaak of schandpaal en heeft deze haar naam aan de poel gegeven. Van de naam Leugenbeek (Kempeneers 1983, 30) luiden de oudste vormen te Webbekom in 1438 die loeghen en die loeghene. Pas ca. 1600 komt een vorm met beek, die lueghebeeck. Deze beek, die smal en onbelangrijk is, houdt geen verband met een molen. Wel heb ik duidelijke gegevens dat ze ooit rechtgetrokken is. Het ‘leugenachtige’ zou hier dus op de kunstmatige, rechtgetrokken loop slaan. De naam Logene, die ook al in 1323 te Diest voorkomt, is echter nog op een andere manier te verklaren, uit het Indogermaanse leuk, helder, en het hydronymische suffix ana (Gysseling 1978, 3). De naam Zwartwater heb ik al in 1303 (tswart water) te Molenstede gevonden, dus merkelijk vroeger dan de tweede helft van de 16de eeuw (Kempeneers 1983, 37). De naam Vloedgracht heb ik te Webbekom voor twee verschillende waterlopen gevonden. In het eerste geval (1532) is hij een synoniem van de naam Leidgracht, die reeds in 1452 voorkomt, in het tweede geval (1787) van de naam Leugebeek (zie boven). De oorspronkelijke betekenis | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Vloedgracht (Kempeneers 1983, 43-44) werd hier blijkbaar niet behouden. Een oudere naam van de Leidgracht was Ganzelake, in 1279 al de naam van weiden dicht bij de grens met Diest. Heel waarschijnlijk werd deze gracht gegraven door de abdij van Sint-Truiden, die deze weiden oorspronkelijk in haar bezit had. Het graven van laken had dus niet alleen in de steden plaats (Kempeneers 1983, 48). Overigens heb ik ook te Molenstede (1400), Kaggevinne (1444) en Schaffen (ca. 1560) het simplex Laak als waternaam gevonden. Tenslotte merk ik op dat de naam Meerbeek als waternaam al in 837 te Assent (super Merbace, vroeger ten onrechte als Merbate gelezen) voorkomt (vroeger dan de plaatsen bij Kempeneers 1983, 44). Deze naam is nu nog die van een gehucht aldaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4. BosnamenHout en lo zijn de oudste bestanddelen om loofbos aan te duiden. Ik heb ze in Oost-Brabant echter niet zo talrijk kunnen vinden als Molemans in de Limburgse Kempen (Molemans 1977, 38). De oudste hout-namen zijn verbindingen met heem, boven al vermeld: Sint-Margriet-Houtem (974 Holthem) en Walshoutem (1079 Houtain). Verder zijn er o.a. Elzenhout (1292 elshout) te Assent en Boekhout (1340 boechout) bij de grens van Webbekom met Zelk-Halen, beide nog lang bekend als bossen, Boekhout te Binkom (1364 boucout) en te Tielt (1402 Boechoute) en Eekkouter (1514 Eeckhout) te Binkom. Lo duidt waarschijnlijk een open plek in een bos aan, ofwel een nietdicht bos op hogere grond (Gysseling 1981, 77). Ik heb dit element vooral aan de rand van het Hageland gevonden, bijv. in Tremelo (1125 Emelo, met later voorgevoegd ter), Kessel-Lo (1129 silve que dicitur Loe), Heverlee (1140 Haverlah) en Reppel (ca. 1360 reppele), een oud gehucht van Molenstede. Misschien ligt het element lo, met het oude borg, berk, ook ten grondslag aan het toponiem Borgelen (1454-91 Borchelen, Borgelen) te Geetbets (volgens Lindemans-Borgers nr. 40 en p. 64, 54 ‘kleine borg, waarvan geen spoor overgebleven is’) en Borglijn (1406 Borgelijn) te Assent. Bij dit laatste toponiem is er in elk geval geen sprake van dat er ooit een burcht gestaan zou hebben. Het is gelegen in een oud bosgebied, waar een verklaring uit Borgele, berkenbos (cf. Gysseling 1960, 165) goed zou passen. Laar is waarschijnlijk eveneens een aanduiding voor een open plek in een bos (Gysseling 1981, 77). Ook dit element heb ik vooral aan de rand | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het Hageland gevonden: Laar (1139 Lare) bij Landen, Rotselaar (1140 Rochelaer), Rillaar (1146 Rienlar), Wespelaar (1154 Wispelaer) en Overlaar (1155 Ovilaer) zijn dorpsnamen geworden. Gehuchtnamen in de omgeving van Diest zijn Ballaar (1253 Beylaer), Weelaar (1343 weerlaer), beide onder Kaggevinne, Ulpelaar (1279 Ulpelaer) te Schaffen en Blanklaar (ca. 1360 blanclaer) op de grens van Schaffen en Meldert, en een weidenaam Sporkelaar (ca. 1350 Sporclaer eeussel) te Schaffen. Het element ‘laag gelegen’, dat Gysseling ook aangeeft voor laar, gaat niet voor al deze laar-namen op. De namen in de omgeving van Diest schijnen in hoofdzaak op kleine nederzettingen in of vlak bij een bos te wijzen. Bos, nu het gewone woord, heb ik slechts in één nederzettingsnaam gevonden, Helen-Bos (1242), oorspronkelijk twee gehuchten. Dit element komt echter nog in vele kleinere toponiemen voor, als bijv. Vinkenbos (1154 Vinchenbusch) te Heverlee, Nerembos (1270 Nederbosch) te Bekkevoort, Grasbos (1379 Crauwelsbosch, oorspronkelijk naar een persoonsnaam) te Molenstede, Tafelbos (1564 Tafelbosche, naar de Tafel van de H. Geest) te Binkom en Boekhoutbos (1428 Boekhoutbosch), de huidige pleonastische vorm van het bovenvermelde Boekhout bij de grens van Webbekom met Zelk-Halen. Haag had de betekenis ‘levende haag’ of ‘omheind bosje’ (Gysseling 1981, 76). Afleidingen hiervan zijn o.a. de namen Haacht (1142 Hacht), Lintershaag (1298) te Bekkevoort en Hageland (1528 Hagelant). Dezelfde betekenis heeft de vorm Heg (1253 Hecge) te Webbekom, in de oudste vermelding nog de naam van een bos van twee bunder (ca. 2,60ha). Hees, dat ‘beukenbosje’ of ‘struikgewas’ betekende (Gysseling 1981, 76), heb ik aangetroffen in het boven al vermelde Ezemaal (1066 Hismale) en als simplex in de naam van een gehucht op de grens van Schaffen met Zelem (1305 Hese). Het woord stok, boomstronk, kan verwijzen naar een vroeger bos van hoogstammig hout of naar boomstronken die bij het rooien nog zijn blijven staan (Molemans 1982, 1693). Als simplex vinden we dit woord in de naam van het gehucht Stok te Hoeleden, (1403 ter Stockt, 1655 Stock), met het verzamelsuffix -t in de naam Stokt te Bekkevoort (1321 Stockt) en te Assent (1379 Stoct), en als eerste lid o.a. in Stokbeemden (1396 Stocbeemde) en Stokveld (1396 Stocvelt), beide te Webbekom. Horst (uitgesproken ‘heust’) is nu nog een dialectwoord in het zuiden van de Kempen en in de streek van Aarschot en Testelt, met de betekenis laag struikgewas (Claes 1985a, 82). In de toponymie wordt het gewoon- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk verklaard als een met struikgewas begroeide opduiking in moerassig terrein (Gysseling 1981, 76). Het toponiem komt veel voor in de Kempen en ook in de omgeving van Aarschot: als naam van het kasteel, een waterburcht, te Sint-Pieters-Rode (1340), van een weide aan de Demer te Tremelo (1656) en van een bos aan een beek te Kampenhout (1631 het Hortsken). Vermoedelijk is de eerste betekenis van horst in deze namen: nat gelegen struikgewas. Namen van afzonderlijke bomen of struiken vinden we vaak in toponiemen. De doornstruik bijv. werd vaak als grensboom geplant (Lindemans 1931, 224-226). Deze functie had hij duidelijk op twee plaatsen in Webbekom, beide op de grens met Zelem, tevens grens van het hertogdom Brabant met het prinsbisdom Luik: de Doorn (1457 die Dorne) en de Doornebeek (1597 Dornebeeck). Vermoedelijk schuilt dezelfde betekenis in de naam van het dorp Deurne bij Diest (1374 Dorne; Claes 1981), eveneens bij de oude grens van Brabant met Luik gelegen, en in de naam Dorne (1484) te Reinrode onder Assent, bij de grens met Kortenaken. Met het suffix -t werden collectieven afgeleid van plantnamen (Gysseling 1978, 20). In Oost-Brabant heb ik heel wat dergelijke collectieven gevonden. Hierboven heb ik de namen Haacht en Stokt al vermeld. Andere dergelijke namen zijn: Berkt, afgeleid van berk, te Schaffen (1409 ter Beerct), Bost, waarschijnlijk van buks (boom) (Kempeneers 1984, 76), bij Tienen (1290, kop. 14de eeuw Bost) en te Webbekom (1321 Boost), Biest, van bies, te Leuven (1200 Bist) en te Assent (1400 Biest), Bremt, van brem, te Assent (1518 Breempt), Eekt, van eik, te Webbekom (1352 Eekt), Elst, van els, ook te Webbekom (1797 Elst, 1568 en gewoonlijk Elze), Hasselt, waarschijnlijk van hasel, hazelaar, te Kaggevinne (1558 den Hasselt), Herent, van hirn, haagbeuk (1140 Herenth), Hulst, van hulse, hulst, te Bekkevoort (1321 Hulst) en te Attenrode (tweede helft 14de eeuw Hulste), Struikt, van struik, te Assent (ca. 1380 ter Struyct, in 1299, kop. 1410 van der Struck) en Varent, van varen, te Bekkevoort (1321 Varent), te Schaffen (1334 Vaernt) en te Wever (1416 de Varnt). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. CultuurnamenOnder cultuurnamen rangschikken we speciaal de namen van door de mens ontgonnen en in gebruik genomen land, akkerland of weiland. Sommige van deze namen zijn ook nederzettingsnamen geworden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1. BosrooiingenDe typische term voor een bosrooiing is rode. Deze term zou al vanaf de 9de eeuw voorkomen (Gysseling 1978, 20), maar waarschijnlijk staat het grootste aantal rode-namen in verband met de grote middeleeuwse ontginningsbeweging in de 11de en 12de eeuw (Molemans 1973, 296-298). Een aantal rode-namen zijn samengesteld met een persoonsnaam, bijv. Bruningerode (987 Brunengeruuz, een Romaanse vorm), met Bruno + inga, Waanrode (1139 Walrode), waarschijnlijk met Walo, Attenrode (1147 Atterode), met Atto, Haasrode (1210 Hagarsrode), met Haguhard, en Robbesrode (1277 Robbensrode, 1280 Robrechtsrode en Robinchesrode), met Robrecht of Robbo (+ inga) te Bekkevoort. Misschien horen bij deze reeks ook de namen Kompenrode (1275 Compenrode), met Kumbo, te Kortenaken, Hugartsrot (1321, nog bos), met Hughard, Meikenrode (1321 Maykenrode, Madenkenrode), met Madel- (?), Wissenrode (1321), met Wisso, deze laatste drie te Bekkevoort, Liefkenrode (1408), met Lieven, te Kortenaken, Wolbenrode (1473 Volbensrode), met Wolbe, weer te Bekkevoort, en Inghelsrod (1663 Inghelsroth), met Ingel, te Geetbets. Andere elementen vinden we bijv. in de namen Reinrode (1114 Renhrode), wellicht met reen, grens, op de grens van Loksbergen en Assent, Langerode (ca. 1130 Langerodech), met lang, te Assent, Nieuwrode (1141 Nuenrode), misschien in tegenstelling met Houwaart (1147 Holdruth), dat ‘oude rode’ zou kunnen betekenen, maar volgens anderen in tegenstelling met Ourodenberg (1368 Ouderodenberg), of met Sint-Pieters-Rode (1151 Rode, later naar de patroon van de kerk genoemd), Gelrode (1211 Helrode, 1526 Gheelrode), waarschijnlijk met hel, helling, Schoonrode (1321 Scoonrode), wellicht schoon, zuiver, ontbloot, te Bekkevoort, Strijrode (ca. 1350 Strirode), met strijd, een betwist grensgebied, op de grens van Kaggevinne en Zichem, en Roetwouwer (1577), met als tweede lid wouwer, vijver, te Bekkevoort. Als simplex is rode nog vaak een gehuchtnaam, o.a. te Glabbeek, Schaffen (1253), Webbekom (1340, nu verdwenen) en Geetbets (1433). Daarnaast komt ook de verkorte vorm Rot (1443) te Schaffen voor en de vorm met umlaut Reu (1407 Roeye, 1532 Rueije) te Webbekom. De verkleinvorm Rodeke vinden we te Bekkevoort (1302 Roedekene) en De Reukens te Molenstede (1506 Ruedeken). De vorm gerooide, verleden deelwoord van het werkwoord rooien, vinden we te Bekkevoort (1473 int | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gerode, Geroidde), Geetbets (1490 dat Gheroetde) en Assent (1566 Gherutte, 1619 het Geroijeken). Uit deze voorbeelden blijkt het grote aantal rode-namen in Oost-Brabant. Voor Bekkevoort alleen al heb ik er negen gevonden. Over rode schrijft Casteels (1978-79) uitvoeriger. Overigens heeft een naam als Nieuwland (1347 Nuland) te Diest dezelfde betekenis. In onze streken werd in de middeleeuwen veel bos gerooid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. Gemeenschappelijke of onvruchtbare grondIn elk dorp was er gemeenschappelijke grond die door de inwoners (soms van meer dorpen) gebruikt werd om vee te weiden en eventueel ook turf en leem te steken. Hiervoor werd meestal weinig vruchtbare grond gebruikt, in de valleien natte weiden en elders droge zandgronden. Enige oude namen voor gemeenschappelijke grond zijn afgeleid van het Latijn. Van condominium (Volkslatijn condamina), gemeenschappelijk eigendom (Swiggers 1986), komt de naam Kon(d)eminne (1253 Coneminne te Webbekom, 1356 Condeminne, Conneminne) te Lubbeek (Claes 1985b, Wolfs en Scheys 1982, 269). Deze namen komen overeen met vormen als Chundemen, Kundeme, Konde, Komme in het Rijnland (Dittmaier 1963, 158). Van het Latijnse adjectief communis, gemeenschappelijk, werden vermoedelijk de namen Kommerij (1340 Commeria, misschien + rige, straat: Dewolfs 140a) te Tienen en Kommene (Cummene (1440)/Commene (1448) te Oplinter gevormd. Deze laatste naam zou evenwel ook kunnen komen van het Latijnse (terra) commenda, allodiaal goed van de kerk, soms ook van wereldlijke heren, meestal in cijns of erfpacht gegeven. Hiervan zijn waarschijnlijk vormen als comina, comme, commende afgeleid, die in Haspengouw veel voorkomen (Segers 1984, 31). Het woord opstal kon volgens het MNW onbebouwd erf, onbebouwde grond, open terrein en ook gemeenteweide betekenen. In de toponymie betekent dit woord volgens Gysseling ‘oplopende berm aan een (gegraven) waterloop’ (1978, 22), ‘barm van een weg of van een waterloop’ of ‘gemene weide’ (1981, 77). Deze laatste betekenis wordt voor de Kempen vermeld met een kleine nuancering, ‘als stapelplaats gebruikte grond, ook wel eens als verzamelplaats voor het vee’ (Helsen 1938, 17). Vermoedelijk vinden we deze betekenis in de namen Opstal (1300) te Schoonderbuken en (1433) te Geetbets, en Opstalhoeve of Hoeve van den Opstal (1321) te Wersbeek en (1663) te Schoonderbuken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Grond die aan de gemeenschap toebehoorde, werd dikwijls met de term gemeente aangeduid, soms in een samenstelling. Te Hoegaarden worden zo Gemeente (1669), Gemeentevroente (1796) en Gemeenteweide (1796) vermeld (Kempeneers 1985, 94) en te Webbekom Gemeentevroente (1452), Gemeentestraat (1778) en Gemeentedijk (1828). De twee laatste namen zijn wegnamen. Het woord gemeente duidde inderdaad niet alleen gemeenschappelijke weidegrond aan, maar ook openbare wegen, bijv. in 1741 ‘de straete oft gemeijnte’ te Webbekom. Het adjectief gemeen werd in dezelfde betekenis gebruikt, bijv. in Gemene Vroente (1442), Gemene Heerstraat (1451), Gemene Heide (1451) en Gemene Plaats (1483) te Webbekom. In de verbinding Gemene Beemden (1386) of Gemeen Broek (1405) aldaar betekent het echter dat de gemeentenaren deze weiden, die particulier bezit waren, na de hooitijd vrij mochten gebruiken. Dit blijkt o.a. uit de volgende bepaling van de heerlijkheid Kaggevinne in 1760: ‘gemeijne bemden, waarvan aen de proprietarissen competeren de voorsneden ofte voorweyden, en aen d'ingesetenen van Diest en Caggeuinne de naerweijden’. Ik merk hierbij op dat er te Webbekom tot ca. 1950 nog een stuk van het Broek aan de gemeente toebehoorde en dat dit na de hooitijd, eind juni, vrij door de mensen van het dorp gebruikt mocht worden. De verkorte vorm meen, gemeenschappelijk, vinden we waarschijnlijk in de boven al vermelde dorpsnaam Meensel (1132 Meinzele), in de naam Meikensberg (1457 Meynberch, 1490 Meynenberch) en in de ernaartoe leidende Minnestraat (1532 Mennestrate, 1535 Mijnwechstrate) te Assent. De gebruikelijkste benaming voor gemeenschappelijke of gemeentegrond was vroente, vreunte of vroonte, letterlijk ‘herenland’ (Molemans 1979, 21-22). Als gehuchtnaam komt Vroente te Kortenaken nog voor. Te Webbekom heb ik een tiental percelen, grotere of kleinere, gevonden, die ‘vroente’ of gemeentegrond genoemd werden. De benaming werd ook voor openbare wegen gebruikt. De oudste vermelding (Vroende) dateert van 1379. Daarnaast komen verbindingen voor, Gemene Vroente (1442 gemeyn vroende), Gemeentevroente (1452 Gemeynde vroende) en Webbekomse Vroente (1532 Webbekemer Vroente), die nog eens extra het gemeenschappelijk karakter beklemtonen. Twee percelen hebben er een met vroente samengestelde naam gekregen nadat ze in particulier bezit gekomen waren: de Schepersvroente, waarschijnlijk naar een beroepsnaam, en de Kleine Vroente van Jelon (ca. 1720), naar Hendrik Gillon, eigenaar in 1680. Voor wegen en waterlopen heb ik met de betekenis ‘gemeenschappe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk, openbaar’ ook de toevoeging 's Heren gevonden. Te Webbekom komen zo de namen 's-Herenbeek (1459), 's-Herendijk (drie wegen, de oudste 1532), 's-Herensteenweg (1626) en 's-Herenstraat (tien wegen, de oudste 1487) voor. Met dezelfde betekenis als vroente vinden we op sommige plaatsen het woord aard. In de Kempen is de aard nog altijd de gemeenteweide (Gysseling 1978, 21-22). In de streek van Diest heb ik het als soortnaam o.a. nog in 1737 gevonden: ‘de ingesetenen van Diest in dese drij broucken hadden gemeynen aert, ofte het genot van dien voor hunne beesten’. Deze en andere plaatsen waar ‘aert’ vermeld wordt, slaan op weiden van slechte kwaliteit, zodat de betekenis ervan niet overeenkomt met die in de rest van Brabant en Zuid-Oost-Vlaanderen, nl. de aangeslibde vruchtbare kleigronden langs de beken (Lindemans 1946, 115), maar met die in de Antwerpse Kempen, nl. beemd, eusel of weide van slechtere kwaliteit (Helsen 1944, 49). Aarde komt in Oostbrabantse toponiemen slechts zeer zelden voor. Vermoedelijk vinden we het in de naam van de gehuchten Aardeweg (1294 Erdweghe) te Webbekom, al zou het hier ook een vervorming van ‘heerweg’ kunnen zijn, en Schoonaarde (ca. 1350 Ten Aerde, 1416 Tghenen Aerde, 1566 Tschonarde, Tschenaer, zie Claes 1983, 188-190) te Schaffen. Heide betekent eigenlijk onbebouwde of onvruchtbare zandgrond en vandaar ook vaak gemeenschappelijke grond (Molemans 1977, 24-25). Het woord komt in verschillende Oostbrabantse gehuchtnamen voor, o.a. als simplex te Bekkevoort en Linter, in de namen Heikant te Rotselaar en Kleineheide te Bierbeek. Te Bekkevoort, waar we in 1294 al de naam Heida (nu een gehucht) vinden, wordt ook in 1730 nog gesproken over ‘'s Heeren Heyde’ en gezegd dat er grond ‘uyt de gemeyne Heyde oft vroente genomen’ werd. Opmerkelijk is echter dat ik in de heerlijkheid Webbekom, die ik het grondigst bestudeerd heb, heide nooit met de betekenis gemeentegrond heb gevonden, maar wel dikwijls in de eraan palende heerlijkheid Kaggevinne, waaronder nog twee Kempense dorpen (Schaffen en Molenstede), met meer zandgrond, hoorden. De oorspronkelijke betekenis van dries was waarschijnlijk ‘tijdelijk rustend land’, waarvan later de betekenissen ‘schrale weide’ en ‘driehoekig dorps- of gehuchtplein’ afgeleid zijn (Gysseling 1975). In de Kempen heeft dries in enkele gevallen betrekking op onbebouwde grond, al dan niet in gemeenschappelijk gebruik. Het woord heeft er echter als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
specifieke betekenis ‘onrendabel (hoog of laag gelegen) land, vaak een bij de woning gelegen weiland’ (Molemans 1977, 27). Dezelfde betekenis vinden we in de streek van Diest: onvruchtbare en onbewerkte grond, vaak gemeentegrond (Claes 1984). In de rest van Oost-Brabant betekende dries echter ‘driehoekig dorps- of gehuchtplein’, zoals ik verder (6.5) zal zeggen. De term eusel, vaak verklaard als droge zomervoederweide voor vee (Pijnenburg 1976), werd al in de oudste periode echter ook toegepast op natte weiden, akkerland en bos. Eusels waren wel altijd minderwaardige of onvruchtbare grond, droog of drassig. Er zijn heel wat aanwijzingen dat de eusels in de streek van Diest, zoals in de Kempen, het eerste stadium uitmaakten bij de ontginning van de woeste grond (Claes 1986; cf. Lindemans 1952, 390, en Molemans 1977, 40). Later waren ze vooral minder goede weiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3. GraslandTwee namen die dikwijls voor grasland gebruikt werden, heb ik boven al behandeld: broek, dat oorspronkelijk moerasland betekende, bij de aard van de bodem (2.2), en eusel, dat oorspronkelijk minderwaardige grond betekende, bij onvruchtbare grond (3.2). De meest voorkomende namen voor grasland zijn echter beemd en weide. Beemd, dat oorspronkelijk ‘ban-hooiland’ betekend zou hebben, d.i. het door de heer aan de gemeente toegewezen hooiland (Gysseling 1978, 23), wordt nog genoemd ‘laaggelegen weiland, overwegend gebruikt voor hooiwinning’ (WBD I 215). Te Webbekom heb ik niet minder dan 62 toponiemen met beemd gevonden, waarvan er sommige op natte weiden wijzen, zoals de Papenbroekerbeemd (1343), de Nattebeemd (1531) en de Waterbeemden (1684). Daarnaast is er echter ook tweemaal een Drogebeemd (1587 en 1823) en een Hogebeemd (1479 en 1569) en zijn er aanduidingen van grazende dieren in de namen Koebeemd (1638), Ossenbeemd (1680) en Kalverbeemd (1684). Elders gaf het element beemd aanleiding tot de dorpsnaam Zuurbemde (1208 Surbam), een ‘zure’, dus ook natte weide (zuur heeft op verschillende plaatsen in Oost-Brabant de betekenis ‘nat en drassig’: WBD I 193). Weide was oorspronkelijk de plaats waar dieren hun voedsel zoeken en vandaar de plaats waar men dieren liet weiden of grazen. In de streek van Diest zijn de samenstellingen met weide over het algemeen recenter dan die met beemd. Te Webbekom, waar ik 26 weidenamen gevonden heb, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dateert er maar één van voor 1638, nl. Karweide of Keerweide (1420 Carweyde). Ik heb er vijf namen gevonden waarin de oudere samenstelling met beemd werd vervangen door een jongere met weide. Een oud woord voor weilanden, winethe (met een verzamelsuffix), vormt waarschijnlijk het tweede lid van de namen Neerwinden (976 Winethe) en Overwinden (1560 Over-Wynde). Ook Zittaart, dat we o.a. vinden in Zittert-Lummen (1132 Zetrud), te Deurne (1647 Sittert) en te Rillaar (Sitterstraat), zou oorspronkelijk een weidenaam zijn, als afleiding met een verzamelsuffix van de plantnaam zegge. Briel of breugel tenslotte, een Keltisch leenwoord, was een naam voor een omheind park of een omheinde weide voor herten of paarden. De vorm Bruul vinden we o.a. te Bekkevoort (1255 Bruel), Tienen (1340 Bruel), Hoegaarden (1343 ten Bruele), Schaffen (1440 ghenen ouden Bruel) en Kumtich (1556 Bruelbeeck). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4. AkkerlandMet kouter (van het Latijnse cultura) werden waarschijnlijk gronden aangeduid die reeds bebouwd waren op het ogenblik van de Frankische landname (Lindemans 1940, 31). Het werd de naam van het gezamelijke landbouwland van een nederzetting of van een van de onderdelen ervan (Gysseling 1981, 77). Volgens de gegevens van Lindemans is deze naam het meest verspreid in West-Brabant en Zuid-Vlaanderen. In de Kempen komt hij vrijwel niet voor. In het oosten en het zuiden van Oost-Brabant zijn er enige kouternamen, vooral ten zuidoosten van een lijn van Rummen over Geetbets, Kersbeek-Miskom, Meensel-Kiezegem, Binkom en Kumtich naar Hoegaarden. Toch zijn er ook kouternamen in Haacht, Aarschot en Nieuwrode (Lindemans 1940, 102-104 en kaart). Volledig zijn deze gegevens echter niet, want Kempeneers (1985, 98-100) vermeldt voor Hoegaarden 10 namen die niet bij Lindemans staan, en ook in het noordwestelijke gebied is er nog te Sint-Joris-Winge bijv. een Kouter (1641), met een Kouterbos (1751), te Bekkevoort een kouter (1321 den Coutere) en te Molenstede een Galgekouter (1375 Galchcouter). Akker duidde aanvankelijk het gemeenschappelijk bebouwde land van een dorp aan en betekende dus hetzelfde als ‘dorpskouter’. Het is het woord dat men vindt in het gebied waar kouter niet voorkomt, o.a. in de Kempen, en dat de Franken uit hun eigen taal kenden (Lindemans 1940, 30-31). In Oost-Brabant, zeker in de streek van Diest, komt akker echter maar heel weinig voor in toponiemen. In mijn materiaal vind ik alleen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar twee namen te Schaffen, Akkerbos (1771 Ackerbosch) en Akkerbroek (1518 Ackerbroeck), waarin de betekenis niet helemaal duidelijk is, twee te Webbekom, Akkerhof (ca. 1560 Ackerhoff) en Langenakker (1771 Langen Acker), en een te Wersbeek, Langenakker (1473 Lanckacker). Veld betekende oorspronkelijk de uitgestrekte open woeste vlakte buiten de akkers en de weiden. Nadat, bij de bevolkingsexplosie in de 12de-13de eeuw, de wilde gronden grootscheeps ontgonnen werden, kreeg veld de nieuwe betekenis ‘akker’ (Gysseling 1978, 21). Sinds de late middeleeuwen kreeg veld de betekenis van een complex akkerland dat bij een dorp of buurtschap hoorde (Molemans 1977, 26 en 33). Zo vinden we het dikwijls verbonden met namen van dorpen, bijv. Assenderveld (1400), Schaffensveld (1504) en Hoegaardsveld (1582), of gehuchten, bijv. Peeltseveld (1400) te Kaggevinne, Bosterveld (1402) te Webbekom, Reinrodeveld (1405) te Assent, Nedermolenveld (1412) te Diest, Kelbergsveld (1432) en Roderveld (1499), beide te Schaffen. Soms had een naam met dorp dezelfde betekenis, als Dorpsveld (1532) te Webbekom. Later kreeg veld de betekenis van een perceel bouwland, sinds de 13de eeuw werd het een synoniem van akker (Gysseling 1981, 78). Hiervan vinden we reeds oude voorbeelden: Monniksveld (1360), Nekkersveld (1396) en Stokveld (1396), te Webbekom, Liebrechtsveld (1396) te Molenstede, Solveld (1423) te Assent, Kerkhofveld (1427) te Schaffen en Kerkveld (1441) te Hoegaarden. Gewestelijk heeft land, naast veld, de betekenis akkerland (Lindemans 1946, 9; Gysseling 1950, 96). Dat samenstellingen met land een jonge laag zouden vertegenwoordigen (Molemans 1976a, 382, 1.1.4), schijnt volgens mijn gegevens echter niet uit te komen. Als oude namen vind ik immers te Webbekom Panland (1253, akkerland dat bij een brouwerij gehoord had), Hogeland (1323, hooggelegen akkerland) en Krauwelsland (1400, naar een persoonsnaam), en te Hoegaarden Kroksland (1340). Of land in Blanden (1174 Boland) deze betekenis heeft, is niet zeker: het eerste lid is vermoedelijk bon, helder, en de naam zou wijzen op een open uitgestrektheid tussen de (donkere) bossen van Heverlee en Meerdaal (Gysseling 1980, 12). Kamp, van het Latijnse campus, lijkt oorspronkelijk ongeveer dezelfde betekenis gehad te hebben als veld, de open, woeste, hoger gelegen vlakte; daarna kreeg het ook de betekenis van een door tuinen of hagen omheind stuk grond in het veld (Gysseling 1978, 21). In Oost-Brabant | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komt kamp echter maar heel weinig voor, voor zover ik weet alleen in de namen Kleinkempen (1646) te Bekkevoort en de Kempenberg (Neerhespen/Neerwinden). Een klein perceel bewerkte grond, vooral vlak bij een huis, werd hof genoemd. Vaak was dit een moestuin, zoals in de namen Boonhof (1352 te Molenstede, echter niet bij een huis gelegen, en 1504 te Schaffen) en Koolhof (1546 te Bekkevoort), of een perceel waar hennep gekweekt werd, zoals Hennephof (1504 te Webbekom), Kemphof (1510 te Assent, 1638 te Webbekom, 1660 te Schaffen) en Kemphoven (1626 te Webbekom). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5. Afsluitingen en afgesloten percelenPercelen werden soms genoemd naar een afsluiting. Zo heeft haag blijkbaar zijn huidige betekenis, omheining van kreupelhout of struikgewas, in de naam Gezethaag (1420) te Webbekom, een perceel akkerland; deze naam zou ‘gezette’, breed uitgegroeide haag betekenen. Stichel betekent te Webbekom afrastering van een wei (Claes 1982b, 103-104; WBD I 219), zodat de naam Langestichel (1556) op de afsluiting zal wijzen, evenals de naam Stichelke (1592) te Hoegaarden. Gaar is in de streek van Diest en Tienen het gewone woord voor het hek van een wei (Claes 1982b 102-103; WBD I 233); het was te Webbekom de naam van een perceel wei (1684) en de samenstelling Valgaar die van een perceel wei te Geetbets (1530) en te Tienen (ca. 1650) en van een perceel akkerland te Hoegaarden (1679). Veken, in de Kempen bekend voor ‘hek, slagboom’ (Helsen 1938, 27), vinden we in de oude naam Engelveken (1303 Engheluekene), nu Engelbeek (ca. 1415 Ingelbeken), een gehucht van Schaffen. De voornaamste naam voor een afgesloten of ingesloten perceel is blok. Dit is een omsloten stuk land, in Vlaanderen als weiland, in Brabant als akkerland gebruikt (Gysseling 1981, 75). Te Webbekom heb ik 53 toponiemen met blok gevonden, waarvan er 46 akkerland zijn, 4 bos en 3 weiland. Heel dikwijls wordt er gesproken over een ‘besloten block... gelegen rontomme in zijn grachten’. Van een tiental percelen daar weet ik dat ze door wegen ingesloten waren. Waarschijnlijk waren ze dan afgesloten door heggen of houtkanten (cf. Molemans 1977, 34). In Oost-Brabant komt het woord meestal voor in de vorm Block of Blocke (bijv. 1264 Woutersbloc te Bekkevoort), soms ook met een umlautsvorm als Bleuk (1584 Bleuck te Webbekom), en een enkele keer in de vorm Beloec (1321 Honebeechsbeloec naast Honebeeksbloc te Bekkevoort). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor afgesloten terrein, omheinde plaats, heb ik een enkele keer ook het woord perre gevonden, nl. in Meisenperre (1560) te Webbekom, waarschijnlijk een samenstelling met het woord meisen, meisje. De naam Hemelrijk kan een volksetymologische vervorming zijn van heem, grens (Lindemans 1928, 150) en rike, gebied, of van ham, hemmekin, inham, afgeperkt of omheind stuk grond. Te Webbekom (1379 Hiemelrijc, 1399 Hemelrijc) is het een perceel bos, ingesloten tussen twee wegen en de grens van de heerlijkheid, zodat de eerste verklaring er het waarschijnlijkst is. Te Tienen (1477 Hemelrijcke) is het een weide in een bocht van de Grote Gete (Dewolfs 104), zodat de tweede verklaring er waarschijnlijk is. Nog andere grensbenamingen gaven een naam aan erbij gelegen percelen. Zo heb ik te Webbekom bij de grenzen van de heerlijkheid de naam Meer (1471 Mier) gevonden, een oud woord voor paal, grenspaal (Molemans 1982, 1123), de naam Rad (1771 het Rad), naar een rad, slagboom (Lindemans 1953, 36), en de naam Wittesteen (1771 Wittesteent), naar een grenssteen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Namen van verschillende teelten en nijverheidPlaatsnamen bevatten dikwijls namen van gekweekte planten of dieren of van beoefende nijverheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1. Gekweekte plantenWelke graangewassen gekweekt werden, kunnen we uit verschillende toponiemen opmaken. In de namen Korenhof (ca. 1340 Cornhof) te Hoegaarden en Korendries (1715) te Molenstede wijst koren wel op rogge, het gewone graan in onze streek. Daarnaast kwam ook spelt voor, zoals blijkt uit de namen Speltveld (1655) te Meldert en Spelthof (1738) te Hoegaarden (Kempeneers 1985, 263), en gerst, zoals blijkt uit de naam Gerstenveldeke (ca. 1740) te Schaffen. Naast de gewone haver (Havereusel 1431 te Webbekom, Haverveld 1440 te Molenstede, Haverblok 1444 te Schaffen) werd ook evene (Evenblok 1740 te Schaffen) verbouwd, een op slechtere grond gekweekte soort haver. Dat er hennep verbouwd werd, heb ik boven, bij het woord hof (3.4), al vermeld. Voor de teelt van hop vinden we bewijsplaatsen in de namen Hoppekruidbeemd (1638) te Webbekom en Hoppegaard (1729) te Schaffen, en voor de teelt van vlas in de namen Vlasrote (1498 Vlas roete) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te Geetbets, Vlasrodeveld (1613 Vlasroedenvelt, 1614 Vlasroettervelt) te Wersbeek, Vlasblok (ca. 1560), Vlassenaard (1569) en Vlassaardstraat (1548 Vlasschaertsche strate, 1565 Vlassestrate) te Schaffen. Dat er klaver gezaaid werd, tonen de namen Klaverland (1646) te Kaggevinne en Klaverdries (1775) te Schaffen. Over vroegere wijngaarden werd er al herhaaldelijk geschreven. Ik kan hier verwijzen naar de bundel Wijnkultuur in het Hageland (Aarschot, 1971) en naar een overzicht van vroegere wijngaarden in de streek van Diest, dat weldra in het tijdschrift Oost-Brabant zal verschijnen. Hier wil ik alleen maar opmerken dat er in elk van de dorpen rond Diest minstens één wijngaard was, maar dat de meeste wijngaarden op de heuvels ten noorden van de stad stonden. Verschillende wijngaarden heb ik aan de hand van toponiemen kunnen lokaliseren. Hierbij moeten we echter oppassen, want bijv. de naam Wijngaardsbroek (1670) te Schaffen is een vervorming van Wiggersbroek (1444), een afleiding van de persoonsnaam Wiggers, en de naam Wijndries (1546) te Bekkevoort luidde oorspronkelijk Widendries (1321), een afleiding van wide, teenwilg. De zopas vermelde teenwilg werd geplant om er tenen of ‘wissen’, dunne, taaie en buigzame twijgen, van te gebruiken bij het vlechten of om bundels stro enz. samen te binden. Behalve in de naam Wijndries schuilt wide bijv. ook in de naam Wijbeemden (1340 Wijtbeemde) te Tienen (Dewolfs 288). Een ander gewestelijk woord voor zulke tenen was ‘maasroeden’ of ‘maaswissen’: ze groeiden o.a. op twee percelen te Webbekom, de Mazerooien (1532 en 1550) genoemd, en op twee percelen te Schaffen, de Maasroeien (1528) en de Mandroeien (1646) genoemd. Op groententeelt in het algemeen wijst de naam Moeshof (1722) te Schaffen. Heel wat oude namen wijzen op de teelt van bonen, zoals ik boven (3.4) bij het woord hof al gezegd heb; een andere naam hiervoor is Boonveld (1521) te Attenrode-Wever. De naam Koolhof heb ik boven (3.4) ook al vermeld, terwijl de naam Erwteschom (1751) te Schaffen op erwtenteelt wijst, de naam Patatendreef (1871) te Molenstede op aardappelteelt en de naam van het dorp Kersbeek (1139 Keersbeke) waarschijnlijk op het kweken van waterkers. Een naam die vermoedelijk op rapenteelt wijst, is Rachter of Raachter. Ik heb deze naam als simplex voor een perceelsnaam (1532 Raechter) gevonden te Webbekom, maar elders in verschillende verbindingen, Oude Raechter (1470) te Assent, Nieuwe Rachter (1526) te Schaffen en Grote Raechter (1569) te Molenstede. Deze verbindingen maken een afleiding | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van raechtere, rachter, rochter, rapenveld (Lindemans 1954a, 80), waarschijnlijker dan van Mned. rachter, paal, balk. Op fruitteelt in het algemeen wijst de naam Boomgaard, die als toponiem o.a. voorkomt te Diest (1379), Schaffen (1551), Webbekom (1569), Kaggevinne (1664) en Molenstede (1696). Namen van bepaalde vruchten vinden we ook in toponiemen, o.a. Appelaar (1646) te Assent, Kerselaar (1443) te Kaggevinne en (1756) te Hoegaarden, Mispelaar (1617) te Assent, Notenhof (1505) en Notenblok (1763) te Schaffen. Op okkernoten wijzen vermoedelijk ook de namen Hokkeland (1608 Hockelant), Hokkenbos (1464 Hockelenbosch) en Hokkeveld (1456 Hockervelt) te Geetbets (Lindemans en Borgers 69, n. 72). Enige planten werden gekweekt omdat er kleurstoffen uit gewonnen werden voor de lakenweverij. Zo leverde de wede blauwe verfstof: hiervan werden waarschijnlijk afgeleid de namen Wederbroek (1306) te Diest, Weelaar (1345 Weerlaer) te Kaggevinne, Wevin (1379 Weeduinne) te Molenstede en Wedemolen (1428 Weetmolen) te Tienen. Een andere plant, de wouw, leverde gele verfstof: hiervan werd vermoedelijk de naam Woublok (1430 Woutblok) te Webbekom afgeleid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2. Gekweekte dierenWelke dieren niet alleen gekweekt, maar ook veel verkocht werden, zien we aan de namen van sommige markten in de steden. Zo was er te Diest een Koemarkt, Paardenmarkt en Varkensmarkt (zie verder, 6.5), en te Tienen een schapenmarkt, bij de Schaapsbrug (Dewolfs 235). De naam Kalverstraat (1582) te Hoegaarden (Kempeneers 1985, 186-187) toont de aanwezigheid van kalveren, evenals de veel voorkomende naam Paardenkerkhof (1630 te Kaggevinne, 1751 op de grens van Schaffen en Molenstede, ca. 1650 te Tienen) en de naam Paardenbrug (1340 te Tienen) die van paarden. De naam Orsmaal (1139 Orsmale) is samengesteld met het oude woord ors of ros, paard. De Ezeldijk (1367) te Diest werd waarschijnlijk zo genoemd naar ezels die lakens en stoffen of graan naar de watermolen aldaar brachten, en de Koepoort (1379) in dezelfde stad naar de koeien die erdoorheen naar de weiden gebracht werden. Bij die poort kwam dan ook de Koebeek (1484), nu Begijnenbeek genoemd. Namen van dieren vinden we echter ook in benamingen van percelen, vooral weiden waar dieren graasden. Zo hebben we bijv. de namen Ossenberg (1321) te Bekkevoort, Ossendries (1516) te Kaggevinne, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kalversberg (1410) te Schaffen, Kalvereusel (1438) te Webbekom, Schaapsmortel (1400) te Tienen, Schaapsbroek (1569) en Lammerblok (1445), beide te Schaffen. Een naam als Paardsbeemd (1586) te Webbekom kan, behalve van het paard, ook van het oude woord pertse, peertse, paal, afgeleid zijn (Helsen 1938, 47). Wanneer in 1754 echter gezegd wordt ‘den Peertsbeemt, tegenwoordich de Coë-weide’, schijnen beide benamingen hier toch op het weiden van dieren te slaan. De naam van het varken vinden we herhaaldelijk in toponiemen. Wellicht slaat de naam Everschot (1382) te Webbekom op een schot, schoot (zie boven, 2.1), voor evers, wilde zwijnen: deze wei, dicht bij de oude burcht van Zelem, zou oorspronkelijk bij deze burcht gehoord kunnen hebben, bijv. als jachtterrein. Elders vinden we namen met varken: duidelijk zijn namen als Varkenskot (1601), akkerland te Kaggevinne, en Varkenskooi (1719), akkerland, te Schaffen, schertsend is de naam Varkensdans (ca. 1600), akkerland, tevoren dries, te Assent. Omdat duiven het graan van de akkers wegpikten, was het houden ervan vanouds aan strenge regels gebonden. Alleen bij grotere hoeven mocht er een duifhuis gebouwd worden, d.i. een soort poortgebouw met erboven, in een toren, duiventillen. Te Geetbets bijv. waren er zo verschillende, waarvan de namen Duifhuishof (1490) en Duifhuisbeemd (1497) afgeleid werden (Lindemans en Borgers 93 en 94, cf. p. 64, n. 58). In de omgeving van Diest heb ik als namen van akkerland nog gevonden: Duifhuisblok (1569) en Duifhuisveld (1569) te Molenstede en Duifhuis (ca. 1670) te Schaffen. Bijen waren zeer nuttig voor de winning van honing, lange tijd het voornaamste zoetmiddel in onze streken. Biekaar, een oud woord voor bijenkorf, vinden we als naam van een weide in 1547 te Budingen. Een biehal was een overdekte plaats waar bijenkorven stonden (Molemans 1975b, 123): zo werd een wei genoemd te Molenstede (1541) en een stuk akkerland te Webbekom (1688). Bieblok (1564) was de naam van een perceel akkerland te Webbekom en Bieveld (1582) te Hoegaarden (Kempeneers 1985, 102). Watervogels werden van oudsher gehouden, niet alleen wegens hun vlees en eieren, maar ook wegens hun dons. De naam van de gans heb ik het meest in toponiemen gevonden, in waternamen als Ganzelake (1280 te Webbekom, 1514 te Molenstede) en Ganzepoel (1442 te Schaffen) en in weidenamen als Gansbeemden (1504 te Molenstede), Ganzedries (1518 te Webbekom), Ganzebroek (1582 te Hoegaarden) en Ganzemanneke (1649 te Attenrode-Wever). De naam van de eend vinden we in de akkernamen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eendehof (1467) te Geetbets en Eendepoel (1321) te Bekkevoort. De Zwaan was een veel verspreide huis-, herberg- en brouwerijnaam (zie beneden, 5.6), waarschijnlijk naar zwanen die op een vijver erbij zwommen (Helsen 1938, 15). De woorden kat en hond kunnen in plaatsnamen andere betekenissen hebben dan die van huisdieren. Zo kan kat(te) in Kattestraat en Kattebeek en Kabbeek een oud woord voor een verhoogde verschansing zijn (H. Claes 1985). Hond zou volgens sommigen als naam van een vroeger gerechtsambtenaar of -dienaar op plaatsen zijn overgegaan waar het vonnis voltrokken werd. Zo zouden heel wat toponiemen met hond dicht bij een grens voorkomen, omdat de plaats van de terechtstelling gewoonlijk bij de grens gelegen was (Helsen 1961, 27-32). Deze verklaring schijnt bijv. goed op te gaan voor de naam van het Hondsbos te Molenstede gelegen op de Oude Galgeberg (1401), vlak bij de grens met Diest. Ze gaat echter niet op voor de naam Hondstaart (1830 Hondstede) te Webbekom, ook al ligt de plaats dicht bij de grens. Deze naam werd gegeven toen daar een klein gehucht met maar enkele huizen ontstond: ongetwijfeld is de betekenis hier ‘kleine, minderwaardige’ stede, nederzetting. Dezelfde betekenis ‘minderwaardig’ heeft hond ook als element in veel plantnamen, bijv. hondsdraf, hondsnetel en hondsroos, en in samenstellingen uit de gewone omgangstaal, als hondebaantje, hondeleven en hondeweer (Pauwels 169-175). De aanduiding hond in toponiemen dient wel niet overal op dezelfde manier verklaard te worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3. Beoefende nijverheidEen van de oudste industrieën in onze streek is de bierbrouwerij. Een zeer oude vermelding ervan hebben we in de kroniek van Sint-Truiden, waar ca. 1136 gezegd wordt dat er te Webbekom ‘weleer’ (quondam) een brouwerij was geweest. Nog in 1253 spreekt abt Willem van Rijkel bij de bezittingen van de abdij over een stuk akkerland dat Panland wordt genoemd omdat het hoorde bij een brouwerij (camba) die er ‘eertijds’ (olim) geweest was (Claes 1982c, 22). Het in die tekst verklaarde toponiem Panland is afgeleid van paanhuis, dat in het oostelijke deel van Oost-Brabant het gewone woord voor brouwerij was. Ten oosten van de lijn Aarschot - Lubbeek - Tienen zijn heel wat toponiemen hiervan afgeleid, bijv. Panhuysmolen 1366 = Panismolen 1406 te Tienen, de Panishoeve te Molenbeek, met erbij het Panisveld (1594 Paenhuysvelt) en de Panisstraat (1499 Penisstrate, 1608 Pannestraet), het Panishoff (1393) te Lubbeek en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Panisbeek (1576) te Hoegaarden. In het westelijke deel van Oost-Brabant was kam het gewone woord voor brouwerij. Dit woord vinden we eveneens in veel toponiemen, o.a. de Sint-Joriskam (1481) te Leuven en de Kamstraat (1497) te Heverlee. Ook het woord brouwer kwam al vroeg voor, met afleidingen als Bruhuis (1434) te Leuven en Brouwersboomgaard (1582) te Sint-Joris-Winge, evenals de dialectvorm brieder, waarvan vermoedelijk het toponiem Brieversbeemd (1398) te Sint-Pieters-Rode werd afgeleid. Watermolens zijn in onze streek ook al oud. De naam van het dorp Molenbeek (1156 Molenbeke) wijst op een oude watermolen, al is er over de vroege geschiedenis hiervan niets bekend. Te Assent werd ca. 1136 een watermolen vermeld, die half aan de abdij van Sint-Truiden en half aan de heer van Diest toebehoorde, en die vanaf 1446 de Verbrande Molen genoemd werd. De naam Molenstede (1253 Mulstede) wijst op een oude watermolen, die ook half aan de abdij van Sint-Truiden en half aan de heer van Diest toebehoorde. Een windmolen werd te Wersbeek al in 1321 vermeld en te Oplinter in 1361. Te Bekkevoort stond er wellicht al vroeger een. In 1381 wordt immers gezegd dat de commandeur van de ridders van de Duitse Orde aldaar het recht heeft een windmolen te plaatsen op de Molenberg. Deze laatste naam bewijst dat daar tevoren al een windmolen gestaan had. Andere benamingen voor molens vinden we nog in de namen Banmolen (1668), molen waar de bewoners van de heerlijkheid verplicht waren hun graan te laten malen, Bookmolen (1754), molen om hennep te ‘boken’ of te kloppen, Schorsmolen (1367 Scortsmoelen), molen om schors te malen, Slagmolen (1462), molen waar olie uit lijn-, raap- of koolzaad werd geslagen (Molemans 1976a, 1438), Wedemolen (zie boven, 4.1), alle te Tienen, Oliemolen (1404), Slagmolen (1393) en Volmolen (1523), molen voor het vollen of walken van wollen weefsel, te Diest. Kweern, een oud woord voor handmolen, komt nog voor in de naam Kwernstraat (1582 Quernstraete) te Hoegaarden (Kempeneers 1985, 202). Steenbakkerijen waren er in onze streek ook van oudsher. In de streek van Diest is de oudste vermelding ca. 1380 Douwe Tieghelrye te Reinrode onder Assent. Te Lubbeek is er in 1380 de aanduiding ‘ter Tichelrien’ en verder vinden we o.a. te Schaffen de Tichelrij 1495 = de Careeloven 1512, nl. de steenbakkerij van de stad Diest, vlak bij de grens van de stad, te Tienen eveneens de Tichelrye ca. 1650 = de Careelhoven 1563, en te Webbekom op drie plaatsen een perceel de Steenoven (17de en 18de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eeuw); van twee van deze laatste plaatsen wisten oude mensen zich enige jaren geleden nog te herhinneren dat er vroeger steenbakkerijen geweest waren. Op veel plaatsen worden steengroeven vermeld, o.a. ca. 1370 te Molenstede aan de Steenberg, in 1529 te Blanklaar en in 1569 op de Keienberg te Kelbergen onder Schaffen. Te Hoegaarden zijn de ‘groeven’ veelal te identificeren met een zand- of steenkuil: zo is er daar o.a. in 1340 een plaats die Groeve genoemd wordt (Kempeneers 1985, 73). De naam Groeve komt bijv. ook nog voor te Tienen in 1328 en te Molenstede in 1409. De naam Potaardeberg (Hoegaarden 1756) komt van de pottenbakkersaarde, leem, klei, die op die plaats gestoken werd (Kempeneers 1985, 59). Naar het steken van leem verwijzen ook de namen Leemputten (1608) te Assent en (1739) te Schaffen en Leemkuilen (1636) te Kaggevinne en (ca. 1770) te Molenstede. Van het steken van turf heb ik alleen sporen gevonden in de namen Torfbroekske (ca. 1560) en Torfvin of Torfvenneke (1569) te Schaffen en de naam Turfputten (volksmond) te Molenstede. Nog een aantal beroepsnamen vinden we in toponiemen: o.a. potter, pottenbakker, in Potterstraat (1253 platea figulorum), visser in Vissersstraat (1305), verver in Verversgracht (1527), alle drie te Diest, huidevetter, d.i. leerlooier, in Vetterbroek (1282) te Diest, Vettersbunder (1532) = Huivettersbunder (1671) te Webbekom, bakker in Bekkershoeve (1546) te Bekkevoort en Bakkersbeemd (1680) te Assent, smid in Smissenhof (1546) te Bekkevoort en Smisveld (1582) te Hoegaarden, kuiper, kuipenmaker, in Kuipersbeemd (1625, wel via een familienaam), en lakenmaker, lakenfabrikant, in Lakenmakersblok ca. 1680), deze laatste twee te Webbekom. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Namen van gebouwenVoor de huizen en andere gebouwen genummerd waren, werden ze onderscheiden en aangeduid met de naam van de bewoners ofwel met een eigennaam van het huis of gebouw zelf. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.1. Kerkelijke gebouwenIn Oost-Brabant komen de woorden kerk en kapel maar weinig in nederzettingsnamen voor. Ik heb alleen het boven (1.3) al vermelde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kerkom (1170 Kerchem) en Kapellen (1235 Nova Capella, Nieuwe Kapel) gevonden. Overneming van de naam van de kerk is er ook nog op enige plaatsen geweest waar de naam van de patroonheilige aan de dorpsnaam werd toegevoegd: Sint-Margriete-Houtem (1247 Holthem/ 1312 Houthem Sancte Margarete), Sint-Pieters-Rode (1151 Rode/ 1560 S. Peeters-Rode) en Sint-Joris-Winge (1141 Winga/ 1597 Sint-Jooris Winge). Kerken en kapellen werden gewoonlijk genoemd naar de heilige aan wie ze toegewijd waren. Als oude namen van kapellen vermeld ik zo te Diest bijv. Allerheiligenkapel (1372), Sint-Annakapel (1392), Sint-Salvatorskapel (1415), Sint-Jacobskapel (1422) en Sint-Barbarakapel (1429). Al eerder werd echter de latere Onze-Lieve-Vrouwekerk aldaar in haar eerste stadium Burchtkapel (1233 Borchcapelle) genoemd, naar de burcht van de heer van Diest waar ze bij hoorde. Een ander systeem zien we evenwel te Hoegaarden, waar de verschillende kerken of kerken genoemd werden naar het dorp of gehucht waar ze stonden: o.a. de kerk van Hoegaarden (1290), de kapel van Rommersom (1325), de kapel van Houtem (1340), de kerk van Overlaar (1340), de kerk van Rommersom (1340) en de kapel van Sluizen (1441) (Kempeneers 1985, 248-252). Kloosters hadden vanouds een eigennaam, vaak naar een beschermheilige. Hierbij valt op dat er veel namen met dal of daal zijn, ook al is het klooster niet duidelijk in een dal gelegen. Zo hebben we namen als Sint-Bernardsdal (1311 Sinte Bernaerts Dael) te Webbekom, Mariëndaal (1402 Sint-Mariëndael) te Diest en (1592 Mariendael) te Hoegaarden, Maagdendaal (1406 Meechdendale) te Oplinter en Barberendaal (1407 Sinte Barberendale) te Tienen. Soms zijn er evenzo namen met berg, bijv. Sint-Nicolaasberg (1440 Sinte Claesberghe) te Aarschot en Sint-Catharinaberg (1526 Sinte Katharijnenberge) te Tienen. Het komt ook voor dat dal en berg voor een zelfde klooster gebruikt worden, in het volgende voorbeeld ook nog met hof: Sinte Agneetenhof (1416) = Ste Agnetendale (1505) = Ste Agnetenberghen (1614) te Tienen. Soms hebben namen van kloosters als achtervoegsel de algemene woorden klooster en huis, bijv. Sint-Annaklooster (1396) en Sint-Salvatorsklooster (1445) te Diest en Mariënhuis (1446) te Hoegaarden. Vrouwenpark (1300 Vrouwenperke) te Rotselaar kreeg zijn naam naar de abdij van Park (Heverlee), waarvan het als vrouwelijk klooster afhing. Enige kloosters kregen bijbelse namen, bijv. Bethleem (1413) te Herent en Bethanië (1486) te Zoutleeuw, of werden naar andere elementen ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noemd, bijv. Oriënten (1240) te Rummen, naar het Latijnse oriens, het oosten. Namen van kluizen, waar kluizenaars woonden, vinden we bijv. in de Sint-Annakluis (1402) te Diest en als simplex (1582 die cluyse) te Hoegaarden. Deze laatste naam is overgegaan op de toponiemen Kluisveld (1582), Kluispedeke (1849) en Kluisstraat (1849) en ook op de brouwerij aldaar (Kempeneers 1985, 105, 218, 223, 255 en 266). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.2. Burchten en kastelenBurchten en kastelen hebben dikwijls sporen nagelaten in de toponymie. Zo hebben we te Tienen de naam Kastel (1245), op de plaats van een oude versterking, ook Jodenkastel (1427) genoemd, en met de erbij horende namen Binnenkastel (1563), Buitenkastel (1563) en Kastelberg (1845). Te Hoegaarden hebben we het Kasteel van Bellekom (1655), identiek met het Kasteel van Overlaar (1849) en met het klein Kasteel (1849), waarbij de Kasteelwegel (1849) hoort. Te Assent is er een naam Kasteelhof (ca. 1560 Castelshoff), die bij een vroeger kasteel gehoord kan hebben, maar die eventueel ook van een familienaam afgeleid kan zijn. Namen met borg (burcht) heb ik in Oost-Brabant nog meer gevonden. Zo is er bijv. bij de burcht (1253 den Borch) van de heer van Diest op de Warande aldaar sprake van de Borchberch (1436) en de Borchstraet (1371), en bij de borg, in de betekenis van de vestingstad Tienen, van de Borchgracht (1340) (Kempeneers 1984, 55). Ook kleinere plaatsen hadden een burcht. Zo was er te Geetbets een Borgwouwer (1462) bij het Hof ten Hove (1493) of De Motte (16de eeuw), en een Borchveld (1461) bij een vroegere burcht op het gehucht Glabbeek. De naam Auwenbergh (1710) is er waarschijnlijk een vervorming van ‘Oude Borg’ (Lindemans en Borgers 290). Te Schaffen wordt een weide nu nog de Borg (1501 de Borch) genoemd, met erbij het Borgbos (1634) en het Borchteusel of Overste Hofgoed (1650), naar een vroegere burcht van de heer van Diest aldaar. Te Webbekom zijn de Borgbeemden (1562) vlak bij de oude burcht van Zelem gelegen. Het woord steen had dikwijls ook de betekenis van stenen huis, burcht, kasteel of herenhuis, soms gevangenis. Te Webbekom had het de eerste betekenis in de naam Steenhof (1396), een hoeve op de plaats van de oorspronkelijke zetel van de heerlijkheid. Te Tienen was het Steen (1470) een toren van de omheining, gebruikt als gevangenis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.3. HoevenamenBoven, bij de nederzettingsnamen (1.4) heb ik het woord hove, hof al vermeld, dat nu de betekenis van boerderij heeft. Daarnaast staat het woord hoeve, oorspronkelijk een oppervlaktemaat, zoveel grond als nodig was voor het onderhoud van een gezin. Sinds de 16de eeuw is dit woord enkel bekend in de betekenis van boerderij (Molemans 1982, 653). In Oost-Brabant schijnt hoeve in oudere namen vrij zeldzaam te zijn, zoals Kempeneers (1985, 272) bijv. voor Hoegaarden opmerkt. Te Bekkevoort zijn er in 1321 enige namen waarin hoeve de oude betekenis oppervlaktemaat heeft: Strijthoeve (Strithuve) wordt er uitdrukkelijk een ‘mansus’ (12 bunder of 14,60 ha) genoemd, Baruvershoeve en Harenhoeve waren het waarschijnlijk ook. De oudste namen in de streek van Diest waarin hoeve zeker de betekenis boerderij heeft, zijn Kinderen Kranenhoeve (1545) te Webbekom, Hoeve ter Linden (1567) te Schaffen en Hoeve of Winning van Tuilt (1609) te Molenstede. In dezelfde periode waren er ook de Kernenhoeve en de Schoefmanshoeve (beide 1554) te Attenrode-Wever. Hof en een enkele keer ook hoeve vinden we eveneens in namen van cijnshoven of laathoven, waarvan er sommige met een bepaalde hoeve te verbinden zijn, andere niet. Met het in de vorige paragraaf vermelde Steenhof kunnen we wel de ‘status curtilitius’ (ca. 1136) van de abdij van Sint-Truiden te Webbekom verbinden, d.i. het Hof van Webbekom (1379), Abtshof (1373) of Hof van Sint-Truiden (1385). Andere namen aldaar kunnen we ook met een bepaalde hoeve verbinden bijv. Hof van Liebroek (1367), Hof van Sint-Bernards (1372) en Krauwelshof (1430) of Krauwelshoeve (1457), maar niet Hof van Zelk (1385), Aarts van Beringenhof (1523) en Amoershof (1540). Vooral in het oosten van Oost-Brabant is winning nog een gewoon woord voor een boerderij (WBDI 7), vooral dan voor een grote pachthoeve. In die streek heb ik dit element ook in verschillende eigennamen van hoeven gevonden, vaak met de naam van een eigenaar, bijv. Heilige-Geestwinning (1395), Kloosterwinning (1399), Korsendonksewinning (1532) en Buvenswinning (1877), alle te Webbekom, Koenraatswinning (1517) te Kaggevinne, Begijnenwinning (1548), Hanswinning (1660) en Kolonelswinning (1878) te Assent en Gasthuiswinning (1649) te Geetbets. Andere bepalingen komen echter ook voor, bijv. in Drogewinning (1568) te Webbekom, Helvaartswinning (1461) en Ketelwinning (1705) te Kaggevinne. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In een groot deel van Oost-Brabant komt ook geleeg of geleg voor met de betekenis van boerderij (WBDI 7; Claes 1975), meestal als het gewone woord voor een (kleinere) hoeve. Ook dit element heb ik in het oosten van Oost-Brabant als bestanddeel van enige eigennamen gevonden: met de naam van een eigenaar in Oomsgelege (1460), Eloutsgelege (1462) en Bollengelege (1463) te Geetbets, Zelckaartsgelege (ca. 1600) en Breskensgelege (1621) te Webbekom, met andere bepalingen in Mortelgelege (1457) te Geetbets en Hengstengeleeg (volksmond) te Webbekom. Goed was dikwijls de naam van een hoeve met de landerijen die erbij hoorden. Zo is er te Geetbets het Netelsgoed (1608) en het Goed van Schaffen (1608), te Webbekom het Gasthuisgoed (1532) en te Bekkevoort het Goed van der Hage (1466; later Hof ter Hagen). Met dezelfde betekenis heb ik erf gevonden in de namen Gasthuiserf (1452) en Erf met de Bijl (1532) te Webbekom. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.4. SchansenIn de eerste helft van de 17de eeuw, toen onze streek veel te lijden had van oorlogen, werden op de meeste dorpen schansen opgericht, waar de mensen bij gevaar konden vluchten (Willems 1981). Te Webbekom en te Assent dateert de oprichting van hetzelfde jaar 1636, op beide plaatsen op een hoeve die toebehoorde aan de Heilige-Geesttafel van Diest. Te Miskom, op het gehucht Rijzeren, stond ze misschien al iets eerder, ook op een hoeve van dezelfde Heilige-Geesttafel. Te Schaffen waren er al eerder twee; die te Kelbergen wordt in 1630 en die te Rode in 1635 vermeld. Op sommige plaatsen zijn er heel wat toponiemen van schansen afgeleid. Te Schaffen bijv. vinden we Schansdijk (1646), Schansstraat (1646), Schanseusel (1737), Schansbeemd (1746), Schanshuis (1748), Schansweide (1771), Schanshaag (1857), Schansveld (1860) en Schansbroek (1904), en te Assent Schansveld (ca. 1845) en Schanswei (1861). Te Assent, Molenstede, Schaffen (twee) en Webbekom leeft de naam van de schans zelf overigens nog in de volksmond voort, al staat er op de meeste plaatsen geen gebouw meer. Het woord schans werd in de volksmond soms tot schrans, zoals bijv. te Tielt, waar de vormen Schans (1659), Schrans (1704) en Schransbos (1717) vermeld worden. Ook te Tienen komen een Schrans (1470) en een Schranstoren (1781) voor, maar hier gaat het over het oude woord schranse, takkebos (MNW), blijkbaar om de omheiningen van de stad te verstevigen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.5. ZiekenhuizenGasthuizen, waarin oorspronkelijk vreemdelingen geherbergd werden, dienden al vroeg ook voor de verzorging van zieken. Te Diest werd ca. 1205 het Onze-Lieve-Vrouwegasthuis buiten de stad gesticht, maar in 1250 binnen de stad gebracht (Van der Eycken 1980, 78). In die stad waren nog heel wat gasthuizen of godshuizen, waar bejaarden onderhouden werden: naar een stichter werden genoemd het Liefkintsgasthuis (1348), het Schollengasthuis (1399), het Kimpengodshuis (1421), het Blerengodshuis (1461), het Boomgasthuis (1462), het Bielsgasthuis (1486) en het Halbiersgasthuis (1511), naar een ander element het Groot Gasthuis (1371; oorspronkelijk Onze Lieve Vrouwegasthuis), het Persoonsgasthuis (1393; persoon, pastoor), het Palmboomgasthuis (1472) en het Sint-Jacobsgasthuis (1477). Dat er ook op kleinere plaatsen gasthuizen waren, zien we in de vermelding ervan in 1134 te Schoonderbuken (Scherpenheuvel), in 1400 te Hoegaarden en te Molenbeek en in 1570 te Geetbets. De naam ziekenhuis komt te Diest (1485 Stadsziekhuis, 1515 Ziekhuis) voor met de betekenis van ziekenhuis voor pestlijders (Van der Eycken 1980, 83-84) en te Tienen (1400 Ziekenhuys) als synoniem van lazarij of leprozenhuis (Dewolfs 293). Voor deze laatste instelling was Lazarij echter de gewone naam, die we bijv. vinden te Molenstede (1309 Lazerien), voor de lazarij van Diest, te Tienen (1405 Laserije), te Geetbets (1570 Lasarije) en te Hoegaarden (1582 Lazarije). Een kleiner huisje voor melaatsen op een dorp heette gewoonlijk lazarushuisje, bijv. te Geetbets (1499 Laeserthuyskene), te Schaffen (1508 Lasershuysken), te Kaggevinne (1511 Lazarushuys) en te Molenstede (1519 Lazarushuysken). Met lazarij samengestelde namen kwamen ook veel voor, o.a. te Molenstede Lazarijberg (1307), waar de lazarij van Diest stond, Lazarijstraat (1384), Lazarijkapel (1427), Lazarijbeemd (1470), Lazarijbos (1522), Lazarijveld (ca. 1560) en Lazarijbunder (ca. 1740), de laatste vier eigendom van de lazarij. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.6. Andere huis- en herbergnamenNamen met huis als tweede lid kwamen in de oudere periode vooral in bepaalde verbindingen voor, als de al vermelde woorden paanhuis, gasthuis, godshuis en ziekenhuis. Verder waren er bijv. te Diest het Korenhuis (1337), een stapelhuis voor graan, het Vleeshuis (1279), waar de slagers vlees, en het Broodhuis (1307), waar de bakkers brood | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verkochten. Voor het gemeentehuis waren er verschillende namen, bijv. te Hoegaarden: Dorpshuis (14de eeuw), Stadhuis (1663), Raadhuis (1669) en Gemeentehuis (1824). Eigennamen van gewone huizen met het lid -huis heb ik vanaf de 17de eeuw gevonden: o.a. Schaliënhuis (1635) en Nieuwhuis (1636) te Hoegaarden, Withuis (1655) te Schaffen, Stenenhuis (1685) te Tielt en (ca. 1845) te Kaggevinne. Eigennamen van huizen, blijkbaar meestal naar uithangborden, heb ik te Diest sinds het midden van de 14de eeuw aangetroffen. De oudste namen komen als woonplaatsnaam voor, in 1352 Walterus inden Vos (Stadsarchief Diest, Kerkarchief Sint-Sulpitius 103, 5), ca. 1360 Aert inden Wan, Jan inden Vos en Nijs inde Persse (Cijnsboeken van de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Diest 14de eeuw, uitgegeven door F. Claes, Oostbrabantse Historische Teksten Nr. 2-3, 1986, 17ro, 17vo en 37vo). Vanaf ca. 1370 worden huisnamen als zodanig vermeld in cijnsboeken van de Heilige-Geesttafel van Diest: ca. 1370 De Kleine Koning (den cleynen coninc, Stadsarchief Diest 1915 I, 14ro), 1371 Int Paard (Hermans huys int peert, Ibid. 1888, 5), ca. 1375 De Bonte Os (Jans huys van pedele dat heit die bonte osse, Ibid.), in 1379 o.a. De Gulden Kop (den guldenen cop), Int Moershoofd (int moers hoet), Inde Ketel (inden ketel) en Sterrenhuis (sterren huys) (Ibid. 1889, 14, 25, 40). Onder de huisnamen zijn er heel wat diernamen. Behalve de bovenvermelde Inde Vos, Int Paard en De Bonte Os zijn er te Diest in de oudere periode bijv. nog De Zwaan (1396), De Pauw (1397), De IJsvogel (1405), De Valk (1418) en De Kat (1419), en van mythologische dieren De Eenhoren (1400) en De Meermin (1484). Op het platteland komen zulke namen ook voor, maar wat later, bijv. De Zwaan (1498) te Hoegaarden en (1551) te Webbekom, Het Zwaantje (1743) te Assent en (1850) te Schaffen, Het Wit Paard (1752) te Schaffen, Het Voske (1531), De Valk (1562) en De Veldhen (1562; fazant) te Webbekom, deze laatste naam (1679) ook te Hoegaarden, en De Eenhoren (1613) te Molenbeek. Onder de oudste huisnamen te Diest vermeld ik nog: De Oude Wan (1378) en De Wan (1397), vermoedelijk naar een wan om het graan te zuiveren, De Wildeman (1397), naar een mythische figuur, een reus met een knots, die de dronkaard voorstelt (Molemans 1982, 1949), De Engel (1399), waarschijnlijk naar een uithangbord met de hulpvaardige engel Gabriël, die Tobias op zijn reis vergezelde, al kan deze naam ook komen van het Latijnse angulus, hoek, voor een hoekhuis (Molemans 1982, 442), en De Kroon (1399), naar een krans als uithangteken (Molemans 1976a, 901). Deze namen vinden we later ook op het platteland: De Wan (1439) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en De Oude Wan (1460) te Bekkevoort, De Wildeman (1551) te Webbekom, (1577) te Hakendover en (1582) te Hoegaarden, De Engel (1560) te Webbekom, (1565) te Schaffen en (1723) te Hoegaarden, en De Kroon (ca. 1560) te Molenstede, (1599) te Webbekom, (1613) te Bekkevoort, (1627) te Kaggevinne en (1751) te Schaffen. Opmerkelijk zijn verder huizen die naar een heilige genoemd worden. De oudste voorbeelden hiervan heb ik te Leuven gevonden: St.-Barbara (1434), St.-Elooi (1437) en St.-Joris (1499). Te Diest zijn er dergelijke 16de-eeuwse namen: In St.-Oubeert (1524), St.-Pieter (1540), In St.-Denijs (1561), In St.-Plissis (1561), deze laatste twee zijn de patroonheiligen van de hoofdkerk, en St.-Nicolaas (1597). Ook op het platteland komen zulke namen voor: St.-Nicolaas (16de eeuw) en St.-Joris (1635), beide te Hoegaarden, St.-Laurentius (voor 1613), een brouwerij te Molenbeek, St.-Huibrecht (1752) te Schaffen, deze laatste twee naar de patroon van de parochie, St.-Bernardus (1749), hoeve te Webbekom van de abdij Sint-Bernardsdal, en St.-Cornelis (1880), café bij de kerk te Webbekom, naar de bedevaart aldaar genoemd. Enige typische namen voor uitspanningen, waar de paarden verzorgd werden, zijn De Roskam (1526) te Diest en (ca. 1675) te Webbekom, en De Spanuit (1585) te Hoegaarden. Tenslotte zijn er nog heel wat sprekende namen, meestal van herbergen, die vaak getuigen van volkshumor: Tinnenpot (1390) te Leuven, (1485) te Diest, (1669) te Webbekom, (1699) te Tienen en gehuchtnaam te Pellenberg; Opendeurtje (ca. 1614) te Kaggevinne; Rasop (1628 den rassop) te Heverlee, (1738) te Molenstede, (1743) te Kaggevinne en (1756) te Hoegaarden, verklaard als ‘herberg waar het bier ras op is’ (Kempeneers 1982a, 249-250); Vlieguit (1627) te Assent; Boerendans (1672) te Diest en (ca. 1770) te Molenstede; Zoete Inval (1672) te Diest; Smodderpot (1754) te Kaggevinne; Witte Voorschoot (1805) te Webbekom; Rust op den berg (1984) te Hoegaarden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Namen van wegen en stratenIn de huidige praktijk zijn de namen van wegen en straten thans de meest gebruikelijke toponiemen. De officiële commissies voor ‘plaatsnaamgeving’ houden zich in feite vrijwel alleen met ‘straatnaamgeving’ bezig. Daarom wil ik op deze reeks namen ook wat dieper ingaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.1. Eigenlijke straatnamenNamen met als grondwoord straat (van het Latijnse via strata, verharde weg) schijnen het oudst te zijn en komen het eerst in de steden voor. Zo zijn er bijv. te Tienen de Neringstraat (13de eeuw Neirinc-strate: Kempeneers 1984, 52) en te Diest de Bruidstraat (1307 Baruutstrata), de Engelandstraat (1309 Inghelantstrate) en de Sterrestraat (1312). Vermoedelijk waren deze straten niet verhard, althans niet met stenen, want ‘steenwegen’ worden speciaal zo genoemd. Oude namen met straat buiten de steden duidden gewoonlijk zeker onverharde wegen aan, bijv. Hamelstraat (1321) en Kruiskenstraat (1340) te Hoegaarden, Klein Zichense straatje (1343) te Kaggevinne, Delstraat (ca. 1350) te Geetbets, Broekstraat (ca. 1375) te Attenrode-Wever en Lazarijstraat (1384) te Molenstede. De naam Kruisstraat kan gegeven zijn naar een kruis dat er stond, dikwijls als grenspaal, of naar een kruising van wegen (Kempeneers 1985, 175). Dit laatste is het geval in deze naam te Webbekom (1438) en te Hoegaarden (1650). Onduidelijk is de oorsprong van de naam te Diest (1321, sinds een tiental jaren de Rode-Kruisstraat) en van de al vermelde Kruiskenstraat te Hoegaarden. Te Assent heette de Kruisstraat (1535) eerst Kruispoelstraat (1531), naar de Kruispoel (1448), bij een kruispunt (viersprong) gelegen en misschien daarnaar genoemd. Al vroeg werden er straten naar personen genoemd. Zo is er in Diest in 1311 de Zellestraat, genoemd naar Wouter Zelle, die er toen woonde, evenals in 1418 de Langrodestraat (1416 Henrics strate van Langrode), naar Henric van Langrode. Ook op het platteland vinden we zulke namen, bijv. Dierikstraat (1484) en Cuypersstraatje (1552) te Assent, Peterstraat (1533) en Pie(r)kensstraat (1599) te Webbekom, Henric Clerckxstraatje (1546) te Bekkevoort en Stevenstraat (1730) te Wersbeek. Veel straten werden genoemd naar de richting die ze volgen of de plaats waar ze naartoe leiden. Zo is er bijv. dikwijls een Kerkstraat (1503 te Schaffen, 1623 te Assent, 1635 te Webbekom), een Molenstraat (1440 te Molenstede, 1457 te Geetbets, 1466 te Assent) en een Veldstraat (1452 te Webbekom). Andere bepalingen slaan op het uitzicht van een weg. Breestraat (1522 te Assent, 1773 te Kaggevinne) is een brede straat, Hoogstraat zou een heel voorname weg kunnen zijn (Helsen 1938, 31), maar te Webbekom (1560) en Hoegaarden (1667) is het een hoog gelegen weg, evenals de Overstraat (1293) te Diest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met straat samengestelde namen werden niet enkel gebruikt voor eigenlijke straten in de huidige betekenis, in een bebouwde kom tussen huizen. Geleidelijk werd straat ook op het platteland het meest gewone woord voor een weg, vaak willekeurig afgewisseld met andere elementen zoals weg en baan. Soms werden wegen zowel met weg als met straat benoemd, bijv. Veewegstraat (1532) en Minnewegstraat (1535) te Assent en Leuvenseswegstraat (1613) te Tielt. De eigenlijke betekenis van straat, met stenen geplaveide weg, werd overgenomen door het woord steenweg. In een Latijnse vertaling (platea lapidea) vinden we dit woord te Diest al in 1265. De naam Steenweg vinden we voor de (voornaamste) geplaveide straat ter plaatse te Molenstede in 1497, te Landen in 1530, te Webbekom in 1562, te Assent in 1622, te Schaffen in 1738, te Kaggevinne in 1780 en te Hoegaarden pas in 1796. Soms komt met dezelfde betekenis de naam Katsei (te Landen ca. 1371 Chachie, 1756 Groene Katsei) of Kasseiweg (te Webbekom 1780) voor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.2. VerkeerswegenMet weg samengestelde namen zijn op het platteland de oudste. Te Webbekom heb ik bijv. in 1294 al de naam Aardeweg gevonden, misschien weg naar de Aarde, maar misschien ook een vervorming van ‘heerweg’, in 1344 de naam Tienseweg en in 1415 de naam Halenseweg, in Kaggevinne in 1301 de naam Aarschotseweg en in 1336 de naam Zichemseweg. Later komen de meeste van deze namen ook met straat voor: Tiensestraat in 1459, Halensestraat in 1682, Aarschotsestraat in 1437 en Zichemsestraat ca. 1560, en nog later ook met baan: Tiensebaan ca. 1550, Halensebaan in 1682, Aarschotsebaan in 1626 en Zichemsebaan in 1646. Grote verkeerswegen werden heel dikwijls met de namen heerweg, heerstraat of heerbaan aangeduid, oorspronkelijk een legerweg (heer = leger), maar later een verbindingsweg met een andere stad of dorp. Heerstraat en Heerweg komen beide in Hoegaarden in 1340 voor, maar verder heb ik de vorm Heerweg slechts zeer zelden aangetroffen, wel o.a. te Geetbets in 1460 en te Bekkevoort in 1577. Heerstraat komt te Schaffen voor in 1366, te Kaggevinne in 1369, te Assent in 1379 en te Webbekom in 1385, Heerbaan merkelijk later, te Webbekom in 1530, te Assent in 1545, te Schaffen in 1613 en te Kaggevinne in 1633. De naam Heerstraat heb ik te Webbekom voor vijf verschillende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wegen gevonden, de grootste verbindingswegen met andere plaatsen. Daarnaast komt de benaming 's-Herenstraat of 's-Herensteenweg voor. De toevoeging 's Heren, die ik nooit bij het enkelvoudige weg of bij baan heb gevonden, betekent ‘gemeenschappelijk, openbaar’, zoals ik boven (3.2) al gezegd heb en heeft dus een andere oorsprong dan Heerstraat. Wel wordt ze dikwijls voor dezelfde namen gebruikt, maar ook voor kleinere wegen: te Webbekom heb ik 's-Herenstraat voor tien verschillende wegen gevonden. Boven heb ik al gezegd dat de namen met baan recenter zijn dan die met weg of straat: de oudste vermelding ervan is Jodenbaan (1521) te Hoegaarden. Te Kaggevinne was er in 1379 al wel de Klootbaan, maar dit was een baan waar met ‘kloten’, bollen of ballen gespeeld werd. In de 17de eeuw kreeg deze Klootbaan wel de betekenis van de naast die baan lopende weg. Holle wegen zijn meestal ontstaan door erosie van ijzerzandsteen na rooiing van de bossen op hellingen die met wagens bereden werden. Vooral in het Hageland zijn ze zeer talrijk. Te Diest wordt al in 1291 een Hoelstrata vermeld, te Bekkevoort in 1321 en te Kaggevinne in 1379 een Hoelstrate, en te Attenhoven in 1382 een Hoellestraet. Te Webbekom heb ik de benamingen Hollestraat (1407 en 1569) en Hollebaan (1890) of Holleweg (volksmond) voor drie uitgeholde oude wegen gevonden. Hiermee verwant zijn de namen Holland (1290, kop. 1410) en Hollandstraat (1503) te Kaggevinne, Holland en Hollandsebeek (beide 1520) te Wersbeek. Volgens de ligging is de betekenis hier ‘diep uitgehold land, straat, beek’. Te Hoegaarden komen echter ook Hoolstraten voor in drassige weiden langs de Gete, zodat hol, hool er ‘laag liggend, moerassig’ zal betekenen (Kempeneers 1985, 162). Het woord keel betekende bergpas (MNW) en werd ook gebruikt voor een weg op een steile helling. Zo is er te Diest een straat De Keel (1415) en te Kaggevinne (1352) en te Assent (1459) een weg De Wolfskeel, telkens op een vrij steile helling. In de laatste twee gevallen gaat het over oude verbindingswegen, waarbij het eerste lid wolf wellicht ‘welving’ zal betekenen (zie boven, 2.1). Elders schijnt de benaming keel echter niet op een weg, maar op hellende percelen toegepast te zijn: te Geetbets is er in 1530 een perceel De Keele en in 1483 De Wolfskeele (in 1531: ‘ter Wolfskele int hanghen van den berch’), en te Attenrode-Wever in 1751 een weide De Keele. Bij de verkeerswegen kunnen we tenslotte ook nog de vluchtwegen rekenen. Duidelijk is zo'n weg te Webbekom, waar bij de dorpskom geen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schans werd aangelegd en de dorpsmeester in 1627 een weg naar Diest huurde die rustiger en veiliger was dan de hoofdweg, ‘op conditie dat die gemeynte in tyden van noodt hen vluchten sullen daer door hebben’. Deze weg werd sinds ca. 1680 de Vluchtdijk genoemd. Het is mogelijk dat elders al eerder soortgelijke namen gegeven werden. Te Bekkevoort vinden we immers al in 1546 een Vluechtstrate of Vloeghstrate. Minder duidelijk zijn te Molenstede, vlak bij de huidige grens met Diest en Schaffen, de Vloechstrate (1516) of Vluechstrate (ca. 1560) en te Schaffen, bij het huidige kerkdorp De Vleugt, de Vleuchstrate (1646). Deze namen horen immers bij oudere toponiemen, respectievelijk Vloghe (1384) en Vloeghe (1449). Vloge is Middelnederlands voor ‘vlucht’. De eerste plaats, te Molenstede, leent zich uitstekend voor een vluchtweg naar Diest, maar in het kerkdorp De Vleugt zien we niet waar deze vluchtweg naartoe zou leiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.3. Wegen over akkerland en weilandEen van de meest voorkomende benamingen voor een veldwegje dat toegang geeft tot akkerland, is mestweg. Te Webbekom heb ik 17 verschillende Mestwegen kunnen lokaliseren, die alle naar akkerland leiden. Voor 5 ervan is verwarring mogelijk met Misweg, weg om naar de mis te gaan, een synoniem van Kerkweg. De andere 12 Mestwegen leiden echter alleen naar akkerland, zodat de oorspronkelijke betekenis wel is ‘weg om mest naar een akker te brengen’. Te Webbekom heb ik Mestweg het eerst in 1516 aangetroffen, Misweg in 1560. Te Geetbets komt Messweg (= Misweg) al in 1485 voor, te Schaffen Misweg in 1504. Naast de vorm Mestweg heb ik te Webbekom ook eenmaal de vorm Meststraatje (1641) aangetroffen. Veldstraat, dat eveneens weg naar akkerland betekent, heb ik te Webbekom als naam van tien wegen gevonden, meestal grotere wegen dan de Mestwegen. Dit verklaart ook waarom het tweede lid hier vrijwel altijd straat is (eerste vermelding in 1452) en ik pas in 1860 de naam Veldweg gevonden heb, afgezien van de samenstelling Processieveldweg in de Atlas van de Buurtwegen (ca. 1845). Een toegangsweg tot een hoger gelegen akker wordt, ook nu nog in het dialect, een gat genoemd. Zo zijn er bijv. de namen Klipgat (1473 Clipgate: toegang waarin een toeklippend valhek stond, Lindemans en Borgers, nr. 212 en p. 60, nrs. 42-43) te Geetbets, Molengat (1418) te Tienen, Hazegat (1518) te Assent, Kaarskesgat (1527 Ghyskensgat, naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een persoonsnaam) en Hooggat (1560) te Webbekom. Een verbinding die veel voorkomt, is Aardgat (Hoegaarden 1519), Attenrode-Wever 1781), toegang tot de Aard, doodlopende toegangsweg (Kempeneers 1985, 237-238). In de naam Diestersgat (1532) te Assent heeft gat echter de betekenis gekregen van wegje over akkerland, en in Monniksgat (1411) te Assent en Nijsgat (1578) te Hoegaarden die van hoek land tussen twee wegen (Kempeneers 1985, 239). Te Webbekom heb ik niet minder dan 23 verschillende Groenewegen of Groenstraten kunnen onderscheiden (oudste vermeldingen 1412 Gruenenweghe, 1599 Groenstrate). Van die 23 zijn er 13 die alleen toegang geven tot akkerland, de andere 10 kunnen toegang geven tot akkerland of tot weiland. Op twee wegen na die de grens vormen tussen akkerland en weiland lopen ze alle dwars door akkerland. Voor mijn gegevens gaan de verklaringen ‘weg naar het groen’ (Molemans en Paulissen 73) en ‘weg door of langs een vallei’ (Billiet 261) dus niet op. Dat de meeste akkers waar het in Webbekom over gaat, niet tot de oudste ontginningen behoren en de Groenewegen er niet heel oud zijn (tot het einde van de 18de eeuw is het nog een soortnaam), pleit ook tegen de verklaringen ‘wegje over braak liggend (groen) land, dat jaarlijks verlegd wordt over het gedeelte van de drieledige akker die onbebouwd ligt’ (Lindemans 1936, 21) en ‘Romeinse of voorhistorische weg’ (Brou 1981). De meest aanvaardbare uitleg lijkt me ‘weg die hoger gelegen is dan het omliggende en groen begroeid is’ (Cuvelier en Huysmans 121). Een vaarweg was een weg die geschikt was om met voertuigen, inz. karren, bereden te worden (varen heeft hier de oude betekenis ‘rijden’). De naam Vaarweg heb ik o.a. te Molenstede aangetroffen in 1405 en, nog als soortnaam, te Schaffen in 1779. Te Hoegaarden komt Vaarbaan in 1702 voor (Kempeneers 1985, 139). Het is mogelijk dat Karweg of Karrestraat (te Schaffen 1379 Kerwech, 1505 Kerstrate, te Hoegaarden 1582 (Kerstraete) dezelfde betekenis heeft, weg waar karren kunnen rijden, maar waarschijnlijker is hier toch een samenstelling met kaar, ker, teenwilg (Kempeneers 1985, 217). In de streek van Diest komt het woord dijk, evenals in de Kempen, veel voor met de betekenis van een iets hoger gelegen weg door of langs weiland (Helsen 1938, 30-31). Zo zijn er bijv. de Zelemerdijk (1398) en 's-Herendijk (1532) te Webbekom, de Nieuwedijk (1423), Langedijk (1503) en Kortedijk (1542) te Schaffen, de Tiensedijk (1560) te Assent en de Roedekensdijk (ca. 1560) te Molenstede. In de vorige paragraaf heb ik al gezegd dat te Webbekom nog in de 17de eeuw de naam Vluchtdijk ont- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stond, maar ook nog in de 18de eeuw vinden we er nieuwe namen met dijk: in 1745 Prinsendijk en in 1771 Keerdijk (naar het oudere Keerwei). Elders in Oost-Brabant had dijk echter meestal de betekenis ‘dam’, bijv. te Geetbets (Lindemans en Borgers p. 51, nr. 14). Het is nog een vraag bij welke betekenis de naam van het dorp Begijnendijk hoort. Drif(t)weg of Drifstraat was een gewone benaming voor een weg waarlangs vee naar de weide gedreven werd. Te Webbekom heb ik acht wegen met die naam gevonden, waarbij de naam op verschillende manieren gespeld werd (1532 Dreffwech, 1622 Dreftstraete; vgl. te Lubbeek 1556 Dreeffstraetken, te Assent 1562 Dryffwech, te Kaggevinne 1646 Drijffstraete, te Schaffen 1777 Drifstraete, te Attenrode-Wever 1781 Dreftstraetien). Dezelfde betekenis had het woord Veeweg (1532 Veewechstrate, ca. 1550 Veewech) te Assent. Voor wegen waarlangs schapen gehoed werden, heb ik te Schaffen tweemaal de naam Schaapsdijk (1696 en 1776) gevonden. Het woord dreef is van dezelfde stam als Drifstraat, maar wordt volgens mijn gegevens in onze streek pas sinds het begin van de vorige eeuw gebruikt. Als oudste vormen vermeld ik Lariksdreef (1827) en Luiksedreef (1827) te Molenstede, Cluckersdreef (ca. 1860) te Assent en Molendreef (ca. 1860) te Hoegaarden. Laan, dat nu hetzelfde betekent als dreef, nl. brede weg met bomen erlangs, komt pas in de recentste naamgeving voor, bijv. Koning Albertlaan (1934) te Hoegaarden (Kempeneers 1985, 187). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.4. Kleine wegen en voetpadenKleine wegen werden dikwijls met het verkleinwoord straatje aangeduid. Dit simplex vinden we bijv. te Webbekom als eigennaam sinds ca. 1570 (nu nog in de volksmond). Te Diest is er reeds in 1450 sprake van ‘een cleyn straetken geheyten tvrijstraetken’, te Geetbets is er in 1489 het Roerstraatje, een wegje naar het gehucht Rode, en te Assent in 1505 het Dalestraatje. In de streek van Landen is, evenals in Zuid-Limburg, steeg van oudsher bekend voor een smalle weg, dikwijls een veldweg met houtkanten (Molemans 1982, 1653). Zo zijn er te Landen bijv. de namen Hoogbornestege (1433) en Rumsdorpstege (1509) en te Waasmont Bornstege, Kattestege en Kwadestege (alle drie 1535). Te Geetbets komen zulke namen pas later voor, bijv. Hutselsteeg (1650) en Mortelsteeg (1656): hier is het woord steeg uit Limburg overgenomen (Lindemans en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Borgers p. 66, nr. 64). Hetzelfde geldt wel voor Budingen, waar Borgsteeg (1649) en Mortelsteeg (1735) voorkomen. Het woord pad vinden we in samenstellingen als Ridderspad (1418) te Waasmont, Galgepad (1433) te Landen, Molenpad (1512) te Hoegaarden en Kerkepad (ca. 1700) te Schaffen. Het verkleinwoord pedeken, soms samengetrokken tot peken, komt in het zuidoosten van Oost-Brabant voor, bijv. Diefpedeken (1512) te Hoegaarden, Flossuspedeken (1535) te Waasmont, Molenpedeken (1546) te Landen en Smekenspedeken (1656) te Attenhoven. Een man(s)pad was een voetpad voor één man. Als soortnaam heb ik dit woord o.a. te Kaggevinne in 1442 en te Webbekom in 1714 gevonden. Te Kaggevinne is het sinds 1626 een eigennaam geworden, die op akkerland en weiland is overgegaan. Voetpad, dat als soortnaam o.a. te Hoegaarden in 1541 en te Webbekom ca. 1600 voorkomt, is te Tielt in 1613 een element van een eigennaam, Leuvense Voetpad. Zulke samenstellingen heb ik verder echter maar weinig gevonden. Voetweg daarentegen, dat als soortnaam pas later schijnt voor te komen, te Hoegaarden in 1655 en te Webbekom in 1659, is in de Atlas van de Buurtwegen (ca. 1845) een gewone benaming, ook in samenstellingen. Te Webbekom bijv. werden er toen tien namen met voetweg gevormd, waarvan er echter maar één, Dodemansvoetweg, later nog eens voorkomt, en wel op de kadasterkaart van Popp (ca. 1860). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.5. PleinenHet woord plein had in het Middelnederlands reeds de betekenis ‘plein, open ruimte in een stad of in het centrum van een dorp of gehucht’ (cf. Molemans 1982, 1339). Vermoedelijk had het deze betekenis echter nog niet in de oudste vindplaatsen in de streek van Diest: Sint-Martensplein (1467) en Platvoetsplein (1613) te Bekkevoort, Den Plein (1569) te Molenstede en Het Plijncken (1752), een bosje bij het gehucht De Vleugt te Schaffen. Waarschijnlijker is in deze gevallen de betekenis ‘open ruimte voor een hoeve’ (Helsen 1938, 42-43). Later is de huidige betekenis wel aanwezig in de naam Kerkplein (1827) te Hoegaarden. In de steden werd op de open ruimten al vroeg markt gehouden en de naam van deze markt werd dan voor de ruimte gebruikt. Als oudste namen van marktpleinen kennen we te Diest Paardenmarkt (1284), Houtmarkt (1289), IJzermarkt (1321), Korenmarkt (1339), Wolmarkt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1382) en Varkensmarkt (1393). Te Tienen komt de Latijnse naam forum in 1333 voor, maar de Nederlandse naam markt werd er pas ca. 1400 opgetekend. Daar worden ook de namen Kaasmarkt (1400) en Koemarkt (1521) vermeld (Kempeneers 1984, 51-52). Ook sommige kleinere plaatsen hadden een markt. Te Hoegaarden werd de naam Grote Markt (1827) waarschijnlijk nagebootst naar die van de Tiense Grote markt (Kempeneers 1985, 189). We vinden ook samenstellingen met markt, bijv. Marktmolen (1352) te Diest, dicht bij de Grote Markt gelegen, en Marktweg (1526) te Kaggevinne, een weg naar de markt te Diest. Een dorpsplein werd dikwijls plaats genoemd. Voorbeelden daarvan vinden we te Webbekom (1483 Gemeyn Plaetze, 1532 Plaetse), Geetbets (1498 Plaetse), Bekkevoort (1546 Plaetse) en Hoegaarden (1582 Plaetse). Te Geetbets vinden we als synoniemen voor het dorpscentrum ook nog Singel (1765 Cinghel), in de betekenis van omloop, kring, en Omloop (1765: Lindemans en Borgers 339 en p. 66, nr. 63). Op de meeste plaatsen is de gangbare benaming nu echter Dorp: deze naam vinden we bijv. al te Geetbets in 1454, te Bekkevoort in 1473 en te Webbekom in 1532. In een groot deel van Oost-Brabant had Dries de betekenis van driehoekig dorps- of gehuchtplein, zoals ik boven (3.2) al gezegd heb. Landbouwers vestigden zich met hun hoeven rond dit plein, dat gemeenschappelijk bezit was (De Vos 1978). Te Lubbeek alleen al waren er twaalf zulke driesen (Wolfs en Scheys 1982), waarvan ik hier de oudste namen vermeld: Dries (1341) of Grote Dries (1474), Schubbekerdries (1370), Wouwerdries (1433) en Roosbeeksedries (1489). Dezelfde betekenis van dries ligt ten grondslag aan de naam van het dorp Drieslinter (1526). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.6. Overgangen van waterlopenWaar een weg een waterloop kruiste, werd in de vroegste periode een doorwaadbare plaats gezocht, een ondiepte waar men te voet kon doorgaan, dikwijls met behulp van enige stenen. Zo'n plaats noemde men voorde, een woord dat we bijv. vinden in de namen Bekkevoort (ca. 1092 Baccunuuez, in een Romaanse tekst, 1255 Beckeuort), Robrechtsvoorde (1141 Rabrexvort) te Korbeek-Lo, Pepinusfort (1225 Pippensfort) te Bunsbeek, alle drie met een persoonsnaam samengesteld, Steivoord (1487 Steyvorde) te Geetbets, voorde met stenen, evenals Steenvoorde (1768) te Molenstede. Te Lubbeek was er een Hof ten Voorde (1266 Vorde). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al vroeg werden er echter ook bruggen over waterlopen gelegd, eerst van hout, later van steen. Oude namen van bruggen zijn bijv. Schipbrug (1287), waarbij men de schepen loste, te Diest, Abrug (ca. 1317 Aabruggha) te Leuven en Kamerbrug (1340 Canisbrugghe) te Tienen. Een speciale vorm van brug wordt aangegeven met Valbrug (1518) te Webbekom, de naam van een perceel wei bij de brug. De naam Stenenbrug vinden we al te Diest in 1393 en te Kaggevinne in 1591. Samenstellingen met brug zijn bijv. Brugmolen (1340) te Tienen (Kempeneers 1984, 52), Bruggerveld (1379) te Assent, Brugstraat (1513) te Molenstede en Bruggeblok (1604) te Lubbeek. Zoals ik boven (2.2) al gezegd heb, kon brug, vooral in het verkleinwoord, soms echter ook met broek verward worden. Een los en smal bruggetje over een beek of sloot, dikwijls maar één enkele plank, werd vondel of vonder genoemd. Als simplex vinden we dit woord o.a. te Tienen (1340 Vondelken), Geetbets (1405 Vundere), Assent (1420 Vondere), Budingen (1721 Vondel) en Hoegaarden (1736 Vondel). Bepaalde vondels komen o.a. voor te Geetbets (1456 Lancvondere), Budingen (1480 Langevondel), Kaggevinne (1511 Maesvonder) en Bekkevoort (1613 Slepsvonder en 1730 Greypsvoender), en ervan afgeleide toponiemen te Assent (1445 Vondelbroeck, 1569 Vonderblock) en te Lubbeek (1647 Vondelbeeck). Het woord specke, spicke betekende in het Middelnederlands een uit rijshout, zand, zoden enz. opgeworpen dam, brug of weg in een moerassige streek (MNW). In Limburg en het Rijnland komt het woord veel voor in de betekenis van brug, nl. een vrij eenvoudige waterovergang, een primitief bruggetje van enkele ruwe stammen met plaggen of zoden bedekt, dat allereerst voor het vee diende (Molemans 1982, p. 217 en 589, nr. 1620). Ook in Oost-Brabant komt dit woord voor, o.a. als simplex te Schaffen (1759 Specken), in samenstellingen te Budingen (1603 Spikbeemd), Schaffen (1760 Molenspecken) en Geetbets (1770 Spickstraet). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afkortingen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. Register van plaatsnamenDit register verwijst naar de paragrafen. Samenstellingen die met een onderstreept grondwoord beginnen en er samen mee behandeld worden, zijn niet afzonderlijk opgenomen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leuven Frans Claes s.j. |
|