Naamkunde. Jaargang 19
(1987)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Planken wambuisAls U met Uw auto niet te hard over de Veluwe jakkert, zult U het bord op een gegeven ogenblik wel zien staan: ‘Planken Wambuis’. Het is de naam van een landgoed ten zuidoosten van Otterlo (Gld.) F 172, dat sinds enige jaren eigendom is van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland. De Naam Planken Wambuis en meer nog de variant Houten Wambuis is bepaald niet uniek in ons land. Vooral in Gelderland, maar ook in sommige andere provincies komen we hem op vele plaatsen tegen. Helaas beperkt zo'n ontmoeting zich soms slechts tot een vermelding op een kaart en dan is het vaak niet duidelijk met wat voor soort denotatum we te doen hebben: een huis, een herberg, een boerderij of een ander soort gebouw. Voor we ons over de betekenis van de naam Planken of Houten Wambuis buigen, wil ik eerst een rondgang door het materiaal maken. We beginnen in de provincie Gelderland.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Zoals gezegd vinden we deze namen ook in andere provincies.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Wambuis kon ook zonder adjectief voorkomen. We hebben dat al gezien bij nr. 3, het Wambuis te Zutfen. Verspreid over het land vinden we meer voorbeelden.
In drie gevallen vond ik Wambuis door het adjectief lang voorafgegaan.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Tenslotte wijs ik op het voorkomen in Limburg van de naam Vuilwammes.
Ook buiten onze grenzen ben ik een aantal keren op namen met Wambuis gestoten. Ik durf echter niets over de volledigheid van onderstaande opsomming te zeggen. De volgende namen vond ik in België.
Een spooklokalisering lijkt mij de wijknaam 1843, Wambuys, verre zuyd van de kerk, die De Flou in Adegem I 155 plaatst (De | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Flou 16 (1935) k. 1138). De Potter en Broeckaert geven deze naam niet in hun uitgebreide lijst van wijken en gehuchten van Adegem (De Potter en Broeckaert, IIe Reeks, Adegem, p. 2-3). Adegem en Eeklo grenzen aan elkaar. Het Eeklose Wambuis ligt in het uiterste zuidwesten van de gemeente, dus vrijwel op de grens met Adegem. Waarschijnlijk heeft de vermelding bij De Flou op hetzelfde denotatum betrekking.
Verder vond ik nog:
Kijken we naar wat er in de literatuur over het ontstaan van deze namen gezegd wordt, dan springt één verklaring er duidelijk uit. Het is die welke een verband legt met een gewoonte die kleermakers gehad zouden hebben om een houten wambuis als uithangbord te gebruiken (De Vries, Etym. Wb. s.v.)Ga naar voetnoot(2). Ik kwam een dergelijke uitleg onder andere tegen bij de nummers 15, 16, 32, 34 en 36. Hij gaat terug op de verklaring die Van Lennep en Ter Gouw in de vorige eeuw voor nr. 13, Houte Wambeys Steechje, voorgesteld hebben (Van Lennep en Ter Gouw [1888] p. 82; Ter Gouw (1896) p. 107). Zonder een bron te noemen zeggen zij dat er op de hoek van dat steegje een kleermaker gewoond zou hebben die als uithangteken een aan een staak hangende houten wambuis voerde. Te zeggen dat zij dit verzonnen hebben, klinkt misschien wat hard, maar ik geloof hun verhaal niet erg. Mijn ongeloof is gedeeltelijk naamkundig en gedeeltelijk reklametechnisch gefundeerd. Uit het verleden kennen we een grote hoeveelheid uithangtekens. De namen daarvan konden op de meest verschillende manieren gevormd zijn. Desondanks | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zou Houten Wambuis daartussen merkwaardig op zichzelf gestaan hebbenGa naar voetnoot(3). Andere combinaties met houten-, zoals *Houten Rok, *Houten Mantel, *Houten Hoed zijn namelijk niet te vinden. Van Lennep en Ter Gouw verwijzen verder naar het uithangteken Het Fluweelen Wambuis in de Gasthuisstraat in Amsterdam. Vanuit een kleermakersstandpunt is dat een naam die ik mij heel wat beter kan voorstellen, omdat de stofaanduiding hem duidelijk positieve connotaties geeft. Daarentegen lijkt het mij een vorm van anti-reklame als men in de naam van een uithangteken nog eens extra tot uitdrukking brengt dat het afgebeelde kledingstuk van hout gemaakt is. De firma Levi Strauss roemt in haar advertenties weliswaar de solide kwaliteit van haar spijkerbroeken, maar zij zegt heus niet dat ze zo hard zijn als een plank. Zolang er in de bronnen geen onomstotelijke bewijzen voor het tegendeel gevonden zijn, houd ik het er dan ook maar op dat Houten Wambuis als naam voor een uithangteken mij nogal onwaarschijnlijk voorkomt. Een wambuis zonder meer, afgebeeld als gevelsteen of uithangteken, is natuurlijk zeer wel mogelijk. Daaruit zou dan de huisnaam Het Wambuis kunnen voortkomen. Misschien is dit bij nr. 34, Het Wambuis te Maaseik, het geval geweest. Het ziet er naar uit dat de verklaring van het toponiem Houten Wambuis een probleem is waar geen kleermaker een mouw aan weet te passen. We moeten de oplossing dus in een andere richting zoeken. Dit kunnen we het beste doen door na te gaan tot welke denotatumcategorieën de verschillende Wambuis-toponiemen behoren. Het valt dan onmiddellijk op dat de horeca-sector zo ruim vertegenwoordigd is. De nummers 1, 3, 5, 15, 16, 20, 31 en 33 betreffen namen van café's en herbergen. Mogelijk is dit bij nr. 8 ook het geval geweest. Nr. 32 heeft al zeer snel een herberg-functie gekregen. Gezien hun ligging - op de hei, aan de rivier, aan de rand van de stad - moeten we ons bij deze gelegenheden geen drie-sterrenetablissementen voorstellen. Meer dan eenvoudige optrekjes met houten wanden zullen het aanvankelijk wel niet geweest zijn. Wat hun vorm betreft hebben ze waarschijnlijk niet zoveel verschild van die van een andere categorie, die onder de Wambuis-namen nogal wat vertegenwoordigers telt, de hut, respectievelijk de zeer eenvoudige boerenwoning. Ik reken hiertoe de nummers 2, 7, 11, 21, 25 | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
en 29. Mogelijk valt deze groep nog iets uit te breiden. Schönfeld wijdt in zijn ‘Veldnamen in Nederland’ een apart hoofdstuk aan ‘Benoeming naar een - al of niet sedert verdwenen - bouwsel’ (Schönfeld Vn., p. 153-157). Hij geeft daarin verschillende voorbeelden van stukken land die genoemd zijn naar aanwezige of verdwenen opstallen. Soms bestaat de naam eenvoudig uit de aanduiding van het bouwsel, soms ook vormt deze het bepalend element van een samenstelling. Het lijkt mij niet uitgesloten dat we bij de nummers 6 en 10, Houten Wambuis, 18, 19 en 22, Wambuis en 26, Lang Wambuis, met de eerste naamvormingsmogelijkheid te doen hebben. Nr. 24, Wamusland, zal een voorbeeld zijn van de tweede naamvormingsmogelijkheid. Gebrek aan informatie dwingt mij ertoe aan een aantal nummers de kwalifikatie ‘bouwsel van onbekende aard’ te geven. Dit is onder meer het geval bij de nummers 4, 12 en 28. In zekere zin geldt het ook voor nr. 9, het Holten Wambuis te Groningen, dat in de bronnen een huis of woning genoemd wordt, zonder dat ik daar het preciese karakter van heb kunnen achterhalen. Verder lijkt het mij dat ook de nummers 13 en 14 hun naam ontlenen aan een bouwsel dat met Houten Wambuis aangeduid werd. Nr. 13, Houte Wambeys Steechje, is een straatnaam. Straten werden in Amsterdam vaak genoemd naar huizen en gebouwen die er aan gelegen waren (Ter Gouw (1896) p. 84-97). Het betreffende steegje lag buiten de oudste omwalling van de stad. Mogelijk heeft daar in de fase van de prestedelijke bebouwing een Houten Wambuis geheten keet of herberg gestaan, die het motief voor de vorming van de naam van de steeg geweest is. Nr. 14, Solms of hout wambus bolwerk, is een combinatie van twee dubbelnamen. Als we de namen van de bolwerken op het ‘Plan der stadt Hulst’ met elkaar vergelijken, dan zien we dat er twee typen te onderscheiden zijn (K Hattinga, map 1). Het eerste type is de samenstelling van het grondwoord bolwerk met een bepalend element, gevormd door een vorstelijke of adelijke familienaam, b.v. Oranje Bolwerk, Nassau Bolwerk. Daarbij past de naam Solms bolwerk. Het andere type heeft als bepalend element een aanduiding voor een bouwsel dat op of bij het bolwerk staat, b.v. Galge Bolwerk, Oude Molen Bolwerk. Als Houten Wambuis de naam van een bouwsel op het betreffende bolwerk was, zou de naam Houte wambus bolwerk dus goed bij dit type aan kunnen sluiten. Solms of houte wambus bolwerk zou als dubbelnaamcombinatie dan | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
bovendien een parallel zijn van de eveneens in Hulst voorkomende naam Brederode of grootmolen Bolwerk. Een wambuis is van oorsprong een soort onderkleed dat door ridders onder het pantser gedragen werd. Later in de middeleeuwen verburgerlijkte het en vinden we het ook bij stedelingen in gebruik. In de loop van de tijd werd wambuis de aanduiding voor een bovenkledingstuk voor mannen dat het lichaam van hals tot middel bedekte. Tegelijkertijd daalde de sociale status ervan. Woord en buis werden meer en meer naar het platteland verdrongen, terwijl in de stad andere kledingstukken hun intrede deden (Miettinen (1962) p. 113-118). Het woord wambuis, mnl. wambaes, wambeis, wambeys, wambois, wammes, wambuus, gaat terug op ofra. wambais, afgeleid van mlat. wambasium ‘doorstikt onderkleed onder het pantser’. Tot zover zijn de etymologen het met elkaar eens. Over de etymologie van wambasium heerst echter onenigheid. Sommigen menen dat het woord samenhangt met germ. wamba ‘buik’, anderen leiden het af van gr. bambax ‘katoen’ (De Vries (1971) p. 815; FEW, s.v. wamba-; De Vries en De Tollenaere, s.v. wambuis). We hoeven ons hier met het probleem van de etymologie niet verder bezig te houden. Het woord wambuis en zijn varianten is niet alleen in het nederlands bekend, maar ook in het frans, duits en engels. Behalve als aanduiding voor een kledingstuk wordt het vaak ook in overdrachtelijke zin gebruikt voor ‘lichaam’. De toponymische toepassing van wambuis, die we hier bespreken, is echter kenmerkend voor het nederlands. Vrijwel alleen hier heeft het woord een speciale ontwikkeling tot architectonisch appellatief doorgemaakt. Het interessante daarbij is dat die ontwikkeling nog weer twee kanten uitgegaan is, namelijk een ‘burgerlijke’ en een ‘militaire’ richting. In het eerste geval is men het woord wambuis in overdrachtelijke zin onder meer gaan gebruiken voor een keet of een ander vrij eenvoudig bouwsel. Kwalitatief stond zo'n wambuis blijkbaar vaak iets boven een plaggenhut of een lemen hut. Het was dan ook dikwijls van houten wanden voorzien. Dit heeft tot de hypotactische verbindingen Houten Wambuis en Planken Wambuis geleid. Een dergelijke ontwikkeling is overigens niet uniek. Er zijn meer voorbeelden dat aanduidingen voor een kledingstuk metaforisch voor een bouwsel gebruikt zijn. Vóór 1953 stond er aan de Helseweg te Klundert (N. Br.) K 154 een huis, genaamd Het Planke-jak (De Overdraght (1986) nr. 2, p. 30). Een houden gebouwtje te Ruinen (Dr.) G 48, heette De Planken Duffel (Drenthe 32 (1961) p. 12). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De betekenis van wambuis als houten hut is op enkele plaatsen door de dialektwoordenboeken opgetekend. Op de Hoge Veluwe kende men een eeuw geleden wammes niet alleen als ‘buis’, maar ook als ‘planken hut’ (Zeger de Beyl (1882) p. 251). Zowel in het Waasland als in Antwerpen is wambuis opgetekend als ‘plaats die vroegere jaren voor kookhuis op de zeilschepen diende’ (Joos (1900) p. 730; Cornelissen en Vervliet, Aanhangsel (1906) p. 2146). Mogelijk heeft deze zelfde betekenis ten grondslag gelegen aan de naam van de walvisvaarder, 1661 't Houte Wambus van schipper Pieter Jansen Houtewambus van Middelie (Simon Thomas (1935) p. 69). Een houten wambuis kon ook een wel heel speciaal houten bouwsel aanduiden, namelijk een doodkist. In de citatenverzameling van het WNT te Leiden vond ik houten wambeys in deze betekenis onder andere bij Anna Bijns vermeld. Het is interessant op te merken dat Schönfeld in zijn eigen exemplaar van ‘Veldnamen in Nederland’ aangetekend heeft dat men te Otterlo, ter plaatse van nr. 1, meende dat planken wambuis ‘doodkist’ betekende. Als curiosa noem ik verder nog het houten wammes dat in het fries in overdrachtelijke zin voor ‘preekstoel’ gebruikt werd en het witte wambuis waarmee in dichterlijke taal de gevangenis aangeduid werd (Dijkstra III (1911) p. 403; Langendijk (1760) pp. 288, 301). Als we nog een keer naar de denotatumcategorieën kijken waarover de 38 Wambuis-namen verdeeld zijn, dan merken we dat de nummers 36 t/m 38 duidelijk van de rest afwijken. We hebben hier te maken met het houten wambuis in zijn militaire gedaante van ‘houten versterking’. De term werd kennlijk als synoniem voor redoute gebruikt, vgl. 1629, ronduijten ofte houten wombaijsen (Dagh-Register Batavia I, p. 395); 1724, reduiten of houte wambaysen (Valentijn II, 2 (1724) p. 238). Als verdedigingsvorm komen we houten wambuizen vooral in de overzeese gebiedsdelen tegen, waar zij zowel voor de bescherming van mensen als vee gebruikt werden (vgl. WNT VIII, kol. 2257). Tot nu toe heeft men meestal aangenomen dat Wambuis-toponiemen hun ontstaan te danken hebben aan houten uithangborden in de vorm van een wambuis. Nader onderzoek van deze toponiemen heeft het echter meer aannemelijk gemaakt dat de meeste daarvan hun oorsprong vinden in het overdrachtelijk gebruik van de term wambuis voor een ‘(houten) bouwsel’. Het omhullende, dat het kenmerk van het kledingstuk uitmaakt, is daarbij in bouwkundige zin gebruikt. Alleen bij de naam Vuilwammes, die we drie keer in Zuid Limburg tegenkomen, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vermoed ik dat we de verklaring in een andere richting moeten zoeken. Het woord vuilwammes was daar een term voor ‘veenachtig, moerassig, laaggelegen land’ en voor ‘vuilnis’ (Crompvoets (1981) p. 204; Endepols (1955) p. 487). Mogelijk heeft men het veen of het vuilnis als een soort bekledende laag gezien. Het appellatief vuilwammes kon natuurlijk altijd een propriale functie krijgen. Daarom lijkt het mij ook het meest waarschijnlijk dat de nummers 28 t/m 30 hun ontstaan aan een veldnaam te danken hebben. Het zal misschien opgevallen zijn, dat ik één naam tot nu toe niet besproken heb, hoewel die in de wambuis-discussie een belangrijke rol speelt. Dat betreft Wambas, de dubbelnaam van het vrijwel verdwenen dorp De Westen op Tessel. Zowel Karsten als Moerman veronderstellen dat we hier met een oorspronkelijke veldnaam *Wambuis te maken hebben. Deze zou zijn ontstaan te danken hebben aan het feit dat de opbrengst van het betreffende perceel bedoeld was voor een wambuis voor de plaatselijke pastoor. Moerman verwijst bovendien nog naar een oorkonde van bisschop Godfried van Utrecht uit 1176 waarin deze de opbrengst van een stuk land ‘voor een vuil wambuis van de koster te Deventer’ bestemde (Karsten (1950) p. 92; Karsten (1951) p. 133; Moerman (1954) p. 53; Moerman (1956) p. 260). Arme koster, we mogen hopen dat hij dat geld toch op zijn minst voor een schoon wambuis mocht gebruiken. Overigens spreekt de tekst in het geheel niet over een ‘wambuis’, wambasium, maar over een ‘versleten of vuil kleed’, veste attrita sive sordida (OBU nr. 489). Dat is ook niet verwonderlijk. Het wambuis is van militaire oorsprong en is pas later een burgerlijk kledingstuk geworden. In 1176 zal er zeker nog geen koster in de kerk van Deventer in rond hebben kunnen lopen. Als we de oude vormen van de naam Wambas bekijken, dan wordt het waarschijnlijker dat we hier met een latere volksetymologische aanpassing van een andere naam aan het appellatief wambuis te maken hebben.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Om de oorspronkelijke vorm van de naam terug te vinden, moeten we vooral op de vermeldingen op -ense uit 1356, 1363 en 1378 letten. De Cock heeft daar indertijd ook al op gewezen (De Cock (1956) p. 12). Hij veronderstelt - mijns inziens terecht - dat we hier met het resultaat van de friese assibilatie van het suffix -inge te doen hebben. Hij neemt dan ook aan dat Wambas teruggaat op de naam, 9e eeuw, copie 10e eeuw, copie einde 11e eeuw, UUemminge, die in het Goederenregister van de St. Maartenskerk te Utrecht voorkomt en die hij op Tessel lokaliseert (DB p. 340). De assibilatie van het suffix -ingja/-inge is bij meer hollandse toponiemen opgetreden, namelijk bij Kallensoog, Ter Lips en Keinse Gysseling (1962) pp. 14-15; Miedema (1980) pp. 207-212). Volgens Gysseling moet dit proces in de 11e-12e eeuw voltooid zijn. In die tijd moet UUemminge zich dus tot *Wemmense/Wammense ontwikkeld hebben. In een dergelijke geassibileerde vorm kon de -n- voor de -s verdwijnen. Voorbeelden daarvan vinden we bij Ter Lips < Lippinge en Katmis < Katmense. *Wemmense/Wammense werd op die manier tot *Wemmes/Wammes. Hiermee ging een volksetymologische aanpassing aan het appellatief wambuis gepaard, die ook voor de hyperkorrekte vormen met -mb- verantwoordelijk geweest is. Diezelfde aanpassing zal er ook voor gezorgd hebben dat er een lidwoord voor de naam geplaatst werd. Alleen Gysseling heeft zich over de etymologie van Uuemminge uitgelaten (Gysseling TW, p. 1060). Vragenderwijs noemt hij het een collectiefafleiding bij wamma- ‘slecht’ en veronderstelt dat de naam ‘slechte grond’ betekent. Dit lijkt mij minder waarschijnlijk. De stam wamma- heeft namelijk in de eerste plaats een abstracte betekenis ‘boos’, ‘akelig’ gehad (Torp (1909) p. 393; Jóhannesson (1956) p. 137). Een toponymische -ingja-afleiding van een dergelijk abstractum is niet zo aannemelijk. Zoals Gysseling zelf elders zegt, zijn de -ingja- namen in de kuststreken meestal van persoonsnamen afgeleid (Gysseling | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
(1959) p. 10). Ik denk dat dit ook bij UUemminge het geval is. De daarvoor in aanmerking komende naam is Wemmo, Wemme, een hypocoristische vorm van Wilhelm, die zowel in nederlands Friesland als in Ostfriesland bekend is (Winkler (1898) p. 493; Brons (1877) p. 82; De Vries (1952) pp. 195-196). Uit de oudste vermeldingen, b.v. 1395, Wammes seu Westende, kunnen we opmaken dat de dubbelnamigheid van Wambas en De Westen in ieder geval sinds het einde van de veertiende eeuw een feit is. Voor en tijdens die periode komt de naam De Westen echter ook nog afzonderlijk voor, b.v. 1357, de Westen (Van der Vlis (1975) p. 67); 1377, copie 1556, copie 1620, copie 1744, de Westkerspel (Privilegien Texel (1745) p. 7); 1414, copie 1556, copie 1620, copie 1744, den Kercsoekingen then Westen (Privilegien Texel (1745) p. 22). De bronnen geven geen aanwijzingen dat de ene naam de andere verdrongen heeft. Een dergelijke verdringing hoeft ook niet plaatsgevonden te hebben. Er kunnen twee naast elkaar gelegen lokaliteiten geweest zijn, UUemminge > Wambas en De Westen, waarvan de namen pas in de loop van de middeleeuwen door elkaar gebruikt zijn geworden. Een aanwijzing voor het bestaan van die twee verschillende plaatsen vinden we in de oudste polderindeling van Tessel. Deze bestond uit zes distrikten (Van der Vlis (1975) p. 53; Schoorl (1975) pp. 284-286). Het opvallende is nu dat De Westen, samen met een aantal andere polders, een eigen distrikt vormde, terwijl Wambas tot het polderdistrikt Den Hoorn hoorde. Als Wambas een nederzetting was waarvan de ouderdom tot de vroege middeleeuwen opklom, dan is het natuurlijk verleidelijk om dit ook voor De Westen te veronderstellen. Deze gedachte vindt steun in een vermelding in het Goederenregister van de St. Maartenskerk te Utrecht. Een van de bezittingen waarvan we mogen aannemen dat ze ergens in het noorden van Noord Holland of omgeving gelokaliseerd kunnen worden, vinden we vermeld als, 9e eeuw, copie 10e eeuw, copie einde 11e eeuw, In loca qui uocant beostan UUestanne XXV mansa (DB p. 340). Taalkundig lijkt er mij geen bezwaar tegen te bestaan in UUestanne de naam De Westen te zien. Hoe we de passage verder moeten interpreteren is iets waar ik niet zoveel raad mee weet. In ieder geval wijst de vermelding van vijfentwintig hoeven erop dat we hier met een plaats van enige importantie te doen hebben. Dat zou misschien ook verklaren waarom we later in | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De Westen de moederkerk van Tessel gesitueerd vinden (Muller (1921) p. 318)Ga naar voetnoot(4). Berichten uit het begin van de zestiende eeuw wijzen erop dat De Westen toen al sterk op weg was door overstuiving een ‘Wüstung’ te worden (Jansma (1960) pp. 125-126). Uit andere delen van Noord Holland weten we dat deze overstuivingen al eeuwen eerder een aanvang genomen hadden (Rentenaar (1977) pp. 361-376; Rentenaar (1978) pp. 332-353). Als we dit ook voor Tessel veronderstellen, dan mogen we aannemen dat de achteruitgang van de nederzettingen Wambas en De Westen al in de 12e-13e eeuw begonnen moet zijn. Bij Wüstungsprocessen zien we vaak een zekere ‘Ballung’ van de bewoning optreden. In dit geval zal dat rond de kerk van De Westen gebeurd zijn. De overgebleven bewoners van Wambas de De Westen zijn dus dichter op elkaar komen te zitten. Daardoor wordt het verklaarbaar waarom men deze nederzetting in de latere middeleeuwen nu eens met de ene, dan weer met de andere naam is gaan aanduiden.
Amsterdam Rob Rentenaar | |||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
|
|