Naamkunde. Jaargang 18
(1986)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 182]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De naam Melm benaderd vanuit historisch-geografisch standpuntIn de schriftelijke bronnen die betrekking hebben op West-Friesland stuit men herhaaldelijk op de naam Melm. Er bestaat geen eenstemmigheid over de betekenis van dit toponiem. Volgens sommigen is dit woord synoniem aan ‘stof’, ‘zand’, ‘droog zand’, ‘droge aarde’, ‘droge grond’ dan wel ‘droge stof van turf’Ga naar voetnoot(1). Karsten daarentegen is van mening dat het de betekenis had van ‘aangewassen of droog geraakte gronden’Ga naar voetnoot(2). Bij Schönfeld wordt dit toponiem in het geheel niet vermeldGa naar voetnoot(3). Gezien de verwarring over deze naam willen we trachten door middel van historisch-geografisch onderzoek meer duidelijkheid over de betekenis van het toponiem Melm te verkrijgen. De volgende vermeldingen werden door ons in de schriftelijke bronnen aangetroffenGa naar voetnoot(4):
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nadere lokalisering van deze Melm-namen leert het volgende (zie figuur 1)Ga naar voetnoot(20):
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoewel onze lokalisering van de meeste Melm-toponiemen niet erg nauwkeurig is, kunnen we nu toch twee belangrijke conclusies trekken. Ten eerste is het duidelijk dat de naam Melm op verschillende plaatsen voorkomt in West-Friesland. Daaruit volgt dat er eertijds een appellatief melm heeft bestaan. Ten tweede blijkt dat de door ons gelokaliseerde toponiemen zich alle dicht bij het water bevonden. De vermeldingen 1, 2 en 4 tot en met 14 hadden alle betrekking op landen die langs de oostelijke oever van de Heerhugowaard waren gelegen. Ook voor ‘dat Melmekiin’ (nr. 3 en 18) is een dergelijke ligging waarschijnlijk. De vermeldingen 15 en 19 hadden betrekking op een aan de Zuiderzee gelegen dijkvak, terwijl ‘die Melm’ bij Medemblik (nr. 16) eveneens dicht bij dit water moet hebben gelegen. Om deze conclusies op hun waarde te kunnen schatten, is het noodzakelijk dat we ons eerst een beeld vormen van het Westfriese landschap uit de tijd waarin de Melm-namen nog volop voorkwamen: de late middeleeuwen. Dit landschap zag er namelijk geheel anders uit dan het tegenwoordige. In die tijd was West-Friesland nog bedekt met een veenpakket. Over de dikte van dit veendek bestaat nog weinig duidelijkheid, maar ter bepaling van de gedachten schatten we die op 1,5 à 2 meterGa naar voetnoot(23). In het middeleeuwse veenlandschap van West-Friesland | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bevond zich een aantal binnenmeren, waarvan de Heerhugowaard de grootste omvang had. Als gevolg van de eroderende werking van het water kunnen meren in een veengebied zich voortdurend uitbreiden. De in figuur 2 afgebeelde kaart uit het begin van de zeventiende eeuw mag dan ook niet zonder meer teruggeprojecteerd worden op enig tijdstip in de late middeleeuwen. Toen moeten de meren kleiner zijn geweest. In het geval van de Heerhugowaard hebben we concrete aanwijzingen dat dit meer zich heeft vergroot ten koste van cultuurland en zelfs ook van nederzettingen. Op de kaart (figuur 2) vinden we namelijk zowel ten westen van Veenhuizen als ten westen van Hensbroek een rij eilandjes. Gezien de ligging in rijen en de oriëntatie van deze rijen ten opzichte van de verkaveling van het land rond de Heerhugowaard, vermoeden wij dat we hier te maken hebben met de voormalige huiserven van een tweetal nederzettingen. Dit zijn de restanten van een veel groter veengebied, dat door de Heerhugowaard was opgeruimd. Deze konden blijven bestaan omdat door bewoning ter plaatse het veen was samengeperst en met een ophogingslaag afgedekt. Daardoor waren deze huiserven beter bestand tegen de aantasting door het water. Er hebben zich destijds inderdaad huiserven in de Heerhugowaard bevonden. Dit menen we te mogen afleiden uit een post in de grafelijke rekeningen van 1343/44 en 1344/45: ‘Item Gheirbout Gheraerts zone van den werven ende thoghelant op den Waert’Ga naar voetnoot(24). De vergroting van de meren heeft men trachten te beteugelen door middel van dijken. Veelal bevonden zich vóór de dijken stroken buitendijks land (zie figuur 2). Dit land bleef als cultuurgrond in gebruik. De buitendijkse landen in de Heerhugowaard werden ‘de Waardgeerzen’ genoemdGa naar voetnoot(25). In de loop van de tijd namen deze landen door de slag van het water in omvang af. Laten we met dit beeld van het laat-middeleeuwse West-Friesland in het achterhoofd de locaties van de Melm-toponiemen nog eens | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bekijken. Het valt dan op dat de vermeldingen 1 tot en met 14 en 18 betrekking hadden op landen die niet alleen langs de oostoever van de Heerhugowaard lagenGa naar voetnoot(26), maar die bovendien in de meeste gevallen met zekerheid buitendijks waren gelegen. Voor 6 van de 15 bedoelde Melm-vermeldingen staat een dergelijke ligging weliswaar niet absoluut vast, maar is toch wel zeer waarschijnlijk. Dit doet de vraag rijzen of de naam Melm niet in verband moet worden gebracht met de door ons veronderstelde voormalige nederzetting in die buurt. Nader onderzoek moet duidelijk maken of de Melm-vermeldingen teruggaan op de oude naam van de verdwenen nederzetting. Verschillende argumenten pleiten vóór die veronderstelling, maar er is ook een belangrijk argument tegen. Bekijken we eerst de argumenten vóór. In de eerste plaats is de kans groot dat de nederzetting niet al te lang vóór het einde van de dertiende eeuw in de Heerhugowaard ten onder is gegaan. Wij maken dit op uit het feit dat ‘die Melme ende die Leye’ in 1320 nog niet bij de aangrenzende bannen was getrokken, terwijl vanaf 1354 de verschillende ‘Melmen’ in de Heerhugowaard onderdeel van de belendende bannen blijken te zijn. Deze veronderstelling sluit goed aan bij de mening van Gottschalk, die aanneemt dat de Heerhugowaard tijdens de stormvloed van 1170 is ontstaan en dat dit meer zich naderhand tijdens stormvloeden steeds verder heeft uitgebreidGa naar voetnoot(27). Dit betekent dat in de veertiende eeuw de herinnering aan de nederzetting waarschijnlijk nog niet geheel vervaagd was. Het is daarom niet onmogelijk dat de oude naam van de verdwenen nederzetting weerspiegeld wordt in de grote concentratie van Melmnamen langs de oostrand van de Heerhugowaard. In de tweede plaats moet er op gewezen worden dat in een zeventiendeeeuwse kopieGa naar voetnoot(28) van de oorkonde van 1326 ‘dat Melmekiin’ is veranderd in ‘dat Molentjen’. Duidt dit er wellicht op dat al in de zeventiende eeuw de betekenis van het toponiem Melm onduidelijk was geworden? Zo ja, dan zou dat inhouden dat dit toponiem in relatie heeft gestaan met een landschappelijke verschijningsvorm die al ver voor de zeventiende eeuw | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was verdwenen of zijn betekenis had verloren. De verdwenen nederzetting is daarvoor dan een goede kandidaat. Tenslotte behoeft het feit dat twee of drie Melm-namen (de nummers 15/19, 16 en eventueel 17) ver van de oostrand van de Heerhugowaard verwijderd waren, niet meteen te worden beschouwd als een argument tegen een eventuele relatie tussen de verdronken nederzetting en de Melm-namen. De twee Melm-toponiemen, waarvan we weten dat ze niet in de Heerhugowaard gelokaliseerd moeten worden, bevonden zich beide in het noorden, op of bij de Westfriese omringdijk. Ze kunnen daarom wellicht via een onderhoudsverplichting voor deze dijk met de verdwenen nederzetting in verband hebben gestaan. Het argument dat tegen de bovengenoemde relatie pleit, is dat er ook Melm-toponiemen in de Berkmeer aanwezig waren. Deze hadden betrekking op land dat eertijds tot Opmeer moet hebben behoordGa naar voetnoot(29). Een verband van deze Melm-toponiemen met de verdwenen nederzetting ligt dus niet voor de hand. Al met al roepen de aanwijzingen voor een eventuele relatie tussen de Melm-toponiemen en de door ons veronderstelde voormalige nederzetting in de Heerhugowaard toch wel enige vragen op. Wellicht verdient daarom een meer algemene omschrijving van de betekenis van het appellatief dat aan het toponiem Melm ten grondslag ligt de voorkeur, te weten: buitendijks gelegen land. We hebben al gezien dat de Melmnamen ten oosten van de Heerhugowaard zich óf zeker óf zeer waarschijnlijk buitendijks bevonden. Maar hoe zit dat met de vier andere vermeldingen? Over de ligging van ‘die Melm’ bij Medemblik in 1564 kan niets met zekerheid worden gezegd. Maar aangezien Medemblik aan het water ligt, is het best mogelijk dat ‘die Melm’ buitendijks was gelegen, te meer daar uit een kaart van 1529 blijkt dat er zich indertijd in de omgeving van Medemblik nog land buiten de Westfriese omringdijk heeft bevondenGa naar voetnoot(30). De drie andere vermeldingen betroffen een dijkvak. Voor de dijk die in 1564 ‘Mellem’ werd genoemd, bevond zich volgens de kaart van 1529 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eveneens buitendijks landGa naar voetnoot(31). En daar deze dijk in 1637 niet als ‘Mellem’, maar als ‘Melmdijk’ werd aangeduid, is het zeer wel mogelijk dat de naam Melm oorspronkelijk betrekking had op het voor de dijk liggende land en naderhand op de dijk is overgegaan. Hetzelfde is voorstelbaar in het geval van de ons verder onbekende ‘Melmdijck’ uit 1564. Gezien de situering van de Westfriese Melm-namen heeft het er dus alle schijn van dat het toponiem ‘Melm’ teruggaat op een appellatief melm dat in de late middeleeuwen en misschien nog enige tijd daarna ‘buitendijks land’ betekende. Echter, alvorens hiertoe kan worden besloten, moeten we eerst nog bekijken of deze verklaring ook voor alle andere bekende Melm-namen mogelijk is. In de literatuur kwamen we de volgende vermeldingen tegenGa naar voetnoot(32):
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ‘Melmen’ bij Opmeer was het al besproken land dat op het einde van de veertiende eeuw ‘den Melm ende die Hoern’ heette. Ook hier dus een buitendijkse ligging. Hetzelfde geldt blijkens de omschrijving voor ‘het Mullem’ bij Enkhuizen, maar ook voor ‘de Melm’ bij KampenGa naar voetnoot(44). De twee Melm-toponiemen bij Soest bevonden zich aan de rivier de Eem. Het ‘Melmmoor’ bij Papenburg lag eveneens aan een rivier, in dit geval de Eems. Een oorspronkelijke ligging buiten de rivierdijken is in deze drie gevallen daarom zeker niet uit te sluiten. Tot zover lijkt de zojuist genoemde verklaring voor de betekenis van het appellatief melm aardig te kloppen. Maar dit wordt anders als we de locaties van de vermeldingen 7 tot en met 12 bezien. De ‘Melme’ bij Ter Apel lag weliswaar aan een riviertje (de Ruiten Aa), doch dit was niet bedijkt, zodat we hier toch moeilijk van buitendijks land kunnen spreken. Voor de andere vermeldingen is dit nog duidelijker; een buitendijkse ligging komt niet in aanmerking. Er dient dus opnieuw naar een andere verklaring voor het toponiem Melm te worden omgezien. Bekijken we daartoe alle opgesomde vermeldingen nog eens. De Melm-namen blijken zich dan in zeer verschillende landschappen te bevinden. Enerzijds komen ze voor in - al dan niet voormalige - veengebieden, anderzijds ook op de zandgronden. Tot deze laatste categorie behoren de twee ‘Melmen’ op de enken van Wageningen en de ‘Melm’ bij Apeldoorn. Op het eerste gezicht lijkt dus de bodemgesteldheid bij de benoeming geen rol te hebben gespeeld. We moeten hier evenwel oppassen. In het verleden waren namelijk wat nu de lagere zandgronden en de laagten in de hogere zandgronden zijn, met veen overdektGa naar voetnoot(45). En voor geen enkele locatie van de Melmnamen waar tegenwoordig zand aan het oppervlak ligt, is een veenbedekking op het moment van benoeming uit te sluiten. Het is dus zeer goed mogelijk dat alleen bepaalde plaatsen in het veen - en niet op andere grondsoorten - eertijds de naam Melm hebben gekregen. Gezien de informatie betreffende de Westfriese ‘Melmen’ ligt een benoeming naar kenmerken als grootte, vorm, begroeiing of grondgebruik niet voor de hand. Een gemeenschappelijke karakteristiek van de in de bronnen en literatuur aangeduide locaties lijkt te zijn: droge | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plek temidden van een vochtige omgeving. Bij de buitendijkse gronden gaat het om de tegenstelling land-water, bij de overige vermeldingen om de tegenstelling droge-vochtige grond. De meest waarschijnlijke betekenis van het toponiem Melm is ons inziens derhalve ‘droge grond’, waarbij het, zoals gezegd, niet ondenkbaar is dat aan ‘grond’ de engere betekenis van ‘veenland’ dient te worden gegevenGa naar voetnoot(46). In het begin van dit artikel is deze naamsverklaring al genoemd als één van de mogelijkheden. Als kanttekening hierbij kan nog worden vermeld dat in West-Friesland het woord melm vooral werd gebruikt als aanduiding voor gronden die buitendijks waren gelegen. Niet alle vragen rondom het toponiem Melm zijn hiermee nu opgelost. Zo dient nog definitief te worden uitgemaakt of deze naam eertijds inderdaad uitsluitend aan stukken veenland werd gegeven. Ook is het nog de vraag in welke periode deze naam aan droge gronden werd gegeven. In het bestek van dit artikel is het echter niet mogelijk om op dit soort vragen antwoord te geven. Hier ligt nog een taak die de samenwerking van historisch-geografen en naamkundigen vereist.
Amsterdam W.A. Ligtendag J.J.J.M. Beenakker | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Figuur 1. Fragment van de Topographische en Militaire Kaart van het Koningrijk der Nederlanden op de schaal van 1:50.000, blad 19 (Alkmaar), verkend in 1858, uitgave 1864 (facsimile herdruk 1973, verkleind).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Figuur 2. Kaart van Noord-Holland van de Zijpe tot Zaandam en van Egmond op den Hoef tot Hoorn met aanwijzing in kleuren van de contributie die zij schuldig zijn [in de omslag van het Hoogheemraadschap der Uitwaterende Sluizen in Kennemerland en West-Friesland], door Gerrit Dirksz. Langendijk, 1603; gekopieerd door Floris Jacobsz. in mei 1607. Het noorden boven. A.R.A., Kaartenverzameling Hingman, nr. 2513.
|
|