Naamkunde. Jaargang 18
(1986)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| |||||
Karakterisering en beschrijving via persoonsnamenIn een recent artikel over ‘De invloed van persoonsnamen op woordenschat en woordvorming’Ga naar voetnoot(1) heeft K. Roelandts niet alleen een overzichtelijke synthese van het appellatief gebruik van persoonsnamen gegeven, maar tevens een uitgebreid aantal voorbeelden uit verschillende taalgebieden en kulturen grondig onderzocht. Ons baserend op de erg waardevolle typologie, door Roelandts uitgewerkt in voornoemd artikel, kunnen we de volgende types van klasseveranderingGa naar voetnoot(2) - gepaard met een verandering in referentiële kapaciteitGa naar voetnoot(3) - van eigennamen naar appellativa onderscheiden: | |||||
1. Persoonsnamen als karakteriserende soortnamen.1.1. Hier dienen eerst de via een of andere ‘kontiguïteitsrelatie’Ga naar voetnoot(4) met een ding verbonden eigennamen vermeld te worden. Onder kontiguïteitsrelatie versta ik b.v. de relatie tussen uitvinder (of ontdekker/maker) en de ‘nieuwe’ kulturele of wetenschappelijke entiteit, b.v. calepino < (Ambrogio da) CalepinoGa naar voetnoot(5). In sommige gevallen is deze relatie vrij indirect, b.v. een Vergilius, als aanduiding van een (al of niet autograaf) manuskript, of van een tekst (of het ganse oeuvre) van deze Romeinse literator. In nog andere gevallen is deze relatie | |||||
[pagina 160]
| |||||
gebaseerd op een konnotatie, b.v. bij de woorden ‘een Rubens’, voor een bier dat zou moeten smaken als het (Brabantse) bier uit de Gouden Eeuw, of ‘een Voltaire’, voor een (type van) zetel dat in de Franse XVIIIe-eeuwse salons vaak voorkwam. Een ander bekend voorbeeld is de benaming Donatus/Donat/Donait/Donoit gegeven aan vele middeleeuwse grammatika-handboeken, die gebaseerd zijn op de Ars minor en/of Ars maior van de Romeinse grammatikus Aelius DonatusGa naar voetnoot(6). Binnen deze kategorie kunnen ook voornamen geplaatst worden, zoals b.v. de door RoelandtsGa naar voetnoot(7) vermelde gevallen bobby (<Robert Peel), teddy boy/ted(dy) (<Edward VII).
1.2. In een tweede groep dienen de door een ‘similariteitsrelatie’ met een zaak, instelling en vaak eigenschap verbonden eigennamen vermeld te worden. Onder ‘similariteitsrelatie’ verstaan we de relatie van vergelijking of van partiële identiteit (X is een y zoals Y er één was, of: X is evenals Y een instantie van ‘y-heid’)Ga naar voetnoot(8). Zo kan men iemand een Cresus (zo rijk als...), een Methusalem (zo oud als...), of een Job (zo arm als...) noemen; of, op grond van andere eigenschappen, een Hercule(s), een Judas, een Quisling, enz. Belangrijk is hierbij dat de eigennaam van de persoon op wie de nieuw ontstane soortnaam teruggaat als paradigma fungeert voor de personen op wie de soortnaam toepasbaar wordtGa naar voetnoot(9). Dit paradigmatisch fungeren is gebaseerd op een overeenkomst in kenmerken, die het prototype van de klasse en de verschillende realisaties (tokens) ervan voldoende karakteriseren (vergelijk met het fonologische symbool dat voor een klasse van klanken staat, die op voldoende wijze gekarakteriseerd worden als behorende tot het foneem in kwestie). Natuurlijk is het zo dat niet alle gebruikers van deze soortnamen zich bewust zijn van de oorsprong ervan. Dit is echter een probleem dat buiten de grenzen van de taalkundige beschrijving, strikt geïnterpreteerd, valt. Als voorlopige konklusie is het interessant te wijzen op de asymmetrie tussen de appellativering via een kontiguïteitsrelatie en die via een | |||||
[pagina 161]
| |||||
similariteitsrelatie: de laatste veronderstelt steeds een benoeming van een type of soort van individuën - de similariteit geldt binnen een klasse van elementen die alle het semantische kenmerk [+ Persoon] hebben -; bij appellativering via een kontiguïteitsrelatie wordt deze beperking precies doorbroken. | |||||
2. Persoonsnamen als aspektuele beschrijvingsnamen.Onder beschrijvingsnamen verstaan we deskriptieve termen die persoonsaanduidend zijn, maar de persoon niet zozeer identificeren als een specimen van een kategorie (klasse/paradigma), maar slechts één trek uit het (meestal uitwendig) gedrag of uit het voorkomen van een individu lichten. Een belangrijk verschil tussen de als beschrijvingsnamen gebruikte persoonsnamen en de als karakteriserende soortnamen gebruikte persoonsnamen is dat de eerste niet teruggaan op een referentieel gebruikte eigennaamGa naar voetnoot(10), terwijl het tweede type in oorsprong een unieke referent (hoe weinig we hier ook over weten) veronderstelt. Met andere woorden, bij het type van de als karakteriserende soortnaam gebruikte eigennaam kan men een kausale theorieGa naar voetnoot(11) gebruiken om op te klimmen naar de associatie (via kontiguïteit) tussen een persoon X en een type waarvoor hij als paradigma (of ‘eerste voorbeeld’) fungeert. Bij een als beschrijvingsnaam funktionerende persoonsnaam stelt zich de vraag niet naar de identiteit van het prototype. Vandaar twee opvallende kenmerken van dit type:
Voorbeelden hiervan zijn jan, piet, hannes, tist, tone, trees, trienGa naar voetnoot(12). Voor de naam Jan heeft Roelandts reeds een flink aantal deskriptieve gebruiken genoteerd: Jan Kritiek, Jan Krediet, Jan Perfekt, Jan Vlegel, | |||||
[pagina 162]
| |||||
Jantje de Vriezeman, enz. Hieraan kan men toevoegen Jan(neke) Soep (iemand die graag soep eet), Jan Pap (iemand die graag pap eet), vaak gebruikt in familiale kontekst. Verder zijn er de uitdrukkingen boven jan zijn, uit jan zijn, de grote jan uithangen, om van minder decente met ne jan... maar te zwijgen. Interessante uitdrukkingen met andere persoonsnamen, die ik uit het Brabants licht, zijn: zich piet houden, piet zitten, hij is maar pietekes vandaag, hij zit daar maar pietekes, van stomme pie komen (zich onwetend houden, uit de lucht komen vallen) en het alliteratieve (ne) Pikke van pas (aanduiding van de (fiktieve) geschikte huwelijkspartner voor een ongetrouwd meisje: ‘Ze zal nog wel trouwen, als ze haar Pikke van pas vindt’; ‘Pikke van pas is nog niet geweest’)Ga naar voetnoot(13). Het gebruik van een aantal voornamen als beschrijvingsnamen en hun gebruik in beschrijvende uitdrukkingen moet verklaard worden in funktie van de zeer hoge frekwentie en enorme populariteit van deze voornamen: ‘Een naam die door een ongewoon grote verscheidenheid van personen wordt gedragen is als een woord met uitzonderlijk veel betekenissen dat lijkt te dienen om zowat iedereen aan te duiden en dus bruikbaar is om overdrachtelijk alles en nog wat te noemen. De toepasselijkheid op zo'n verscheidenheid van personen wordt overgedragen op een even uitzonderlijke verscheidenheid van types, dieren, planten, zaken, toestanden en andere abstracta’Ga naar voetnoot(14). Een populaire voornaam fungeert als een soort vaag determinatief (cf. determinatieven als ‘vis’, ‘hout’, ‘steen’, ‘stad’, ‘land’, enz. in het Sumerisch en in het Akkadisch), dat niet alleen personen maar ook zakenGa naar voetnoot(15) kan aanduiden (een omgekeerd verschijnsel is ding → dinges, voor een niet met naam genoemde persoon). Twee taalkundige feiten wijzen trouwens duidelijk in de richting van een ‘verdinglichend’ gebruik van persoonsnamen als deskriptieve termen:
| |||||
[pagina 163]
| |||||
De twee hierboven onderscheiden types zijn funktioneel duidelijk verschillend: de als karakteriserende soortnamen gebruikte persoonsnamen zijn etiketten die op een bepaalde klasse van ‘elementen’ (personen, zaken,...) geplakt worden; daarentegen duiden de als beschrijvingsnamen gebruikte persoonsnamen een appreciatie vanwege de spreker aan, appreciatie die betrekking heeft op een (uitwendig) kenmerk van een persoon, en - in veel beperktere mate - van een zaakGa naar voetnoot(16).
Leuven P. Swiggers Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek |
|