| |
| |
| |
Eusseltoponiemen in de streek van Diest
In deze bijdrage wil ik de studie van W.J.J. Pijnenburg (1976) over eeuwsel, met zijn vele varianten, toetsen aan mijn gegevens over dit woord in de streek van Diest. Pijnenburg noemt, beknopt samengevat, eeuwsel een meestal droge zomervoederweide voor vee, gewoonlijk in privaat bezit en daarom omheind. Vanaf de 18de eeuw ging het woord ook andere soorten gras- en zelfs bouwland aanduiden. Eeuwsel of eussel was frequent in Belgisch-Brabant en aangrenzend Belgisch-Limburg, verspreid in Antwerpen en oostelijk Noord-Brabant. De synoniemen etting en etsel kwamen in Vlaanderen en eeuwte in Belgisch-Limburg voor.
Voor mijn overzicht van eusseltoponiemen heb ik, zoals vroeger voor dat van driestoponiemen (Claes 1984), hoofdzakelijk gebruik gemaakt van mijn toponymisch materiaal over de vroegere heerlijkheden Webbekom en Kaggevinne, die de huidige dorpen Webbekom, Assent, Kaggevinne, Schaffen en Molenstede omvatten, van dat van mijn vader, H. Claes, over Bekkevoort, en van de verhandelingen van G. Degeling (1927) over Diest en F. Cleeremans (1928) over Halen en Loksbergen. Occasioneel heb ik verder nog enige eusselnamen uit Deurne (J. Lindemans 1946, 95) en Zelem (Moors 1952, 325-326) gevonden. Zo heb ik in totaal 131 zulke namen uit de streek van Diest verzameld.
Deze 131 toponiemen zijn als volgt over de elf vermelde plaatsen verspreid:
Schaffen |
65 |
Molenstede |
16 |
Halen |
12 |
Bekkevoort |
10 |
Deurne |
8 |
Kaggevinne |
6 |
Loksbergen |
4 |
Webbekom |
4 |
Assent |
3 |
Zelem |
1 |
Diest |
0 |
niet juist gelokaliseerd |
2 |
Hierbij valt op dat Schaffen alleen al ongeveer zoveel eusselnamen heeft als de tien andere plaatsen samen. Als we er rekening mee houden dat ook Molenstede betrekkelijk veel eusselnamen heeft en dat ik voor Deurne en Zelem slechts op occasionele vermeldingen steun, blijken deze vier Kempense dorpen merkelijk meer eusselnamen te hebben dan de zes Hagelandse dorpen. Op dezelfde wijze heb ik vroeger vastgesteld
| |
| |
dat de Kempense dorpen Schaffen en Molenstede veel meer driesnamen hebben dan de Hagelandse dorpen in de nabijheid van Diest (Claes 1984). Eigenaardig is ook dat de stad Diest geen enkele eusselnaam heeft.
| |
1. Chronologisch overzicht
Een rangschikking van de 131 eusselnamen naar de oudste vermelding van elk toponiem levert het volgende resultaat op:
14de eeuw |
2 |
15de |
16 |
16de eeuw |
56 |
17de |
31 |
18de eeuw |
23 |
19de |
3 |
Om na te gaan of het grotere aantal eusselnamen in de Kempense dorpen ook op een andere periodisering zou kunnen wijzen dan de namen in de Hagelandse dorpen, heb ik een afzonderlijk chronologisch overzicht gemaakt voor elk van beide groepen:
Hageland |
Kempen |
14de eeuw |
- |
2 |
15de |
14 |
2 |
16de |
17 |
39 |
17de |
6 |
25 |
18de |
2 |
21 |
19de |
1 |
2 |
Hierbij valt op dat de meeste Hagelandse eusselnamen uit de 15de en 16de eeuw dateren, maar dat er nog heel wat Kempense in de 17de en 18de eeuw voor het eerst opgetekend werden. De drie Hagelandse namen uit de 18de en 19de eeuw komen uit Bekkevoort, waarvoor ik geen volledige gegevens heb, zodat deze namen ook wel ouder kunnen zijn.
De twee 14de-eeuwse toponiemen zijn sporclaer eeussel, ca. 1350 zonder enige uitleg in een Diesterse cijnsrol vermeld (DLC 7), vermoedelijk een perceel gelegen te Schaffen bij het Sporkelaar (deze laatste naam heb ik van 1370 tot 1774 vermeld gevonden, met behalve eussel ook beemd, broek en heide), en Coenraerts eusel, in 1375 een beemd genoemd, gelegen te Zelem tegen de Demer (Moors 1952, 325-326).
In de 14de eeuw heb ik ook heel wat vermeldingen van eussel als soortnaam gevonden. In de oudste, uit 1338, wordt er gesproken over ‘Drie bunre winnens lants... in lande so in drogen eusselen, die
| |
| |
gelegen siin te Tuiueldonc’ (DLO 1, 14-11-38). Twijfeldonk heb ik van 1253 tot 1878 vermeld gevonden als een nederzetting met eussel, beemd en akkerland onder Molenstede tegen de Zwartebeek vlak bij de grens met Diest. Verder wordt er o.a. in 1364 ‘een stucke beemdts ocht Eewsels’ vermeld, ook onder Molenstede (LPh XVI 106), in 1382 een ‘houe metten eeusele, palend aan ‘den nuwen grecht’ te Diest (DLS 5, 18-4-82) en in 1379 een ‘eusel art crauwels’ te Webbekom (DHG 1889, 32), later een keer Crauwelseusel, maar meestal Crauwelsbeemd en soms ook Crauwelsbroek genoemd.
In de 15de eeuw vallen enige vermeldingen van ‘droge eusselen’ op, in 1406 te Struikt onder Assent, in 1412 op het Nedermolenveld onder Webbekom vlak bij Diest en in 1456 te Liebroek onder Webbekom. Als toponiem komt Droogeusel ook twee keer voor: in 1420 is er te Webbekom sprake ‘van enen eusele geheiten tdroeghe eusel’ (DHG 1869, 61vo) en in 1464 te Molenstede van ‘drie bonre lants soe in lant ende drieschen, ghenoempt droeghe euselen, liggende tot Twiveldonck’ (DLHG 36). Deze laatste tekst slaat blijkbaar op hetzelfde perceel als de tekst van 1338. Naast ‘droge eussels’ zijn er in deze periode echter ook andere die moerassig weiland zijn. Voor mijn geboortedorp Webbekom kan ik dit het best beoordelen omdat ik er de bodemgesteldheid goed ken. Daar behoren in 1407 en 1420 zeven bunder eeusels toe aan de abdij Sint-Bernardsdal (DHG 1866, 48vo en 1869, 81): dit zijn natte weiden die afwisselend Monniksbroek, Hendrik-Wittenbroekske en Sint-Bernardsbroekske genoemd worden. In dezelfde buurt wordt in 1459 (kop. 1686) gesproken over ‘een stucke broecx oft eussels’ (BS 6607, 59/1, 1vo). Andere natte weiden zijn in 1431 ‘dat sophien bloc ij boender eeusels’ (D 798, 286vo), een perceel dat later ook Sofieënblok, Sofieënbroek en Solvijnsbroek genoemd wordt, en in 1470 ‘een groot stuc eeussels... geheten de grote ganslake met eenen cleynen stucke eeussels geheten de cleyne ganslake’ (DLS 10), moerassige weiden tussen Webbekom en Diest, nu als een deel van het Webbekoms Broek beschouwd.
Vanaf de 16de eeuw worden de vermeldingen van eussel als soortnaam zeldzamer, vooral in de Hagelandse dorpen. Toch heb ik nog in 1770 te Webbekom gevonden dat de pastoor de novalia (tienden op later in cultuur gebrachte grond) had op 10 bunder, ‘meer oft min volgens de eussels opgeackert worden’. Hier blijkt het wel over akkerland te gaan. In de tweede helft van de 18de eeuw heb ik de soortnaam eussel in de Kempense dorpen nog meer gevonden, o.a.
| |
| |
te Molenstede in 1754 ‘een plecke schaveij oft eurssel, genaempt het Honinckx eursel’ (BS 368, 121vo) en te Schaffen in 1760 ‘een boinder eurssel oft heijweijde, genaemt de viereurssels’ (BS 369, 204), in 1769 ‘een parcheel eussels aende schans genaemt het wiggersbroeck’ (BS 370, 180vo) en tenslotte in 1781 ‘een eussel groot een boinder genaemt het schans eussel’ (BS 375, 63vo).
| |
2. Verschillende vormen
Evenals Pijnenburg heb ik een groot aantal varianten en schrijfwijzen van het woord eussel gevonden. Naar de oudste vindplaats gerangschikt zijn het de volgende vormen: 1338 eussel, 1345 eeusel, ca. 1350 eeussel, 1364 eewsel, 1375 eusel, 1516 euzel, 1517 eeuzel, 1577 auselt, 1639 eijssel, 1640 eeuwsel, 1648 eerssel en aussel, 1651 eurssel, 1652 eursel en eurzel, 1654 eeurssel, 1665 ersel, ezel en esel, 1700 ijsel, 1714 eersel, 1737 eijsel en 1795 ijssel.
De frequentie van de verschillende varianten, op 300 vermeldingen tot 1800, is als volgt: eussel 112, eusel 91, eeusel 24, eurssel 23, eeussel 10, eursel 6, eerssel 5, aussel 4, euzel en eersel 3, eewsel, esel, ijsel, ijssel, eijssel, ersel en eeurssel 2, eeuwsel, eeuzel, ezel, eijsel, auselt en eurzel 1.
Hier zien we dat de vormen met eu frequenter zijn dan die met eeu(w) en die met ss frequenter dan die met s. De toch vrij grote frequentie van deze laatste kan, samen met de vormen met z, erop wijzen dat de uitspraak met z bestaan heeft naast die met s, in tegenstelling met wat Pijnenburg schrijft (1976, 15). Ontronde vormen met ei/ij en ee komen sinds het midden van de 17de eeuw sporadisch voor. De vormen met au komen alleen in Bekkevoort voor en kunnen een samentrekking zijn van oud eussel. In inkomstenregisters van de Commanderij van de Teutoonse Orde aldaar is er in de 16de eeuw immers herhaaldelijk sprake van leengoederen opt oud(e) eussel in het gehucht Robbesrode (BKe 1601, 16402), waar in 1760 soortgelijke registers spreken over den Aussel beempt, op daussel(e) en op douden aussel (BKe 16415, 42, 50, 52 en 55). Vanaf het midden van de 17de eeuw staan vormen met en zonder r soms willekeurig naast elkaar, bijv. in 1665 heijnckens eusel (DN 464, 9-2-65), hijnckens esel, heynkens ersel (ibid., kaartje). Vormen met r heb ik merkelijk vroeger gevonden dan Pijnenburg. Deze zegt dat de vorm eersel te Deurne-bij-Diest ‘reeds 1714 en 1747’ voorkomt (1976, 39). Te Bekkevoort heb ik echter al
| |
| |
in 1648 ‘sekere eerssels’ als soortnaam gevonden (DN 322, 14-10-48) en te Schaffen in 1651 ‘1½ sill eurssels’ als soortnaam (DN 532, 30-10-51) en koeijeerssel als toponiem (DN 320, 29-3-51).
Volgens mijn gegevens is het geslacht van eussel altijd onzijdig, wanneer het duidelijk aangegeven wordt, bijv, 1379 1. eusel dat, 1420 tdroeghe eusel, 1490 tgroot eeusel, 1516 theyeusel, ca. 1560 dat oude eussel, 1628 het roteussel en ca. 1740 t'Rouw Eussel. Een enkel twijfelgeval zou kunnen zijn 1456 een droeghe eeusel. Vormen als 1442 dborren eusel en dlischeeusel, 1473 doude eusel, 1511 dlanck eusel, 1516 dmiddelste eusel en 1546 Deusel hebben een d die via t uit het onzijdige dat ontstaan is (Van Loey I § 31, Opm. 1). Zoals Pijnenburg zegt (1976, 12) is eussel dus vrijwel altijd onzijdig. De meervoudsvorm gaat in de oudste gevallen op -e(n) uit, later op -s, bijv. 1338 in drogen eusselen, 1464 droeghe euselen, 1470 eeussele, 1515 twee eeusels, 1648 sekere eerssels en op d'aussels en 1749 de twee eurssels.
| |
3. Omschrijvingen en synoniemen
Bij het chronologisch overzicht heb ik al enige voorbeelden gegeven waarin eussels ‘droog’ genoemd worden, of omschreven als ‘lant ende drieschen’, of waarin gesproken wordt over ‘beemdts ocht Eewsels’ of ‘broecx oft eussels’. Ik heb nu samengebracht hoe eusseltoponiemen in mijn materiaal omschreven worden en welke synoniemen er voor eussel gebruikt worden. Omdat sinds de 17de eeuw de eigenlijke betekenis van eussel verdwijnt (Pijnenburg 1976, 20), heb ik hierbij een onderscheid gemaakt tussen vermeldingen voor en na 1650.
tot 1650 |
na 1650 |
beemd |
21 |
beemd |
7 |
bos |
11 |
weide |
7 |
broek |
9 |
bos |
3 |
land |
3 |
broek |
2 |
dries |
1 |
schavei |
2 |
droog eussel |
1 |
heide |
1 |
boomgaard |
1 |
heiwei |
1 |
vredebeemd |
1 |
hooibroek |
1 |
vroente |
1 |
vijver |
1 |
Opvallend is het grote aantal gelijkstellingen van eussel met beemd, dat oorspronkelijk gemeentelijk hooiland betekende (Gysseling 1981,
| |
| |
75), alsook het aantal keren dat een eussel bos of broek, moerassige weide, is. Verder merk ik op dat land in de streek van Diest vrijwel altijd ‘akkerland’ betekent en dries ‘onvruchtbare en onbewerkte grond’, later vaak ‘een perceel onbewerkte grond bij een hoeve’ (Claes 1984, 56). Vredebeemd is volgens het WNT (bij de samenstellingen van vrede) ‘omheind drassig weiland’, schavei is ‘onvruchtbare zandgrond’ (Helsen 1938, 16-17), evenals heide (Molemans 1977, 24-25), waarvan heiwei een samenstelling is.
Slechts uitzonderlijk verandert de omschrijving van een eusseltoponiem in de loop van de jaren. Weliswaar wisselen enige keren de omschrijvingen eussel, beemd, broek en weide elkaar af, maar deze worden niet altijd scherp onderscheiden. Een duidelijk andere aanduiding van grondgebruik heb ik slechts twee keer in de omschrijving gevonden, nl. voor het Borneussel, te Kaggevinne, in 1442 en 1500 beemd genoemd, in 1524 ‘soe lant soe bosch’, van 1544 tot 1566 en in 1646 weer beemd, en voor het Heyeussel, ook te Kaggevinne, in 1526 en 1569 bos, in 1646 land en bos en van 1686 tot 1747 schavei. Op een veranderd gebruik wijzen ook de omschrijvingen van het Velteusel te Molenstede in 1570 als bos en van het Haut eurssel te Schaffen in 1700 als beemd. Tenslotte merk ik op dat van het Peerdseussel te Schaffen ca. 1560 en in 1620 een deel broek genoemd wordt en ca. 1575 en in 1620 een ander deel vroente, maar dat dit laatste deel toen toch ook in privé-bezit was.
| |
4. Samenstellingen
Het enkelvoudige eussel heb ik slechts twee keer als toponiem gevonden, in de vormen deusel, in 1546 te Bekkevoort, en het eersel, in 1737 te Schaffen.
Als eerste lid heb ik eussel in slechts drie samenstellingen gevonden: Ausselbosch, in 1737, Ausselbeempt, in 1760, en Dijsselveld, in 1877, alle drie te Bekkevoort.
De talrijke samenstellingen met eussel als tweede lid kunnen we, naar het voorbeeld van Pijnenburg (1976, 14), als volgt indelen:
a) | met de aanduiding van een persoon als voorterm: backer, balthijs, beghynen, bickelmans, biettelmans, boeren, coenraert, crauwels, heer drossaerd, heijnckens, heiliacobs, sheren, homants, jacques, kerst moins, kremers, moyckens, neijs, papen (2 ×), ruijters, vranx, willems, willem van schuelen; |
| |
| |
b) | met de aanduiding van een dier als voorterm: calver (3 ×), hazen (2 ×), koeij, kouwen, mier, peerd (2 ×), vos; |
c) | met de aanduiding van een gewas als voorterm: bies (3 ×), boen (boon?), boom, bos (3 ×), elsen, haver (2 ×), hegghen, heij (3 ×), hout, lisch, riet, rijs(er), struik; |
d) | met een bijvoeglijk naamwoord als voorterm: bree(d), bruin, clijn (2 ×), droegh (3 ×), fern (ver?), Fransch, groot (6 ×), half, hooch (2 ×), lanck (2 ×), Luyckx, middelste, oud (3 ×), plat (2 ×), rouw (2 ×), soert (zuur?), vorste; |
e) | met diverse voortermen:
- | een telwoord: twee, drie, vier, vijf (2 ×); |
- | een belangrijker (nabijgelegen) toponiem: Bolhuijs, Ho(e)landt, Ingelbout, Kortendijk, Lat(te), Peer, Sporclaer; |
- | een andere plaatsaanduiding: beek (2 ×), borcht, born (2 ×), burg, cruys, hoef, hof, put, schans, veken, voort; |
- | een term in verband met bodemgesteldheid of bodemgebruik: beren (moeras?), donk, helgat, laer (2 ×), rot (rode: gerooid), velt, wouwer; |
- | onduidelijke termen: fortsen, honinckx, laet, meis, obies, saeyen, spickel. |
|
De voortermen komen dikwijls overeen met de omschrijvingen: zo waren de Boseussels inderdaad bos en lagen de Beekeussels bij een beek. De drie Heyeussels worden echter op verschillende manieren omschreven. Dat te Kaggevinne was, zoals ik boven al gezegd heb, achtereenvolgens bos, deels akkerland en deels bos en schavei, een ander te Schaffen was in 1524 ‘een pleckke brocx’ en het derde te Molenstede was in 1541 ‘onderhalue zille beemps’. De voorterm hey slaat hier blijkbaar niet op de heideplant, maar op de onvruchtbaarheid van de grond. Verder was er te Loksbergen in 1522 een Wouwereussel dat beemd was en in de vorige paragraaf heb ik al het Velteusel vermeld, dat bos was, en het Haut eurssel, dat beemd was.
| |
5. Droog of drassig?
Als antwoord op de vraag of een eussel droog of drassig is, houdt Pijnenburg het erop dat het ‘voornamelijk een droge weide aanduidde, waarbij droog staat tegenover drassig, regelmatig onder water lopend, en dus niet de betekenis dor heeft’ (1976, 22). Toch geeft hij ook drie citaten die tegen ‘hoog en droog’ pleiten, alle drie uit West-Brabant,
| |
| |
en vermeldt hij tevoren de naam naeteeussel (1976, 21, n. 2), de voortermen bies, riviere, beeck, viver, dborre, mortel (slijk, modder: Molemans 1977, 20) en de samenstellingen euselbroek en brouckeusel (Pijnenburg 1976, 14).
In mijn eerste paragraaf heb ik voor de streek van Diest al verschillende voorbeelden uit de 14de en 15de eeuw gegeven, waarin sprake is niet alleen van ‘droge eusselen’, maar ook van in broek of moerassig gebied gelegen eussels. In de derde paragraaf, bij de omschrijvingen en synoniemen, is opgevallen hoe vaak een eussel gelijkgesteld wordt met beemd, gewoonlijk hooiland, en broek, alsook met de samenstellingen vredebeemd en hooibroek en zelfs met vijver. Ook bij de samenstellingen in de vierde paragraaf zijn er heel wat voortermen die op waterrijke grond wijzen: de plantnamen bies, elsen, lisch en riet, de bijvoeglijke naamwoorden plat (= moerassig: Molemans 1977, 25, n. 114) en soert (zuur?), de plaatsaanduidingen beek, born, brug, voort en de termen beren (moeras?) en wouwer (vijver). Daartegenover staan wel de omschrijvingen droog eussel (voor heide heb ik op het einde van de vorige paragraaf voorbehoud gemaakt) en de samenstellingen met droegh en hooch. Wijst de uitdrukkelijke vermelding van deze adjectieven er echter juist niet op dat er ook andere eussels mogelijk zijn?
In elk geval zijn de aanduidingen van eussels als ‘hoog en droog’ bij mijn overzicht van de omschrijvingen, synoniemen en samenstellingen in de minderheid. Volgens dit overzicht konden de eussels, althans in de streek van Diest evengoed laaggelegen en drassig zijn als hoog en droog. Deze laatste kwalificatie is er dus in het geheel niet essentieel voor de definitie van een eussel. Een element dat me voor deze definitie wel essentieel lijkt, is dat het een minderwaardige of onvruchtbare grond was. Dit element wordt in de omschrijvingen, synoniemen en samenstellingen aangegeven door de termen dries, schavei, heide, heiwei, rouw en soert (zuur?). In een definitie van eussel zou ik daarom het element droog niet opnemen. Mijn bevindingen stemmen veeleer overeen met die van Molemans, dat eussel ‘gewoonlijk betrekking (heeft) op grasland, blijkens het bronnenonderzoek vaak van minderwaardige kwaliteit’ (1977, 40).
| |
6. Voederweide of heideontginning?
Pijnenburg schrijft dat de eussels dienst deden als voederweide, maar niet uitsluitend, want er groeiden ook vruchtbomen of andere
| |
| |
bomen, granen of wilde gewassen. Uit aanhalingen blijkt ‘dat er nogal wat zorg aan de eewsels werd besteed, zodat het weinig aannemelijk is dat het hier om dorre weiden ging’ (1976, 22-24). Voor deze zorgen verwijst hij ook naar Lindemans, die o.a. schrijft: ‘Elk hof bezat één of meer eusels; als privaat bezit, waaruit andermans vee moest geweerd worden, waren de eusels omheind, of bevrijd’ (P. Lindemans 1952. I, 389).
Ook volgens mijn gegevens werden de eussels als voederweide gebruikt: ik heb immers drie Kalvereussels gevonden (het oudste in 1410), twee Paardseussels (het oudste ca. 1560) en één Koeëussel (in 1651). Op ander gebruik wijzen echter de omschrijvingen bos (14 ×), land (3 ×), boomgaard en hooibroek (zie boven, 3) en de samenstellingen met haver (2 ×, de oudste in 1431), boen (boon?, 1578) en velt (1570). Op wildere gewassen daarentegen wijzen de samenstellingen met lisch (in 1442) en bies (3 ×, de oudste in 1541).
De enige mogelijke aanwijzing dat een eussel met houtopstand omheind zou zijn, heb ik in de samenstelling Hegghen eeusele (1446), maar hegghe zou hier ook nog de betekenis ‘bos van laag hout, kreupelhout’ kunnen hebben. Dat eussels door grachten omringd waren, was echter heel gewoon. Dit weet ik bijv. van het in 1431 vermelde ‘sophien bloc ij boender eeusels’ (boven, 1) en het Paardseussel te Schaffen, waarvan in 1627 gezegd wordt ‘gelyck de selue inde grachten gelegen is’ (BS 345, 278).
Lindemans schrijft dat de eussels in de Kempen het eerste stadium schijnen uit te maken bij de ontginning van heide tot winnend land (P. Lindemans 1952, 390). Hieraan voegt Molemans toe dat de eussels in talrijke gevallen vrij omvangrijke terreinen van soms meer dan 10 ha vormen, steeds gelegen tegen de heide. Delen hiervan dienden voor de weidegang, de beste percelen als hooilanden (Molemans 1977, 40). Dat eussels aan gemeentegrond, vroente of heide, grensden, heb ik inderdaad herhaaldelijk gevonden. Zo is er in 1399 een eusel, palend aan de vroente van Assent (Bke 13705, 360), in 1443 ‘een stucxken eeusels gelegen aent Rot (te Schaffen), comende metten eender zijden aende gemeyne vroende’ (BS 335, 30vo) en in 1444 bij Rode te Schaffen ‘een eeuselke, geheiten dbemdeken’, palend aan de gemeyne vroende. Nog te Schaffen grenst in 1516 tvoorteuzel aan tgemeyn broeck (BS 337, 116), ca. 1560 dbieseusel aan de heijde (BS 2264/3, 92vo) en trijsel eussel aan tgemeyn broeck (ibid. 115) en ca. 1575 wordt tpeertseussele nog vroende genoemd, al is het privé-bezit (BS 2265/3, 22).
| |
| |
Te Molenstede grenst ca. 1560 thonninck eusel aan de heyde (BS 2264/3, 83) en te Kaggevinne ca. 1560 dleseussel aan tgemeyn peelsbroeck (BS 2264, 26vo) en in 1569 het beghynen eusel aan de gemeyn heyde (BS 2279, 262). Dat eussels en gemeentegrond zo vaak naast elkaar lagen, bevestigt dat eussels ook in de streek van Diest ontginningen van woeste grond kunnen zijn.
Een verband tussen de term eussel en de ontginning van de grond is ook te vinden in de tekst van 1770 uit Webbekom die ik boven, bij het chronologisch overzicht, al heb aangehaald. Daar zijn ‘de eussels’ immers de grond waarop de pastoor de ‘novalia’ had, de tienden op later ontgonnen grond, in tegenstelling met de oude tienden. In 1770 was de term eussel in Webbekom niet meer in gewoon gebruik. Vermoedelijk had de pastoor die tekst uit een oud register overgeschreven en betekende eussel oorspronkelijk ‘pas ontgonnen grond’.
Ik merk nog op dat ik slechts bij één enkel van mijn 131 eusseltoponiemen een afwisseling van weide en akkerland heb gevonden, nl. bij het Borneussel te Kaggevinne (boven, 3). Niets wijst erop dat in de streek van Diest, zoals volgens Lindemans in het oosten van Brabant, tussen Zenne en Gete, het eussel na enkele jaren wilde weide opnieuw onder de ploeg gebracht werd om gedurende enkele jaren veldvruchten te dragen (P. Lindemans 1952. I, 389). Blijkbaar sluit de streek van Diest voor de eussels, juist zoals voor de driesen (Claes 1984), meer bij de Kempen aan dan bij de rest van Brabant.
| |
7. Drie et- of etselnamen?
Pijnenburg vermeldt etting en etsel in Vlaanderen en eeuwte in Belgisch-Limburg als synoniemen van eussel (1976, 53). Vroeger had J. Lindemans etting en etsel ook al gevonden in het westen van de provincie Antwerpen, in de omgeving van Brussel en in het zuidwesten van Brabant (1946, 101-102). Hieraan voegde Leenders nog het westen van Noord-Brabant toe (1978).
In Midden- en Oost-Brabant werden er geen etting- of etselnamen gesignaleerd. Toch heb ik nu in de omgeving van Diest drie toponiemen gevonden die met enige waarschijnlijkheid het woord etsel of de stam van het werkwoord etten kunnen bevatten:
1) | het gehucht Ertsenrijk onder Halen, waarvan de naam tot in het begin van de 16de eeuw met etse- begon: 1295 (kop. 15de eeuw) homini de Echerike... ville de Escherike (BR 632, 317vo); 1308
|
| |
| |
| Ludouicus de etsrike... etserike; ca. 1325 walterus de Etsryc... Walterus dictus de echerijc (DLC 3); 1379 Etserijc (DHG 1889, 34); 1398 Eetsrijc... Etsrijc (Moors 1952, 335); 1509 eertsrijck; 1514 ertsrycx (Cleeremans). |
2) | de veldnaam Itselaar te Webbekom, met in de oudste vormen ook de elementen beemd en broek: 1476 nitchelbeempde; 1504 nichelbeempt; 1523 inselbroeck; 1532 ytselbeempt; 1535 nitselbroeck; 1540 itselere; ca. 1550 nicheler; 1560 nidtzelbeempt, nidtzeleer; 1563 nitserbempt; 1568 etseleer; 1579 nietzelaer; 1616 ixsalaer; 1617 eytzelaer (volledige verwijzingen zijn te vinden in mijn Toponymie van Webbekom, die ter perse is). |
3) | de weidenaam Etbroek te Zelem, waarvan ik één vermelding uit een archief heb, 1607 Etbroek (HZ 4, 51), en twee uit Vrancken (1967, 41 en 148), ca. 1607 Edtbroeck en Eetbroeck. |
Bij de oudste vormen van Ertsenrijk en Itselaar merk ik op dat de schrijfwijze ch op de uitspraak ʃ of tʃ kan wijzen (Van Loey 1971. II § 116). Deze schrijfwijze komt in verscheidene andere Oostbrabantse plaatsnamen voor, bijv. 1129 Gochenhoue, 1139 (kop. midden 13de eeuw) Gochenhouen, Goetsenhoven (Gysseling 1960, 411), 1140 (kop. ca. 1265) Rochelar, Rotselaar (ibid. 864), en 1261 Buchele, Butsel (Wauters 1876, 122).
Zowel Ertsenrijk als Itselaar kan het element etsel bevatten en zo, evenals Etbroeck, van etten, weiden, afgeleid zijn. Indien dit zo is, staan deze drie afleidingen van etten in de streek van Diest tegenover een veel grotere groep, de 131 eusselnamen, afleidingen van eeuwen, voeren (Pijnenburg 1976, 31-33). Wellicht zijn de afleiding van etten de oudste. Zouden het soms overblijfselen zijn van een ouder stadium?
| |
8. Besluit
De bepalende elementen, de omschrijvingen en synoniemen van de eusseltoponiemen in de streek van Diest wijzen niet in de eerste plaats op droge weiden, maar wel op onvruchtbare of minderwaardige grond, die droog of drassig kon zijn. Er zijn heel wat aanwijzingen dat de eussels hier, zoals in de Kempen, het eerste stadium uitmaakten bij de ontginning van woeste grond. Meestal waren ze grasland, soms echter ook akkerland of bos.
Het grote aantal eusselnamen in Schaffen en Molenstede, de twee Kempense dorpen waarover ik volledige gegevens heb, kan een gevolg zijn van latere ontginning daar dan in de stad Diest, waar ruimte
| |
| |
al vroeg schaars was, en in de vruchtbaarder Hagelandse dorpen. Webbekom en Assent bijv. waren in de 16de eeuw al vrijwel volledig ontgonnen, maar in Schaffen en Molenstede was nog woeste grond tot in de 18de eeuw. In deze laatste dorpen werd ook daarom wel het woord eussel nog het langst als soortnaam gebruikt. Eens te meer blijkt dat plaatselijke omstandigheden de betekenis en ontwikkeling van een term kunnen doen verschillen. Ook als geheel hoort de streek van Diest voor de eussels veeleer bij de Kempen dan bij de rest van Brabant.
| |
Bronnen
B |
Algemeen Rijksarchief Brussel. |
BKe |
Kerkelijk archief van Brabant. |
BN |
Notarisakten van het arrondissement Leuven. |
BR |
Rekenkamer. |
BS |
Schepengriffies van het arrondissement Leuven. |
D |
Stadsarchief Diest. |
DHG |
Heilige-Geesttafel van Diest. |
DKAKe |
Kerkelijk archief, kerken, kloosters en kapellen. |
DLC |
Lade cijnsrollen. |
DLHG |
Lade Heilige-Geesttafel. |
DLO |
Lade oorkonden. |
DLS |
Lade schepenakten. |
DN |
Notarisakten. |
H |
Rijksarchief Hasselt. |
HZ |
Kartuizerklooster te Zelem. |
L |
Archief Universiteitsbibliotheek Leuven. |
LPh |
Archief Philippen. |
| |
Literatuur
Claes, F. (1984). Driestoponiemen in de streek van Diest, in Naamkunde 16, p. 52-56. |
Cleeremans, F. (1928). Toponymie van Halen en Loksbergen (onuitgegeven proefschrift KU Leuven). |
Degeling, G. (1927). Toponymie van Diest (onuitgegeven proefschrift KU Leuven). |
Gysseling, M. (1960). Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland. (Brussel). |
Gysseling, M. (1981). Voornaamste bestanddelen van Zuidnederlandse plaatsnamen, in Naamkunde 13, p. 75-78. |
Helsen, J. (1938). Plaatsnamen der Antwerpsche Kempen. Leuven-Brussel. |
Leenders, K.A.H.W. (1978). Nogmaals Eeuwsels, in Naamkunde 10, p. 193-197. |
Lindemans, J. (1946). Toponymische verschijnselen geografisch bewerkt. II (Nomina Geographica Flandrica, Studies V, 2). Brussel. |
| |
| |
Lindemans, P. (1952). Geschiedenis van de Landbouw in België. Antwerpen. 2 delen. |
Loey, A. van (1969-1971) Middelnederlandse Spraakkunst. Groningen. 2 delen. |
Molemans, J. (1977). Profiel van de Kempische toponymie, in Naamkunde 9, p. 1-50. |
Moors, J. (1952). De oorkondentaal in Belgisch-Limburg van circa 1350 tot 1400 (Brussel). |
Pijnenburg, W.J.J. (1976). Eeuwsel, in Naamkunde 8, p. 1-53. |
Vrancken, J. (1967). Het oude Zelem. (Pittem). |
Wauters, A. (1876). Géographie et Histoire des communes belges. Arrondissement de Louvain. Canton de Tirlemont (Communes Rurales II). Brussel. |
WNT: Woordenboek der Nederlandsche Taal. 's-Gravenhage. |
Leuven
Frans Claes s.j.
|
|