Naamkunde. Jaargang 18
(1986)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0. InleidingHoewel over de mogelijke inbreng van de toponymie in de prospektie van de archeoloog reeds heel wat inkt is gevloeid (zie Van Durme 1984), zijn min of meer diepgaande studies over de indikatieve waarde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van toponiemen vooralsnog vrijwel onbestaande. Als gevolg hiervan, zien tal van misvattingen en onnauwkeurigheden vaak de kans welig verder te woekeren. Wanneer de archeoloog toponymische bronnen aanboort, loopt hij gevaar zich behoorlijk te vergalloperen. De toponymist op zijn beurt gaat evenmin vrijuit. In het beste geval heeft hij vrede met aantekeningen waarvoor hij zijn informatie dient te putten uit de algemene archeologische literatuur die voor zijn gebied voorhanden is, dit met ontoereikende en zelfs helemaal gratuïte verklaringen als enig resultaat. Het onderhavige opstel wil een poging zijn om in de duistere kluis waarin de massa kostbare ‘archeologische’ toponymica opgeborgen ligt, een sprankje licht te doen schijnen. Daar de archeologie nu eenmaal de wetenschap is, die de studie van ‘alle’ door de mens in de bodem nagelaten sporen ter harte neemt, dienden wij ons vanzelfsprekend binnen het genoemde bestek te beperken tot één bepaalde klasse van ‘archeologische’ toponiemen: uit de titel mocht al blijken dat het ons uitsluitend te doen zal zijn om de toponymische refleksen die van oude graven en begraafplaatsen op te vangen zijn of waren. Hoewel wij hiervoor flink wat in de bestaande toponymische literatuur hebben gegrasduind, bestond onze methode er principieel in, de archeologische realiteit als uitgangspunt te nemen. Tot de hoofdbronnen voor de studie van oude graven en nekropolen in Nederlandstalig België dienen gerekend te worden: de Oudheidkundige Repertoria uitgegeven door het Nationaal Centrum voor Oudheidkundige Navorsingen in België, de werken van H. Roosens en A. Van Doorselaer over de Merovingische en Gallo-Romeinse begraafplaatsen te onzent, verder (in mindere mate) de reeks Archaeologia Belgica, de kroniek Archeologie en de archeologische kroniek in het tijdschrift Helinium. Van alle vondstvermeldingen in al deze bronnen hebben wij dan nagegaan hoe en in welke mate de toponiemen ook van de partij zijn. Ons onderzoek heeft bijgevolg een overwegend induktief karakter. Meteen is ook gezegd, dat het zowel een ‘makrotoponymische’ als een ‘mikrotoponymische’ komponent (voor de terminologie, ook infra: Van Durme 1984) bevat. Aan de bovenstaande werkwijze zijn evenwel een aantal problemen verbonden. De Oudheidkundige Repertoria steunen nl. wel meer op oude bronvermeldingen die vaak onvolledig en ook onbetrouwbaar zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorts bestaat het gros van de door deze repertoria vermelde toponiemen doorgaans uit jonge kadasternamen. Het is de toponymist evenwel bekend, dat het 19de-eeuwse kadaster nu bepaald geen voorbeeld van toponymische accuratesse is. Wie de repertoria hanteert, dient zelf in laatste instantie uit te maken of de geciteerde plaatsnaam wel wezenlijk verband houdt met de opgegeven archeologische realiteit. Zo slaat de plaatsnaam Alvinusberg te Kemzeke ongetwijfeld op een aldaar aanwezig aarden heuvellichaam, doch de lakonieke vermelding ‘talrijke fragmenten van Romeins aardewerk, gevonden in 1864 op de plaats genaamd de Alvinusberg’ (OR, A, II, 95) vermag op zichzelf geenszins dit heuvellichaam, noch de kwestieuze plaatsnaam met een realiteit uit de Romeinse tijd te verbinden. Het kan nl. altijd best dat de vondst uit het genoemde jaar niet meer dan een z.g. ‘oppervlaktevondst’ voorstelt. Zelfs indien het verband tussen een plaatsnaam en een archeologische realiteit tot op grote hoogte voor de hand blijkt te liggen, blijft opletten geboden. Zo vermeldt het OR op de wijk Walsbergen te Wommersom ‘twee grafkelders’ op de plaats Oud Kerkhof (OR, A, III, 168). Welnu, het in verband brengen van deze plaatsnaam met de genoemde archeologische realiteit zonder enig aanvullend lokaal onderzoek ware uiterst onvoorzichtig, want ook veel recentere afgedankte begraafplaatsen worden vaker met deze plaatsnaam aangeduid!
We hebben ons hieronder tot doel gesteld aan een onderzoek te onderwerpen: 1) de twee ‘objektiverende’ toponymische elementen tomme en leeuw; 2) een handvol ‘subjektiverende’ toponiemen; 3) een aantal toponiemen ‘met indirekte indikatiewaarde’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. De objektiverende elementen tomme en leeuw1.1. Tomme
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het grote Gallische middengebied met Tours en Lyon als oudste kristelijke centra kende nl. Mlat. *martyrētum naast martyrium (<Grieks μαρτυριον) waarin Mlat. martyr (<Grieks μαρτυρος, μαρτυς, getuige, martelaar’). In het noorden, vooral in het noordwesten lijkt atrium over deze woorden geschoven te zijn. Aitre is in Pikardië en Wallonië nog steeds de gangbare term voor ‘begraafplaats, kerkhof’. Aan de noordoostelijke periferie van het *martyrētumgebied, d.w.z. in westelijk Zwitserland, in de Franse departementen Aisne, Haute-Marne, Meuse, Haut-Rhin en Moselle en ook in Waals-België deed nog een ander woord opgeld: *tumbētum waarin Lat. tumba ‘graf’. De waarschijnlijkheid dat dit gebied later gekerstend werd dan b.v. centraal Frankrijk zet Glättli aan te veronderstellen dat het aantreden van *tumbetum samenvalt met het afgaan van *martyrētum (Glättli 1937, 123). Het grondwoord tumba is zelf een leenwoord uit het Grieks: τύμβος en komt eerst voor bij de (toch ook!) kristelijke Latijnse schrijvers van de 4de eeuw (von Wartburg, XIII, 410-411). Vanaf het begin van de 8ste eeuw verschijnt tumba ook geregeld in Gallië. De 8ste- en 9de-eeuwse handschriften die tekstklasse C (gesteld in 567-596, onder Guntchramn of Childebert II) van de Lex Salica overleveren, gebruiken tumba naast tumulus: tumulum (C5 en C6) en tumba (C6a). In de uitgave van Herold van 1557 (= C10) vindt men eveneens tombam naast tomolam (Eckhardt 1955-56, II 1, 320-321). Het woord kwam dus net op tijd om eventueel de begraafplaatsen van de Germaanse kolonisten en hun voorgangers (o.w. de Romeinse villabewoners) aan te duiden. Zeer spoedig daarop moet tumba dan binnen de politiek-religieuze eenheidskontekst van het Merovingische resp. Karolingische Rijk verspreid zijn: overal nl. waar het aan de grens van de Romania voorkomt, is het door de Germania als leenwoord opgenomen, zo vooral in de Moezelstreek (Jungandreas 1962, 1037-), maar ook in de RijnstreekGa naar voetnoot(1) (Bach, 1, 412 en Bach, 2, 195 en Dittmaier 1963, 320) en zeker in Nederlandstalig BelgiëGa naar voetnoot(2), wat uit het volgende hoofdstuk mag blijken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1.2. Nederlandstalig BelgiëNaast de algemene archeologische bronnen opgegeven sub 0 zijn voor de studie van Zuidnederlands tumba onmisbaar: het CMTGa naar voetnoot(3), een aantal Zuidnederlandse toponymische dorpsmonografieën, in het bijzonder Van Loey 1931 en Van Passen 1962, verder De Cock-Teirlinck 1909-12, Ulrix-Paquay 1932, Maes 1944, Verbesselt, het woordenboek van De Flou en tot slot de Topografische Kaarten op 1:25.000 uitgegeven door het Militair Geografisch Instituut van België. Het kwam ons wenselijk voor, het verzamelde materiaal aan een kartografische bewerking te onderwerpen. Met behulp van de Kaart van Grootaers en Kloeke (voor de archeoloog: zie HKTD, VIII (1934), 149-259) kwamen aldus een tweetal kaarten tot stand:
Kaart 1 met de aanduiding van de plaatsen waar één of meer tumbatoponiemen opgetekend werden. Deze kaart geeft ons een overzicht van de verbreiding van het element tumba, wat niet wegneemt dat kleine lakunes ten gevolge van de achterstand van het lokale toponymische onderzoek (zoals b.v. in een gebied als het noorden van Oost-Vlaanderen) kunnen voorkomen. Het weze evenwel opgemerkt dat het aantal tumbatoponiemen per gemeente verwaarloosd werd. Gebieden zoals het zuiden van Limburg en het zuidoosten van Brabant zouden ongetwijfeld nog meer geaksentueerd zijn geworden door een integrale opgave. Van een dergelijk plan moesten wij evenwel afzien wegens de heterogeniteit in aard en vooral in waarde van onze bronnen. Al te vaak ontbreekt het de toponymische bronnen nl. aan mikrotoponymische diepgang. Dit was trouwens ook de reden waarom wij de dorpscentra zelf als tumbaplaatsen hebben aangeduid, terwijl het duidelijk is, dat vele grafheuvels niet in het centrum, doch elders in de gemeente gelegen zijn. Vaak zelfs zijn de auteurs het onderling niet eens over de lokalizering. Zo wordt de Bortom in de monografie van S. Houben onder Gingelom gesitueerd (CMT), door de amateur-archeoloog G.V. Lux echter onder Velm (AB, 217, 19). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat de toponiemen door de oude bronnen echter zelf reeds onder meer dan één gemeente worden gesitueerd, werpt al een licht op de mogelijke grensafbakenende funktie van de tumuli (zie verder sub 3.1.). In onduidelijke gevallen dienden wij naar eigen oordeel te handelen. Zo hebben wij Tom uiteindelijk gesitueerd tussen Wemaers-Cappel en Arnèke, Tomme tussen Berthen, Saint-Jans-Cappel, Dranouter en Westouter en Tomt tussen Leeuwergem en Herzele. Tomt te Vlierzele ligt wellicht ook op of aan de grens met Zonnegem, etc. Besluit: het tekenen van kaarten van makroregio's blijft in zijn geheel niet van problemen en gevaren gespeend. Een ander probleem is de kronologische heterogeniteit van het overgeleverde materiaal. Zie over dit probleem vooral 1.1.2.4. De toponiemen met -beek en soms ook met -weg, -straat, etc. hebben wij niet in kaart gebracht, indien ze ons de bewuste tumbatoponiemen enkel gebrekkig lieten lokalizeren. Vermelden wij ook nog dat wij even de nationale grenzen hebben overschreden: een eerste maal voor Frans-Vlaanderen en een tweede maal voor Nederlands-Limburg, waarvan wij het door H. Hardenberg en A. Munsters opgegeven materiaal (Hardenberg 1947; Munsters 1958-1959) gekarteerd hebben.
Kaart 2 waarop een aantal tumbavarianten zijn aangeduid, een woordgeografische kaart dus. De varianten die in de publikaties onder éénzelfde lemma voorkomen, werden eveneens opgenomen. Tot de dominante tumbavarianten hebben wij gerekend en ze een afzonderlijk symbool toegekend:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1.2.1. Tomme, tommen en tommekeDeze vormen treft men aan in het ‘Verre Westen’, maar ook en zelfs vooral in het zuidoosten van Brabant en het zuiden van Limburg (Limburgs Haspengouw). Dit is het gebied waar de imposante Gallo-Romeinse | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 108]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en eventueel oudere tumuli a.h.w. haasje over doen. Men treft er vaak gemeenten aan met verscheidene afzonderlijke tumuli, zoals b.v. Koninksem (Top. Kaart op 1:25.000). Dit is ook het gebied waar de tumuli in groepsverband voorkomen: zo te Hoepertingen 1355 inter tumbas; 1483 aan die tummen; (wellicht na de slechting van de overige) 1561 bij dij thomme. Vaak wordt de pluralisvorm voorafgegaan door een numerale: zo te Hoepertingen 1406 juxta duas tumbas, Tienen 1450 van drien tommen, Neerheilissem 1313 ad septem tumbasGa naar voetnoot(4) en Tienen 1430 neghen tombenGa naar voetnoot(4) (alles CMT). Al deze tumuli waren de beste referentiepunten van later. De massale aanwezigheid ervan maakte echter nadere definiëring noodzakelijk:
In latere tijd (vaak arbitrair toegekend):
De diminutiefvorm komt ook vaak voor. Voor de Romaanse tegenhanger ervan: zie 1.1.2.2. De diminutiefvorm kan ofwel een werkelijk diminutiverende, ofwel gewoon een ‘oriënterende’ (als merkteken, vgl. de plaatsnaam het Keerken) funktie gehad hebben. Vaak wisselen grondwoord en diminutivum | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
willekeurig af: zo te Hoepertingen 1403 schepers tumbken; 1735 die schepers tomme (CMT). Voorzien van de Waalse franje -et <Lat -ittus leeft tommeke verder te Overwinden en Racour: Tumiquet / Timiket (Van Doorselaer 1964, I, 29 en 116). Een fonetisch detail nog: het konserveren van de b in tombe (naast klankwettig tomme uit tombe) berust denkelijk op de permanente interferentie van de Franse vorm. In de vormen met of zonder b is - getuige o.a. het variantenapparaat van Tommeveld te Piringen 1400 tu(m)mevelt; 1460 tumbevelt (CMT) - werkelijk geen orde te houden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1.2.2. TombeelTombeel treft men sporadisch en uitsluitend aan langs de taalgrens, wat ons (liever dan aan een jonge ontlening als appellatief) laat denken aan een verdietste Romaanse plaatsnaam tombelle of tombèle (<Vlat. tumbella waarin het jonge suffix -ella). Vgl. couturelle>koutereel, eveneens aan de taalgrens. Enkele voorbeelden: te Outrijve 1382 van der tombeelen en te Neerheilissem 1547 op te tombelle (CMT). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1.2.3. TommelDoor tal van vooraanstaande toponymisten is de mening geopperd dat tommel zou wijzen in de richting van Lat. tumulus (Van Passen 1962, 577 en Van Passen 1973, 252; Tummers 1962, 11; Jungandreas 1962, 1039 (als mogelijkheid); Bischoff 1979, 23). Fonetisch staat niets deze etymologie in de weg: 1) tommel uit tombel (b.v. te Tongerlo 1490 de tombel en 1638, 1722 den tommel (CMT); te Acquin 1411 le Tomble en te Réty 1792 la Tomble (De Flou, XV, 953), beide na de 12-13de eeuw verfranste Dietse tombeltoponiemen) en 2) tombel<Fra. *tomble op zijn beurt uit Lat. tumulus, zoals Fr. (met later geïnterkaleerde b (zie Gossen 1951, § 61c)) comble< comle<Lat. cumulus. Ook nog de verbreiding van tommel zet aan te denken aan een leenwoord uit de Romania: van Germaans Pas-de-Calais tot Zuid-Limburg en de Moezelstreek (6 × bij Jungandreas 1962, 1038); van Limburgs Haspengouw (sporadisch) tot Antwerpen en zelfs tot Noord-Brabant (Kakebeeke 1959, 127). Toch stuit tommel<tumulus op een zeer ernstig bezwaar: tomble | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leeft niet noemenswaardig voort als Noordfr. appellatief resp. toponiem. Vgl. o.a. von Wartburg, XIII, 412, die de schaarse tomble- en tombelvormen niet van tumulus, doch van tumba afleidt en hierbij de frekwente Oudfranse wisseling -e/-le inroept. Tumulus op zijn beurt komt in jongere tijd wel als ‘geleerde’ (let op de Latijnse vorm) benaming voor: reeds in het Zoniënwoud 1659 Bois du Tumulus (CMT), alwaar ook 19de eeuw Chemin des Tumuli (CMT). Het CMT signaleert Tumulus verder als vooral 20ste-eeuwse plaatsnaam te Roeselare. Ook op de Topografische Kaarten treft men Tumulus menigmaal aan op plaatsen waar echte tommetoponiemen zijn overgeleverd, doch ook waar dat niet het geval is, zoals te Roborst, waar het in feite gaat om een middeleeuwse mote (zie Reeks Ongepubliceerde Opgravingsverslagen van het Gallo-Romeins Museum te Zottegem (Velzeke), aldaar bewaard). Wat is dan wél de etymologie van tombel? Kan tombel, tommel verklaard worden als een ander leenwoord uit de Romania: tombelle, tomballe<Rom. tumbella? Vgl. in deze zin Jungandreas 1962, 1039 (als mogelijkheid). Ook deze etymologie ondergaat evenwel deuken: 1) De Germania kent haar eigen, wellicht van meet af aan produktieve diminutiefvorm: zie b.v. Tombecques te Wattrelos (Fr.) 1662 tombequines (De Flou, XV, 953), als toenaam van een zekere Egidius: 1226 des Tombekines, 1227 Stumkines, 1233 (n.s.) des Tumbeskines en des Tumbekines (Gysseling-Verhulst 1964, 111, 145, 147 en 149). 2) Veeleer zou mét het Noordfranse leenwoord het Romaanse (paroxitonale) aksent ontleend zijn (zoals in kandeel, kanteel, etc.). Enkel in leenwoorden uit de vroege kontaktperiode heeft het Germaanse aanvangsaksent de overhand genomen (zoals in vlegel, etc.). Boven werd trouwens al opgemerkt dat -ella een vrij jong suffix is. Lettend op de bezwaren tegen beide bovenstaande Romaanse etymologieën, vragen wij ons af, of men het niet kan zoeken in een eigen formatie op grond van het leenwoord tombe, tomme: tombe + -el (<Germaans diminutiefsuffix -ila) zoals in trommel, bossel, etc. Misschien was het suffix zelfs eerst -elt, metanalytisch gevormd naar hasselt, kasselt, etc. (vgl. Bach, 1, 205). Op deze laatste mogelijkheid zou b.v. het variantenapparaat van Tommel te Kontich 1398 de to(m)me, 1399-1422 de to(m)melt, 1465-1538 aenden to(m)mel (Van Passen 1962, 577) en Tommel te Mortsel 1200 tumbe; 1453 op die tommelt, 1609 de tommel (CMT) wijzen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een voorbeeld van tommel als valse tumbanaam is gewis de Dobbelenberg te Haren: 1241 dunghelberghe, 1567 opden dommelenberch, opten tommelberch (Verbesselt, XIII, 208). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1.2.4. TombergTomberg werpt als compositum een eerste licht op de teloorgang van de zinvolle relatie toponiem-benoemde realiteit. Het gebied van tomberg is de provincie Antwerpen, het zuiden van Oost-Vlaanderen en het noorden en westen van Brabant, met enkele uitlopers in oostelijk Brabant en in Limburg. In het westen van Brabant en het zuiden van Oost-Vlaanderen is tomberg betrekkelijk oud: 1542 tomberch te Melsbroek (Verbesselt, XII, 104); 1577 to(m)berch te Mater (CMT); in het oosten is het evenwel zeer jong: voor Gingelom vermelden de oudere bronnen een bergvrije waaier van tommetoponiemen; de lokale vorser G.V. Lux voegt er nu ook (blijkbaar uit de volksmond opgetekend) Tomberg aan toe (AB, 217, 19). Vaak wordt tomme gewoonweg vervangen door berg als simplex (dat b.v. in het Velzeekse materiaal reeds midden 16de eeuw het geijkte woord voor allerhande aarden heuvels zoals molenbergen en moten is geworden) of als compositum zonder tomme: b.v. te Tielt (Brab.) 1613 de tomme geheeten den alffsberch en te Leefdaal 1764 1½ dagwandt lants genoempt pijpenberch oft de cleyne tomme. In de provincie Antwerpen verschijnt tomberg begrijpelijkerwijze (zie 1.1.2.3.) als tommelberg. Een naamkundig unicum is hier alvast te Turnhout De Tuimelschen Berg, een grafheuvel die ‘zou’ dateren uit de Hallstattperiode (OR, A, VI, 163). De interpretatie van tomberg wordt niet enkel door de kronologische gedifferentieerdheid bemoeilijkt. De toevoeging van -berg mag inderdaad niet uitsluitend gezien worden in funktie van het betekenisverlies van tomme. Berg kan nl. naast antropogene, ook fysiografische realiteiten aanduiden. Tomberg kan dus steeds betekenen: ‘graf(heuvel) gelegen op een natuurlijke heuvel’. Vgl. de Kleine en Grote Tommelberg, een ‘tweeling-dekzandrug’ te Loenhout, waar inderdaad o.a. een Hallstatt-B-urnenveld wordt gesignaleerd (AB, 186, 21-24). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1.2.5. TomtDe vormen met een -t-suffix vormen een vrij kompakt gebied dat in grote trekken samenvalt met de tombergsektor: het zuiden van de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
provincie Antwerpen, het zuidoosten van West-Vlaanderen en het zuiden van Oost-Vlaanderen + het westen van Brabant. De oudste attestatie van een -t-formatie is denkelijk niet, zoals Jungandreas vermoedde, (1178-1200) met bij Serooskerke (TW, 981), of 1187 tomed (TW, 970), wel: (± 1185) tumth te Evere (TW, 970).Het uiteenlopen van de voorgestane etymologieën *tumbētum (Jungandreas 1962, 1029) en *tumbōþu- (TW, 970) stoelt enkel op een verschillende interpretatie van het -t-suffix in de Germania (zie verder infra). De vraag of de labiaal in vormen als 1240 kop. XVI de tompt te Elsene en Ukkel (Van Loey 1931, 46) al dan niet een etymologisch restant is, kan moeilijk beantwoord worden. Spraaktechnisch leidt *tumbōþu- resp. *tummōþu- tot tombt resp. tomt met als tweevoudig eindprodukt:
Deze laatste vorm vertegenwoordigt een niet onbelangrijk aandeel in het totale tomtbestand. Vooral het zuiden van Oost-Vlaanderen en aanpalend West-Vlaanderen zijn goed bezaaid met tont, doch tont komt ook voor tot in het zuiden van de provincie Antwerpen. Westelijk Brabant op zijn beurt heeft tom(p)t behoorlijk bewaard. Het mooiste en tevens oudste voorbeeld van tont is de Ronsese Hotond 1361 ter hoetont, overgegaan als naam van de op één na hoogste heuvel van de provincie Oost-Vlaanderen (150 m), alwaar de Hotondmolen 1684 hootontmeulen (Zulzeke) (alles CMT). Een Antwerpse tegenhanger is ongetwijfeld 1466 aen die hoech tont te Noorderwijk (Helsen 1944, 106-107), betekenis ‘hoge grafheuvel’ of ‘hooggelegen grafheuvel(s) resp. grafveld’. Wat tommelt betreft: liever dan voor deze vorm een in Germaanse mond aangepast Mlat. *tumbellētum, de rekonstruktievorm door Jungandreas voorgesteld (Jungandreas 1962, 1062) te assumeren, beschouwden wij boven reeds tommelt als een sekundair ontstane formatie. Zie 1.1.2.3. Tot besluit. Of men -t- beschouwt als een ontwikkeling uit Waals-Pikardisch Oudfrans -ētum (Lindemans; Tavernier-Vereecken) dan wel als een Germaans kollektiefsuffix -ōþu- (Mansion; Gysseling), het ligt voor de hand dat binnen de kontekst van het Merovingische en Karolingische Rijk tomt begrepen werd als de Dietse vorm voor tomboit e.a. Dit zal trouwens verder blijken sub 1.1.3. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan weerszijden van de taalgrens trof men dus het volgende semantische pakket aan: ‘grafheuvel; kleine (?) grafheuvel; verzameling van graven of grafheuvels’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1.3. Nabeschouwingen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1.3.1.2. Het globale Belgische beeldVoor de bovenstaande woordgeografische situatie blijkt echter ook de taalgrens geen obstakel te zijn geweest. Een similair beeld treft men nl. in Franstalig België aan. Deze vaststelling steunt op materiaal uit een drietal bronnen: Van Doorselaer 1964, Roosens 1950 en Herbillon 1946. Van Doorselaer 1964 handelt over de Gallo-Romeinse begraafplaatsen in België en bevat op pp. 275-309 een schat aan tumbatoponiemen. Ziehier de verdeling van tombe(s) (‘vrij’ of in compositum) en tombal(les)/tombel(les) per Waalse provincie:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 114]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onze tweede bron, Roosens 1949, handelt over de Merovingische begraafplaatsen in België. Hier domineert evenwel de vorm tomboit e.a. < *tumbētum. De distributie van deze vorm ziet er als volgt uit:
Woordgeografisch toonaangevend in Brabant en Luik zijn tombe(s) en tombal(les)/tombel(les), in Henegouwen en Namen is dat tomboit. Van Luxemburg kan echter worden gezegd dat het de beide tegenhangers onderdak verleent. Konklusie: zowel in Nederlandstalig als in Franstalig België, zij het aldaar wat minder uitgesproken, tekent zich een Oost-Westkontrast af. Onze derde bron, Herbillon 1946, exhaustief toponymisch van aard, levert ons een unieke detailopname van het gebied Waals Haspengouw-Ardennen:
*Tumbētum is dus ook hier verhoudingsgewijs schraal vertegenwoordigd! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1.3.2. ArcheologischWat leert ons een toetsing van de bovenstaande gegevens aan de gegevens ons door de archeologie verschaft? Aan tumba e.a. beantwoorden doorgaans Gallo-Romeinse graven i.c. grafheuvels. Dit blijkt overduidelijk bij kennisneming van de titel van Van Doorselaer 1964. Men transponere eveneens het tommegebied op onze kaart op de verspreidingskaart van de nog bewaarde Belgische tumuli in Amand 1969 (pp. 18-19). Deze tumuli dateren van het einde van de 1ste eeuw tot het begin van de 3de eeuw na Kr. en komen voor aan de periferie van het Romeinse Rijk: in het gebied van de Treveri (streek rond Trier), in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
België (vooral in Haspengouw), in Groot-Brittannië en verder in de Donauprovinciën Pannonië en Thracië. De Belgische kolossen (tot 10 m hoog bij 20 à 25 m diameter) vinden hun oorsprong in Middenrijnse prototypes vanaf de Hallstattperiode (Van Doorselaer 1967, 175-176), terwijl andere, althans die met monumentale uitbouw, teruggaan op mediterrane types geïnspireerd op de Romeinse keizerlijke mausolea (Van Doorselaer 1967, 175-176; Amand 1969, 13-14 en 29). Onder de tumuli liggen wellicht de eigenaars van de grote fundi begraven. Wat *tumbētum resp. *tumbōþu- betreft, volstaat andermaal een verwijzing naar een titel van een archeologisch naslagwerk, meer bepaald Roosens 1950, om aan te tonen dat de -t-formaties werkelijk als de geijkte benamingen voor Merovingische nekropolen kunnen doorgaan: *tumbētum ‘verzameling van graven’Ga naar voetnoot(5). Aan deze vaststelling was de Belgische archeoloog trouwens zelf al niet voorbijgegaan. N.a.v. de bespreking van een Merovingische begraafplaats te Franchimont schrijft hij: ‘Der Ortsname “Colline du Tombeau” unterscheidet sich von dem häufig vorkommenden, typisch merovingischen Toponym “Tombois”’ (Roosens 1973, 394). Van de realiteiten van de tombois- en tombeuplaatsen die Van Doorselaer aanhaalt m.b.t. Gallo-Romeinse begraafplaatsen (Namen 4, Brabant 4, Luik 2) wordt geen enkele door de auteur met het predikaat ‘cimetière romain’ bedacht (Van Doorselaer 1964, I, 305). In het beste geval gaat het om slechts ‘enkele’ Gallo-Romeinse graven, meestal zelfs om niet-Romeinse. Besluit. *Tumbētum wijst vrij ondubbelzinnig naar Merovingische begraafplaatsen. Dat wij *tumbōþu- op Dietse bodem vooralsnog geen enkele maal in verband konden brengen met een opgegraven Merovingisch grafveld, ligt mogelijk aan de achterstand op het archeologische vlak te onzent. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1.3.3. Enkele vraagstukkenHet bovenstaande zowel op het lexikologische als op het semantische vlak op simplistische wijze ‘tweeluikig’ te noemen model van het beeld van tumba in België en in Vlaanderen in het bijzonder, vermag op zichzelf geenszins een antwoord te geven op allerhande beklemmende vragen. Integendeel! Daarom hier nog even halt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1.3.3.1. Benoemt tumba steeds graven en grafheuvels?Vanuit de archeologische hoek dient vooreerst opgemerkt te worden dat ook in antieke tijden aardhopen wel meer opgeworpen werden met een louter kommemoratief (dus geen funerair) karakter (Van Doorselaer 1967, 175). In de oudheidkundige publikaties vindt men menige vermelding ‘zonder resultaat onderzochte heuvel’, ook al draagt deze een oude tumbanaam, zoals Kaaftomme te Montenaken, Plattombe te Vorsen en één der tumuli van de groep De Drij Tommen eveneens aldaar (AB, 217, 21-22). Hiertegen kan men vanzelfsprekend de gegronde twijfels aan de wetenschappelijkheid van vroegere opgravingen inroepen. Het kan echter ook aan de toponymie gelegen zijn. In dit verband deelt Herbillon ons mee dat tumba later in bepaalde gebieden andere betekenissen (gehad) heeft (Herbillon 1946, 241). Toponomastische hypertrofie kan er verder in het dichte tumbagebied toe geleid hebben, dat aldaar ook andere bodemverhevenheden, zoals moten en diverse in het landschap zichtbare elementen, met tumba aangeduid werden. Het negatief uitgevallen onderzoek van de plaats Tombe te Stein (Ned.) blijkt voor Munsters zelfs voldoende te zijn om het grootste deel van de tommeplaatsen als alleen maar middeleeuwse ‘veldbakens’ te beschouwen (Munsters 1958-59, 192). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1.3.3.2. Benoemt tumba noodzakelijk Gallo-Romeinse graven en grafheuvels?Vgl. nl. Dittmaier 1963, 320: ‘Tum(m) (Tomm) Bed. “Vor- und frühgeschichtliche Gräber” zu lat. tumba’. Boven is reeds gebleken dat tumba de onbetwiste naam voor Gallo-Romeinse grafheuvels is, zoals deze in Haspengouw zo talrijk voorkomen. In Oost-Vlaanderen b.v. met betrekkelijk weinig tumbatoponiemen kwamen en komen deze tumuli inderdaad kwantitatief noch kwalitatief voor zoals daarGa naar voetnoot(6). Latere nivellering, massaler dan in Haspengouw, kan hier geenszins ingeroepen wordenGa naar voetnoot(7). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Of echter prehistorische heuvels ook met tumba werden aangeduid, hangt in eerste instantie af van het historisch zicht dat de naamgever, die vermoedelijk een Merovinger of Karolinger zal zijn geweest (zie 1.1.1.), had op wat hij in het (eventueel door hem veroverde) gebied aantrof. Door bemiddeling van de z.g. substraatbevolking (de z.g. kontinuïteitsteorie) had hij dat blijkbaar wel op de Gallo-Romeinse tumuli. Met tumba legde de Merovinger dus in alle opzichten een ‘echt’ verband met de respektieve benoemde realiteiten, de naamgeving verliep evenwel verschillend: ‘simultaan’ m.b.t. zijn eigen grafveld, ‘posterieur’ m.b.t. de Gallo-Romeinse (en vroegere) tumuli (zie Van Durme 1984). De schaarse en vaak gebrekkige gegevens van de bronnen (zie o.a. sub. 1.1.2.4.) reiken evenwel niet toe om tumba onomstootbaar in verband te brengen met de benoeming van prehistorische heuvels in Zuid-Nederland, hoewel wij archeologisch of toponymisch niets zien dat dit eventueel zou belet hebbenGa naar voetnoot(8). Het opwerpen van kleine grafheuvels was ook de Merovingers niet vreemd (zie 1.1.3.3.4.), doch imposante funeraire aardhopen uit de post-Romeinse periode werden in België niet teruggevonden. Deze komen echter wél voor in het buitenland, b.v. te Fridingen in West-Duitsland (Dierkens 1981, 51). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1.3.3.3. De afwezigheid van *tumbōþu- resp. *tumbētum in Vlaams HaspengouwHoewel wij voorlopig over geen bewijzen beschikken om, zoals tombois<tomboit en tombeu(x), ook tomt met Merovingische nekropolen te verbinden, hebben wij reeds sub 1.1.3.2. op de waarschijnlijkheid van deze veronderstelling gewezen. De opgraving van een aantal tomtplaatsen zou hier beslist zekerheid kunnen brengen. Mocht deze veronderstelling juist blijken te zijn, dan rijst in het licht ervan een nieuwe vraag: waarom ontbreekt tomt te enen male in het zuidoostelijke gebied op onze kaarten, d.w.z. in Haspengouw, waar de oudheidkundige repertoria nochtans evenveel Merovingische begraafplaatsen opgeven als in b.v. het noordwestelijke gebied? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ter verklaring van dit verschijnsel zou men ten eerste een louter woordgeografische omstandigheid kunnen inroepen: terwijl in het westen tomme > tomt, zou in het oosten tomt>tomme als dialektmatig ‘gestaffelt’ gelijkmakingsproces gericht zijn op lexikale uniformering. Deze verklaring wordt evenwel ontkracht door een aantal feiten. In eerste instantie blijken de bewijzen van de genoemde substituties geenszins uit de bronnen (variantenapparaat)Ga naar voetnoot(9). Verder dient men vast te stellen dat het zuidoosten (in tegenstelling met het noordwesten) voor het ‘tweede woord’ tomt werkelijk hermetisch (en dit ab ovo) gesloten is gebleven. Daarom menen wij dat de overweldigende visuele aanwezigheid van de met tomme benoemde Gallo-Romeinse tumuli in het genoemde gebied van doorslaggevende betekenis dient geweest te zijn. Zonder daarom aan de tegenstelling ‘heidens: kristelijk’ te denken, is het inderdaad zeer aannemelijk dat precies dit feit de Merovingische resp. Karolingische naamgever van meet af aan van het woord tomme, al dan niet in kombinatie met een -t-suffix, deed aliëneren, zodat deze er zelf nooit zijn eigen begraafplaatsen mee ging benoemen. In Engeland werden trouwens gelijkaardige vaststellingen gedaan: de prehistorische tumuli zouden er met beorg, de Saksische met hlǣw/hlāw (Ekwall 1947, 36 en 231) aangeduid zijn geweest (Bonney 1979, 43). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1.3.3.4. De persistentie van de tumbanamenHet al dan niet persisteren van tumbatoponiemen was tot op grote hoogte het gevolg van een feitelijke evolutie volgens het tweevoudige patroon ons behoorlijk bekend uit de Lex Salica.
Ofwel werden de oude begraafplaatsen afgedankt en verlatenGa naar voetnoot(10). In gebieden die op het stuk van de kerstening een zekere achterstand vertoonden, zoals dat van de Saksers, werd zulks zelfs door de wet verplicht. Vgl. corpora christianorum ad cimeteria ecclesiae deferantur et non | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Koninksem. Z.g. ‘Grote Tumulus’ dichtbij het dorp.
Copyright Provinciaal Gallo-Romeins Museum Tongeren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Koninksem. Tumulus aan de weg Bavay-Tongeren.
Copyright uitg. Lander, Eupen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ad tumulos paganorum (Capitulatio de partibus Saxoniae, cap. 22 van 785). Naar aanleiding van de strafbepalingen op het (door de opgravingsverslagen bevestigde) plunderen van gravenGa naar voetnoot(11) somt de Lex Salica zowat alle bestaande funeraire gebruiken op: Pactus legis Salicae, LV, § 2: Si quis tumba super mortuum hominem expoliaverit<vel dissipaverit>, mallobergo tornechale, solidos XV culpabilis iudicetur (Eckhardt 1955-56, II 1, 320).
Pactus legis Salicae, LV, § 3: Si quis cheristadona super hominem mortuum capulaverit, mallobergo madoalle, aut si lauaue quod est ponticulus, sequentem mortuum expoliaverit, mallobergo cheoburgio, de unaquaque de istis solidos XV culpabilis iudicetur. Ook nog § 4: [Ex antiqua lege] Si quis... (Eckhardt 1955-56, II 1, 320-22).
Van sommige begraafplaatsen konden dus ongetwijfeld lange tijd uiterlijke sporen te zien zijn geweestGa naar voetnoot(12). Hier kon tumba + kollektiefsuffix dus alleszins overleven!
Ofwel persisteerden de (Laat-) Merovingische begraafplaatsen, zij het interpretatione christiana: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pactus legis Salicae, LV, § 6: Si quis basilicam expoliaverit desuper hominem mortuum, mallobergo chreotarsino, [MCC denarios qui faciunt] solidos XXX culpabilis iudicetur<excepto capitale et delatura>... Ook nog § 7: Si quis... (Eckhardt 1955-56, II 1, 322-24).
Ook hier springen de opgravingsberichten bij, o.a. AB, 88 en 187. In de regel dagtekenen de onder kerken en kapellen gevonden graven evenwel reeds uit de Laat-Merovingische en meestal zelfs uit de Karolingertijd. In de vroege Merovingertijd lijkt de bijzetting in kerken bovendien een uitsluitend aristokratische aangelegenheid te zijn geweest. Zie James 1979, 84. Om voor de hand liggende redenen waren eventuele tumbatoponiemen hier veelal onherroepelijk naar het verleden verwezen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2. LeeuwHet Germaans kende twee aanduidingen voor ‘(graf)heuvel’: *hlaiwa-en *haugaz. Gemeengerm. *hlaiwa- is in het oudste Noordgermaans (runeninskripties), het Gotisch (Wulfila), OudfrankischGa naar voetnoot(13), Angelsaksisch, Oudsaksisch, Oudbeiers en Oudallemanisch vertegenwoordigd. In het Oudnoors is dit woord vroeg ten onder gegaan en vervangen door *haugaz, dat dan verder in zuidelijke richting over *hlaiwa- is geschoven (Bischoff 1979, 21), maar nooit tot in de Nederlanden is geraakt. *Hlaiwa-, dat in bepaalde delen van Zwitserland momenteel nog als appellatief met de betekenis ‘heuvel’ voortleeft, is bij ons wel goed vertegenwoordigd. Het komt o.a. voor in de volgende nederzettingsnamen: Zoutleeuw, Fra. Léau 980 Leuua (TW, 1105), Gors-Opleeuw 1034 kop. ± 1700 Leus (TW, 416), Sint-Pieters-Leeuw 1079 Levves (TW, 602), Denderleeuw 1146 Lewe (TW, 262) en Lauw, Fra. Lowaige 1146 Lude (TW, 598). Ook 980 Susleuua (onbekend, ergens in Haspengouw) (TW, 948) ziet eruit als een *hlaiwanaam. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor Nederland vermeldt Bischoff eveneens een aantal leeuw-nederzettings- en veldnamen (Bischoff 1979, 8). Het CMT van zijn kant somt heel wat Zuidnederlandse leeuw-veldnamen op. De betekenis ‘grafheuvel’ wordt geadstrueerd doordat 1) *hlaiwa grosso modo voorkomt binnen de grote tumbagebieden; 2) in een aantal gemeenten met een *hlaiwanaam ook vaak tumbanamen voorkomen: te Denderleeuw 1473 de Tompte (De Brouwer 1960, 66), te Lauw de Gerenstombe, de Herstappeltombe en de Kerketombe (OR, A, VIII, 183). Te Gors-Opleeuw werden een Latijnse grafinskriptie en een rijk Gallo-Romeins tumulusgraf ontdekt (OR, A, VIII, 93 en AB, 128). In zijn overigens goed gestoffeerd opstel werkt Bischoff de hypotese uit dat *hlaiwa- in het Moezeldal vanaf ca. 1000 een ouder tumba zou verdrongen hebben (Bischoff 1979, 23). Deze o.i. onjuiste zienswijze stoelt op de verwarring tussen 1) de aanvankelijke Romaanstaligheid van bepaalde delen van deze streek en de daaropvolgende germanizering ervan en 2) de latere taalkulturele expansiekracht van de Romania binnen de grenzen van het Merovingische resp. Karolingische Rijk. TumbeitGa naar voetnoot(14) kan een voorbeeld zijn van de eerstgenoemde situatie, Tomme, Tommet, etc. van de laatstgenoemde. *Hlaiwa- is integendeel het oude Germaanse woord dat in de loop van de 8ste-10de eeuw door de Romaanse indringer tumba in de schaduw geplaatst werd. Hiermee in overeenstemming is ook de ontstentenis van *hlaiwanamen in de eerst later gegermanizeerde Zwitserse gebieden zoals Oberwallis (zie Bischoff 1979, 14). Het archaïsche beeld van *hlaiwa- wordt vervolledigd door het vrij frekwente voorkomen van dit woord in nederzettingsnamen (zie supra). Het woordgeografische beeld van *hlaiwa-: tumba ziet er bijgevolg zo uit: 1) *hlaiwa- vroeg en algemeen in de hele Germania; 2) tumba in de zuidwestelijke periferie van de Germania binnengedrongen en er zó produktief geworden, dat *hlaiwa- aldaar sterk, maar ook weer niet totaal verschrompelde. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoals tumba liep *hlaiwa- de kans samen met de benoemde realiteit gedenigreerd te worden. Toch laat de 9de-eeuwse kristelijke Heliandschrijver de godsengel bij het geopende graf van Kristus gerust post vatten uppan them hlēuue (Heliand, 5805). Het zou trouwens van weinig realiteitszin getuigen de gekerstende vroeg-middeleeuwer de begraafplaatsen van zijn eigen voorouders prompt tot behekste oorden te laten verklaren. Archeologisch onderzoek heeft overigens uitgewezen dat bepaalde 6de- en 7de-eeuwse Merovingische begraafplaatsen zelf al sporen van kristelijke inslag vertonen (o.a. de z.g. bullae, zie vooral AB, 255, 179-188). Bij al het bovenstaande dient men te bedenken dat de door het centrale gezag bevorderde institutionalizering van de kristelijke leer en de ermee gepaard gaande opgave van de ancestrale tradities een geleidelijk en vooral geografisch gedifferentieerd proces is geweest. De verdere evolutie van de gangbare nekro-namen te onzent is in een notedop te schetsen. Met de zaak i.c. de grafheuvel verdwenen de namen tomme en leeuw. De veralgemening van ‘alleen’ de grafkuil luidde de definitieve intocht van een reeds eerder in gebruik genomen woord in: Oudnederfr. grav- bij graven ‘delven’. Doordat de begraafplaatsen door de Kerk verlegd werden naar de omheinde ruimten rond de bidplaatsen, tot dan kerkhof genoemd, vernauwde dit laatste woord zijn betekenis tot ‘begraafplaats’Ga naar voetnoot(15). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Subjektiverende naamgevingHet is evident dat een realiteit uit de nekro-sfeer tot een bonte veelvuldigheid van subjektiverende naamgeving kon leiden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1. ‘Postmortale’ namenWij hebben sub 1.2. uiteengezet waarom men niet vanaf het eerste uur negativerende naamgeving hoeft te verwachten. De kristelijke woorden paradisum en infernum zijn dan ook beide vertegenwoordigd. In de Romania duidt paradis vaak Merovingische begraafplaatsen aan: te Xhoris (OR, A, V, 102), Thuillies (OR, B, V, 156) en te Noeux-les-Mines (Fr.) (Bellanger-Seillier 1982, 69). Een Romeins grafveld wordt met het woord benoemd te Solre-sur-Sambre (OR, B, VII, 7). De duidelijk ‘metafysische’ betekenis van paradis is aan te nemen op grond van het voorkomen van de dubbelvorm parvis met overwegend ‘fysische’ betekenis, nl. ‘kerkplein’. Vlaamse paradijsnamen troffen wij nergens in archeologische publikaties aanGa naar voetnoot(16). Sommige toponymisten hebben ook hemelrijk als Dietse tegenhanger van paradis gezien. Hemelrijk wordt wel aangetroffen in de oudheidkundige repertoria (OR, A, V, 109; OR, A, VIII, 203), evenwel niet op overtuigend relevante wijze. Door volksetymologie is hemelrijk nl. vaak ontstaan uit hemerijk, hamerijk ‘ham, hamvormig perceel (grasland)’. Aan het infernum kunnen, op voorwaarde dat helle ‘helling’ of andere verholen woorden niet in het spel zijn, herinneren: hel in Oude Hel 1448 den ouden el te Lede (OR, A, II, 100 en CMT) en Helse Baan te Orsmaal-Gussenhoven (OR, A, III, 115) als namen m.b.t. Merovingische begraafplaatsen. Een groep van 18 grafheuvels te Leudersdorf (Duitsl.) heet Auf der Hell (Van Doorselaer 1964, II, 95). Te Rijkevorsel werden o.a. een tachtigtal grafheuveltjes uit de IJzertijd gevonden op de Helhoeksheide en urnen uit dezelfde periode ook nog op de plaats Helheuvels (OR, A, VI, 143 en 147). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als het werk of als de geliefkoosde rustplaats des duivels zien de volgende begraafplaatsen eruit: Mont de Diables te Alincthun (Fr.) (Van Doorselaer 1964, II, 203) en Bosquet des Diables te Angreau (Van Doorselaer 1964, I, 42). -Diable/duivel- is echter vooral een element dat zijn werk gedaan heeft in de hodonymie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. Denigrerende namenIn de regel bevat het specificans het denigrerende element. Ten eerste kan de begraafplaats toegeschreven worden aan nietkristenen. Vooral de bedenkelijke afstand (i.p.v. de onmiddellijke nabijheid) van de lokale bidplaats lijkt hier een uitgangspunt geweest te zijn (James 1979, 68-69). Te Pittem heet de plaats waar in 1896 een Merovingisch grafveld werd opgegraven Heidens Kerkhof (OR. A, IV, 97-98). Aan Waalse zijde is er het Cimetière des Païens te Thiaumont (Van Doorselaer 1964, I, 196). In het Walenland zijn de Sarrazins werkelijk de vermeende subterrestrialen. In de nabijheid van Merovingische begraafplaatsen treft men aan: te Izier Crayas des Sarrazins, te Laroche La Tour des Sarrazins en te Robelmont Château des Sarrazins (Roosens 1949, 71, 72 en 73). Te Ampsin en te Béthencourt (Fr.) luidt het telkens: Cimetière des Sarrazins (OR, A, V, 5 en Van Doorselaer 1964, II, 178-179). Met Saracenen werden vroeger de islamieten uit het gebied rond de Middellandse Zee aangeduid. In de toponymie van Nederlandstalig België lijkt het woord niet voor te komenGa naar voetnoot(17). Uit het feit dat de lange tijd Vlaamstalig gebleven, vaak minder bemiddelde bewoners van de voorstad van Saint-Omer spottenderwijs ook Sarrazins werden genoemd toen het Frans daar oprukte, kan worden afgeleid dat de denigratie met het woord verbonden niet uitsluitend | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
levensbeschouwelijk, doch ook sociaal taxerend en eveneens xenofobisch geladen was. Iets gelijkaardigs, doch in omgekeerde zin dan, stelt men vast bij ons: vgl. Het Vranckryck voor een in 1622 ontdekt urnenveld uit de late bronstijd te Donk (AB, 224, 6) en de Fransberg te Oostham (OR, A, VIII, 266), waarvan nu wel vaststaat dat het geen echte tumulus is. Te Tourinnes-Saint-Lambert heet een antieke waterput Puits des Turcs (OR, A, III, 150). Te Neerpelt heet een pre-Romeins urnenveld Romeins Kerkhof (OR, A, VIII, 261), te Mayen (Duitsl.) een Gallo-Romeins grafveld Römerhügel (Van Doorselaer 1964, II, 48) en te Messancy werden aan de voet van de Römerberg Gallo-Romeinse graven gevonden (Van Doorselaer 1964, I, 188). Bij al deze toponiemen dient men vanzelfsprekend ook rekening te houden met ‘archeologische’ of ‘pseudo-archeologische’ naamgeving, al dan niet met humanisteninslag. Thuis hoort hier alvast ook, al was het maar voor een deel, hunnen-, huns-, etc., waarvoor men bij De Vries 1971, 273-274 terecht kan. Hunebed, volksetymologisch hunnebed, is de benaming voor de megalitische graven uit de tijd van de Trechterbekerkultuur, waarvan de meeste aangetroffen worden in de Nederlandse provincie Drenthe. Een handvol Zuidnederlandse voorbeelden: de Hunnebergs te Overpelt (OR, A, VIII, 293), de Hunneputten te Eksel (OR, A, VIII, 62), verder misschien ook als tumulusnaam te Merchtem Hunsberg (Van Doorselaer 1964, I, 23) en te Rosmeer Hinnedaôk (AB, 24, 3)Ga naar voetnoot(18). Eveneens zijn er de talrijke toponiemen met duivel-, heksen-, alvinnen-, etc., waarmee de grootste voorzichtigheid geboden is. Maar al te vaak is hier gedacht in de richting van kontinuïteit en persistentie. Ook al draagt een archeologische realiteit een dergelijke naam, daarom bestaat er geen echt verband tussen naam en bewuste realiteit. Dikwijls is dit verband louter koïncidenteel, want begraafplaatsen en vooral tumuli gelegen op de grens van gemeenten vervulden in de loop der tijden nogal wat andere funkties. Denk aan de galgebergen. Koïncidentieel is b.v. het verband tussen de archeologische realiteit i.c. antieke grafvondsten en de respektieve plaatsnaam bij: de Kabouter- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
berg te Kasterlee (OR, A, VI, 82), de Bloedberg te Rijkevorsel (OR, A, VI, 144) en de Venusberg (Venus als de onderaardse godin Frau Holle) te Kasterlee (OR, A, VI, 83-84). Ook nog een woord over de talrijke alver- en alvinnebergen. Al is de Alverberg te Bekkevoort werkelijk een tumulus (Van Doorselaer 1964, I, 8), de Alvinnenberg te Teralfene is dat beslist niet (med. D. Callebaut, assistent bij de Nationale Dienst voor Opgravingen). Oppervlaktevondsten (d.w.z. niet in situ liggende vondsten) op gelijknamige heuvels vermogen dan ook niet deze tot de Romeinse tijd te laten opklimmen. Dit geldt o.a. voor de dito toponiemen te Meerhout, Mol, Lubbeek en Kemzeke (OR, A, II, 95; OR, A, III, 89 en 140; OR, A, VI, 112 en 124). Inmiddels bevinden wij ons volop op het folkloristische terrein en het dient opgemerkt te worden dat de inslag van sagen en legenden in de toponymie een vrij opake materie zal blijven. Deze a priori negeren, zou echter eveneens verkeerd zijn. Zo merkt S.J. De Laet b.v. op dat in een plaatsnaam als Kattenbos te Lommel wel mogelijk kat ‘dier’ (en dus niet kat ‘verdediging(sheuvel)’) schuilt m.b.t. de aldaar opgegraven grafheuveltjes (De Laet 1957, 28)Ga naar voetnoot(19). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3. Expliciterende namenSagen stellen zich echter niet steeds depreciërend op t.o. oude begraafplaatsen. Hiervan getuigt de breedwaaierige volksopvatting over de voor onze voorouders alleszins enigmatische tumuli. De Belgische tumulusspecialist M. Amand heeft er een boeiend opstel aan gewijd (Amand 1957). Hij onderscheidt 3 soorten sagen rond (echte) tumuli: 1) de generaal en de helm (als werktuig waarmee de soldaten het aarden monument opwierpen); 2) de verloren goudschat; 3) de werkzame dwergen, elfen en konsoorten. Expliciet verklarende toponiemen die bij de eerste soort aanleunen zijn mogelijk: Slachtveldeken te Overboelare en Slagveld te Muizen voor Merovingische begraafplaatsen (Roosens 1949, 44 en 53). Een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Merovingische begraafplaats te Solre-sur-Sambre heet Champ de la lutte (Roosens 1949, 119)Ga naar voetnoot(20). Donnerslag te Gruitrode verklaart misschien de hobbelige aanblik van een oud urnenveld met grafheuvels (OR, A, VIII, 100), terwijl Dondergracht te Semmerzake dan weer niets met de aldaar aanwezige Merovingische begraafplaats te maken heeft: 1457 up de haendertgracht! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Indirekte indikatie3.1. Berg en heuvelParagraaf 1.1.2.4. handelde over tom>tomberg, waarvan vaak enkel berg, dat dan opnieuw samengesteld wordt met een ander bepalend woord, overblijft. Sub 2.2. werden reeds de sekundaire, voor de naamgeving belangwekkende funkties van de tumuli aangesneden. Ten eerste werden de tumuli vaak gebruikt als merktekens bij de afbakening van gemeentelijke en andere territoria. Vaak kregen ze ook een rol toebedeeld in de rechtspleging. Op oude exekutieplaatsen wijzen Galgenberg, vindplaats van een tumulusgraf te Tienen (Van Doorselaer 1964, I, 34), Wetsberg, een in 1901 genivelleerde bronstijdgrafheuvel te Ravels (OR, A, VI, 140) en La Justice te Tillet waar een Romeins grafveld werd ontdekt (Van Doorselaer 1964, I, 197). Teoretisch kunnen tumuli ook als molenbergen zijn gebruikt. Als moteheuvels zullen ze wel het allerminst in aanmerking zijn gekomen: hun ligging vormt hier doorgaans een obstakel. Andere tumuli liggen op de plaatsen Tuitenberg te Sint-Kwintens-Lennik (OR, A, III, 135), Drususberg te Herten (Van Doorselaer 1964, I, 132) en Partisaensberg te Kasterlee (AB, 241, 6). Berg, al dan niet in samenstellingen, kan dus steeds een indirekte indikator van een grafheuvel zijn. Voor andere betekenissen van dit woord wordt verwezen naar 1.1.2.4. Naast berg treft men ook heuvel aan. Een groep van tumuli te Ronse heet De Drij Heuvelkens (OR, A, II, 168), een ringwalheuvel uit de bronstijd te Gruitrode Tuudsheuvel (OR, A, VIII, 100). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. MetafoornamenHet vreemde heuvellichaam van de tumuli riep dikwijls vergelijkingen op, die vooral in gebieden waar tumuli een zeldzaamheid zijn, toponymische weerklank hebben gevonden. In een heuveltje op de plaats Halve MaanGa naar voetnoot(21) te Veurne werden vijf urnen gevonden (OR, A, IV, 118). De plaats waar te Ronse diverse Gallo-Romeinse tumuli liggen, heet Pastershoed (OR, A, II, 167). De Hoge Andjoen (andjoen = ajuin) te Werken benoemt denkelijk geen tumulus, maar een mote (OR, A, IV, 127-128). Even zou men hier ook nog kunnen denken aan de talrijke bukkel-namen. Het element bukkel wordt evenwel nergens in de oudheidkundige repertoria aangetroffen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Bibliografie4.1. Tijdschriften en reeksen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2. Woordenboeken, corpussen en repertoria
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3. Werken en artikels
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zottegem L. Van Durme |
|