Naamkunde. Jaargang 18
(1986)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
De verklaring van Wolf-toponiemen aan de hand van plaats-, straat- en veldnamen uit Nederlands-LimburgIn zijn publicaties over het woord wolf in plaatsnamenGa naar voetnoot(1) vermeldde Helsen tussen Wolvega in Friesland en La Louvière in Henegouwen ongeveer 300 z.g. ‘Wolf-toponiemen’. Zijn lijsten bevatten evenwel geen enkele vermelding in Nederlands-Limburg. Dit is een opvallende leemte, want in die provincie liggen Wolf-toponiemen van noord tot zuid royaal verspreid. Het lijkt mij dienstig om aan de hand van die (Nederlands-) Limburgse Wolf-toponiemen enkele algemene problemen betreffende de identificatie en categorisatie van plaats-, straat- en veldnamen, die het element Wolf- bevatten, nader onder de loupe te nemen. Een dergelijke bredere contekst zal er allicht toe bijdragen om ook de analyse en de verklaring van Wolf-toponiemen, die elders voorkomen, te vergemakkelijken. | |
Echte en onechte Wolf-toponiemenKnippenberg verdeelde de Wolf-toponiemen in drie soorten, nl. (1) toponiemen van persoonsnamen afgeleid, (2) toponiemen, die aan het voorkomen van wolven herinneren, en (3) toponiemen, die betrekking hebben op ‘de wolf als daemonisch dier of weerwolf’Ga naar voetnoot(2). Daarnaast legde Goris de nadruk op een vierde categorie, nl. ‘onechte’ Wolf-toponiemenGa naar voetnoot(3). Voor een goed begrip van ‘echte’ Wolf-topo- | |
[pagina 78]
| |
niemen zal men ze allereerst van de z.g. ‘onechte’ dienen te onderscheiden. Onder de laatstgenoemde categorie plaatste Goris vooral dialectische vervormingen van andere toponiemen, die in hun oorspronkelijke versies het element wolf niet bevatten. Zo wees hij op de uitlopende waterwilg (salix caprea), die in het voorjaar door haar ‘katjes’ opvalt en eertijds in de plantengroei van moerassige gronden een hoofdrol speelde; deze wilg werd in sommige streken wurf of worf genoemd. Daar de onstandvastige r in de volksmond meermaals in een l overging, meende die auteur in de toponiemen Wolfsveld, Wolfswei, Wolfsbeemd en Wolfsbroek allerlei gronden te moeten zien, die door de worf overwoekerd waren. En aangezien worf een zeer gezocht bind- en vlechtmateriaal was (is) - met de wissen van het worvenhout worden o.a. de aarden dammen vastgelegd - voerde hij ook de toponiemen Wolfshaege en Wolfsdijk op de naam van dat materiaal terug. Het lijkt mij evenwel twijfelachtig, dat warf-werf uit het noorden en/of worf-wurf-werf uit het westen eertijds tot Nederlands-Limburg zouden zijn doorgedrongen. Wel vindt men ten westen van de Maas o.a. de Worfthoeve te Geel en het Wurfeld te Maaseik, maar het staat nog geenszins vast, dat we in deze gevallen met de waterwilg te doen hebben. Overigens heet die plant in Zuid-Limburg zaalwie. Voor de teenwilg of bindwilg (salix viminalis) gaf Kiliaan eveneens de namen werfhout en wervenhout op. Maar in Vlaanderen domineren thans de namen wishout en wissenhout. In Brabant werd het oude woord wide of wijde door wijm verdrongenGa naar voetnoot(4), terwijl dit soort wilg | |
[pagina 79]
| |
in ons Zuid-Limburg vanouds (en nog steeds) wie heetGa naar voetnoot(5). Derhalve lijkt het niet waarschijnlijk, dat Nederlands-Limburgse Wolf-toponiemen vervormingen van Worf-toponiemen zouden zijn. Verder beschouwde Goris ‘wolverblaren’ en ‘wolfsgras’ als verbasteringen van ‘wollige bladen’ en ‘wolgras’. Via een gelijkaardige verbastering voerde hij het vooral in Vlaanderen vaak voorkomende toponiem Wolfsput tot ‘Wolput’ terug. Al moge dit laatste in sommige gevallen juist zijn, toch blijkt uit oude documenten, dat echte wolfskuilen ook putten werden genoemdGa naar voetnoot(6). Derhalve schreef Helsen: ‘Wel kunnen we aannemen, dat plaatsnamen als Wolfsput, Wolfskuil de naam van het dier bevatten...’Ga naar voetnoot(7). Het enige mij met zekerheid bekende Limburgse geval van een onecht Wolf-toponiem is de Maastrichtse Wolfstraat; ze heeft noch met de persoonsnaam Wolf noch met de gelijkluidende diernaam iets uit te staan. Deze straat heette in de 14de eeuw Sweefstraat en Swevestrate naar een familie, die uit Schwaben afkomstig was. In de archieven kan men de varandering van de familienaam van Sweef, Swaef of Swaf, via Swaof en Swoof, tot Swouf nagaan. Vandaar dat genoemde straat in de 16de eeuw 's Woufstraat heette. Dit laatste was een overgangsvorm tot de huidige versie WolfstraatGa naar voetnoot(8). | |
De ‘echte’ wolf en zijn verhouding tot de mensDe wisselwerking tussen mens en wolf is zo intens geweest, dat de geschiedenis van dit dier tevens een hoofdstuk in de geschiedenis van de mens is geworden. Dit werd door de Franse auteur Delperrie de Bayac voor zijn vaderland als volgt uitgedrukt: ‘Aucun animal sauvage | |
[pagina 80]
| |
n'a tenu de place, dans la France de jadis, que le loup. Aucun n'a suscité tant de hantise et de crainte. Aucun n'a si profondément marqué le language de son empreinte’Ga naar voetnoot(9). Zelfs het Louvre dankt zijn naam aan wolven; eertijds heette die plaats Louvrier. Frankrijk is rijk aan ‘wolf-lore’. Sedert de middeleeuwen werd er in dit land van generatie op generatie verhaald en gezongen over de wolf-koning Courtaud van Parijs, ‘le loup noir’ van Soissons en ‘les bêtes’ van Carmarthen, Orléans, de Ardennen en andere plaatsen en streken. Maar geen Franse wolf (eigenlijk wolven) is zo berucht gebleven als ‘la bête du Cévaudan’Ga naar voetnoot(10). Wat voor Frankrijk gold, was ook op de rest van Europa en op de Aziatische en Amerikaanse delen van het noordelijke halfrond van toepassing. Dit werd door Young en Goldman als volgt weergegeven: ‘The gray wolf (Canis Lupus) has had a more important role in relation to human welfare than any other wild carnivore’Ga naar voetnoot(11). Eén speciale eigenschap, die voor de wolf van essentieel belang is, heeft tot een tragische competitie met de mens geleid, nl. hij is een vleeseter; zijn spijsverteringsstelsel is volledig op vlees ingesteld. Bijgevolg is hij sedert voorhistorische tijden eerst met de mens als jager en daarna met de mens als veehouder in conflict geraakt. In veel gevallen is hij ook voor de mens zelf - vooral vrouwen en kinderen - een bedreiging geworden. Andere eigenschappen van de wolf, zoals zijn opvallende intelligentie, zijn lichaamskracht en snelheid en speciaal zijn uithoudingsvermogen, hebben dit conflict nog verscherpt. Eerst was de wolf een mededinger van de mens als jager. Ofschoon de wolf toen reeds vervolgd werd, had men blijkbaar toch meer bewondering en ontzag dan vrees en haat voor die kundige jager. In die periode zijn veel persoonsnamen ontstaan, die het element wolf bevatten. Toen de mens het jachtterrein van de wolf - vooral door ontginningen - had ingekrompen, werd deze laatste een grote last voor de | |
[pagina 81]
| |
mens als veehouder. Aanvankelijk zal hij de meeste slachtoffers wel onder de kudden in bos, veld en wei hebben gemaakt; maar ook waagde hij zich - speciaal in de winter - tot dicht bij de woningen en brak hij zelfs stallen open. Fox schreef in dit verband: ‘Respect and awe turned to hatred when man's life-style changed... when he began his agrarian mode of life’Ga naar voetnoot(12). Uit die periode van vervolging schijnen bijna alle nog bestaande Wolf-toponiemen, die de diernaam bevatten, te stammen. De haat voor de wolf leidde er in de middeleeuwen toe, dat men hem als de ‘personificatie’ van het boze beginsel en in sommige gevallen zelfs als een daemonische incarnatie ging beschouwen. Die zienswijze stond met het geloof in ‘weerwolven’ in verbandGa naar voetnoot(13). Ofschoon het mogelijk lijkt, dat die visie op de naamgeving van invloed is geweest, staan daarover geen duidelijke gegevens ter beschikking. Evenmin is bewezen, dat de in Germaanse bronnen vermelde associatie van de wolf met de vogelvrij verklaarde ‘Verbrecher’Ga naar voetnoot(14) ook in onze streken tot het ontstaan van plaatsnamen zou hebben geleid. | |
[pagina 82]
| |
Pas in onze tijd is men de wolf in zijn eigen milieu en ontdaan van anthropomorphische projecties, wetenschappelijk gaan bestuderenGa naar voetnoot(15). | |
[pagina 83]
| |
Dit heeft tot een veel gunstigere evaluatie geleid; men is de wolf zelfs zo positief gaan waarderen, dat men dit ‘magnifieke’ dier niet alleen tegen uitroeiing wenst te beschermen maar in sommige streken opnieuw tracht in te voerenGa naar voetnoot(16). Aangezien deze jongste periode voor de naamgeving - naar mijn beste weten - van geen belang is, hoeven we daaraan in dit verband geen verdere aandacht te besteden. | |
Persoonsnamen, die het element ‘wolf’ bevattenIn het eerste deel van zijn Altdeutsches Namenbuch gaf Förstemann ongeveer 1100 persoonsnamen op, die het element wolf bevattenGa naar voetnoot(17). Naar aanleiding hiervan merkte Schröder op: ‘Die früheste und gewaltigste Ausbreitung im Bereich der Eigennamen hat von allen Tieren der Wolf gefunden; schon der Umfang des Artikels vulfa bei Förstemann... beweist es zur Genüge; als zweiter Teil erscheint das | |
[pagina 84]
| |
Wort nicht weniger als 465 mal, und der deutschen Haufigkeit entspricht der Brauch bei den Angelsachsen und Nordländern, von den Goten zu schweigen, an die uns Ulfila als frühester Zeuge gemahnt’Ga naar voetnoot(18). De Engelsman Harting zag in die naamgeving een uiting van bewondering voor de minder gunstige karaktertrekken van de wolf. Daarom schreef hij: ‘It is to the terror which the Wolf inspired among our forefathers that we are to ascribe the fact of kings and rulers, in a barbarous age, feeling proud of bearing the name of this animal as an attribute of courage and ferocity. Brute power was then considered the highest distinction of man. We thus find, amongst our Anglo-Saxon kings and great men, such names as Ethelwulf (the noble wolf); Berthwulf (the illustrious wolf); Eadwulf (the prosperous wolf); Ealdwulf (the old wulf)...’Ga naar voetnoot(19). Het heeft er evenwel alle schijn van, dat Harting zich hier aan een anachronisme schuldig maakte, nl. dat hij de motivering der Angelsaksische wolf-naamgeving op basis van een vele eeuwen later geldende opvatting interpreteerde. Daarentegen gaf Müller-Using de volgende, historisch beter verantwoorde, motivering: ‘Kein Tier wurde annäherend so häufig zur Namenbildung, keines auch so oft zur Namengebung herangezogen. Das lässt den Rückschluss zu, dass der später so verhasste Räuber in vor-karolingischer Zeit völlig anders bewertet wurde: Man nennt ja sein Kind nicht nach einem Tier, das man als feige Bestie missachtet’Ga naar voetnoot(20). Waarschijnlijk kwam Bach de historische werkelijkheid het dichtst nabij, toen hij opmerkte: ‘In einem Zeitalter, in dem der Mensch die Kraft, Gewandtheit und List der Tiere, denen er sich unterlegen fühlte, mit Furcht und Bewunderung betrachtete, erwuchs eine Tierverehrung’Ga naar voetnoot(21). Het contrast tussen de vóór-karolingische tijd en latere periodes werd door Müller-Using als volgt uitgedrukt: ‘Dementsprechend gehen schon im Mittelalter, vor allem aber zu Begin der Neuzeit, als der Vernichtungskrieg gegen “das Unthier des Wolffes” seinen Höhe- | |
[pagina 85]
| |
punkt erreicht, die Wolfs-Personennamen, wie freilich alle alte deutschen Namen, an Häufigkeit sehr zurück...’Ga naar voetnoot(22). In Duitsland zijn de voornamen Wolfbert (der prächtige, glänzende Wolf), Wolfgang (der mit dem Glück verheissenden Wolfe geht), Wolfhart (stark und kühn wie ein Wolf) en Wolfram (stark und klug wie Wolf und Rabe) thans nog vrij populair. In ons Limburg zullen wel niet veel ouders hun zonen naar de Maastrichtse heilige bisschoppen Monulphus (dappere wolf) en Gongulphus (Gangulphus of Wolfgang) noemen. Ook de versie Wolfgang is er beperkt. Sedert het ‘Dritte Reich’ is zelfs de eertijds vrij frequente voornaam Adolf (edele wolf) - die in vroeger eeuwen veelal in de vorm Alof voorkwam - niet meer zo sterk in trek. Maar Rudolf, Roelof, Ralph, Raoul etc. (roemrijke wolf)Ga naar voetnoot(23) worden nog vaak als voornaam gegeven. De voornaam Wolf of Wolff en de achternaam Wolf(s) of Wolff(s) werden niet alleen door niet- Joodse Nederlanders, Belgen of Duitsers gekozen, maar werden ook door sommige Joden aangenomen. Deze laatste beschouwden hem als een Germaans equivalent van Benjamin; in het boek Genesis staat immers: ‘Benjamin is een roofgierige wolf’Ga naar voetnoot(24). De familienamen Wölfer, Wolfförster, Wolf(f)anger, Wolf(f)änger, Wolfschütz, Wolfschiess etc., die uit het beroep van ‘wolf(s)jager’ ontstonden, behoren niet tot deze categorie. Deze dateren uit een latere tijd. De achternaam Wolfer of Wolfers kan zowel aan dit beroep als aan de voornaam Wolfbert zijn ontleend. Reeds in de Karolingische capitularia werd voorgeschreven, dat in elk district twee wolvenjagers (luparii) moesten worden aangesteldGa naar voetnoot(25). Te Kortenaken (bij Diest) werd in de 14de eeuw Wert de wolfjagere alias Wert venator luporum vermeldGa naar voetnoot(26). | |
[pagina 86]
| |
Eerste lid van Wolf-toponiemen: persoon of dier?Ten aanzien van deze vraag beperkte Müller-Using zich tot de volgende uitspraak: ‘Wenn auch die grosse Mehrzahl aller Orts- und Flurnamen, die mit dem Grundwort “wolf” bzw. “wulf” etwas zu tun haben, auf Personennamen zurückgeführt werden muss, so bleiben immerhin doch viele, im Sinne der Faunistik “echte” Wolfsnamen übrig. Das sind vor allem Flur-, besonders Forstortnamen, die sich in irgendeiner Form auf die Wolfsjagd beziehen (Wolfskuhle etc.)’Ga naar voetnoot(27). Dit laatste lijkt evenwel een vrij smalle basis ter onderscheiding van persoons- en diernamen te zijn. De opvatting, dat een genitief-s achter het eerste lid van samengestelde toponiemen steeds op een persoonsnaam zou wijzen, werd door Gysseling als volgt tegengesproken: ‘In toponymische composita is de genitief normaal bij een persoons- en diernaam als eerste lid’Ga naar voetnoot(28). Bijgevolg worden de toponiemen Spessart (dat eertijds Spehteshart luidde) en Spechtsboden algemeen tot de vogelnaam specht herleidGa naar voetnoot(29). Teneinde het onderscheid tussen beide categoriën scherper te stellen, poneerde Kaufmann de these, ‘dass in den endbetonten Beispielen nicht der Tiername Wolf (als Gattungswort) stecken kann, sondern nur der Besitzername Wolf, Wulf (als Eigenname)’. Derhalve zou de diernaam slechts kunnen worden gevonden in Wolf-toponiemen, waarbij de klemtoon op het eerste lid valt. Hij beweerde evenwel niet, dat dit steeds het geval zou zijn, m.a.w. ook onder de Wolftoponiemen met de klemtoon op het eerste lid zouden persoonsnamen kunnen schuilen. Doch volgens hem zouden Wolf-toponiemen met de klemtoon op het laatste lid uitsluitend naar personen, die Wolf etc. heetten, verwijzenGa naar voetnoot(30). Aangezien het niet steeds duidelijk is of de huidige klemtoon der Wolf-toponiemen de oorspronkelijke is, lijkt een differentiatie volgens die klemtoon een moeilijke opgave. Zelfs in sommige gevallen waar een diernaam voor de hand lijkt te liggen, heeft men toch met een persoonsnaam te doen. Hoe sterk | |
[pagina 87]
| |
men in dat opzicht op zijn hoede dient te zijn, wordt o.a. door het toponiem Vossenberg aan de weg van Schinveld naar Brunssum geillustreerd. Wat ligt er nu meer voor de hand dan hierin een heuvel te zien, waar zich een vossenfamilie ophield!? Toch is deze verklaring historisch onjuist; die Vossenberg kreeg zijn naam naar jonker Willem Vos van BrunssumGa naar voetnoot(31). Zo had ook de Bokkenhof te Haesdal-Schimmert niets met bokken uit te staan; die naam werd aan het geslacht (von) Bock ontleendGa naar voetnoot(32). Evenmin werd het Ravensbosch bij Houthem-Valkenburg naar raven genoemd; die naam betekent m.i. ‘bos van (Wal)raven of Walram’ de Rosse van Valkenburg (1254-1302). Naar diens gelijknamige kleinzoon werd het kasteel Ravenstein genoemdGa naar voetnoot(33). De laatstgenoemde vier toponiemen hebben met elkaar gemeen, dat het eerste lid een vroegere bezitter aanduidt en dat de identiteit van die bezitter(s) uit geschiedkundige bronnen kan worden vastgesteld. Ook bij Wolf-toponiemen diene men - voor zover mogelijk - een dergelijke benadering toe te passen. Enkele toponiemen in de streek van Meinweg (bij Vlodrop) kunnen dit illustreren. Men vindt aldaar een Wolfskuil, een Wolfsberg en een Wolfshof. Gezien de aard van het landschap en de uit historische bronnen bekende wolfsjachten in die streek, mag men Wolfskuil hier m.i. zonder bezwaar op de diersoort terugvoeren. Dit geldt waarschijnlijk ook voor WolfsbergGa naar voetnoot(34). Doch voor Wolfshof gaat die verklaring niet op; niet alleen suggereert het tweede lid -hof een menselijke bezitter of bewoner, maar ook is uit de archieven bekend, dat de Wolfshof in 1908 door de Roermondenaar Wolf werd gebouwdGa naar voetnoot(35). | |
[pagina 88]
| |
De huidige nederzettingsnaam Wolf(s)huis (dialect: Woufes) bij Bemelen, het reeds in de middeleeuwen vermelde Huis van den Wolf (thans de Wolf) te BemelenGa naar voetnoot(36) en de 16de-eeuwse boerderij Wauffhuese (= Wolfhuis) bij Berg (en Terblijt)Ga naar voetnoot(37) lijken tot diezelfde categorie te behoren. Derhalve zal men bij die drie (opvallend dicht bij elkaar gelegen) toponiemen in het element Wolf- de naam van vroegere eigenaars of bewoners dienen te prefereren. In de gemeente Schinnen ligt het gehucht Wolfhagen, dat reeds vóór 1500 als zodanig voorkwamGa naar voetnoot(38). Nu vinden wij in de 16de eeuw een Jan Wolffs als ‘halfer’ (= pachtboer) op de Witzenhof te WolfhagenGa naar voetnoot(39), terwijl zijn gelijknamige verwanten reeds circa 1500 in de onmiddellijke omgeving vermeld werden en er blijkbaar al vroeger woonden. Dit suggereert een persoonsnaam in het eerste lid van dat toponiem. Die suggestie wordt nog verstrekt als dit geval in een bredere contekst wordt geplaatst. Vooreerst is er een parallelgeval. Voor het toponiem Wolfhagen bij Richrath (D.), dat in 1400 reeds als zodanig voorkwam, vond Dittmaier de oude vorm Wolveshagen. Op grond hiervan voerde hij dat toponiem op een persoonsnaam terugGa naar voetnoot(40). Toch is ook hier voorzichtigheid geboden, want ofwel het tweede element -hagen ofwel het hele compositum Wolfhagen was oorspronkelijk een veldnaam. Daarom schreef Franquinet ten aanzien van Wolfhaag onder Vaals: ‘bosch van den wolf of van de wolven. Daar Wolf mede een oude persoonsnaam is, kan het ook zijn bosch van Wolf’Ga naar voetnoot(41). Bij gebrek aan oude vormen valt in dit laatste geval geen definitieve keuze te maken. Hetzelfde geldt voor de hoevenaam Wolfhagen onder Merum (bij Roermond) en de (vroegere) veldnaam Wolfshagen bij Heer (Maastricht)Ga naar voetnoot(42). In 1980 schreef Wartena: ‘Nog niet zo lang geleden werd het | |
[pagina 89]
| |
landschap van Noordwest-Europa gekenmerkt door een netwerk van hagen, houtwallen, singels, aarden walletjes en stapelmuurtjes. Op die manier werden eigendomsgrenzen gemarkeerd, veeweiden omheind en wild uit het akkerland geweerd. Daarnaast hadden hagen en wallen belangrijke functies als leveranciers van brandhout, geriefhout, eikeschors voor de leerlooierij en bramen’Ga naar voetnoot(43). Welnu, zowel uit de literatuur als uit archieven blijkt, dat zulke hagen vaak door wolven als schuilplaatsen werden gekozen. Anderzijds diene men ook niet uit het oog te verliezen, dat het woord haag of hagen doorgaans de betekenis had van ‘ein Grundstück..., das von einer wohl meist lebenden Hecke eingefriedigt und dadurch von seiner Umgebung abgesondert war’Ga naar voetnoot(44); derhalve verschoof de betekenis van dat woord van ‘omheining’ naar ‘omheinde’, juist zoals dit bij het woord tuin het geval is geweest. Onder Schinnen kwam circa 1600 een plaats ‘aen die haege’ voor, waar de familie Wolff land bezat. Kreijns noemde dit ‘die (wolf) haege’Ga naar voetnoot(45), maar het is niet duidelijk of dit laatste op authentieke bronnen was gebaseerd. Zelfs indien dit wel het geval was, blijft de identificatie van die plaatsaanduiding met het eerder genoemde toponiem Wolfhagen onder Schinnen een vraag. Toch illustreert dit geval hoe het toponiem Wolfhagen uit een persoonsnaam kan zijn ontstaan. Bij het toponiem Wolfsdries onder Berg en Terblijt staat men eveneens voor een ambiguiteit. Een afgelegen braak liggend stuk grond had allicht een eigenaar; maar dat neemt niet weg, dat het tevens door wolven als een min of meer vaste verblijfplaats kan zijn gekozen. Een ander omstreden Wolf-toponiem is de nederzettingsnaam Wolfrade bij Holtum (Born). Vooreerst mag men dit toponiem niet met naamgenoten verwarren. Zo hadden de 11de-eeuwse vormen Wulverothe en Wolveroth, die door sommigen met dit Wolfrade werden geidentificeerd, betrekking op Wülfrath bij ElberfeldGa naar voetnoot(46). De vormen Wolvencroth (1202), Wolvenkrode (1217) en Wolfingerode (1223), die | |
[pagina 90]
| |
eveneens met het Nederlands-Limburgse Wolfrade werden vereenzelvigd, werden door Gysseling als ‘unbekannt’ in de omgeving van Heinsberg geplaatstGa naar voetnoot(47). Voor ons Wolfrade gaf Tummers de volgende vormen op: Woufrode (1369), Wolf(f)raidt (1386), Wolfrade (1545), Wolfraet (1610) en Wolfraedt (1611-1620)Ga naar voetnoot(48). Daaraan kan nog de vorm Wolfraide (1445) worden toegevoegd, maar de door Habets voor dit toponiem opgegeven versies Wyfroide (ca. 1400) en Wyfroede (1406) lijken onbetrouwbaar te zijnGa naar voetnoot(49). Als deze twee werkelijk op dit Wolfrade betrekking hadden, moeten ze m.i. als foutieve schrijfwijzen worden beschouwd; zij wijken immers al te sterk van de vroegere en latere (betrouwbare) vormen af. Later ontmoet men de verduitste vorm Wolfrath; dit was een gevolg van het feit, dat het Duits de officiële taal in het ambt Born (dat tot Gulik behoorde) was geworden. Deze plaatsnaam werd door Roukens, die de niet-authentieke vorm *Wolfsrath aanvoerde, verklaard als: ‘rade, waar of in de omgeving waarvan men op de wolvenjacht ging’Ga naar voetnoot(50). Tummers schreef echter: ‘Hoewel de mogelijkheid niet uitgesloten is, dat het eerste element de diernaam “wolf” is, verkiezen we toch de persoonsnaam Wolfo. In dit geval moet Wolfrade ontstaan zijn uit Wolfenrade’Ga naar voetnoot(51). Ofschoon er m.i. geen dwingende redenen bestaan om de vorm Wolfenrade te veronderstellen, komt mij de verklaring van dit eerste lid uit een persoonsnaam om de volgende redenen als waarschijnlijk voor. Het is welbekend, dat veel -rade-toponiemen een persoonsnaam als eerste element bevatten. Bovendien heeft men naamgenoten van ons Wolfrade op diezelfde wijze verklaard; zo voerde Dittmaier de bovengenoemde plaatsnaam Wülfrath, die eertijds o.a. Wulverothe (1090- | |
[pagina 91]
| |
1120) en Woylfroyde (1218-1231) heette, op de persoonsnaam Wulfi terugGa naar voetnoot(52). Tenslotte zou men ter versterking van deze interpretatie kunnen aanvoeren, dat in 1421 en 1427 een zekere Wolfs als pastoor van Susteren voorkwam en dat een andere Wolf(s) of Wouf(s) in de tweede helft van de 15de eeuw als pastoor van Buchten en Born vermeld werdGa naar voetnoot(53). Daaruit blijkt dus, dat die persoons- of familienaam reeds vroeg in de naaste omgeving van Wolfrade voorkwam. Bij dit toponiem is de voorkeur voor een persoonsnaam uiteindelijk gebaseerd op het feit, dat een rade naar een menselijke ingreep in het landschap verwijst, die een bezitter en/of gebruiker van dat stuk grond veronderstelt. Ditzelfde kan wellicht ook worden gezegd van de toponiemen Wolfslant (1382) te Oost (bij GronsveldGa naar voetnoot(54) en Wolfsweide bij Heerlen. Ofschoon de toponiemen Wolfsbrug te Roggel, Wolfstraat te Geleen, Wolfeinde te Beek, Wolfsweg te Eygelshoven, Wolffswech (thans Meerssenerweg) te Berg en Terblijt en Wolfsdries(sen)weg bij Geulem eveneens op menselijke ingrepen in het landschap duiden, kan men in hun eerste lid toch moeilijk gebruikers - laat staan bezitters - zien. Wel kan men bij Wolfsbrug, Wolfeinde en Wolfsweg misschien aan eventuele (naaste) bewoners, die Wolf heetten, denken. Toch diene men ook bij zulke gevallen voorzichtig te werk te gaan, want in het begin van de 19de eeuw werd niet ver van die Wolfsbrug op wolven gejaagd. Sommige van de zo juist genoemde Wolf-toponiemen blijken slechts secundaire, d.w.z. van andere Wolf-toponiemen afgeleide, benamingen te zijn (geweest). Zo werd de naam van de Gelener Wolfstraat aan de nabije veldnaam Op de Wolf ontleend, terwijl de Wolfsdries(sen)weg bij Geulem naar de eerder genoemde Wolfdries loopt; derhalve diene men in beide gevallen het eerstgenoemde toponiem op het laatstgenoemde terug te voeren. Eertijds heette de Bronsdalweg, die van Berg (en Terblijt) naar Geulem voert, Wauffhueswech (= Wolfhuisweg); die naam was klaarblijkelijk aan de hierboven reeds vermelde 16de- | |
[pagina 92]
| |
eeuwse boerderij Wauffhues aldaar ontleendGa naar voetnoot(55). Mogelijkerwijze stond de bovengenoemde Wolffswech (thans Meerssenerweg), die min of meer parallel met deze Wauffhueswech liep, eveneens met de naam van de eigenaar of bewoner, naar wie dat Wauffhues (waarschijnlijk) genoemd werd, in verband. Bij Wolf-toponiemen, waarvan het tweede lid een aspect van het landschap vertegenwoordigt, dat niet primair op menselijk ingrijpen duidt, lijkt een diernaam voor de hand te liggen. Tot die groep behoren o.a. Wolfsven bij Well, Wolfsberg te Meinweg (bij Vlodrop), Wolfsberg (gehucht) bij Peij-Echt, Wolfswieërke (= vijvertje) bij Limbricht, Wolfsbroek langs de Geleenbeek bij Sweykhuizen en Wolfsbroek bij Terworm-HeerlenGa naar voetnoot(56). Toch blijft ook hier voorzichtigheid geboden, want het Wolfsven te Mierlo (Noord-Brabant) werd in 1386 Wolfartsvenne genoemdGa naar voetnoot(57). Aan Wolf-toponiemen, waarvan het tweede lid het element -dal bevat, zoals Wouvendal bij Schin-op-Geul, Wolvendal bij GasthuisGa naar voetnoot(58) en Welsden kan men allicht met een vrij hoge graad van waarschijnlijkheid een oorsprong uit een diernaam aannemen. Het gemeenschappelijk element der beide nederzettingsnamen Groot-Welsden en Klein-Welsden bij Margraten ontstond uit Welpdal (1235), Welpesdaele (ca. 1350), Welpsdale (1375 en 1397) en (Groet) Weilpsdael (1511)Ga naar voetnoot(59). Over deze oude vormen schreef Franquinet: ‘Het woord welp kan in 't nederlandsch welp, oudhoogd. welf, hwelf, jong van een wild dier in het algemeen, hier misschien van wolven zijn, of met klankverschuiving voor Wolf zelve staan; dit laatste vindt een bevestiging in den naam Henricus de Woelfdaele, dien een kapelaan van St.-Servaaskerk in de 14de eeuw voerde. Welsden zou derhalve “wolvendal” betekenen’Ga naar voetnoot(60). | |
[pagina 93]
| |
Toch mag men niet uit het oog verliezen, dat het Wolvendal bij Gasthuis niet ver van het Wolf(s)huis bij Bemelen ligt. De betekenis van de toponiemen Wolfshoofdplein te Hoensbroek, de Wolfskop te Cadier en Keer en Op den Wolfskop te Sint-Geertruid is niet zonder meer duidelijk. Ten aanzien van de Wolfskop te Cadier en Keer schreef men onlangs: ‘De Wolfskop - of “op zich Keersj” Wowskop - is een steile plateaurand, die uitsteekt boven het droogdal Ter Maar richting Gronsveld... De naam Wolfskop hoeft noodzakelijkerwijs niet te duiden op het anatomisch onderdeel van het beest van die naam, maar zou ook verband kunnen houden met het gehucht Wolfshuis en de herenboerderij de Wolf in Bemelen...’Ga naar voetnoot(61). Maar een diernaam lijkt zich welhaast op te dringen bij de veldnamen Op de Wolf te Geleen, Op de wolf te Munstergeleen, Bij den Wolff (1551) op de grenzen van Born, Nieuwstadt en LimbrichtGa naar voetnoot(62) en de Wolf onder Venray. Vooral wegens het lidwoord kan men in die gevallen aan een oorspronkelijke diernaam de voorkeur geven. In Geleen sprak men eertijds van de grote Wolf en de kleine Wolf. Men diene hier niet aan een volwassen wolf en een jonge wolf of welp te denken, want uit de archieven blijkt, dat het hier twee stukken land van ongelijke oppervlakte betrof, die in de 17de eeuw als ‘land geheijten der Wolff’ vermeld werden en die later beide Op de Wolf lagen. Daar lag circa 1700 ook de Wolffweide. Tenslotte is er de categorie veldnamen, die op vrij duidelijke wijze aan het verblijf van wolven schijnen te herinneren, zoals Wolfskuil te Meinweg (bij Vlodrop), Wollefskoele in het Roermondse Veld (ten oosten van het station van Roermond), Ang (= Aan de) Wolfkoel (ca. 1500) te Echt, Wolfskoel te Susteren, Wolfskuil (dialect: Woufskoel) te Laar (Broeksittard)Ga naar voetnoot(63), Wolfskuil (dialect: Woufskoel) tussen Munstergeleen en Puth, Wolffskuijle (ca. 1600) te Schinnen, Wolffskuel of Wolfskuil te Beek, Wolfscoul in het Crutzerveld (te Heerlen)Ga naar voetnoot(64) | |
[pagina 94]
| |
en de hoevenaam Wolfskoel te Plaat (Epen)Ga naar voetnoot(65). Aan deze lijst kan men vlak over de grenzen nog toevoegen: Wolfkuilsche Heide bij Groenewald (D.), Wolfskuil te Rekem (B.), Wolfskuil te Lanaken (B.), Wolfskuil te Gemmenich (B.) en Wolfskoul te Kelmis (B.)Ga naar voetnoot(66). Ofschoon de meeste van de zo juist genoemde toponiemen oorspronkelijk ‘vangkuilen’ zullen hebben aangeduid, diene men ook rekening te houden met de mogelijkheden, dat enerzijds sommige ‘wolfskuilen’ eigenlijk ‘wolve(n)holen’ waren of dat anderzijds het tweede lid -kuil in bepaalde gevallen een natuurlijke laagte aangaf (aangeeft). Zo ligt de Beeker Wolfskuil in een kuilen-landschap, waar o.a. de veldnamen Vossekuil, Steenkuil en Hokel (= Hoge kuil) voorkomenGa naar voetnoot(67). In zo'n geval kan het eerste lid Wolf- best een persoonsnaam vertegenwoordigen, zoals de eerder genoemde familie Wolffs te Schinnen op duidelijke wijze illustreert. De omstreeks 1510 geboren Giel Wolffs werd ofwel naar zijn vader ofwel naar een vroegere voorvader, die Wolff heette genoemd. Aangaande Giel's zoon Hubert werd in 1567 genoteerd: ‘Hupken Wolffs is gedelinck in ein seil lants op die Wolffs kuele und hat sien broder Claesken dar in geerfft und gegoet’. Deze Hubert Wolffs werd naar zijn vader Giel (= Machiel) Wolffs ook Hubert Gielen genoemd; zijn nazaten zouden de achternaam Gielen kiezen. Maar de herinnering aan de vroegere naam Wolffs bleef in het familiewapen Gielen bewaard, nl. een witte wolf op een groene wei tegen een blauwe achtergrondGa naar voetnoot(68). Waar de diernaam aan een Wolf-toponiem ten grondslag heeft gelegen, zal dit doorgaans wel niet aan het louter waarnemen van wolven zijn toe te schrijven, maar eerder aan min of meer dramatische confrontaties tussen wolf en mens, zoals het roven van vee of het overvallen van mensen (speciaal kinderen) door wolven enerzijds en het achtervolgen, vangen en/of doden van wolven door mensen anderzijds. | |
[pagina 95]
| |
Toch merkte Goris in dit verband op, ‘dat de Wolf-toponiemen, door de vroegere wolvenplaag in 't leven geroepen, gering zijn voor wat het dier zelf betreft’Ga naar voetnoot(69). Één aspect uit de verdelgingsoorlog tegen de wolf, nl. de wolfskuilen, lijkt belangrijk genoeg om er verder over uit te weiden. Gezien de talrijke toponiemen, die aan dergelijke vangkuilen werden ontleend, zal menige lezer wel nader over de inrichting en de functie van die constructies wensen te worden ingelicht. | |
WolfskuilenIn 1719 schreef von Fleming: ‘Die Wolffs-Gruben... unsere liebe alte Vorfahren, umb die schädlichen Raub-Thiere hierdurch zu vertilgen, Ruhmwürdig ersonnen’Ga naar voetnoot(70). In de Latijnse teksten van de Westgotische, Saksische en Frankische wetgeving was er inderdaad sprake van het vangen van wolven door middel van fossae of foveae, d.w.z. kuilen of ‘Gruben’Ga naar voetnoot(71). Men diene wolfskuilen (Duits: ‘Wolfsgrube’, Frans: ‘fosse de loup’) niet te verwarren met z.g. wolfsgrachten (Frans: ‘saut-de-loup’); deze laatste waren (zijn) diepe grachten - zonder water - met steil afgestoken wanden, die als afgrenzing van wildparken of gedeelten van dierentuinen dien(d)en. Het is niet waarschijnlijk, dat het toponiem Wolfsgraaf te Swalmen zo'n ‘wolfsgracht’ aanduidde. Hier kan veeleer een karakteristiek aspect van het landschap bedoeld zijn (geweest). Het Limburgse woord graaf is trouwens niet zonder meer identiek met ‘gracht’. Het slaat doorgaans op de combinatie van een langwerpige inzinking (c.q. gegraven sleuf) en het daarnaast (parallel) lopende talud (c.q. de ophoging). Aangezien in de streek van Swalmen op het einde van de 18de en in het begin van de 19de eeuw intensief op wolven werd gejaagd - in 1770 werden er negen wolven gevangen en in 1811-1812 werden er drie wolven doodgeschoten - ligt de verklaring van het eerste lid van het toponiem Wolfsgraaf als een diernaam voor de hand. De valkuil was geen Germaanse uitvinding, want de oudste (bekende) | |
[pagina 96]
| |
Een wolf staat klaar om naar het lokaas (eend) te springen (J. du Fouilloux, Neuw Jagd und Weydwerck Buch - vertaling van ‘La vénerie’ - 1582).
beschrijving van zo'n constructie staat in het jachtboek van Xenophon. Deze bestond uit een grote ronde kuil, waarbij in het midden een kolom aarde was uitgespaard; boven op die kolom werd een geit vastgebonden. Langs de buitenkant van die kuil werd een gesloten omheining aangebracht; wegens deze laatste kon de (blatende) geit van buitenaf wel gehoord en geroken maar niet gezien wordenGa naar voetnoot(72). Wolven, die over deze schutting sprongen, kwamen in de kuil terecht. De later gebruikte wolfskuilen kan men naar hun afdekking in twee hoofdtypen verdelen. Bij het eerste type werden aanvankelijk slechts takken en loof over een kuil - waarin een lokaas lag - geplaatst. Men vindt dit afgebeeld in het bekende Livre de Chasse van Gaston III, graaf van Foix (1331-1391), die ook Phoebus wordt genoemdGa naar voetnoot(73). Die | |
[pagina 97]
| |
Een wolf, die door het blaten van een schaap - hoog op een onbereikbaar wagenrad - werd aangelokt, tuimelt door het bladerdak van een wolfskuil (18de eeuw).
primitieve vorm bleef tot het einde van de 16de eeuw in gebruik. In laatstgenoemde eeuw stelde Coler voor om een staaf rechtop midden in de bodem van zo'n kuil te plaatsen, zodat het boveneinde met de begane grond gelijk kwam. Op dat boveneinde zou men een bord of nog beter een klein rad (Schub-Karn-Rädlein) met een levende eend bevestigen. De bovenkant van de kuil zou dan rondom dat bord of dat wiel met stro gecamoufleerd moeten worden. Coler merkte ten aanzien van de aangelokte wolven op: ‘Wenn die darnach zur Enden wollen, so fallen sie mit dem Stroh hinein in die Gruben’Ga naar voetnoot(74). Die staaf met rad en eend had hier dezelfde functie als het eiland, d.w.z. de kolom van aarde, waarop de geit in de door Xenophon beschreven valkuil stond. Later werd een veel groter rad gekozen, waarop een schaap werd vastgebonden. Maar dat rad werd op een | |
[pagina 98]
| |
Wolfskuil met draaiend deksel van vlechtwerk; de hoge en stevige omheining laat aan de wolf geen andere toegang tot het lokaas (gans) dan over het deksel. (Stephanus et Libaltus, Vom Feldbau, 1579).
lange staak (midden in de kuil) zo hoog boven de begane grond aangebracht, dat de wolven naar dit lokaas moesten springen en op die manier niet voldoende aandacht hadden voor de kuil, waarin ze na hun sprong tuimelden. Een ander type valkuil werd reeds in de 14de eeuw door de Italiaan de Crescentiis voorgesteld; hij adviseerde om een ronde staaf horizontaal over de kuil te leggen en daarop (in het midden) het lokaas vast te binden. Tevens raadde hij aan om die staaf van een tegenwicht te voorzien, opdat dit lokaas na de verstoring (door de wolf) weer naar boven zou worden gekeerd. Op die manier zou men terzelfdertijd meer dan één wolf in eenzelfde kuil kunnen vangen.
Nog in diezelfde (14de) eeuw werd dat type verder ontwikkeld, nl. door een draaideksel aan te brengenGa naar voetnoot(75). Twee eeuwen later stelde de Clamorgan voor om een bord van gevlochten rijshout zodanig aan scharnieren te bevestigen, dat dit gemakkelijk kon draaien om aldus de wolven in de kuil te laten tuimelen. Ook hier bracht een tegenwicht | |
[pagina 99]
| |
Wolfskuil met een draaideur van planken; deze laatste wordt door een tegenwicht naar een horizontale positie teruggebracht.
(E. Tunis, Frontier Living, 1961). dit bord in zijn oorspronkelijke (horizontale) stand terug. Later verving men dit vlechtwerk door ronde of vierkante borden van plankenGa naar voetnoot(76). Naast een behoorlijke diepte moest zo'n kuil ook een bepaalde vorm hebben; men prefereerde een omgekeerde trechtervorm, d.w.z. een benedenvlak, dat aanzienlijk breder was dan de opening van boven. In 1810 schreef De Borchgrave: ‘men graeft een kuyl dertien à veertien voeten diep de form hebbende van een afgesneden zuykerbrood van onder twelf voeten diameter groot van boven en zes à zeven voeten, alles wel bemetzeld’Ga naar voetnoot(77). Dit detail, nl. het metselen van | |
[pagina 100]
| |
de wanden, was speciaal bedoeld om te beletten dat gevangen wolven via die wanden zouden ontsnappen; dit was vooral in zandige streken aan te raden. Andere auteurs schreven voor om in losse gronden de wanden van de kuil met houten posten of met planken te verstevigen teneinde uitgraven of uitklauwen te voorkomen. Op 12 oktober 1585 werd door de autoriteiten van Brabant en de Landen van Overmaas (waartoe o.a. Zuid-Limburg behoorde) vastgesteld, ‘dat sedert eenighe jaren herwaerts men heeft ghevoordert in onse bosschen, waranden etc. te maken groote diepe cuylen, daer mede onder 't deckxsel (= voorwendsel) van Wolven te vanghen, daghelyckx groote menichte van alderley... andere wilde beesten gevanghen worden, ende dat argher is, die menschen daer over passerende en daer inne vallen, met hondert peryckel van hun leven’. Daarom verboden zij niet alleen ‘seer scherpelyck een ieghelyck... enighe cuylen oft putten’ te maken, maar eisten zij ook, ‘dat alle de kuylen ende de putten alreede ghemaeckt, sullen van stonden aen ghevult worden, by (= door) den ghenen die daer naest gheseten zyn’Ga naar voetnoot(78). In 1613 en 1631 werd door die autoriteiten andermaal tegen het gevaar van valkuilen gewaarschuwd, en werd nogmaals het aanleggen daarvan verboden: ‘Alsoo wy verstaen dat sommighe hun vervoorderen inde bosschen en velden te maecken groote kuylen, grachten ende wolf-putten, die sy listelyck weten te decken met meyen (= bladertakken) oft anderssints, onder pretext dat sy die souden ghebruycken om den Wolf te vanghen, in de welcke nochtans oock souden moghen vallen de wilde beesten, jae selfs onse Jaghers ende andere passanten, wy hebben expresselyck verboden ende verbieden by desen eenen ieghelycken wie dat hy zy, alsulcken kuylen, putten ofte grachten te maecken’Ga naar voetnoot(79). Merkwaardigerwijze werden de boswachters in het hertogdom Kleve in 1649 ‘grundsätzlich’ verplicht om ‘Wolfsgruben’ aan te leggenGa naar voetnoot(80). Het aanleggen van sommige wolfskuilen is uit de archieven bekend. Zo werd in 1570 bij Grafwegen (ten oosten van Mook) een wolfskuil | |
[pagina 101]
| |
aangebrachtGa naar voetnoot(81). In het najaar van 1810 werden in de streek ten oosten van Venlo en Roermond van hogerhand verscheidene wolfskuilen volgens de richtlijnen van De Borchgrave geconstrueerd. Daarbij werd een horizontaal balkje vanaf de rand tot precies boven het middelpunt van de kuil geplaatst; op dat vrije uiteinde (midden boven de kuil) werd een deksel of een bord van zeven duim doorsnee aangebracht. Dit centraal geplaatste deksel diende als zitplaats voor de vastgebonden lokvogel (eend) en tevens als steunpunt voor de loofbedekking, die er omheen werd gespreid; in de rand van dat deksel waren gaten aangebracht, waarin de uiteinden van de bladertakken werden gestokenGa naar voetnoot(82). Misschien dateerden de wolfskuilen, waarnaar de Kleefse historicus Van Velsen verwees, uit de Franse tijd; hij schreef in 1846: ‘Rechts von der Materborner Lindenallee, unfern des zum Schmelenberg sich hinziehenden Querweges, sind von damals her noch mehrere Wolfsgruben sichtbar’Ga naar voetnoot(83). Die kunnen evenwel ook van jongere datum zijn geweest, want op 26 maart 1823 stond de minister van Binnenlandse zaken van Pruisen het aanleggen van wolfskuilen onder zekere voorwaarden weer toe: ‘Wo sich Wölfe aufhalten, mag jeder Grundbesitzer an abgelegenen Orten Wolfsgruben anlegen... damit aber niemanden Schaden leide, müssen solche gegen Menschen und Vieh tüchtig umrickt werden’Ga naar voetnoot(84). In één geval kan het toponiem Wolfskuil rechtstreeks op een valkuil worden teruggevoerd. Zo wist Gorissen de naam van de Wolfskuilsche Heide bij Groenewald aan het Reichswald af te leiden ‘von einer Wolfskuil, die im Jagen 18 zwischen der Kranenburger Strasse und der Hamstrasse lag’Ga naar voetnoot(85). Uit bovenstaande gegevens blijkt, dat men in onze streken gedurende vele eeuwen wolfskuilen moet hebben aangelegd; het oudste (bekende) | |
[pagina 102]
| |
Limburgse toponiem in deze categorie, nl. Ang Wolffskoel te Echt, dateert van circa 1500. Ook blijkt uit die opgaven, dat wolfskuilen, die in verschillende periodes ontstonden, verschillende typen of modellen kunnen hebben vertegenwoordigd. Aangezien veel wolfskuilen op bevel van de overheid moesten worden gevuld en er anderzijds na het verdwijnen van wolven uit deze contreien geen behoefte aan dergelijke valkuilen meer bestond, kan worden verondersteld, dat het aantal wolfskuilen - en de daaraan ontleende veldnamen - eertijds groter was dan het getal der nog bestaande of in de archieven vermelde toponiemen. Doch daar staat tegenover, dat de officiële voorschriften uit de jaren 1585, 1613 en 1631 tevens suggereren, dat menige z.g. ‘wolfskuil’ geen rechtstreeks verband met wolven had, omdat zulke kuilen onder een aanvaardbaar voorwendsel - de wolf was immers vogelvrij verklaard en kon het hele jaar door vervolgd worden - door stropers werden aangelegd om ander wild te vangen. Arthur Schrijnemakers |
|