Naamkunde. Jaargang 16
(1984)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |||||||
Het toponiem Haverie, AverieGa naar voetnoot*Een van de probleemgevallen in de toponymie van de vroegere kasselrij Oudenaarde is de naam Haverie, d.i. de naam van een leengoed te Moregem, thans Wortegem-Petegem. De oudst bekende vermelding van deze plaats dagtekent van 1237: ze heet dan hauerie(u = v) maar vóór het einde van de 13de eeuw leest men ook al au(e)rie. In de 16de eeuw is dan, door metanalyse van de verbinding ‘van der Averien’, ook Raverie ontstaan. Later wordt dit ook tot Raverije en in de 18de eeuw heet de hoeve die bij het goed hoorde: Cense de la RouveryeGa naar voetnoot(1). Het juiste site van het oude goed is ook gemakkelijk te situeren: de ‘curia’ van de Haverie te Moregem bevond zich op de plaats waar het thans erg vervallen 18de-eeuwse kasteel van Moregem staat, m.a.w. op de KasteelhoekGa naar voetnoot(2). | |||||||
[pagina 147]
| |||||||
De moeilijkheden waarvoor dit toponiem de etymoloog plaatst. zijn van tweeërlei aard: 1o Het schijnbaar eenvoudige suffix-erie kan zowel vanuit het Middelnederlands waarin het in de 13de eeuw al goed verbreid was, als uit het Frans (i.c. Pikardisch) worden begrepen en brengt de onderzoeker aan het twijfelen. Is de naam ter plaatse gevormd of hebben we te maken met een geval van migratie? 2o Het eerste lid is duister: Is de zaak zo eenvoudig dat haverie (met wegval van de h averie) een afleiding is van haver, het gewas? En zoniet waarvan dan wel? Bij nader toezien blijkt het toponiem evenwel op een aantal plaatsen in westelijk Vlaanderen te bestaan of te hebben bestaan. K. de FlouGa naar voetnoot(3) vermeldt la Haverie als hofstede en oud leengoed te Dottignies (vl. Dottenijs, nu Henegouwen), als een stuk zaailand te Langemark en als een oud leengoed te Pittem. Voorts zou er in de 15de eeuw ook, ergens in het Brugse Vrije een Averie geweest zijnGa naar voetnoot(4). Last but not least bestond er vanaf 1227, het stichtingsjaar is ons bekend, een heerlijkheid de Haverie/Averie ten noorden van GentGa naar voetnoot(5). En bij nog nader toezien blijkt nog meer: nl. dat de plaatsnaam haverie (of averie) ontstaan is te Dottenijs en zich van daaruit, door migratie, naar elders heeft verspreid. De oudste vermelding van De Flou voor het leengoed te Dottenijs, waarvan de hoeve nog steeds bestaat en de naam l'Averie draagt, is van 1456Ga naar voetnoot(6). Die vermelding leert ons bovendien, dat de Haverye toen afhing van de aangrenzende heerlijkheid Kooigem. Er bestaan evenwel oudere vindplaatsen. In 1176 trad een Gerardus de haueria op als getuige op het ogenblik dat het geschil tussen Arnulfus de | |||||||
[pagina 148]
| |||||||
dotennis, ridder, en de Sint-Diederiksabdij bij Reims werd bijgelegdGa naar voetnoot(7). Arnulf van Dottenijs had enige tijd vóór 1176 de rechten van de kerk van deze parochie geüsurpeerd en was daarvoor zelfs in de ban van de kerk geslagen. Hij was echter tot inkeer gekomen en ten overstaan van bisschop Everardus (Doornik), van Heribertus, abt van Sint-Diederik, en van anderen bekende hij schuld. Hij deed restitutie van de ontvreemde inkomsten en kreeg vergiffenis. Arnulf had voor die gelegenheid ook zelf een aantal getuigen opgeroepen, die alle uit de nabijheid van Dottenijs afkomstig waren of uit een daarvan niet al te ver verwijderde plaats. Van de 10 getuigenGa naar voetnoot(8) waren er 5 uit Henegouwen, 3 uit Kortrijk en 1 vermoedelijk uit Oudenaarde (of Henegouwen?). Gerardus de Haueria, met de klemtoon op -ia (vgl. beneden) zal, zoals de latere houders van de heerlijkheid de Haverie, zijn gronden en rechten van het hof van Rijsel gehouden hebbenGa naar voetnoot(9). Het feit dat Gerardus de Haveria aanwezig is bij gebeurtenissen die zich te Dottenijs voordoen, en wel samen met andere personen uit de nabijheid, biedt ons voldoende zekerheid om het verlatijnste toponiem haveria te identificeren met de naam le haverie, die op dezelfde plaats in 1216 opduikt. In dat jaar ondertekent Statius de le Haverie samen met een andere ‘vir nobilis’ van Dottenijs, nl. Balduinus de Dotegnies de akte waarbij Egidius de Reumont (Cambron) verklaart, dat hij al de tienden die hij en zijn echtgenote te Evregnies (Evernijs) bezaten, aan de pastoor van deze parochie heeft geschonkenGa naar voetnoot(10). En in 1231 verkocht Eustatius de le Haverie zelf een tiend dat hij te Evregnies bezat aan | |||||||
[pagina 149]
| |||||||
dezelfde pastoorGa naar voetnoot(11). De andere verkopers waren: Amulricos de Cevalcamp (= Quevaucamps, arr. Ath); Egidius de Reumont, miles; Nicholaus Paniers, miles; Sigerus de Evregnies, miles; Egidius des KennesGa naar voetnoot(11) en diens echtgenote. Ook hier zijn de getuigen blijkbaar Henegouwers en zeker drie van hen stammen weer uit de nabijheid van Dottenijs, zodat we een verband mogen leggen tussen Gerardus de Haueria en (Eu)statius de le Haverie: Eustatius kan de zoon van Gerardus geweest zijn, maar te bewijzen valt dat vooralsnog niet. In 1227 duikt voor het eerst Walterus ‘de le Haverie’ op, tenminste als we hem identificeren met ‘dominus Woitinus de Averia’, die in dat jaar door Johanna van Konstantinopel en haar echtgenoot, Ferdinand van Portugal wordt beleend met 133 bunder woeste grond gelegen tussen Ertvelde en Kluizen, bij de grens met het ambacht AssenedeGa naar voetnoot(12) en daar een nieuwe heerlijkheid stichtte, waaraan hij ook zijn naam gaf. De titel dominus vóór de naam, wettigt wel het besluit dat Woitinus de Averia ridder was, maar nog niet dat hij tot de adel behoordeGa naar voetnoot(13). Opmerkenswaard is het ook, dat hij niet genoemd is ‘dominus d'Averia’, zodat hij niet als ‘heer van der Averie(n)’ kan worden beschouwdGa naar voetnoot(14). Toch zal hij tot de vooraanstaanden van zijn tijd hebben behoord. Aangezien het vaststaat dat Woitinus de Averia niet uit het gebied benoorden Gent stamt, ligt het voor de hand, dat we hem in een ander huis zoeken. We komen daarbij te Dottenijs terecht. Aan het leengoed te Pittem hoeven we niet te denkenGa naar voetnoot(15); aan Langemark evenminGa naar voetnoot(16). De Haverie te Moregem was in 1227 blijkbaar nog maar pas gesticht of bestond nog niet en in de 13de eeuw was ze zeker nog in volle ontwikkeling. Het ligt dus voor de hand, dat we op zoek gaan op de | |||||||
[pagina 150]
| |||||||
plaats waar het toponiem haverie het vroegst voorkomt en waar we notablen die deze naam dragen het vroegst aantreffen. Een Walterus de le Haverie wordt in de le helft van de 13de eeuw tweemaal vermeld als iemand die bezwaarlijk tot een ander huis dan dat van Dottenijs kan worden gerekend. Eénmaal in 1233 en éénmaal in 1239. In 1233 (januari n.st.) trad hij met (tot de adel behorende?) vooraanstaande Henegouwers als getuige op bij de regeling van een geschil dat tussen graaf Ferdinand en gravin Johanna enerzijds en de abdij van Ename anderzijds betreffende het heffen van de dode hand van horigen te Kain bij Doornik gerezen wasGa naar voetnoot(17). En in 1239 wordt hij vermeld als de bezitter van een vijver te Mainvault (arr. Ath)Ga naar voetnoot(18). Dat alles wettigt de conclusie dat ook deze Walterus de le Haverie een Henegouwer was. Voorts zal het wel niemand ontgaan dat we hem aantreffen in het hoge gezelschap van gravin Johanna en graaf Ferdinand, een feit dat ons alleen maar kan sterken in de veronderstelling dat hij inderdaad mag vereenzelvigd worden de stichter van de (H)averie te Ertvelde/Kluizen en met de Walterus De Hauerie, miles, die in 1238 (april) het volledige novaaltiend dat hij bezat op al zijn bewerkte en in cultuur te brengen gronden jacentibus in Haverie juxta Clusam afstond aan het klooster van NieuwenbosseGa naar voetnoot(19). Alleen moet men dan aannemen, dat Walterus de (le) Haverie zich tussen 1227 en 1239 (laatste mij bekende vermelding) (nog) even vaak ophield in de omgeving van het stamhuis als in de nieuwe heerlijkheid te Ertvelde/Kluizen. | |||||||
[pagina 151]
| |||||||
In datzelfde jaar, 1238, treffen we nog een ander lid van het geslacht aan, nl. Guetin de la Haverie. Hij maakte deel uit van de groep Vlaamse edelen die in die tijd, na het huwelijk van Johanna van Konstantinopel met Thomas van Savoie trouw zwoeren aan de Franse koning. Of tot de minder vooraanstaande edelen die op die manier hoopten hun status en rang te verbeterenGa naar voetnoot(20). Waar hij vandaan kwam is niet uit te maken. Uit Ertvelde/Kluizen? Uit Dottenijs? Of uit Moregem? Uit de informatie dat Guétin voor deze eedaflegging naar Gent kwam, valt zo goed als niets af te leiden. Maar hij kan uit Moregem hebben gestamd, want de Haverie te Moregem bestond al in 1237. In de veronderstelling evenwel dat Guetin in 1238 25 à 30 jaar oud was, in het niet uitgesloten, dat hij een broer van Walterus is geweest. De Haverie te Moregem wordt voor het eerst vermeld in 1237. Toen schonk ‘Willelmus de Eynes dictus Bloc’ aan het hospitaal van Oudenaarde een ‘molenstede’ waarop een molen mocht worden opgericht:... ‘quendam locum molendini situm inter domum Oliueri de Huddeghem (et) molendinum del hauerie’Ga naar voetnoot(21). Op de rug van de schenkingsoorkonde staan nog twee belangrijke aantekeningen, die het mogelijk maken de ‘molenstede’ te identificeren als de watermolen te Huddegem zelf en de molen van de Haverie te Moregem nauwkeurig te lokaliserenGa naar voetnoot(22). Wel weten we niet waar het huis van O. van Huddegem stond, maar we weten waar Huddegem ligt en lag. Het is een oud gehucht van Bevere en strekt zich uit op de lange smalle strook tussen de oude weg van Oudenaarde naar Doornik, thans Kortrijkseweg, en de zoom van de Oudenaardse en Beverse ‘meersen’, maar boven het overstromingspeil van de Schelde. Het uiterste westelijke punt van Huddegem was de brug waar de Doornikseweg over een beek liep (en loopt); het uiterste oostelijke punt de vesting van Oudenaarde bij de Beverepoort. Over de | |||||||
[pagina 152]
| |||||||
volle lengte van het laagst gelegen gebied van Huddegem stroomt van ouds de Huddegembeek, die stroomopwaarts op Moregem eerst Molenbeek, en nog dichter bij de bron, Vo(o)sbeek heet. De ‘Doornikseweg’ ligt op de kam gevormd door de helling naar de meersen toe en de hoogte van de ‘kouter’ te Bevere. Voor zover het bekend is, heeft het hospitaal van Oudenaarde te Huddgem nooit een andere molen gehad dan de watermolen waarvan de sporen dertig jaar geleden nog goed herkenbaar warenGa naar voetnoot(23) en die als merkteken kan dienen om de molen van de Haverie stroomopwaarts te zoeken. We vinden het site van die molen aan de grens van Bevere en Moregem. Het was de watermolen op de Kasteelhoek, vlak bij de brug waar de weg naar Moregemdorp, vroeger de weg naar Kortrijk, de molenbeek, die daar het park van het kasteel verlaat, overschrijdtGa naar voetnoot(24). Deze molen is thans verdwenen, maar het verbouwde molenhuis bestaat nogGa naar voetnoot(25). Wat de Haverie te Moregem in de 13de eeuw is geweest, vernemen we uit de archivalia van het Oudenaardse hospitaal. Na 1237 horen we er voor het eerst weer over in het oudste renteboek van de instelling, dat van ± 1272 dagtekent. Daar lezen we, fo 82o, dat de erfgenamen of de bezitters van de ‘curia’ van Moregem aan het hospitaal jaarlijks een rente van 10 schellingen verschuldigd zijn. Deze rente werd geschonken door ‘Rogerus miles de haurie (et) domina aelidis de hautmorenghem supra molendinum curie predicte’Ga naar voetnoot(26). Uit het daaropvolgende renteboek van 1291, vernemen we dan dat de rente ‘op de molen van den | |||||||
[pagina 153]
| |||||||
houe ter hauerien’ gegeven werd door ‘her rogier van der hauerien (ende) ver alise zijn vroue’Ga naar voetnoot(27). De Haverie te Moregem was dus een curia, d.i. een grote hoeve, misschien zelfs het centrum van een landbouwexploitatieGa naar voetnoot(28). Rogerus de Haurie, d.i. Rogerus de haverie, was ridder en was getrouwd met Aelidis van OudmoregemGa naar voetnoot(29), maar beiden zullen al voor 1272 overleden zijn, aangezien er dan sprake is van de ‘heredes curie de moerighem seu possessoresGa naar voetnoot(30). Voorts valt te noteren, dat de vergelijking van de twee renteboeken (± 1272 en 1291) aantoont dat met de ‘curi(a) de moerighem’ en het ‘hof ter hauerien’ hetzelfde werd bedoeld. Dit klopt ook volledig met de latere bevindingen. Het ‘hof’ ter haverien, m.a.w. de Haverie te Moregem, is mettertijd met de latere heerlijkheid (Issel)-Moregem, versmoltenGa naar voetnoot(31). Verdere 13de-eeuwse vindplaatsen zijn: ± 1285 den here van der avrien .iii. d. (M. Gysseling, Corpus I, nr. 640, blz. 1081) en 1295 min here van der auerien (idem, I, nr. 1040, blz. 1618). Over Rogerus de (le)Haverie heb ik maar weinig, over Aelidis van Oudmoregem geen verdere gegevens kunnen vindenGa naar voetnoot(32). Een Rogerus de le Haverie wordt nochtans één enkele keer in de buurt van Moregem aangetroffen, en wel in 1245. Hij treedt dan op als getuige bij de verkoop van tienden door Eustatius de le Mandre aan de Sint-Maartensabdij te DoornikGa naar voetnoot(33). De oorkonde gaat uit van Egidius de Bethunia, heer van Meulebeke, die 9 leennamen als getuige heeft opgeroepen, waaronder de bedoelde Rogerus. Met uitzondering van Walterus de Warenghien (= Waregem) stammen de overige getuigen wel hoofdzakelijk uit de omgeving van Tielt/Meulebeke, maar ook een Walterus van Bovinglo is heel | |||||||
[pagina 154]
| |||||||
nauw bij de zaak betrokken, en Bovinglo was een leengoed op Wortegem, niet ver van de Haverie te Moregem. Gezien de aanwezigheid van zoveel mensen uit de omgeving van Tielt, kan men begrijpen, dat De Flou Rogerus de le Haverie te Pittem thuis heeft gebracht. Maar hij heeft zich vergist. De Flou heeft er vermoedelijk geen weet van gehad dat er ook te Moregem een Haverie heeft bestaan of er geen rekening mee gehouden, dat Rogerus de le Haverie, die net als W. van Bovinglo en W. van Waregem een leenman van de heer van Meulebeke was, uit de omgeving van Bovinglo, d.i. van Waregem en Wortegem kan hebben gestamd. Er is echter meer. De Haverie te Pittem wordt niet vroeger vermeld dan 1514Ga naar voetnoot(34) en alles wijst erop, dat het toponiem te Pittem is ingevoerd door de heren van de Averie te Ertvelde/Kluizen, meer bepaald door een lid van het huis Van de Kethulle, en dat kan niet vroeger dan 1428 gebeurd zijnGa naar voetnoot(34). Ik neem dus aan, dat de Rogerus de le Haverie de echtgenoot van Aelidis van Oudmoregem en de ‘meester’ op de ‘curia’ van de Haverie te Moregem is geweestGa naar voetnoot(35). De laatste drager van de naam de le Haverie te Moregem was - voor zover mij bekend - een vrouw: Jehanne de le Haverie, vermeld in 1290. Toen gebeurde daar iets merkwaardigs. Gwijde van Dampierre verplichtte Aeleidis van DiestreGa naar voetnoot(36), vrouw van La Royère, en haar zoon en | |||||||
[pagina 155]
| |||||||
erfgenaam Jan, hun schependom te Waarmaarde en de renten die erbij hoorden, nl. te Waarmaarde, te Otegem en op andere nabijgelegen plaatsen, ten gunste van zijn zoon Gwijde te verkopenGa naar voetnoot(37). Aelidis en haar zoon moesten ook acht van de van hun schependom van Waarmaarde afhangende manschappen afstaan, waaronder dat van Jehanne de le Haverie. Onder de verplichtingen opgelegd aan Aelidis van Diestre viel ook de verkoop van een molen met vijver, van tienden en van ± 12 1/2 bunder land op Moregem en van 50 1/2 bunder land te PetegemGa naar voetnoot(38). Terloops mag hier worden aangestipt dat de handelwijze van Gwijde van Dampierre past in de politiek die hij om die tijd te Petegem heeft gevoerdGa naar voetnoot(39). We weten niet met zekerheid door wie, wanneer en hoe de Haverie te Moregem gesticht werd, maar ik betwijfel niet, dat de stichting gebeurde door toedoen van het huis van Dottenijs. Het meest voor de hand ligt de hypothese dat het huwelijk van ‘Roger (= Rogerus) van der hauerien’ met Aelidis van Oudmoregem verantwoordelijk is geweest voor het invoeren van het toponiem haverie te Moregem. Maar dan moet dat huwelijk vóór 1237 hebben plaats gehad, wat bij gebrek aan gegevens niet te bewijzen isGa naar voetnoot(40). Uiteindelijk kunnen zowel Walterus, die van 1227 tot 1239 vermeld is, als Guetin (1238) voor de stichting van de Haverie te Moregem verantwoordelijk zijn geweest. Het is immers niet a priori uit te sluiten, dat één van beiden, via het huis van Royère, dat toch in de nabijheid van Dottenijs thuishoorde, daar ooit een (achter)leen zou hebben verworvenGa naar voetnoot(41). Hoe dan ook, de naam (H)averie te Moregem gaat rechtstreeks of onrechtstreeks terug op die van het stamhuis te Dottenijs. | |||||||
[pagina 156]
| |||||||
Uit de voorafgaande historische uiteenzetting zal het wel voor iedereen duidelijk zijn geworden, dat we bij de speurtocht naar de etymologie van het toponiem haverie of averie als vertrekpunt Dottenijs kiezen, d.w.z. een plaats die sinds eeuwen in een taalgrensgebied ligt. Dat betekent, dat we er rekening mee moeten houden dat de etymologie van het toponiem zowel een romaanse als een middelnederlandse aangelegenheid kan zijn. Dat (h)averie een afleiding is, zal wel niet worden betwijfeld, zodat het aangewezen is, dat we in de eerste plaats onderzoeken met welk suffix we hier te maken hebben. Het antwoord op deze vraag moet ons trouwens ook enkele onmisbare gegevens betreffende het eerste lid opleveren. | |||||||
A. Het suffixZowel de vorm haueria van 1176 en de vorm averia van 1227, dragen blijkens de latere fonetische ontwikkeling, zowel te Dottenijs (l'Averie) als te Ertvelde (Averije) het accent onmiddellijk achter de r en zijn dus (h)aver'ia te lezen. Daarmee staat het dan al vast, dat het suffix in de schriftelijk overgeleverde vorm (h)averia niet het latijnse -āria (vr. bij -ārius) is, een suffix dat in het franstalige gebied zoveel veld- en plaatsnamen op -ière (soms -ère) heeft opgeleverdGa naar voetnoot(42). De beide vormen mogen echter worden vergeleken met de vroegste vindplaatsen van la Flamengrie (resp. Flamangrie), nl. ao 1174 Flammegeria, ao 1194 Flamengiria, vormen die uitgaan op het gelatiniseerde ofr. suffix-erieGa naar voetnoot(43), dat herhaaldelijk in een latijns kleed met het accent op de i verschijnt, ook in de 13de eeuwGa naar voetnoot(44). Het toponiem Flamengrie, dat op een aantal plaatsen in Wallonië en noordelijk Frankrijk voorkwam (resp. voorkomt) betekent zoveel als ‘een kolonie van Vlamingen’Ga naar voetnoot(45). Men kan zich terecht nog even de vraag stellen of het suffix van de naam (h)averie niet ofr. -ie zonder meer kan zijn. Het antwoord is negatief en vrij eenvoudig. Het suffix -ie, via ontlening door de kerktaal aan het grieks -ía (als in philosophia) in het oudfrans gekomen, heeft | |||||||
[pagina 157]
| |||||||
aanvankelijk uitsluitend abstrakta gevormd, afgeleid van adj. (= villenie), van subst. op-ard (renardie) en van persoonsnamen (baron: baronnie), in welk geval het na enige tijd de stand ging benoemen. Oudere formaties als abeie (7de eeuw) hebben eerst de waardigheid van de abt aangeduid, pas later de zetelGa naar voetnoot(46). Maar mettertijd, en zeker sinds de 12de eeuw, werden in het Frans door middel van -ie van patroniemen ook plaatsnamen van het type la Gaubertie, la Ricardie (1182 la Ricardia) afgeleidGa naar voetnoot(47). Dat de naam (h)averie op deze manier zou gevormd zijn, is evenwel zo goed als uitgesloten, want het is niet mogelijk in ons taalgebied of in het waalse en het noordfranse een patroniem Haver of Aver aan te wijzen, tenzij men het bestaan van een onl. persoonsnaam Haver postuleert, die op het als bijnaam gebruikte en hieronder nog te bespreken germ. hafra ‘geitebok’ terug zou kunnen gaanGa naar voetnoot(48). Deze hypothese zou steun kunnen vinden in de Engelse plaatsnamen Havering (atte Bower Ess), ao 1187, Haueringas ‘Haefer's people’; Haveringland ‘the land of Haefer's people’ en Haversham ‘Haefer's ham’Ga naar voetnoot(49) en misschien ook in de Ieperse persoonsnaam Haver, ao 1326 michiel haverGa naar voetnoot(50). Maar dit aanknopingspunt biedt weinig houvast, doordat we geen zekerheid hebben betreffende de status van het woord haver ‘geitebok’ in het oud- en middelnederlands (vgl. beneden, (C.l.b.), en er zijn plausibeler hypothesen. Wie achter de uitgang -ie nog een ander suffix zou willen zoeken, nl. -ie uit -iacum, als in de franse pln. Beaumerie (Pas-de-Calais, ao 1042 Belmeriacum, van een mansn. Ballomarius)Ga naar voetnoot(51), staat voor dezelfde moeilijkheden: hij moet een passend patroniem als grondwoord aanwijzen. En ik slaag er niet in dat te doenGa naar voetnoot(52). | |||||||
[pagina 158]
| |||||||
Er zijn dus voldoende redenen voorhanden om op de formaties in het ofr. door middel van het suffix -erie nader in te gaan. In het oudfrans ontstond het suffix -erie nadat in het mlat. naast afleidingen op -āria, vr. van -ārius, zoals tegulāria, ‘tegelbakkerij’ bij tegulārius ‘tegelbakker’, afleidingen op -āría gevormd werden, doordat nomina agentis op ārius zich met gr. -ía gingen verbinden. Aldus kreeg tegularía dezelfde betekenis als het geleerde en oudere tegulāria, nl., plaats waar tegels gebakken worden, en kwam een nieuw suffix, mlat. -aría, tot stand. Op gelijkaardige wijze werd in het ofr. van tuilier door middel van -ie het woord tuiler-ie gevormd, zodat bij splitsing in tuil-erie de betekenis van ‘plaats waar de “tuilier” werkt’ verschoof naar ‘plaats waar ‘les tuiles’ (de pannen) gebakken worden’. Het nieuwe ofr. suffix was -erie, dat uiteindelijk zijn voorganger -ie totaal heeft verdrongenGa naar voetnoot(53). In de 12de eeuw was -erie in het oudfr. al zeer produktiefGa naar voetnoot(54). Het achtervoegsel -erie is in het middelnederlands langs twee wegen binnengedrongen: 1o door directe ontlening van franse woorden op -erie en navolging; 2o door eigen afleiding door middel van het te voren aan het Frans ontmeende -ie, dat aan nomina agentis op -er werd gevoegd. Men vergelijke de 13de-eeuwse voorbeelden parmenterie en ersatrie, (:ersater, arts). Vóór de 13de eeuw zal het echter weinig of niet produktief zijn geweest. Niet door navolging en niet als eigen vorming, al mag men aannemen, dat de ontlening van ofr. -ie ‘lang’ vóór de overlevering van het middelnederlands moet zijn gebeurdGa naar voetnoot(55). Een van de vroegste voorbeelden van eigen vorming op -erie (= -er + ie of van een werkwoordelijke stam + -erie) zal trouwens wel ao 1218 Vischerie te Erembodegem (Aalst) zijnGa naar voetnoot(56). Daarmee voelen we ons dan ook veilig | |||||||
[pagina 159]
| |||||||
wanneer we aannemen, dat de 12de eeuwse vorm (de)haueria te Dottenijs moet worden beschouwd als een geval van woordvorming in het Frans, en niet in het Voergmiddelnederlands. | |||||||
B. Het suffix -erie in het OudfransIn het Frans en in het franstalige bebied van België heeft het suffix -erie op twee manieren plaatsnamen gevormd: 1o doordat een appellatief op -erie eigennaam werd, type Bouverie; 2o door rechtstreekse derivatie van een patroniem, type la CharleterieGa naar voetnoot(57). | |||||||
1. Appellatieven op -erieDe in het oudfr. door middel van -erie afgeleide appellatieven zijn afleidingen van nomina agentis op -ier en zijn spoedig de plaats gaan noemen waar een zaak bewaard, verkocht of gemaakt wordt, b.v. beurrerie, verrerie ‘glasfabriek, glaswaren’ charbonnerie ‘kolenhandel’Ga naar voetnoot(58). Vervolgens werd -erie ook aan de stam van werkwoorden gehecht en duidde het de plaats aan waar een handeling of bewerking werd verricht, zoals in foulerie (:fouler ‘vollen’) en tannerie (:tanner ‘looien’), die beide in de 13de eeuw geattesteerd zijnGa naar voetnoot(59). Tot op zekere hoogte wijkt de betekenis van het ofr. suffix -erie niet zo zeer af van het veel oudere latijnse -āria, dat in het Frans zoveel plaatsnamen op -(i)ère heeft opgeleverd. Het heeft ook de kollektieve betekenis ontwikkeld die het suffix -āria bezat, maar met bepaalde beperkingenGa naar voetnoot(60). Ook het lat. achtervoegsel -āria noemde de plaatsen waar iets bewaard, verkocht of gemaakt werd, maar vormde ook afleidingen van plantnamen en van namen van levende wezens (dieren en mensen). Die afleidingen noemden dan de plaats waar het gewas of de plant bewaard werd en vooral waar de plant in overvloed groeide of de plaats waar het dier (of de dieren of een persoon met zijn familie) | |||||||
[pagina 160]
| |||||||
verblevenGa naar voetnoot(61). Hetzelfde gebeurde op grote schaal ook in alemannisch ZwitserlandGa naar voetnoot(61). Het grote verschil tussen ofr. -erie en lat. -āria is evenwel, dat -erie zelden of nooit, tenzij vrij laat, met plantnamen verbonden werd. Afleidingen door middel van -erie van diernamen daarentegen worden in het oudfrans al in de 11de eeuw vermeld, zoals: 1051 (cop. 1775), Uacrię voor La Vacquerie te Heuchin, arr. Arras, en 1079 Uaccaria voor Vacquerie- le Boucq eveneens arr. ArrasGa naar voetnoot(62). Oude vormen van fr. porcherie ‘varkensstal’ schijnen daarentegen niet vroeger dan de 12de eeuw geattesteerd te zijn: ca. 1170 porcherieGa naar voetnoot(63) en 1219 porcheria voor La Porquerie te Pont-sur-SambreGa naar voetnoot(64). En voor bouverie (afl. van bos, bovis) heb ik geen vroegere vermelding gevonden dan 1203 le Bouverie, een leengoed te Bainctun (Pas-de-Calais)Ga naar voetnoot(65). De van plant- of boomnamen afgeleide toponiemen op -erie moet men met veel geduld zoeken. Wel zijn er een paar gevallen te vinden bij Longnon, maar dan zonder data, of bij A. VincentGa naar voetnoot(66), maar zonder dat men zekerheid heeft betreffende de datering. Zo vermeldt Longnon in het departement Creuse naast la Seiglière ook la Seiglerie en naast la Houblonnière (Nord) la Houblonnerie in Pas-de CalaisGa naar voetnoot(67). Vincent tekent bij lat. buxus een vroege afleiding op: ao 1095 Busserie, maar de vorm is verdacht, omdat Vincent die gelijkstelt met Buxières (Aube)Ga naar voetnoot(68). Ook bij Von Wartburg zijn er trouwens geen oude vormen bu(i)sserie of boisserie te vindenGa naar voetnoot(69). Indien de gegevens van Vincent juist zijn, zou | |||||||
[pagina 161]
| |||||||
Humblerie (ao 1135) een zeer vroeg voorbeeld van vervanging van -ière door -erie kunnen zijnGa naar voetnoot(70), maar ook dit geval lijkt mij niet betrouwbaar. Het is alleszins merkwaardig dat Du CangeGa naar voetnoot(71) het mlat. Avenariae, mv., ‘haverveld’, s.d., ‘vertaalt’ als Avenaries, maar er ook aan toevoegt: ‘Nostris Aveinniere’ (volgens D.C. ao 1452), d.i. ‘in het Frans avenière’. Ook hieruit mag men besluiten, dat de afleiding op -erie van plantnamen, met bet. ‘plaats waar die plant groeit’ vrij lang ongewoon moet zijn gebleven. | |||||||
b. Afleiding van patroniemen en familienamen.De suffixen -āria en -erie worden in de Franse toponymie vaak aangetroffen in plaatsnamen die teruggaan op een patroniem of een familienaam. Het oudste is weer -ière, dat soms verdrongen werd door -erie. Vgl. la RigaudièreGa naar voetnoot(72), la Goudinière // la GoudinerieGa naar voetnoot(73) en la Marchanderie bij Longnon (t.a.p.) Het uitgangspunt voor -ière ligt in de kollektieve betekenis ‘Sitz’, het nest, type renardièreGa naar voetnoot(74). Aan -erie, is vanzelfsprekend -ie voorafgegaan aangezien -erie op grond van -ie is ontstaan. Door middel van -ie zijn trouwens, vermoedelijk het vroegst in Zuid-Frankrijk, maar ook ten onzent plaatsnamen van Patroniemen afgeleid, type ao 1182 La Ricardia = La RicardieGa naar voetnoot(75). In sommige van deze afleidingen blijkt -erie het oorspronkelijke suffix zelfs te hebben vervangen, zo b.v. in HowarderieGa naar voetnoot(75), arr. Doornik, ao 1093 Hovardia (met spelling v = [w]), in de 16de eeuw, en vermoedelijk vroeger al: Howardrie(s); afgeleid van een patroniem Howard // HuwardGa naar voetnoot(76). | |||||||
[pagina 162]
| |||||||
Samenvattend:
| |||||||
C. Het grondwoordNu we enig houvast hebben betreffende de verbindingsmogelijkheden van het ofr. suffix -erie en ook de ouderdom van het achtervoegsel bij benadering kennen, kan het onderzoek naar het eerste lid eliminerend gebeuren. Ik ga daarbij van een aantal veronderstellingen uit, maar vooraf moet nog een fonetische kwestie worden behandeld: is de h van de anlaut van de naam haueria, haverie etymologisch of niet? Een vraag die van belang is, omdat het antwoord moet duidelijk maken of het eerste lid een germaans element is dat met een /h/ begon of een latijns, al dan niet met anlaut /h/. Vanzelfsprekend kan dat bestanddeel ook een germ. zonder aanvangs-/h/ zijn. Het is bekend dat het volkslatijn al vroeg de latijnse anlauts-/h/ heeft afgestoten en in het oudfrans, door voortschrijdende latinisering, geleidelijk een ortografische h werd hersteldGa naar voetnoot(77). De germaanse /h/ daarentegen bleef als sterke aspiratie bewaard, maar verdween mettertijd toch (16de eeuw), niet echter zonder een duidelijk spoor na te laten: de germ./h/ werd een disjunctieve h die elisie van de voorafgaande vokaal verhinderdeGa naar voetnoot(78). In het oudpikardisch was de toestand niet andersGa naar voetnoot(79), maar het pikardisch leefde ook ver buiten Henegouwen, en het is | |||||||
[pagina 163]
| |||||||
begrijpelijk, dat informatie uit de nabijheid van Dottenijs gewenst was. Die informatie vinden we bij A. d'Herbornez, die van de latijnse(!) anlauts-h zegt, dat het gebruik ervan in de oude Doornikse oorkonden volkomen arbitrair was en dat de klerken h schreven waar die etymologische niet verantwoord is en omgekeerdGa naar voetnoot(80). Wanneer men nu bedenkt dat de vorm van het toponiem in kwestie vanaf 1176 en later, wanneer het deel uitmaakt van een familienaam en volgt op het franse voorz. de of het lidw. le(la), regelmatig met h voorkomt, vraagt men zich bij zoveel vastheid terecht af of het eerste lid van het woord haverie niet in de eerste plaats dient te worden gezocht onder germ. bestanddelen met /h/-anlaut. De twee uitzonderingen die op apocope van de /h/ wijzen, nl. 1227 W. de Averia en 1237... del hauerie, stammen beide uit scripta die in Vlaanderen werden geschrevenGa naar voetnoot(81). Ze vormen dan ook geen voldoende reden om aan te nemen dat de h in haverie een hypercorrecte, zuiver grafische h is. Bij gebrek aan een afdoend bewijs hebben we evenwel geen absolute zekerheid en moeten we er rekening blijven mee houden dat de h van haverie alleen maar een spellingsverschijnsel kan zijn.
1e Veronderstelling: het grondwoord van Haverie is een soortnaam. a) De mogelijkheid dat Haverie een afleiding zou zijn van de plantnaam haver, met de betekenis ‘plaats naar haver, ev. wilde haver, groeit’ mag aan de kant worden gedaan, niet omdat de afleiding van een diets woord door middel van het ofr. -erie ondenkbaar is (in een taalgrensgebied stellig niet) of omdat die afleiding formeel onmogelijk is. Op grond van haplologie is een formatie *haver + erie > havererie > haverie zelfs zeer goed mogelijk, maar we weten, dat de 12de eeuw zo vroeg is voor de verbinding van een plantnaam met -erie, dat we goede redenen hebben om te twijfelen. Ten hoogste zou men kunnen denken aan de bet. ‘plaats waar haver (b.v. als veevoeder) bewaard wordt’, ‘haverschuur’ dus, maar er zijn geen tegenhangers als b.v. seiglerie e.d., uit dezelfde periode overgeleverd of bekend. | |||||||
[pagina 164]
| |||||||
b) Het grondwoord is een diernaam. De gelijkstelling van (h)averie met het toponiem awerie, dat in de 13de eeuw voorkomt te Mons, moet worden uitgesloten. In een opstel gewijd aan toponiemen die in familienamen de woonplaats van de dragers van de naam aangeven, heeft W. de Keyzer ook de pln. awerie, d.i. de naam van twee wijken aan de oevers van de Trouille te Mons behandeldGa naar voetnoot(82). De naam wordt na 1255 vrij regelmatig vermeld en is een afleiding van pik. awe of auwe, d.i. gans, afgeleid van lat. auca (in het ofr. > oe, oue, aue, auwe. Hij komt ook voor in de vorm auwerie, auwiere en awerieGa naar voetnoot(83) en betekent zoveel als ‘plaats (met vijver) waar ganzen gehouden of gekweekt worden’. Aan een overgang van intervokalische [w] > [v] kan niet worden gedacht, omdat het waals en het pikardisch de [w] ontstaan uit velare vokaal + prevelare /k, g/ + /a/ bewaard hebbenGa naar voetnoot(84). (H)averie kan dus niet beschouwd worden als een andere vorm van awerie, met evolutie van w > v. Van de oude namen van (huis)dieren zou, indien het woord uit het mnl. bekend was, *haver, d.i. germ. hafra, ags. haefer, middeleng. hefere e.d. ‘geitebok’ de basis van de afl. haverie kunnen zijn. Het woord haver is echter in het mnl. niet opgetekend en heeft in het Ndl. alleen voort in de samenstelling havergeit, te vgl. met Duits Habergeisz, o.m. een benaming van de snipGa naar voetnoot(85). Haverie zou dan zoveel betekenen als ‘geitebokstal’ en passen in het paradigma van bouverie, vakerie, kiagnerieGa naar voetnoot(86) en porkerie (// porcherie). De formatie (uitstoting van een syllabe -er) zou weer door haplologie verklaard kunnen worden. Dat het germ. hafra in Henegouwen ooit bekend is geweest, blijkt uit de plaatsnaam Havré bij MonsGa naar voetnoot(87). Het feit dat de Haverie te Dottenijs en elders mettertijd tot een heerlijkheid is uitgegroeid is geen bezwaar. Ook het woord bouverie is tot de naam van heerlijkheden geworden. | |||||||
[pagina 165]
| |||||||
Deze veronderstelling botst evenwel op kronologische bezwaren: we weten niet hoelang germ. hafra ten onzent als ongebonden woord heeft voortgeleefd en tussen de tijd van het ontstaan van Havré en de tijd van de afleidingen op -erie ligt een te grote afstand.
2e veronderstelling: het grondwoord is een voorwerpsnaam. Welk voorwerp? welk woord? Het waals en pik. havó (naast havon), een graanmaat, dat door W. Meyer-LübkeGa naar voetnoot(88) in verband wordt gebracht met hoogduits hafen, ohd. havan ‘pot’, zou formeel en semantisch de afleiding haverie kunnen verklaren. Dit zou dan een variant zijn van ‘po(t)terie’. Maar Hafen blijkt alleen Zuidduits te zijn (geweest)Ga naar voetnoot(89) en de zienswijze van M. Lübke wordt door Von Wartburg verworpenGa naar voetnoot(90).
3e veronderstelling: het grondwoord is de stam van een ww.
Ook hier moet al dadelijk de vraag gesteld worden: welk ww.? Men zou kunnen denken aan haver, dat Von Wartburg ‘altflandrisch’ noemt en dat in 1411 te Rijsel ‘belegt’ is. Volgens Von Wartburg, die verwijst naar Valkhoff, is het woord ontleend aan mnl. haven (hetz. als havenen ‘bearbeiden, verzorgen, e.a.’), maar zou het een term uit de houtbewerking zijn en niet uit de tortuur of uit de slachterij (> < Valkhoff)Ga naar voetnoot(91). Eén enkele, late bewijsplaats voor het ww. haver, weliswaar in de nabijheid van Dottenijs, is echter een wankel gegeven, waarop men nouwelijks kan steunen.
4e Veronderstelling: het grondwoord is een patroniem.
Met deze veronderstelling zijn we op een goed spoor, vermoedelijk zelfs op het juiste. We mogen dat op twee gronden aannemen:
| |||||||
[pagina 166]
| |||||||
Een derde reden is, dat de Haverie te Dottenijs geen unicum is geweest. Daar bestond immers in de 13de eeuw, nl. 1231 een CabocherieGa naar voetnoot(94), bij een psn. Caboche, van caboche ‘schedel, buil’, zelf van bottia ‘buil’Ga naar voetnoot(95). Nog in de 13de eeuw: le Piletrie en le Pilaterie, naar een toenaam Pilet of PilateGa naar voetnoot(96). Voorts in de 16de eeuw: la Caelmondrie (ao 1515 en 1601), ter Tancardrie (id.) en 1502 la Tollardrie, e.a.Ga naar voetnoot(97). In Caelmondrie schuilt blijkbaar de pln. Calmont onder Kwaremont, maar via een toenaam; in Tollardrie een toenaam Tollard afgeleid van TollinGa naar voetnoot(98) of een andere bij Bartholomeus te brengen naam, b.v. TholletGa naar voetnoot(98). In het verband van deze kleine studie is vooral de pln. Tancarderie interessant: het was de naam van een hoeve die bovendien afgeleid is van een ook oudndl. mansnaam, en wel Thancardus, ev. T(h)ancradusGa naar voetnoot(99). In waarwil van de vrij late overleveringGa naar voetnoot(100) mag men aannemen dat de Tancarderie te Dottenijs opklimt tot de 12de eeuw en genoemd is naar de stichter van een hoeve en naar de verblijfplaats van zijn familie. Op identieke wijze kan het toponiem (h)averie worden verklaard: de plaats is genoemd naar een vooraanstaand (of voornaam) persoon, die | |||||||
[pagina 167]
| |||||||
de naam Avo of Havo droeg. De naam Avo, resp. Ava is ook uit het oudnederlands bekendGa naar voetnoot(101), Havo minder of niet. Blijkens Gysseling, Top. Wdb.Ga naar voetnoot(102), is de naam Abo ook in de Gelderlandse pln. Avezaat bewaard, die al in de 9de eeuw (ao 850) vermeld is: Auansati, midden 12de Auensate. Gysseling kent er de betekenis ‘verblijf van Abo’ aan toe, een omschrijving die volkomen voor de betekenis van Averie kan passen, op voorwaarde natuurlijk dat averie de oorsponkelijke vorm is en de naam van de patroniem Avo is afgeleid. Hier duikt de vroeger ter sprake gebrachte kwestie van de anlauts-h weer op, en het feit dat een behoorlijk aantal oude voorbeelden haverie met h zijn opgetekend, verplicht er ons toe, met een basis met h-anlaut rekening te blijven houden, wat ons dan tot Havo (Have) leidt. Al zijn er niet veel sporen van deze mansnaam, ontbreken doen die toch niet, in Nederland zeker niet en in Noord-Frankrijk misschien ook niet. Spijkerboer heeft de mansnaam Have, die in de middeleeuwen o.m. in Zuid-Holland geattesteerd is, zelfs in het eerste lid van Haastrecht willen vindenGa naar voetnoot(103). In het pikardisch kan Have aanleiding gegeven hebben tot de vorming van de voornaam Havin, waarin M.Th. Morlet een oudgerm. persoonsnaam ziet, echter zonder te zeggen welkeGa naar voetnoot(104). Deze voornaam kan inderdaad als diminitief (vleivorm) bij *Have < Habo ontstaan zijn of van een andere germ. naam, b.v. Hawo, van een stam Hav-, zijn afgeleidGa naar voetnoot(105). Al met al is de mansn. Havo (Have) in het oudpikardisch echter niet met zekerheid aan te wijzen, zodat de voorkeur moet gegeven worden aan de onl. en vroegmnl. mansnaam Ava/Avo. Dat impliceert dan meteen, dat de grafieën Haueria en Haverie een niet-etymologische h hebben. | |||||||
BesluitHet besluit kan nu kort zijn. Het top. Haverie/Averie is te Dottenijs als naam van een riddergoed met hoeve ontstaan en moet, waar het elders in | |||||||
[pagina 168]
| |||||||
Vlaanderen voorkomt, beschouwd worden als een migratienaam. Van de pogingen tot verklaring van de etymologie, is de hypothese dat de naam een in romaanse mond gevormde afleiding op -erie van een onl. of vroegmnl. persn. Ava/Avo is, de meest plausibele mede op grond van het feit dat dit vormingsprocédé de Dottenijs heel produktief blijkt te zijn geweestGa naar voetnoot(106). Maar de mogelijkheid dat in Haverie een onl. woord *haver < germ. hafra ‘geitebok’ schuilt, mag niet helemaal worden verworpen. De vraag of de plaatsnaam in kwestie bij etymologisch spellen al dan niet een anlauts-h moet krijgen, kan bij gebrek aan kennis van de omstandigheden waarin het toponiem tot stand is gekomen, niet afdoend beantwoord worden.
Gent, 12.10.83 M. Hoebeke |
|