Naamkunde. Jaargang 16
(1984)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
Gent, Gennep, GanuentumNa de wonderbare visvangst bij Colijnsplaat aan de Oosterschelde, waarbij meer dan honderd aan de godin Nehalennia opgedragen wijstenen aan boord gehesen werden, volgde snel een inventarisatie, een voorlopige analyse van de teksten en een tentoonstelling in MiddelburgGa naar voetnoot(1). Een van de inscripties is bijzonder belangwekkendGa naar voetnoot(2); J.E. Bogaers heeft aangetoond dat het aan de afkorting cons (= consistens) voorafgaande woord Ganuent(ae?) de naam is van de Romeinse overslaghaven, waar het betreffende heiligdom bij hoordeGa naar voetnoot(3). De jubilaris, aan wie deze feestbundel is gewijd, heeft tegelijkertijd een etymologie van de naam voorgesteld, die uitgaat van de afsplitsing van ganu- als grondwoord, gevolgd door een suffix. Wij zullen hier de mogelijkheden van een andere weg, die uitgaat van de afsplitsing van gan- als eerste deel, trachten te verkennen. De inscriptie is niet volledig bewaard, doordat het rechter bovendeel van de steen is afgebroken en verloren gegaan. De breuklijn loopt in de rechterpoot van de A van NEHA in regel 1 en in de rechterpoot van de A van GA in regel 3; deze beide poten liggen vrijwel in elkaar verlengde; mogelijk hebben daardoor de bij de inbeiteling ontstane inwendige structuurscheurtjes elkaar versterkt, waardoor de steen bij latere zware belasting juist hierlangs afbrak. Een andere onzekerheidsfactor bij de reconstructie van de integrale tekst ligt in het gebruik van de ligatuur ENT, of beter gezegd in onze onbekendheid met hetgeen daarna is weggelaten; dàt er iets is weggelaten, is zeker, omdat de positie vóór CONS(ISTENS) op zijn minst een casusaangevend suffix eist. | |
[pagina 170]
| |
Het opschrift luidt als volgt: Deae Neha[len]neae / Gimio Ga/nuent(o) cons(istens) / v(otum) s(olvens) l(ibens) m(erito. Wij lezen in de naam der godin niet [le?]Ga naar voetnoot(4), maar [len]. Als men de rechterzijkant naar boven doortrekt, blijkt er voldoende ruimte te zijn voor de letter l plus de ligatuur en; vgl. de ligatuur ent in regel 4. Voor de spatie is weinig ruimte nodig, omdat de tekst hier veel krapper in zijn jasje zit dan in regel 4; zie de minimale afstand van de H en de A. Deze lezing wordt verder gesteund door het feit, dat van de 17 Domburgse en Keulse stenen, die de naam volledig weergeven, er 15 nn vertonen, tegen slechts 2 enkelvoudige n; in de inscripties van Colijnsplaat komt met zekerheid 41 maal nn voor, tegen 4 maal nGa naar voetnoot(5). De aanvulling van de ligatuur ent tot ent(o), abl. bij nom. -entum, is reeds door Gysseling voorgesteld in het naschrift bij de overdruk in ‘Naamkunde’ van zijn artikel in de ‘Oudheidkundige Mededelingen’Ga naar voetnoot(6). Wat kan de betekenis zijn van dit Ganuentum? De naam komt in de Romeinse tijd verder niet voor, maar wij kennen uiteraard slechts een deel van de nederzettingen uit die periode, en onder de ons bekende vindplaatsen van Romeinse cultuur zijn er maar weinig, waarvan wij het bijbehorende toponiem kennen. Soms berust onze kennis daarvan op één toevallige vondst, zoals in het geval van Vechten door de nautae [qu]i Fectione c(onsistunt) en nu weer bij Ganuent(um). De naam is dus een hapax legomenon en niet eens een compleet legomenon. Dat maakt de verklaring moeilijk. Gysseling splitst het etymon in een stam ganu- en een suffix -ent, en stelt voorts, dat voor ganu- twee gelijkluidende Indoeuropese stammen *genu- in aanmerking komen, waarvan de ene ‘knie’ en de andere ‘kin’ betekent. Litauws zandas ‘kinnebak’ gaat terug op een variant, met ander suffix, *gonədh-; deze variant zou voortleven in Gent, waarnaast ganu-itio in Gendt (Gelderland) en Jambes (Namen); de uitgebreide familie der Gennep-namen zou een -ja-afleiding representeren bij de waternaam Ganu-apa ‘het water aan de monding’Ga naar voetnoot(7). Het is zeker methodisch juist, bij een onderzoek naar de etymologie van Ganuentum namen te betrekken, die een homofone begingroep | |
[pagina 171]
| |
vertonen. Maar dat kan ook, zoals we nog zullen zien, door een andere splitsing aan te brengen. De afleiding van genu- ‘mond’ of ‘knie’ heeft heel wat haken en ogen. Het vraagteken in de zin ‘De vorm genu, eveneens met vocaal a (dus ganu- uit gonu-?)...’ is maar al te zeer gerechtvaardigd: de ǒ-trap komt alleen in de Litauwse afleiding met dentaalsuffix voor, niet in de formatie op -u̯. Bij Gent is op te merken, dat Gandensis en pagus Gandao (< Gandavo) adjectieven zijn, waaruit Ganda als toponiem te reconstrueren is, welke vorm inderdaad in 819 Ganda geattesteerd is. Het adjectief gandavo kan echter ook weer tot plaatsnaam worden (Gandavo > Gandao > a. 819 Ganda). Eenzelfde semasiologische cirkelgang heeft G. Bonfante voor Genève aangetoond; de oudste lezingen Genua zijn juist; in de inscriptie Genavae Aug(ustae) is niet de primaire naam (die gelijk was aan die van Genua) overgeleverd, maar het adjectief (‘de verheven Geneefse godin’); de streek is door adjectivering naar de stad genoemd (vgl. pagus Gandao!) en vervolgens ging de districtsnaam op de stad overGa naar voetnoot(8). Voor Jambes gelden andere problemen. Een Germaanse klankverschuiving in de tweede eeuw vóór Chr. behoeft nadere adstructie. Voorts zou de n van ganu- vóór consonantische u bilabiaal geworden zijn; deze assumptie wordt echter niet gesteund door de als parallel aangehaalde fonetische ontwikkeling van *Winiwaldinga > 1222 Wimeldinga (= Wemeldinge) en andere voorbeelden. In deze wordt immers, na het verdwijnen van de tussenvocaal, nw tot m; de n neemt de ronding van de w over, waarna deze verdwijnt. In ganu- > gamu blijft echter de consonantische u bewaard. en zou later ná m overgaan in n (‘vervolgens is deze consonantische u, onder invloed van de vorige m, genasaleerd tot n’). Op deze wijze zou *gamu-iþja tot *gamniþja geworden zijn; een dergelijke overgang is niet bekend. Over de Gennep-namen, meer dan twintig in getal, heb ik enkele jaren geleden een onderzoek in de literatuur en ter plaatse verrichtGa naar voetnoot(9), waarbij o.a. bleek, welk een grote verwarring er over deze namen bestaat. De | |
[pagina 172]
| |
conclusies, hier nog iets nader gepreciseerd, zijn de volgende: A. Het namenveld ligt tussen Maas/Nederrijn en de Loire, met enkele uitlopers iets ten Z. van deze rivier; de grootste dichtheid ligt in België. B. De vormen gan-, gam- en garn zijn fonetische varianten van hetzelfde prefix; zij sluiten elkaar geografisch uit, maar vormen samen een gesloten namenveld; de gan-vormen zijn primair. C. Het type *gan-ap-ja- is altijd een plaatsnaam; de in de hele literatuur rondspokende waternaam Ganapo is steeds pour besoin de la cause verzonnen. D. De meer dan twintig zekere namen van dit type worden gedragen door plaatsen, die aan een duidelijke samenvloeiing of aan een stroomsplitsing liggen; slechts in enkele gevallen is dit niet of niet meer duidelijk vast te stellenGa naar voetnoot(10). De afleiding van de niet bestaande waternaam Gan(u)apa loopt niet alleen stuk op de betekenis, die ‘riviermond’ zou zijn (met ongermaanse volgorde van de delen der samenstelling; om dit probleem te vermijden helpt het niet, als interpretamentum ‘het water aan de monding’ aan te geven); dit veronderstelt voor alle betrokken waterlopen speciale namen voor het laatste stukje ervan. Een tweede blokkade levert de klankontwikkeling: het uitvallen van de u na de n in *ganu-apja > *gan-apja kan niet gesteund worden door Texuandri > Texandri, *Arnu-wulf tot Arnold en *Arnu-wald > Arnold, omdat in deze gevallen vóór de u een dubbele consonantie staat; bovendien gaat het in de beide laatste gevallen om het verdwijnen van de anlautende w- van het tweede naamsbestanddeel; de u van het eerste deel was vóór de -w- al eerder uitgevallen. Zoals we zien, is de Ganu- hypothese geen weg, die over rozen leidt. Maar het was dan ook min of meer noodgedwongen, dat Gysseling terugkeerde tot deze theorie, die op basis van het fantoomhydroniem *ganapo het etymologisch worstelperk heeft beheerstGa naar voetnoot(11). In zijn indrukwekkend meesterwerk van 1960, het Topony- | |
[pagina 173]
| |
misch WoordenboekGa naar voetnoot(12), heeft de jubilaris ten aanzien van de naamsverklaring van Gent, Gendt, Gennep enz. een andere weg bewandeld, en wel die van de afsplitsing van een eerste deel gan-, gam- < IE kom ‘samenlopend’, gevolgd door een ablautend suffixGa naar voetnoot(13) (‘waarschijnlijk is gam (waaruit ook gan) een oudere vorm van het prefix ga-, dat in vóórtonige syllabe ontstaan is uit IE kom “samenlopend”’). De namen zouden dus oerverwant zijn met de Keltische namen voor plaatsen aan een samenvloeiing, waarvan vooral het zeer frekwente Condate in aanmerking komtGa naar voetnoot(14). Hiertegen heeft Blok ingebracht, dat een suffix als tweede lid niet waarschijnlijk is (de verschillen in het vocalisme kunnen beter opgevat worden als verzwakkingen in onderbeklemtoonde positie), dat een prefix samen met een suffix geen woord kan vormen, en dat in de beklemtoonde positie niet gan- of gam- te verwachten is, maar germ. ham-, zoals in nederfr. hamedii ‘coniuratores’Ga naar voetnoot(15). Dat zijn zwaarwegende argumenten, en het is dan ook begrijpelijk, dat Gysseling naar zijn vroegere positie terugkeerde. Het lijkt nu de moeite te lonen, een derde weg te verkennen, die aftakt van de doodgelopen route. Wij volgen deze tot en met het punt, waar als eerste deel gam-, gan- wordt afgesplitst, laten echter het voorgestelde suffix als tweede deel vallen ten gunste van | |
[pagina 174]
| |
het nomen apa ‘waterloop’. Daarmee vervalt het meest essentiële bezwaar, dat een prefix samen met een suffix geen nomen kan vormen. Wat het prefix betreft, is niet zozeer de eventuele oerverwantschap van belang als wel de feitelijke substitutie in leenwoorden en calques, welke substitutie in het Oudgermaans op vrij grote schaal voorkomt. De oerverwantschap van germ. ga- met lat. com- wordt door Hirt bestreden op grond van de overweging, dat de wet van Verner voor de anlaut niet geldt, zodat co(m)- met ha(m)- correspondeert en niet met ga(m)Ga naar voetnoot(16). Daar is tegen in te brengen, dat pretonaal allerlei klankwijzigingen optreden, die de grammatici in de tijd van de ‘Ausnahmslosigkeit der Lautgesetze’ veel hoofdpijn bezorgden. Zo is Gotisch du- in duginnan, en ook als prepositie (du = ndl. te), onbetwist etymologisch identiek met de beklemtoonde vorm oe. ofri. os. to, ondanks de ‘on(klank)wettige’ vorm. Het gemeengermaanse prefix ga- kan op dezelfde wijze worden verklaard, door in de preverbale, dus onbeklemtoonde positieGa naar voetnoot(17), verzachting van de te verwachten h- tot g- aan te nemen. Bij het nomen, dat initiaal accent heeft, zou ha- moeten optreden. Dit is slechts éénmaal geattesteerd. Wij moeten aannemen, dat al heel vroeg de nominale ha- vormen (met stemloze spirant) aan de veel talrijkere verbale ga-vormen (met stemhebbende spirant) zijn aangepast of door deze gesubstitueerd, en dat bij jongere nomina uitsluitend ga- werd gebruikt. Slechts één doorzichtig woord, een juridische term, haalt als hapax nog juist het schrift: in de Lex Salica staat voor ‘coniuratores’ ham-edii, voor welk begrip het Oudhoogduits een nieuwe formatie met het intussen algemeen geworden prefix ga- in de plaats zet: gi-eidun. Verder correspondeert mogelijk in twee initiaal beklemtoonde gemeengermaanse nomina germ. han- met IE *kom-: het zijn got. handugs ‘wijs’ IE *kom-dhugh-os en got. hansa ‘troepenafdeling’: lat. *consa bij Cōnsus. De -n in de plaats van -m is te verklaren als assimilatie aan de oorspronkelijk volgende dentaalGa naar voetnoot(18). Wat nu de substitutie van ga- in vreemde woorden betreft, is het veelzeggend, dat talrijke Germaanse samenstellingen, die het prefix ga- als eerste deel hebben, corresponderen met woorden uit buurtalen, die als eerste lid IE kom- (lat. com, con, co; gallisch com, co; oudiers com, cum, | |
[pagina 175]
| |
co, cu) hebben; zo got. ga-arbja: oiers com-arbe (veel oudgermaanse juridische termen zijn aan Keltische talen ontleend of worden daarvan ‘verdacht’); got. ga-juka: lat. con-iux; got. ga-mains: lat. con-munis (oudlat. co-moine.)Ga naar voetnoot(19); Ook bij het werkwoord komen dergelijke correspondenties voor; got. gaqiman: lat. convenio; got. gabrikan: lat. confringo; got. gateihan: lat. condīco; got gaþahan: lat. conticeo. De Oudhoogduitse schrijvers zijn zich hiervan bewust; zij vertalen compater met givatero, conscientia met gawizzoGa naar voetnoot(20). Vóór de alleenheerschappij van het prefix ga- heeft er, zoals we boven zagen, een vorm ham-, en mogelijk een vorm han- bestaan. Op een prefixvorm gan- wijst mhd. ganeiste, geneiste ‘vonk’, daarbij ganeisten ‘vonken sproeien’, als wij dit woord als collectiefvorming (type ge-bergte) zien bij ohd. eit ‘vuur’, waarbij eiten ‘branden, gloeien’. Grimm geeft dezelfde afleiding voor het tweede woorddeel, maar als eerste lid neemt hij mhd. gan ‘vonk onder de as’ aan. Dit woord is echter in het Oudhoogduits onbekend, en in het hele Middelhoogduits slechts één keer geattesteerdGa naar voetnoot(21). Het lijkt eerder een terugvorming (back-formation, Rückbildung), nadat het tweede lid ondoorzichtig was geworden in de initiaal beklemtoonde vorm (gáneist(er), gánster) en het onbegrepen prefix gan- werd gezien als betekenisdrager, gevolgd door een suffix. Een tweede restant van het prefix gan- is mogelijk bewaard in ohd. kanarpun ‘consortes’, canherben ‘cohaeredes’, met de Zuidduitse verschuiving van g > k. Grimm ziet hier in gan- een samentrekking uit *giana-(erbo), daarbij steunend op geanerbun ‘cohaeredibus’, waarnaast geanervo ‘coheres’, maar ook ganervo, in een capitulare van Lodewijk en Lotharius uit de 9de eeuw, dat tot doel heeft, het kennelijk diepgewortelde ganervenrecht ten gunste van de kerk te beperken. Grimm verwijst voor zijn opvatting naar Graff, zonder echter diens reserve (niet gi-an-, maar an-gi- is te verwachten) te noemenGa naar voetnoot(22). Het lijkt beter, in de beide attestaties met gean- een poging te zien, het onbegrepen gan- onder invloed van co-haeres en ohd. gi-erbo te etymologiseren; zoiets mag men | |
[pagina 176]
| |
van Karolingische schrijvers, die hun Isidoor goed kenden, wel verwachten. Het woord ganervo en de jongere vormen ervan komen uitsluitend in Zuid- en Noord-Duitsland voor; het oude prefix gan- had daar geen enkele steun van de Gan-ap-ja-namen (waarover straks), die alleen maar in Nederland, België en Noord-Frankrijk te vinden zijn. Twijfelachtig gefundeerd is Grimm's blijdschap over de eenmalige vorm a. 1267 anegerven (na 4 eeuwen ganerve), waaruit hij concludeert dat ge-an ‘am Rhein noch lebendig gefühlt, ja in seiner Stelling beweglich erscheint’. Het ligt veelmeer voor de hand, een contaminatie van ge-erve en het inmiddels ontstane mhd. anerve aan te nemen, dit te meer, daar de oorkonder (de graaf van Heinsberg en Blankenberg) aan de rand van het verbreidingsgebied van ganerve thuishoort. De duplicator van de oorkonde schrijft trouwens het normale ganerven; hij zag blijkbaar geen heil in anegerven. Wij leiden daarom ganervo af uit gan-erbo, dat correleert met Oudiers com-arbhe en als juridische term het archaische prefix gan- tot in het Nieuwhoogduits wist te bewaren (Ganerbe). Misschien heeft het Latijnse equivalent condomini daarbij nog enige steun verleend. Zoals wij zien levert het lexicon, evenals dat voor han- het geval is, voor gan- geen rijke oogst meer op. Behalve langs de bij han- genoemde weg der assimilatie kan gan- ook ontstaan zijn c.q. een wijder debiet hebben verworven door substitutie van gan- voor lat. con-, dat het oorspronkelijke com- in frequentie ruim overtreft: lat. con- staat vóór de consonanten c, d, f, g, i, s, t, qu en u; com nog slechts voor vocaal en de labialen b, m, p. Ten aanzien van het accent der Germaanse geprefigeerde nomina neemt men thans aan, dat deze aanvankelijk de begintoon behouden hebben (resten zijn got. gá-skafts; got. gá-man, mhd. gámen, eng. game; voor de overige prefixen zijn de voorbeelden talrijker) maar dat zij in vóóroudhoogduitse tijd al verdrongen werden door eindbeklemtoonde nieuwvormingen naar analogie van de geprefigeerde werkwoorden (ohd. ge-scáft, ge-érbe)Ga naar voetnoot(23). Wij moeten ons de ontwikkeling als volgt voorstellen. Eerste fase: nomen hám-, há(n)- naast verbum gǎm- gǎ(n); tweede fase: nomen gám-, gá(n), met foneemsubstitutie vanuit het verbum; derde fase: nomen gǎ-, als nieuwvormingen naar analogie van het werkwoord, hierdoor ondergang van de woorden uit de le en 2e fase, | |
[pagina 177]
| |
waarvan slechts enkele niet als geprefigeerd herkende toponymische en appellatieve resten overblijven. Aangezien de derde fase al roudhoogduits voltooid was (maar wel productief bleef) moet de 2e fase in de laatromeinse-vroegfrankische tijd vallen. Blijkens de attestaties horen hier ook de plaatsnamen thuis, die met gán- beginnen. Zij hebben een verspreidingsgebied, dat grosso modo de provincies Belgica prima en Belgica secunda beslaat, en voorts het deel van Germania inferior, dat op huidig Nederlands territorium ligt. De grootste dichtheid ligt in een strook ter weerszijden van de taalgrens en, minder geprononceerd, aan de binnenzijde van de Rijngrens benedenstrooms Xanten. Wij zullen nu nagaan, welke openingen het Germaanse prefix gan- als substituut en als actief voorvoegsel voor de etymologie van plaatsnamen biedt. Een in FrankrijkGa naar voetnoot(24) zeer verbreide naam voor aan een samenvloeiing gelegen plaatsen is galloromeins CondateGa naar voetnoot(25), thans Condé, Candé, Condat, met behoud van de klemtoon op de vóórvoorlaatste lettergreep Condes, Candes, Cosne (met hypercorrecte s) en andere vormen. Substitutie door belgo-germaans gan- levert *Gandate. Dit is o.a. een bruikbaar uitgangspunt voor Gendt in de Betuwe, a. 739 kop. ± 1170 Gannita (met lat. -a?), 10de eeuw Gent. Het stadje lag vroeger aan een bifurcatieGa naar voetnoot(26). Gent, de hoofdstad voor Oost-Vlaanderen is reeds door Carnoy als ‘transformation de condati en *condti > condi-, lequel sous l'influence germanique aurait donné *gandi-...’ verklaardGa naar voetnoot(27). | |
[pagina 178]
| |
Gysseling heeft dit gepreciseerd, door gam, gan, als eerste deel van de naam van aan een samenvloeiing gelegen plaatsen, te beschouwen als een ‘oudere vorm van het prefix ga-, dat in vóórtonige syllabe ontstaan is uit IE kom, “samenlopend”. Germ. ganda- zou dan daarvan een afleiding zijn, verwant met en met dezelfde betekenis als Kelt. condate “samenvloeiing”’Ga naar voetnoot(28). Wij volgen deze opvatting voor zover het het prefix betreft, maar niet voor de afleiding door middel van een suffix. De derde naam, die wij hierbij plaatsen, is Gannat (Allier), dat wel een vooruitgeschoven post lijkt in een gebied, waar Condat de normale vorm is. Gannat ligt op het einde van een landtong tussen de Sigillon en de Andelot, aan hun samenvloeiing. Hoezeer deze ligging opvalt, blijkt wel uit het voorkomen van Gannapum, naast Gannatum, als latinisering van de naamGa naar voetnoot(29). Zuidfranse en Spaanse auteurs doen hun best, de vreemde eend in de bijt bij te kleuren; zij verhaspelen Gan- tot Can-, Con- of Cun-; de aldaar geboren Dominicaan Guillelmus de Gannato (flor. 1388) heet bij Fernandez Canacum, bij Lusitanus de Conneo, bij Possevinus de Cuneo, bij Altamura Conneum, Gannacum of CanacumGa naar voetnoot(30). De stad dankt haar opkomst aan een abdij van de Augustijnen, gesticht door de heren van BourbonGa naar voetnoot(31), maar de naam is zeker ouder, zoals dat ook bij Gent het geval is; de naam van het klooster gaat op het toponiem terug. Men kan bij Gannat aan Frankische ‘Streusiedlung’ denken, evenals Petri die aanneemt voor de sporadische, ver naar het Zuiden reikende - apa-namenGa naar voetnoot(32). Of het stadje Gan of Gant, lat. Gantum, in dit verband thuishoort, is twijfelachtig, het ligt bij Pau aan een kleine samenvloeiing van de Nez en een beek, die langs de D 24 loopt. Helemaal geen houvast hebben wij aan Gent in de civitas Mauritaniae Tingitanae, dat niet nader gelokaliseerd is, alleen door de Ravennaat wordt genoemdGa naar voetnoot(33) en buiten de Frankische invloedssfeer ligt. | |
[pagina 179]
| |
Wij betrekken nu de groep der Gennep- namen in ons betoog. Zij vormen als exclusieve plaatsnamen een aparte verzameling naast de overige -apa-namen, die steeds hydroniemen zijn, ook al worden sommige door wisseling van het denotaat secundair tot plaatsnaam. Wij splitsen Gennep in gan + ap + jaGa naar voetnoot(34), met de betekenis ‘collectief der wateren’. Dit nominale type (collectief prefix ga- + stam + suffix -ja-) is in het hele Oudgermaans en ook later produktief: got. gaskohi ‘paar schoenen’, oe. getyme ‘juk’ (bij téam, ne. team); het komt ook voor in topografische termen: os. gibirgi, oe. gefilde, os. gimerkiGa naar voetnoot(35), gilenti ‘collectief der bergen, velden, grensterreinen, landen’. Het Latijn kent gelijkgebouwde collectiva: commercium, consilium, consortium, ook als plaatsnaam: Concangium (= Chester-le-Street). Een formele pendant van de Gennep-namen levert ook het synoniem *ga-munþ-ja ‘collectiefGa naar voetnoot(36) der mondingen’, dat als Gemünd, Gmünd en varianten daarvan optreedt voor een groot aantal aan samenvloeiingen gelegen plaatsen in het Duitse taalgebied. De romaniseringen ervan reiken lang niet zover naar het Zuiden als de Gennep-namen, maar wel tot in thans zuiver Romaans gebiedGa naar voetnoot(37). Voor *gan-ap-ja en *ga-munþ-ja bestaan geen attestaties uit Romeinse tijd; wel komt als persoonsnaam eenmaal, met afwijkend suffix, Ganapo voorGa naar voetnoot(38). Van bijzonder belang is de vermelding a. 1348 ter Ghempe, een veldnaam bij Rumst in de provincie Antwerpen, omdat hier de naam nog als appellatief grijpbaar isGa naar voetnoot(39). De samentrekking van Ganapi > Gempe | |
[pagina 180]
| |
is bij veel Gennep-namen in het materiaal duidelijk te volgen; een vroege attestatie van deze klankontwikkeling is a. 723 infra Mempisco, a. 791 in pago Mempesco, a. 847 in territorie Menapiorum quod nunc Menpiscum appellantGa naar voetnoot(40). Wanneer wij nu eenzelfde substitutie als bij de Gent-namen aannemen in Ganuentum, dan komen wij tot een splitsing in Gan + ventum. Omdat wij datgene, wat op de -t- volgt, niet kennen, zijn er in eerste instantie verschillende Latijnse woorden, die als uitgangspunt in aanmerking komen, en wel con-ventum, con-ventio en conventus. De eerste twee vallen af wegens hun betekenis ‘overeenkomst, afspraak, verdrag’. Conventus heeft wel een passend betekenisveld; 1) ‘vergadering’; 2) ‘rechtszitting in de hoofdplaats van het district door de proconsul’; 3) ‘rechtsban, arrondissement van een provincie’; 4) ‘de in een provincie of district wonende Romeinse burgers’; 5) ‘verdrag, overeenkomst’Ga naar voetnoot(41). De onder 3) genoemde topografische betekenis gebruikt Plinius nog waardevrij: ...iuridici conventus ei quattuor, Gaditanus, Cordubensis,...; Gabrinius in quinque conventus Iudaeam divisit; Zeugis non unius conventus, sed totius provinciae generale nomen fuisse. Cassiodorus kent het woord in de betekenis van ‘markt’; voor Isidoor van Sevilla, een eeuw later, heeft het woord statusverlies geleden: regiones partes sunt provinciarum, quas vulgus conventus vocatGa naar voetnoot(42). In het gehele Romeinse rijk hebben officiële conventus civium Romanorum bestaan, waarvan de cives Romani qui consistunt, en soms ook inheemse notabelen, lid waren. Zij vormden een soort voorlopig bestuur, tot dat de nederzetting tot stad werd verheven (municipium), waarvan de burgers suo jure de rechten van Romeins burger hadden. In de centrale provincies werden de conventus al vroeg overbodig als gevolg van de vele stichtingen van steden door Caesar en Augustus; alleen in de provincies aan de periferie bleven zij in de keizertijd voortbestaanGa naar voetnoot(43). Zeeland mag zeker tot de periferie van het Rijk gerekend worden, zodat ook Ganuentum in een conventus zal hebben gelegen. Bogaers heeft, onafhankelijk van de etymologie, de gedachte uitgesproken, dat Ganuentum de hoofdplaats was van het gebied der Frisiavonen. Dit gebied moeten wij ons voorstellen als | |
[pagina 181]
| |
besloten door Maas, het Striene en het Faal, dat ten tijde van de bloei van Ganuentum de hoofdarm van de Schelde vormde. Als Ganuentum het ooit tot Municipium Frisiavonum gebracht heeft, dan was dat zeker niet ten tijde van de opkomst van de nederzetting, toen de naam ontstond. Hoe kunnen we ons nu voorstellen, dat de soortnaam Conventus ‘district’ overging in een choroniem voor een bepaald district? Het Faal, of de Vaal, of de Oude Schelde, vormde waarschijnlijk niet alleen de grens tussen Zeeland Beoosten en Bewesten Schelde en tussen de dekenaten Schouwen en Beveland, maar ook tussen de Romeinse provincies Germania Inferior en BelgicaGa naar voetnoot(44). Deze laatste was veel hoger ontwikkeld en geromaniseerd dan Germania Inferior, dat steeds grensprovincie bleef, waarin de militaire belangen vooropstonden. Men kan vanuit de civitas Menapiorum neergezien hebben op de conventus aan de overkant, en de streek en de daarin opkomende handelspost en haven zo genoemd hebbenGa naar voetnoot(45). Vergelijkbaar is de overgang van Provincia > Provence; het was de eerste Romeinse provincie over de Alpen, buiten ItaliaGa naar voetnoot(45). Er is nog een andere weg, waarlangs de toponymisering kan hebben plaatsgehad. Conventus in de betekenis van ‘landdag, districtsgerechtsdag’ kan direct zijn overgegaan op de plaats, waar de landdag gehouden werd. Van deze ontwikkeling bestaan veel voorbeelden: Conchil-le-Temple (Pas-de-C.), a. 830 Concilium, bij concilium ‘réunion de peuple’Ga naar voetnoot(46); Ding (Bacharach), a. 1212 acta in Bacharache in loco iudiciario qui a vulgo vocatur ding (germ. þinga-, n. ‘gerichtliche Zusammenkunft’ > ‘Ort, wo diese stattfand’Ga naar voetnoot(47); Les Meaux (Arras en | |
[pagina 182]
| |
Doornik) en (Porte du) Malle (Cambrai) < germ. maþla-, ‘assemblée du peuple’Ga naar voetnoot(48). Rest nog de vraag, wat er na Ganuent- gelezen moet worden. Het is niet waarschijnlijk, dat in Ganventus < Conventus de u-flexie van conventus bewaard is gebleven. Reeds in het vóór-klassieke latijn komen metaplasma's voor van de vierde naar de tweede declinatie, als adventī, quaestī, sentatī en andere. In het klassiek Latijn worden een aantal woorden, waaronder het veelgebruikte domus, zowel naar de 2e als naar de 4e declinatie verbogen. Dit domus had ook een locatief op -ī: domī ‘thuis’, evenals de o-stammen der tweede declinatie: bellī, BrundusiīGa naar voetnoot(49), Lugdunī consistentesGa naar voetnoot(50). De accusatief, bij plaatsnamen zeer frequent gebruikt, was in de 2e en 4e declinatie gelijkluidend op -um. Het lijkt daarom waarschijnlijk, dat de hybride naam Ganuent- (alleen con- is gesubstitueerd) naar de tweede declinatie is overgegaan, en vervolgens, vanuit de accusatief op -um, een nieuwe nominatief op -um vormde, daarmee zich scharend in het onafzienbare leger der Romeinse plaatsnamen op -um. Wij vullen de afkorting aan tot GANUENTO of, analoog aan Lugduni consistentes, GANUENTI, waarbij als nominatief GANUENTUM, en spreken de hoop uit, dat eenmaal een volgend visseizoen zekerheid mag brengen.
Zeist J.A. Huisman |
|