Naamkunde. Jaargang 16
(1984)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||||||
Bunder voor ‘woest of onvruchtbaar land’1. Betekenissen van bunder.Als naam voor een vlaktemaat was bunder (Mnl. bunre, bonre, boenre, buunre, beunre, bonder, boender, buynder, ontleend, waarschijnlijk via Fr. bonnier, aan Mlat. bonnarium, waarvan de oorsprong onzeker is) eertijds zowat over heel Zuid-Nederland verbreid. In de hedendaagse dialekten is het woord nog steeds behoorlijk vertegenwoordigd, maar die aanwezigheid is vooral van passieve aard, want met de teloorgang van het traditionele landmatenstelsel is het aktieve gebruik van de term fel achteruitgegaan. De Vlaamse dialekten vormen daarop geen uitzondering. Uit de bondige situatieschets onder het desbetreffende lemma in het WVD (dl. I, afl. 1, 99) blijkt dat men nog slechts in enkele streken de term kent mét de eraan beantwoordende waarde (vnl. in de voormalige rechtsgebieden van Kortrijk, Oudenaarde en Dendermonde, en in het Waasland); voor zover bunder daarbuiten nog voorkomt, weten de zegslieden het hooguit nog in vage termen te omschrijven als ‘een oude landmaat’. In de westelijke dialekten blijkt het proces van teruggang wel het verst gevorderd. Zo goed als verdwenen in Frans-Vlaanderen en het grootste deel van West-Vlaanderen buiten het gebied rond Kortrijk, wordt bunder nog enkele zeldzame keren gesignaleerd aan de oostrand van die provincie (zie kaart WVD I, 1, 99), maar welke waarde het bunder daar voorstelde, weet niemand meer. Precies in dat gebied waar bunder ‘landmaat’ in de huidige dialekten zo goed als onbekend is, komt er in de levende agrarische woordenschat van verschillende dialekten een soortnaam bunder voor, enerzijds in de toepassing ‘grote akker’, anderzijds ter aanduiding van ‘woeste grond’, ‘onvruchtbare (soms: zandige) grond’ of ‘onvruchtbaar perceel’. De semantische relatie tussen de eerstgenoemde toepassing, ‘grote akker’, en de ‘landmaat’-betekenis, stelt weinig problemen. Als naam voor een grote oppervlakte-eenheid - in Vlaanderen overal de grootste in het traditionele systeem - komt bunder uitstekend in aanmerking om te worden overgedragen op akkers van een meer dan gemiddelde | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||||||
uitgestrektheid, al of niet via een tussenstadium van metonymische toepassing op stukken land van juist één bunder groot. In principe kan die betekenisovergang zich overal voordoen waar de semantische uitgangssituatie, nl. de aanwezigheid van bunder als maateenheid die opviel door haar grootte, vervuld was. Blijkens het WVD (I, 1, 181) is die mogelijkheid behalve in enkele plaatsen in het noordoosten van West-Vlaanderen ook gerealiseerd in twee gebieden waar de maatnaam bunder nog goed bekend is: het Waasland en de omgeving van Kortrijk. Minder doorzichtig zijn de semantische achtergronden van het lexeem bunder dat én als stofnaam én als individuele soortnaam een bepaalde gesteldheid van het terrein, of van een entiteit daaruit, aanduidt. In die hoedanigheid is bunder wel een exklusief Westvlaamse aangelegenheid. Volgens de informatie van het WVD (I, 1, 16 en 20), aangevuld met gegevens die ik naderhand heb verkregen bij mijn enquêtes i.v.m. bouwen weilandterminologie in Vlaanderen, vertoont de geografische verbreiding van de verschillende gebruikswijzen volgend beeld:
In wat volgt gaan we op zoek naar de wortels van dat lexeem bunder (voortaan bunder 2) en zijn historisch-semantische band met bunder ‘landmaat’ (voortaan bunder 1). | ||||||||||||||||||||||||
2. Het probleem bunder 22.0. Zoekend naar een verklaring voor bunder 2 zijn we er uiteraard toe geneigd een semantische verwantschapslijn te veronderstellen tussen dit | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||||||
lexeem en het formeel identieke bunder 1. Hoe we ons die verwantschap moeten voorstellen, valt niet zo meteen uit te maken. Synchroon-semantisch beschouwd laat de betekenis van bunder 2 zich maar moeilijk verbinden met het maat-begrip ‘bunder 1’, en naar mijn weten zijn er van een dergelijke semantische ontwikkeling geen analogiën bekend. Bovendien brengen de lexikografische bronnen van de vorm bunder geen toepassingen aan het licht die als intermediaire stappen op de diachrone as de semantische afstand tussen bunder 1 en bunder 2 kunnen overbruggenGa naar voetnoot(1). Aangezien er geen duidelijke aanwijzingen zijn in de richting van één gemeenschappelijk basislexeem, moeten we rekenen met de mogelijkheid dat de twee lexemen elk op een eigen achtergrond teruggaan. Binnen die hypothese lijkt er zich op het eerste gezicht een verklaring aan te dienen, maar zoals ik in de hierna volgende paragraaf (2.1.) tracht aan te tonen, is die empirisch niet vol te houden. In 2.2. ten slotte wordt een alternatieve verklaring voorgesteld, waarin bunder 2 toch op de maatnaam wordt teruggevoerd. | ||||||||||||||||||||||||
2.1. Verwantschap met boender en bunt?Vertrekken we van de vraag of er in de Ndlse woordenschat lexikale elementen bestaan of bestaan hebben die fonetisch met bunder in verband te brengen zijn en waarvan de betekenis licht kan werpen op het probleem bunder 2, dan komen we terecht bij de vorm boender, die op verschillende plaatsen in het noorden van ons taalgebied bekend is als kruidnaam (Heukels 1907, 9: Waterland; Ter Laan 103: Groningen, Westerkwartier; vragenlijst D 43,25b: Jirnsum; Vandenbussche 80: Noord-Ndl., zonder nadere plaatsbepaling) of als specificerend element in de samengestelde kruidnamen boenderbos(sen) en boendergras (in Friesl. en Noord-Holl.: Heukels 1894, 43 en 1907, 9; in WNT III, 151 en Vandenbussche 391 worden beide vormen vermeld zonder lokalise- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||||||||||
ring), ter aanduiding van sommige taaie grassoorten die op magere grond gedijen. Fonetisch is deze vorm gemakkelijk aan bunder te relateren: de twee kunnen klankwettig naast elkaar staan als diachrone of geografische varianten binnen het zelfde dialexeem, getuige de diachrone en synchrone vormvariatie binnen het lexeem bunder 1. Anderzijds is, in semantisch opzicht, een metonymisch gemotiveerde betekenisovergang van ‘(on)kruid’ naar ‘grond of perceel waarop dat (on)kruid groeit’, op zichzelf niet onplausibelGa naar voetnoot(2). De omstandigheid dat de gronden waarop de onder boender verstane grassoorten groeien, in de praktijk meestal woest zijn of van slechte kwaliteit, kan aan de basis worden gelegd van een verdere evolutie in de richting van bunder 2. Voor de oplossing van het etymologische probleem dat aan deze rekonstruktie vastzit, nl. de vraag naar de herkomst van de grasnaam boender/bunder, kan gedacht worden aan verwantschap met een andere vorm uit het plantnamenbestand, t.w. het geografisch ruimer verbreide bunt, dat in formeel opzicht naar bunder verwijst en, als naam voor rietachtige grassoorten, nagenoeg het zelfde betekenisveld bestrijkt als boender (WNT III, 1894 en II-1, 1807). Die frappante parallellie inzake toepassingsbereik nodigt ertoe uit de verwantschap door te trekken tot in het formeel-etymologische vlak, en boender te beschouwen als een jongere vervorming van bunt of een variant die daar klankwettig bij aansluit. Op analoge wijze zou er zich, met name in West-Vlaanderen, een vorm bunder uit bunt ontwikkeld kunnen hebben. Gewestelijk geattesteerde samenstellingen als buntenpol (in Overijssel, Materiaal H. BrokGa naar voetnoot(3)) naast buntpol en bundelgras (Vandenbussche 84, zonder lokalisering) naast buntgras, evenals de vorm buntels (te Heerde, Bosch, 8), wijzen erop dat bunt inderdaad voor vormverandering vatbaar is (geweest); bij de ontwikkeling van een variant bunder in Vlaanderen zou formele aantrekking vanuit het lexeem bunder 1 een rol kunnen hebben gespeeldGa naar voetnoot(4). | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||||||||||||||
Het probleem met deze hypothese, waarin bunder 2 dus wordt voorgesteld als een van kruidnaam tot ‘terrein’-naam geëvolueerde vervorming van bunt, is dat ze nauwelijks met taalfeiten kan worden onderbouwd. Nog daargelaten dat de laatste schakel in de redenering, nl. de overdracht van de ‘(on)kruid’-betekenis op het terrein, op louter spekulatie berust, rijzen er ernstige bezwaren vanuit woordgeografische hoek. Niet alleen is er in de Vlaamse dialekten geen spoor te bekennen van een kruidnaam bunder noch van de hierboven vermelde ‘tussenvormen’, er zijn zelfs geen overtuigende indikaties dat de veronderstelde basisvorm bunt er ooit als soortnaam bekend is geweestGa naar voetnoot(5). Weliswaar komt er in de Vlaamse toponymie als eigennaam voor drassige of anderszins minderwaardige grond een vorm bunt voor, die we kunnen identificeren als een oorspronkelijk plaatsaanduidend kollektief, gevormd uit een plantnaam (die volgens Gysseling 1954, 103, overeenstemt met Oe. bune ‘riet’) + kollektief-suffix t (vgl. biest, eekt, hazelt e.d.m.), maar deze vorm is diachroon uitsluitend geattesteerd in definiet refererende uitdrukkingen (plaatsaanduiding), en nooit in syntaktische konstellaties waaruit het SN-karakter van het woord ondubbelzinnig blijkt. Bunder 2 voorstellen als vertegenwoordiger van een semantische kontinuïteit in het SN-lexikon, die opklimt tot de appellatieve faze aan de basis van de bunt-namen, in derhalve vrij dubieus. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||||||||||
2.2. Verklaring van bunder 2 uit bunder 1.
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||||||||||||||
toepassing als stofnaam. Die zou zich dan sekundair uit de individuele SN hebben kunnen ontwikkelen, b.v. naar analogie van andere ‘terrein’-woorden als heide, veld, moeras, gras, wei, meers, die net zoals bunder 2 een dubbel statuut hebben, b.v. een veld, naast: veel veld; twee meersen, naast: twee gemeten meers. | ||||||||||||||||||||||||
2.2.2. Het getuigenis van de bronnenHet blijft nu nog de vraag of de bronnen ook steun bieden voor de hypothese dat Wvl. bunder 2 inderdaad wortelt in een historische gang van zaken zoals hierboven geschetst. Een eerste verkenning in de mij beschikbare historische dokumentatie heeft vooralsnog weliswaar geen sluitend bewijs opgeleverd, maar er zijn wel indikaties die in positieve richting wijzen. Zo wint de geloofwaardigheid van de stelling veld als we het getuigenis laten spreken van archivalische dokumenten aangaande het gebruik van de maat bunder bij de praktijk van het landmeten in het geografische kader van het huidige bunder 2, en dit projekteren tegen de achtergrond van bekende ontwikkelingen in de ontginningsgeschiedenis.
1) In tegenstelling tot wat men zou verwachten voortgaande op de moderne woordkaart ‘bunder 1’ (WVD I, 1,99) en de literatuur over oude akkermaten in Vlaanderen (De Schryver 1942; Van Lantschoot 1927) blijkt vooralsnog nergens uit dat de door bunder 1 aangeduide maat als oppervlakte-eenheid voor kultuurland ooit gebruikelijk is geweest in het bunder 2-gebied, met uitzondering evenwel voor Maldegem. In de mij bekende oude dokumenten over grondbezit binnen het door bunder 2 bestreken deel van West-Vl. - dat nagenoeg volledig ressorteert onder de traditionele maat van het Brugse Vrije; daarbuiten valt alleen Brielen, waar de Ieperse maat gold - wordt de grootte van bouw- en weiland altijd uitgedrukt in gemet, linie, roede en, voor de Ieperse maat, ook honderdlands. Voor Maldegem, vandaag de meest oostelijke vindplaats van bunder 2, zijn er enkele vroege attestaties (1296: CG 2255, 26 en 30; 1294-1300: CG 2857,8), maar vanaf 1300 heb ik ook daar bunder 1 niet meer aangetroffen in referentie aan kultuurland. Er zijn dus wel bronnen die uitwijzen dat er geen referentiële gebondenheid van bunder 1 aan kultuurland was om een betekenisspecifikatie ‘bunder 1’ > ‘bunder 2’ in de weg te staan; de hypothese zou echter uiteraard aan kracht winnen als er ook positieve indikaties voorhanden waren die uitwezen dat het bunder wél werd gebruikt om onontgonnen land te meten. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||||||||
Welnu, de bevindingen daaromtrent zijn kennelijk niet zo overtuigend. Op een paar attestaties na heb ik door de eeuwen heen in het door bunder 2 bestreken gebied geen bewijzen gevonden dat de maat er wél zou hebben bestaan als grootte-eenheid voor woeste grond. Bij de beoordeling van dit nogal negatieve resultaat moeten we er echter rekening mee houden dat er over metingen van natuurland verhoudingsgewijs maar weinig te vinden is in onze bronnen. Dat is niet alleen zo vanwege de evidente en overal geldende omstandigheid dat onbewerkte grond nu eenmaal veel minder werd gemeten dan bewerkte, omdat daar meestal geen materiële reden toe was, maar bovendien doordat we voor de periode toen in een groot deel van het hier bedoelde gebied zo'n reden juist wél aanwezig was (de 18e eeuwse ontginningsgolf), toevallig niet over gedetailleerde dokumentatie beschikken. Uit die periode stammen de enige vermeldingen van bunder 1 in referentie aan onontgonnen grond binnen het bunder 2-gebied. Eén ervan vinden we alweer in het oostelijk-perifere Maldegem, waar de maatnaam omstreeks 1750 weer opduikt met betrekking tot stukken van het Maldegemveld, een uitgestrekt heidekomplex waarvan de ontginning toendertijd in het vooruitzicht werd gesteld (Verstraete 1951, 125). Een bron uit het zelfde jaar (zie Moelaert 1973) vermeldt bunder 1 in verband met het Tillegembos te Loppem (H 68). De bewijswaarde van die schaarse vindplaatsen zou uiterst gering zijn, ware het niet dat we, net buiten de verbreiding van bunder 2, en met name ten oosten ervan, nog meer relevante attestaties vinden van bunder 1 die in het voordeel van onze hypothese pleiten. 2) Merkwaardig genoeg vallen zuid- en oostgrens van het Noordvlaamse bunder 2-komplex tot op grote hoogte samen met de territoriale begrenzing van het voormalige Brugse Vrije, en dus ook met het historische toepassingsgebied van de Brugse maat. Ten zuiden daarvan lag de Kasselrij Kortrijk, voorbij de oostgrens onder Maldegem begon het Burggraafschap Gent, twee rechtsgebieden waar er van de maat bunder heel wat vermeldingen zijn overgeleverd, zowel m.b.t. kultuurland als tot natuurland. Hierbij moet worden opgemerkt dat in beide rechtsgebieden het bunder in frekwentie nog ver wordt overtroffen door de kleinere maten roede en gemet, een verhouding die steeds nadeliger wordt voor bunder naarmate we het heden naderen. Desondanks heeft het Kortrijkse bunder zich op vrij grote schaal weten te handhaven tot in de 20e eeuw. Het Gentse bunder daarentegen heeft, in zijn westelijk areaal, en zeker in de grensstrook met het Vrije, nooit zo'n grote betekenis gehad als het | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||||||||
Kortrijkse, en het moet daar ook al verdwenen zijn vóór het traditionele stelsel in zijn geheel begon af te brokkelen. Toch nemen we het nog waar gedurende de hele 18de eeuw, en juist die late attestaties zijn belangrijk voor onze bewijsvoering. We vonden er o.m. met betrekking tot grondbezit te Knesselare in 1779 (Ryserhove 1964, 261 e.v.), in het Land van de Woestijne (Knesselare en Aalter) omstreeks 1715 (id., 314), te Aalter in 1729 (Verhoustraete 1964, 252-256), 1731 (Id. 1960, 296) en 1746 (Ryserhove 1964, 315). De hier bedoelde excerpten hebben betrekking op de totale oppervlakte van lenen, heerlijkheden, landbouwexploitaties. Er zijn daarnaast ook getuigenissen waaruit blijkt dat het bunder toendertijd werd gebruikt om woeste gronden te meten, b.v. op het Drongengoed in Ursel (volgens bronnen uit 1740 en ± 1750, zie resp. De Smet 1952, 127 en 1951, 96-100), en te Aalter (bron uit 1731: Verhoustraete 1960, 296). Hierbij sluit de eerder vermelde attestatie i.v.m. het Maldegemveld chronologisch en geografisch mooi aan. De relevantie van de zojuist opgesomde bewijsplaatsen voor bunder 1 ligt m.i. in de geografische en chronologische lokalisatie ervan. Ze zijn namelijk alle afkomstig uit een streek die én landschappelijk, én ontginningshistorisch één geheel vormt met het bunder 2-gebied, althans voor zover dit in de Westvlaamse zandstreek is gelegen. Met die landschappelijke eenheid bedoelen we de brede oost-west gerichte gordel van min of meer aaneengesloten heidekomplexen vanaf het gebied ten westen en ten noordwesten van Gent tot ongeveer in het midden van de provincie West-VI. De zuidelijke periferie van die strook lag ten dele in de Kasselrij Kortrijk, waar zoals eerder gezegd de maat bunder door de eeuwen heen nadrukkelijk aanwezig is. Het ontginningshistorische eenheidskarakter van die heidezone nu komt juist heel scherp tot uiting in de periode waartoe de hierboven aangehaalde vermeldingen van bunder 1 opklimmen. 3) Zoals bekend heeft de grote Middeleeuwse ontginningsbeweging (11de-13de eeuw) de Noordvlaamse heidevelden bijna onberoerd gelaten; de enkele pogingen die daar werden ondernomen zijn goeddeels mislukt (Roosens 1971, 187-194; Verhulst 1965, 85). Het zou duren tot in de tweede helft van de 18de eeuw vooraleer deze woeste komplexen werden aangepakt, maar dat gebeurde dan ook systematisch en op grote schaalGa naar voetnoot(6). Als we nu weten dat in de zelfde periode zowat overal in het | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||||||||
Noordvlaamse heidegebied grootschalige ontginningen plaatsvonden, ligt het voor de hand aan te nemen dat zowel methode als gebruikte terminologie een zekere eenheid vertoonden, en dat meer bepaald de maat bunder daarin een rol heeft gespeeld, als meet-eenheid of zelfs als verkavelingseenheidGa naar voetnoot(7). Aangezien we op grond van attestaties mogen aannemen dat het bunder tijdens de moderne ontginningsgolf funktioneel is geweest in het oostelijke gedeelte van de Noordvlaamse heidegordel, en zelfs op komplexen die zich over verschillende rechtsgebieden uitstrekten, zoals het Bulskampveld (Gent, Brugge, Kortrijk)Ga naar voetnoot(8) en het Maldegemveld (Brugge en Gent), is het niet onwaarschijnlijk dat de maatnaam bunder 1, hetzij in zijn oorspronkelijke hoeveelheidsaanduidende funktie, hetzij gëvolueerd tot betekenaar van een entiteitsbegrip, ook is opgenomen in het terminologische apparaat van de ontginners die bedrijvig waren in westelijker regionen, met name op het westelijke deel van het Bulskampveld en op de andere ‘velden’ in de Westvl. zandstreek. Zo zou het mogelijk zijn geweest dat een oude akkermaat waarmee men in het Westvlaamse Houtland nooit akkers had gemeten, daar geïntroduceerd werd, of toch op zijn minst uit de marginaliteit gehaald, onder invloed van ontginners uit het oosten en het zuidoosten van het heidegebied, die zich bedienden van resp. de Gentse en de Kortrijkse maat, waarin het bunder altijd was blijven voortbestaan. Dit alles zou dus impliceren dat de specifikatie van het lexeem bunder 1 op heidegrond zich heeft voltrokken in de zandstreek ten zuiden van Brugge, en dat het woord, wanneer het eenmaal gelexikaliseerd was in de betekenis ‘perceel heidegrond’, resp. ‘onvruchtbaar perceel’ en ‘onvruchtbare grond’, een beperkte expansie heeft gekend naar het poldergebied onder de invloedssfeer van Brugge. De veronderstelde korrelatie tussen de historische afwezigheid van bunder 1 in het gangbare maatnamen-lexikon, en de huidige aanwezigheid van een lexeem bunder 2 in de agrarische woordenschat, verklaart vanuit het ongerijmde waarom dit laatste lexeem buiten Maldegem nergens in Oost-Vl. is waargenomen: het behoud, zeker tot eind 18de eeuw, van bunder 1 als meet-eenheid heeft er een betekenisverandering in de richting van bunder 2 belet. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||||||
2.3. Tot besluit.Ter ondersteuning van onze hypothese vonden we enkele niet onbelangrijke gegevens, al moet worden gezegd dat die nog erg schaars zijn, en diepgaander onderzoek gewenst is om de bevindingen aan te vullen en waar nodig te nuanceren. Een kroongetuigenis is vooralsnog niet opgedoken, en voorlopig kunnen we alleen maar met L. Van Acker (1960, 235) betreuren dat er zo weinig is bekend over de werkwijze waarmee de ontginners erin geslaagd zijn hun grootschalige projekten in korte tijd tot een goed einde te brengen. Ingeval de hypothese de uiteindelijke test van de feiten zal doorstaan, kan ze ook voor de toponymie van nut zijn bij de verklaring van jonge Westvlaamse bunder-namen zoals die met name in de geboortestreek van de gehuldigde voorkomen. Denken we maar aan het door Pollet-Helsen (1933, 56) in 1927 in Varsenare geattesteerde brombunder, dat land van slechte kwaliteit aanduidt. Dergelijke toponiemen zouden wel eens kunnen teruggaan op semantisch gemotiveerde naamgeving vanuit bunder 2. | ||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||||||
Gent Magda Devos |
|