Naamkunde. Jaargang 16
(1984)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
Het zeldzame Mnl. woord ‘momie’Op het einde van de vorige eeuw begon Willem de Vreese met de uitgave van een reeks geneeskundige recepten en dito traktaten uit Middelnederlandse handschriften. Volgens de titel van de eerste aflevering, die trouwens ook de enige zou blijven, blijkt dat het eveneens in zijn bedoeling lag daarbij tevens zegeningen en toverfomules op te nemenGa naar voetnoot(1). In de verschenen aflevering geeft hij medische recepten uit die in een drietal handschriften voorkomen, met een minimale inleiding. Uitvoerige aantekeningen en een verklaring van moeilijke woorden worden er niet gegeven. Een van die bepaald moeilijke woorden, waarop ik hier nader wil ingaan, komt voor in De Vreeses nr. 432. Het is een van de recepten die hij copiëerde uit een vijftiende-eeuws handschrift in de Bibliothèque nationale te Parijs (MS. lat. 6838A, fol. 152v). Het begint als volgt: Item nem moniebladen van hertvelde, ende stampse wel in aysine... Zoals het woord Item aangeeft, sluit dit recept aan bij die welke er in het handschrift onmiddellijk aan voorafgaan. Zoals uit nr. 430 blijkt, dient het middel gebruikt te worden ‘jeghen alle evele van den hovede’, d.i. tegen hoofdkwalen van allerlei aard, inclusief wonden en kwetsuren. De woorden ‘moniebladen van hertvelde’ vormen een eigenaardig geheel, waarvan de betekenis aan duidelijkheid alles te wensen overlaat. Dit is ook Chr. Stapelkamp niet ontgaan. In een reeks lexicologische aantekeningen die hij in 1953 liet verschijnenGa naar voetnoot(2), heeft hij een poging gedaan om de term ‘moniebladen’ te verklaren. In zijn nr. 24 geeft hij bij deze term de volgende kommentaar: Met dit ‘moniebladen’ in 't bovengenoemde recept nr. 432 - dat we in 't Mnl. Wdb. niet aantreffen - kunnen niets anders bedoeld zijn dan agrimoniebladeren d.w.z. bladeren van Agrimonia Eupatoria... Voor deze met enige aarzeling vooropgezette interpretatie steunt Stapelkamp op het feit dat ook in recept nr. 427 ‘aggremoniebladen’ | |
[pagina 41]
| |
voorkomt als één van de ingrediënten voor een pleister die bij hoofdkwalen dient gebruikt te worden. Daar ook nr. 432 een recept voor dezelfde aandoeningen geeft, lag het voor de hand ‘moniebladen’ als een corrupte vorm van ‘agrimoniebladen’ te aanzien. Toch is deze voorgestelde oplossing niet bevredigend. Immers, wanneer men met De Vreese ‘moniebladen’ als een samenstelling leest - in het Hs. zelf staat ‘monie bladen’ - blijft de daaropvolgende vanbepaling, ‘van hertvelde’, d.i. van klimop (Hedera helix L.), zonder substantief waarbij het als bepaling hoort. Het ligt dan ook voor de hand dat we naar een andere oplossing voor deze moeilijke passage dienen uit te kijken. Het is trouwens ook al onwaarschijnlijk te noemen dat de scribent ‘moniebladen’ voor ‘agrimoniebladen’ zou geschreven hebben, slechts enkele regels nadat hij (in nr. 427) die plant wel degelijk met haar juiste naam genoemd had. Wanneer men i.pl.v. met De Vreese ‘moniebladen’ te lezen de lezing van het handschrift overneemt, nl. ‘monie bladen’ wordt alvast de moeilijkheid die we zoëven aanwezen, opgelost: bij de lezing ‘monie, bladen van hertvelde’, hangt ‘van hertvelde’ af van het substantief ‘bladen’ en is de betekenis duidelijk: bladeren van klimop, een ingrediënt dat in recepten tegen hoofdkwalen wel meer voorkomt, b.v. in De Vreeses nr. 429, allicht wegens de eraan toegeschreven verkoelende werkingGa naar voetnoot(3). Maar wat betekent dan ‘monie’, een woord dat, zoals Stapelkamp terecht opmerkte, bij Verwijs en Verdam niet voorkomt? Zolang er voor dit woord geen afdoende verklaring kon gegeven worden, leek de oplossing door Stapelkamp voorgesteld niet onmogelijk, zij het dan op basis van de veronderstelling dat de scribent in het voorbeeld dat hij copiëerde ‘monie bladen, bladen van hertvelde’ zou gevonden hebben en bij het overschrijven het tweede ‘bladen’ als een dittografie van zijn voorganger weggelaten zou hebben. Om deze reden, en toen zelf in de onmogelijkheid het woord ‘monie’ afdoende te verklaren, heb ik in het botanisch glossarium dat ik in 1965 op De Vreeses receptenuitgave liet verschijnenGa naar voetnoot(4), met de nodige omzichtigheid, bij dit woord aangetekend: | |
[pagina 42]
| |
‘de betekenis van dit (wellicht corrupt overgeleverd) woord is duister, tenzij we met Chr. Stapelkamp, p. 117, de emendatie tot agrimoniebladen aanvaarden.’ De gelegenheid om het ‘monie’-probleem in De Vreeses receptenuitgave in een nieuw licht te bekijken, is een uitvoerig recept om een ‘wondendranck’ te maken, dat voorkomt in een handschrift uit de tweede helft van de vijftiende eeuwGa naar voetnoot(5). Het is een lang, onuitgegeven recept dat hier echter, ook wegens een aantal zeldzame namen van kruiden die erin voorkomen, in zijn geheel verdient aangehaald te worden: Wondendranck. Hetzelfde recept komt voor in het zg. Portland-handschrift dat zich nu te Londen in de British Library bevindtGa naar voetnoot(7). Het dateert uit de late veertiende eeuw en de tekst is, op een paar woorden na, geheel dezelfde als wat zoëven geciteerd werd. Onder de belangrijke verschillen wijzen wij er terloops op dat de plant die in het Gentse handschrift ‘kranen knye’ genoemd wordt, in het Portland-manuscript ‘crayen knye’ heet; deze laatste vorm van een woord dat mij uit geen andere Mnl. tekst bekend is en in het Mnl. Wdb. niet voorkomt, lijkt ook de juiste te zijn. Volgens Deken De Bo's Kruidwoordenboek is ‘kraaiknie’ een soort wilde ranonkel (Ranunculus Bulbosus L.)Ga naar voetnoot(8). | |
[pagina 43]
| |
Jammer genoeg komt nu juist het woord ‘monia’ uit het Gentse handschrift niet voor in het Portland-manuscript. Dit kan slechts aan toeval te wijten zijn, daar voor het overige de ingrediënten in beide zogoed als identiek zijn. Dit woord monia is natuurlijk, op de aan het Latijn herinnerende uitgang na, zo sterk met monie uit De Vreeses recept verwant, dat het voor de hand ligt te vermoeden dat we hier met één en hetzelfde woord te maken hebben en dat monie wel eens de Nederlandse aanpassing van een oorspronkelijk Latijns woord zou kunnen zijn. Een ander Mnl. recept brengt de oplossing nog wat naderbij. Deze eveneens nog onuitgegeven tekst komt voor in Handschrift Sloane 68 van de reeds genoemde British Library. Op fol. 64v-65r van dit vijftiendeeeuwse manuscript komt ‘Tseighen tghescuerde enen dranck’ voor, die er gevolgd wordt door een ‘pleister’ voor hetzelfde ongemak: ‘ziet hier tplaester dat men vp die ghescuerde legghen zal’. Hierin komt de volgende passage voor: ... danne zalmen die colerijngheGa naar voetnoot(9) dicken met pouderen van mastice ende van wieroke ende van bollen van armenien ende van mommie ende van drakebloede,... Het woord ‘mommie’, dat we hier aantreffen, doet weer sterk denken aan ‘monia’ en ‘monie’. Het blijkt een aan het Nederlandse klanksysteem aangepaste vorm te zijn van het Latijnse woord mum(m)ia. De scribenten die ‘monia’ of ‘monie’ schreven, vonden wel in het voorbeeld dat ze afschreven ‘moie’ of ‘moia’ met op de o een horizontaal streepje, een zeer veel voorkomend afkortingsteken dat dikwijls als n maar soms ook als m dient opgelost te worden. Daar ze dit woord blijkbaar niet kenden of herkenden, losten ze het afkortingsteken op als ‘monia’ of ‘monie’, waar ze in feite ‘momia’ of ‘momie’ hadden dienen te lezen. Het woord komt als ‘mummie’ of ‘mumie’ voor in de Cyrurgie van Jan YpermanGa naar voetnoot(10), o.a. in een wondenpulver, waar men als ingrediënten | |
[pagina 44]
| |
o.m. aantreft: ‘bloet van dranken ende mummie’, en in een zalf om wonden te helen, waar het ‘mumie’ gespeld staat. In de Medicina van dezelfde Jan Yperman komt het voor als ‘mummie’Ga naar voetnoot(11), in de Nederlandse vertaling van de Circa Instans van Platearius als ‘mummia’Ga naar voetnoot(12) en ‘mummya’Ga naar voetnoot(13) en in de Surgie van Thomas Scellinck als ‘mammie’Ga naar voetnoot(14). Volgens de Circa Instans is ‘mummia’, waarmee ‘momie’ te vereenzelvigen is, ‘een specie die men vindt in doder lude graue want in olden tyden plachmen der doden lichame to begieten ende to begaden myt balsamo ende mirra der die lichame to blyuen onuerteert ende onder die heyden pleghen noch al om babilonien daer die balsem vele is ende daer hy wasset...’Ga naar voetnoot(15). Uit deze aanhaling blijkt dat met ‘mummia’ of ‘momie’ stukken van gebalsemde, gemummifieerde lijken bedoeld worden. De geneeskundige werking die eraan in de Oudheid en in de Middeleeuwen werd toegeschreven, gaat in laatste instantie terug op de eigenschappen die men aan asfalt toeschreef. Vandaar dat de beste soort ‘momie’ beschreven wordt als ‘swart... ende luchtende ende gheheel ende stinckende’Ga naar voetnoot(16). Asfalt was immers samen met hars een van de hoofdbestanddelen die in sarcofagen bij gemummifieerde dode lichamen werden gebruiktGa naar voetnoot(17). Uit de voorgaande uiteenzetting blijkt dat ‘momie’, de Mnl. equivalent van Lat. mum(m)ia, een zeer zeldzaam woord is en een van de vele technische woorden die men bij Verwijs en Verdam tevergeefs zou zoeken en dat in het Supplement eveneens ontbreektGa naar voetnoot(18).
UFSAL, Brussel W.L. Braekman |
|