| |
| |
| |
Bio-bibliografie van Maurits Gysseling
Voor Maurits Gysseling is leven synoniem met werken. Haast zonder verpozen staat zijn aandacht geconcentreerd op taal en tekst, om toch maar alles wat van het Oudnederlands en het vroege Middelnederlands is overgebleven, rechtstreeks uit de originele bronnen bijeen te brengen en persoonlijk te bewerken, zo min mogelijk vertrouwend op het gezag of de mening van anderen, bij voorkeur steunend op eigen observatie en interpretatie. Hij is eraan gewend, onverstoord zijn eigen weg te gaan, en heeft op zijn manier van de geboden vrijheid willen gebruik maken om met solied materiaal een wetenschappelijk oeuvre, duurzaam en indrukwekkend als een piramide, tot stand te brengen.
Maurits Gysseling werd geboren in Oudenburg, op 7 september 1919, en ging op zijn 14e jaar als schoenmakersjongen in de leer bij zijn oom in Oostende, maar gelukkig voor de filologie is hij niet bij zijn leest gebleven. In 1934 verhuisd naar Oostakker, mocht hij voortstuderen te Gent: aan de wetenschappelijke afdeling van het Koninklijk Atheneum, sinds 1939 aan de Rijksuniversiteit in de sectie Germaanse filologie. Dank zij zijn schitterende resultatenGa naar voetnoot(1) genoot hij het voorrecht, op elk beslissend moment in zijn curriculum een mentor te ontmoeten die ervoor zorgde dat hij zijn talent en werklust maximaal kon blijven ontwikkelen.
Na het behalen van de licentie (1943) werd hem door het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek achtereenvolgens een mandaat van buitengewoon aspirant, aspirant en aangesteld navorser toegekend. In deze periode (1944-1948), met een onderbreking van acht maanden legerdienst (1945), legt Gysseling doelbewust de grondslagen waarop hij systematisch voort zal bouwen. Hij promoveert in 1945 te Gent, met de grootste onderscheiding, op een inhoudelijk en metodologisch origineel proefschrift over de ‘Toponymie van Oudenburg’ (uitgegeven in 1950) en wordt daarmee laureaat van de Vercoullie-prijs (1946), van de
| |
| |
universitaire wedstrijd (tijdvak 1942-1944) en van de wedstrijd voor reisbeurzen (1947). Hij behaalt het diploma van archivaris-paleograaf (1946) - de vooruitzichten bij het N.F.W.O. en de universiteit waren niet hoopgevend - en bovenal slaagt hij erin om binnen een paar jaar tijd, dank zij streng geplande en niets ontziende archiefreizen (inz. in 1946-1947), het overgrote deel van de in binnen- en buitenland verspreide handschriften op te sporen en te excerperen, met het oog op een unieke verzameling van alle plaats- en persoonsnamen (enkele honderdduizenden!), van alle glossen en tekst(fragment)en in de volkstaal, die vóór 1226 opgetekend en nu nog bereikbaar zijn, met betrekking tot de Nederlanden en de aangrenzende gebiedenGa naar voetnoot(2). De oudste oorkonden, geschreven vóór 1100, worden terzelfdertijd integraal getranscribeerd en uitgegeven in samenwerking met A.C.F. KochGa naar voetnoot(3). Die intense aktiviteit tijdens de eerste naoorlogse jaren ontsproot uit het inzicht - o.m. bij de voorbereiding van zijn dissertatie - dat nu eens voorgoed moest gezorgd worden voor een volledig corpus van volstrekt betrouwbaar taalhistorisch materiaal en werd anderzijds opgedreven door de vrees dat zijn verzwakkend
gezichtsvermogen op de duur de voltooiing van die grootse taak zou kunnen verhinderen. Ik heb het tempo van dat excerperingswerkGa naar voetnoot(4) van dichtbij kunnen volgen door geregelde wederzijdse bezoeken om telkens een (in schoendozen) geklassificeerd pak basisfiches te ontlenen voor afschrift. Het typeert Gysseling dat hij van in het begin spontaan bereid is geweest om zijn voortdurend aangroeiende dokumentatie ook voor anderen beschikbaar te houden. Bedoeld afschrift was bestemd voor de samenstelling van een antroponymisch woordenboek, maar minder interessante opdrachten in dienst van het Leuvense Instituut voor Naamkunde hebben mij gedwongen, na voortdurende onderbreking, het ficheren op te geven. Het gekopieerde mate- | |
| |
riaal is nadien toch te Leuven een bron geweest voor uitstekende doctorale dissertaties, zoals het proefschrift van O. Leys over de bij- en beroepsnamen in de Westvlaamse oorkonden tot 1225 (Leuven 1954) en van C. Marynissen over ‘Hypokoristische suffixen in Oudnederlandse persoonsnamen, inz. de -z- en -l- suffixen’ (1971). Laatstgenoemde heeft verder daaruit kunnen putten voor zijn medewerking aan het Förstemann-projekt, dat nu - na jaren teamwork - met grote moeilijkheden heeft af te rekenen. Als ik mij goed herinner had Gysseling eraan gedacht dergelijk projekt alleen uit te voeren en is men bij de voorbereidende besprekingen niet ingegaan op zijn voorstel, o.m. omdat een andere werkwijze, met meer uitgebreide excerpten, verkieslijk werd geacht.
In 1949 werkt Maurits Gysseling als stagedoend archivaris op het Algemeen Rijksarchief te Brussel, van 1950 tot 1961 is hij archivarispaleograaf resp. adjunct-conservator in het Rijksarchief te Gent. Hij maakt inventarissen, reorganiseert het Gentse kerkelijk archief en schrijft een boek over ‘Gent's vroegste geschiedenis in de spiegel van zijn plaatsnamen’ (uitg. 1954), wat hem de letterkundige prijs van de stad Gent bezorgt in hetzelfde jaar (1953) waarin de Universitaire Stichting hem boven vier andere beloftevolle kandidaten met de prijs der Alumni onderscheidt. Hij excerpeert middeleeuwse archivalia voor een toponymisch woordenboek van Oost- en Zeeuws-Vlaanderen, voltooit door aanvulling en bewerking van zijn vroeger ingezamelde dokumentatie het monumentale ‘Toponymisch woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226)’ en verkrijgt hiermee de aggregatie hoger onderwijs in de Nederlandse taalkunde (1960). Een paar maanden later, in 1961, wordt hij vast benoemd aan de Gentse universiteit, als fakulteitsgeaggregeerde verbonden aan de leerstoel Nederlandse taalkunde, vrijgesteld voor wetenschappelijk onderzoek, sinds 1972 om de twee jaar alleen belast met het onderwijs in de Nederlandse toponymie, sinds 1981 ook met de kolleges in de antroponymie.
Wat Gysseling het eerst heeft gedaan voor de naamkunde, door het bijeenbrengen van al het beschikbare originele materiaal uit de oudste archiefbronnen van de Lage landen, gaat hij nu zonder aarzelen uitbreiden tot een volledig corpus van de oudste Nederlandstalige teksten, bewaard in handschrift van vóór 1301. Deze ontzaglijke onderneming, waaraan de vroeg gestorven J. Van Cleemput op meer beperkte schaal had gewerkt, is thans al zo ver gevorderd dat de voltooiing over een paar
| |
| |
jaar mag verwacht worden. Ik twijfel eraan dat men de mankracht zou gevonden hebben die in ploegverband - en natuurlijk met de onmisbare praatvergaderingen - dat werk even vlug en even goed (tot en met de identifikatie van de handen) had kunnen tot stand brengen. Nog vóór het (aanzienlijk vertraagde) verschijnen van de eerste reeks van het Corpus, met vier statige banden ‘Ambtelijke bescheiden’ en erbijhorende vijf banden ‘Indices’ door W.J.J. Pijnenburg, werden Gysselings uitzonderlijke verdiensten op grond van zijn daaraan voorafgaand oeuvre, mede als aanmoediging tot het voleinden van onafgewerkte projekten, beloond met twee bijzonder prestigieuze onderscheidingen: in 1969 de Meesterschapsprijs van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden (waarvan hij sinds 1953 lid is) en het jaar daarop de vijfjaarlijkse Baron-Holvoetprijs voor geesteswetenschappen, uitgereikt door het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek.
De naamkunde en de neerlandistiek hebben bovenmate veel te danken aan Maurits Gysseling. Het Toponymisch woordenboek en het Corpus zijn onuitputtelijke schatkamers waar het oudste bronnenmateriaal van onze taal- en letterkunde in lengte van jaren en met de beste garantie toegankelijk blijft voor het zich steeds vernieuwende onderzoek. Maar ook hiertoe heeft hij zelf rechtstreeks en even intens bijgedragen, met talrijke fundamentele en oorspronkelijke studiën over de herkomst en betekenis van plaats- en persoonsnamen, over de nederzettingsgeschiedenis en het ontstaan van de taalgrens, de kronologie en de kenmerken van germanisering en romanisering, over de taal in Oud-België en de geschiedenis van het Nederlands, inz. de historische klankleer (inklusief de mnl. dialekten) en morfologie, over het oudste Fries en de Friese runeninskripties, over principes van straatnaamwijziging, over Reinaerten Heliand-problemen enz. Zijn studiën steunen vanzelfsprekend op zijn grondige kennis van het vroegste archiefmateriaal en zijn interpretaties worden meestal strikt persoonlijk daaruit afgeleid, vaak ingaand tegen de heersende opvattingen en geneigd om de grenzen van het onmiddellijk bereikbare steeds verder te overschrijden. Het verst is hij gegaan in recente lezingen, publikaties en concepten, met een visionaire blik op de oorsprong van de taal, uit een embryonaal leksikon dat in een uiterst verwijderd pre-Indo-europees verleden wordt geprojekteerd. Gysseling weet dat hij op die weg zeker niet door iedereen gevolgd wordt. Hij heeft trouwens - buiten het veeleisende Corpus - nog meer projekten in bewerking: behalve bovengenoemd toponymisch woordenboek van Oost- en Zeeuws-Vlaanderen, vooral het vroeger geplande antropony- | |
| |
misch woordenboek (tot 1225) dat m.i. beter met historisch motiveerbare verklaringen dan met prehistorische etymologieën zal bijdragen tot bevordering van het onderzoek, waarin zijn
aandeel nu al door substantiële en inspirerende aanwinsten alleszins uitermate zwaar doorweegt.
Uit het bovenstaande zou men de indruk kunnen krijgen dat Gysseling uitsluitend in zijn wetenschappelijk werk belangstelling heeft en alleen daarin tot ontplooiing is gekomen. Ook buiten zijn studeerkamer heeft hij evenwel een grote evolutie doorgemaakt. Graag erkent hij zelf dat hij veel te danken heeft aan zijn ‘schutsengel’, mevrouw Gysseling, en de vrienden weten dat hij niet overdrijft. Sinds zijn huwelijk, met Monique Lybaert (in 1950), voltrok zich inderdaad een metamorfose - in houding en kleding - die als 't ware een potentieel slachtoffer der wetenschap omtoverde tot een zelfverzekerde persoonlijkheid, onder háár toegewijde hoede bestand tegen beproeving en gesterkt in het voornemen om zijn levensideaal tot het uiterste te blijven dienen. Samen hebben zij zich ook spontaan en even onbaatzuchtig ingezet voor initiatieven in het regionale verenigingsleven, de heemkundige kring ‘De Oost-Oudburg’ (met gelijknamig tijdschrift sedert 1963) en het Documentatiecentrum voor streekgeschiedenis te Sint-Amandsberg, die beide onder zijn werkdadige leiding een nuttige kulturele en maatschappelijke taak vervullen.
Maurits Gysseling heeft uitzonderlijke kansen gekregen om zich aan wetenschappelijk onderzoek te kunnen wijden en hij heeft er ook op buitengewoon verdienstelijke wijze gebruik van gemaakt: met de publikatie van toonaangevende - soms verrassend ver doorgevoerde - studiën en de uitgave van standaardwerken waarvoor ook de komende generaties van historisch georiënteerde navorsers hem dankbaar zullen zijnGa naar voetnoot(5).
| |
| |
| |
Bibliografie
De bibliografie van Maurits Gysseling wordt hier zo volledig mogelijk weergegeven, met achtereenvolgens (1) publikaties in boekvorm, (2) artikels, (3) recensies en verslagen, (4) vertalingen en (5) catalogi. Herhaaldelijk geciteerde tijdschriften worden aangeduid met sigels, waarvan de verklaring volgt in onderstaande lijst:
ABM |
Archives, Bibliothèques et Musées de Belgique |
BSA |
Bulletin de la Société des Antiquaires de la Morinie |
BTF |
Belgisch tijdschrift voor filologie en geschiedenis/Revue belge de philologie et d'histoire |
GB |
Gentse Bijdragen [bundels overdrukken opgenomen in de reeks ‘Uit het Seminarie voor (Nederlandse taalkunde en) Vlaamse dialektologie van de (Rijks)universiteit te Gent’: jrg. 1966 is niet verschenen] |
HCG |
Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis/Bulletin de la Commission Royale d'Histoire |
HMG |
Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent |
HN |
Heemkundig Nieuws. Contactblad van de Heemkundige Kring ‘Oost-Oudburg’ en het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis [kronieken werden meestal niet opgenomen in hiernavolgende bibliografie] |
HOJ |
(De) Heemkundige Kring ‘De Oost-Oudburg’, Jaarboek |
HTD |
Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie/Bulletin de la Commission Royale de Toponymie et Dialectologie |
HZM |
Handelingen van de (Koninklijke) Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis |
LB |
Leuvense Bijdragen |
LvA |
Het Land van Aalst |
MTV |
Mededeelingen uitgegeven door de Vlaamsche Toponymische Vereeniging te Leuven (tot 1946) |
MVN |
Mededelingen uitgegeven door de Vereniging voor Naamkunde te Leuven (1947-1949), resp. Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde te Leuven en de Commissie voor Naamkunde te Amsterdam (1950-1968) |
NK |
Naamkunde (sinds 1969) |
OML |
Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden |
OZ |
Oostvlaams(ch)e Zanten |
PBB |
[Paul und Braunes Beiträge] Beiträge zur Geschichte der deutschen Sprache und Literatur (Tübingen) |
SGG |
Studia Germanica Gandensia |
TT |
Taal en Tongval |
VAJ |
Oudheidkundige Kring ‘De Vier Ambachten’ Hulst, Jaarboek |
| |
| |
VMA |
Koninklijke Vlaams(ch)e Academie voor Taal- en Letterkunde (sinds 1972 Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde), Verslagen en Medede(e)lingen |
WT |
Wetenschappelijke Tijdingen. |
| |
1. Boeken.
Toponymie van Oudenburg (Werken uitgegeven door de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie, Vlaamse afdeling, 5), Tongeren, G. Michiels, 1950. Mede in: Nomina Geographica Flandrica, Monographieën, 4. Brussel, Standaard-Boekhandel, - 's-Gravenhage, M. Nijhoff, 1950, 280 blz. + 6 kaarten. |
Diplomata Belgica ante annum millesimum centesimum scripta (Bouwstoffen en Studiën voor de geschiedenis en de lexicografie van het Nederlands, 1). [Brussel], Belgisch Inter-universitair Centrum voor Neerlandistiek - [Tongeren, G. Michiels], 1950. Deel I, Teksten, x-464 blz. Deel II, Reproducties = 88 facsimile's. In samenwerking met A.C.F. Koch. |
Gent's vroegste geschiedenis in de spiegel van zijn plaatsnamen. Antwerpen-Brussel-Gent-Leuven, Standaard-Boekhandel, 1954, 93 blz. |
Inventaris van het adelsarchief Piers de Raveschoot. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1956, 124 blz. |
Toponymisch woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226), met indices door dom Floribertus Rommel (Bouwstoffen en Studiën voor de geschiedenis en de lexicografie van het Nederlands, 6). [Brussel], Belgisch Interuniversitair Centrum voor Neerlandistiek - [Tongeren, G. Michiels], 1960, 2 delen, 1407 blz. |
Le compte général de 1187 connu sous le nom de ‘Gros Brief’ et les institutions financières du comté de Flandre au XIIe siècle. Bruxelles, Commission Royale d'Histoire (série in-8o), 1962, 238 blz. In samenwerking met A. Verhulst. |
Het oudste goederenregister van de Sint-Baafsabdij te Gent (eerste helft XIIIe eeuw), in samenwerking met A. Verhulst (Rijksuniversiteit te Gent, Werken uitgegeven door de Faculteit van de Letteren en Wijsbegeerte, 132). Brugge, De Tempel, 1964, 227 blz. |
Het oudste goederenregister van Oudenbiezen (1280-1344), I. Tekst (Werken uitgegeven door de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie, Vlaamse afdeling, 11). Tongeren, G. Michiels, 1965. Mede in: Nomina Geographica Flandrica, Studiën, XII [1]. Brussel, Standaard-Boekhandel, 1965, 359 blz. In samenwerking met J. Buntinx. |
Overzicht over de Noordnederlandse persoonsnamen tot 1225 (Voordrachten gehouden voor de Gelderse leergangen te Arnhem, 17). Groningen, Wolters-Noordhoff, 1966. Mede in: Anthroponymica, 16. Leuven, Instituut voor Naamkunde - Brussel, Standaard-Boekhandel, 1966, 22 blz. |
Nederzettingsnamen en nederzettingsgeschiedenis in de Nederlanden, Noord-Frankrijk en Noord-West-Duitsland (Bijdragen en Mededelingen van de Commissie voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam,
|
| |
| |
25). Amsterdam, 1969. Mede in: Taalgrens en Kolonisatie, 4. Leuven, Instituut voor Naamkunde - Brussel, Standaard-Boekhandel, 1969, 52 blz. In samenwerking met A.E. Verhulst. |
L'impôt royal en Artois (1295-1302). Rôles du 100e et du 50e présentés et publiés avec une table anthroponymique (Werken uitgegeven door de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie, 13). Louvain, Imprimerie Orientaliste, 1970. Mede in: Anthroponymica, 18. Leuven, Instituut voor Naamkunde - Brussel, Standaard-Boekhandel, 1970, 292 blz. In samenwerking met P. Bougard. |
Moriaen (Klassiek Letterkundig Pantheon, 183). Zutphen, W.J. Thieme, 1971, 225 blz. In samenwerking met H. Paardekooper-Van Buuren. |
Geschiedenis van Oostakker en Sint-Amandsberg tot 1794. Oostakker, Gemeentebestuur, 1974, 52 blz. |
Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300), m.m.v. en van woordindices voorzien door Willy Pijnenburg. Reeks I. Ambtelijke bescheiden. 's-Gravenhage, M. Nijhoff, 1977: 4 delen Teksten + 5 delen Indices, xxvii + xvii + 6609 blz. - Reeks II. Literaire handschriften, 1. Fragmenten (Ibidem, 1980, xi + 945 blz.); 2. Der Naturen Bloeme (Ibidem, 1981, xvi + 941 blz.); 3. Rijmbijbel/Tekst (Leiden, M. Nijhoff, 1983, xvii + 826 blz.); 4. Rijmbijbel/Indices (Ibidem, 1983, x + 628 blz.); nog twee delen in voorbereiding. |
Afzonderlijk verschenen overdrukken worden samen met de betreffende artikels in de hiernavolgende rubriek 2 vermeld. |
| |
2. Artikels
Impressions of Travel. English Pages 6 (1937) afl. 9, 1-3. |
Folklore uit Oudenburg en omliggende. OZ 14 (1939), 9-75. |
Nota's, aan de hand van mirakelen, over den bouw van een kerk te Oudenburg in de XIe eeuw. OZ 18 (1943), 111-115. |
Bijdrage tot de kennis van het oudste Kustwestvlaamsch. VMA 1943, 819-848. |
De Romeinsche kustverdediging in Belgica Secunda, volgens de Notitia Dignitatum. Feestbundel H.J. van de Wijer (Leuven, 1944) II, 287-301. |
Etymologie van Gent. HMG n.r. 1 (1944), 39-53. |
Etymologie van Brugge. HTD 18 (1944), 69-79. |
Testerep, Tessel, Testerbant en Texuandri. MTV 21 (1945), 1-9. |
Heroaldolugo. MTV 21 (1945), 10-13. |
Etymologie van Waas. Annalen van den Oudheidkundigen Kring van het Land van Waas 54 (1946), 95-100. |
Over het gewoonterecht van hooger en lager personeel in een middeleeuwsche Benedictijnerabdij. OZ 21 (1946), 47-62. |
Portus Aepatiaci. L'Antiquité Classique 14 (1946), 353-354. |
Le Pas-de-Calais linguistique. BSA fasc. 313 (1946), 9-10. |
Etymologie van Walcheren. HTD 20 (1946), 49-62. |
Etymologie van Eename. MTV 22 (1946), 24-30. |
Etymologie van Affligem. Affligemensia 4 (1947), 98-99. |
Le Namurois, région bilingue jusqu'au VIIIe siècle. HTD 21 (1947), 201-209. |
| |
| |
Les plus anciennes généalogies de gens du peuple dans les Pays-Bas méridionaux. HTD 21 (1947), 211-215. |
Antwerpen en Anvers. MVN 23 (1947), 21-25. |
Het ‘Fragmentum Blandiniense’ opnieuw leesbaar. MVN 23 (1947), 26. |
Oudhoog- en Oudnederduits taalgoed in Noord-Frankrijk. Handelingen van het Zeventiende Vlaamse Filologencongres, Leuven 1947, 164-165. |
Vlaanderen, oorspronkelijke ligging en etymologie [in samenwerking met J. Dhondt]. Album F. Baur (Antwerpen, 1948) I, 192-220. |
Deusone in regione Francorum. HMG n.r. 3 (1948), 88-92. |
Altdeutsches in nordfranzösischen Bibliotheken. Scriptorium 2 (1948), 59-62. |
Remarques sur la colonisation anglo-saxonne dans le Boulonnais. BSA 17 (1948), 151-153. |
Het ‘Fragment’ van het tiende-eeuwse Liber Traditionum van de Sint-Pietersabdij te Gent [samen met A.C.F. Koch]. HCG 113 (1948), 253-312. |
Ingueonismen in de vroege topo- en anthroponymie van Vlaanderen en Noord-Frankrijk. Handelingen van het Twintigste Nederlands Philologencongres, Leiden, 1948, 72-75. |
Een inleiding tot de toponymie van Oostvlaanderen. Cultureel Jaarboek van de provincie Oostvlaanderen 1948 (Gent, 1949) 1, 294-301. Afzonderlijk als nr. 3 in de Voorlichtingsreeks van het Oostvlaams Verbond der Kringen voor Geschiedenis (Gent, 1950, 10 blz.). |
Etymologie van Hofstade. Het Land van Aalst 1 (1949), 67-68. |
Un sauf-conduit de Marie Tudor. ABM 20 (1949), 62-64. |
Les plus anciens textes français non littéraires en Belgique et dans le nord de la France. Scriptorium 3 (1949), 190-210. |
Dialectisch getinte teksten uit de XVIde eeuw. TT 1 (1949), 129-131. |
Een onderzoek naar de etymologie van Mechelen. Mechelse Bijdragen 11 (1949), 16-20. |
Over het Oudnederlands Oorkondenboek. WT 10 (1950), 241-247. |
Deux remarques sur l'origine de la frontière linguistique: Hesmond et Vaals. Neophilologus 34 (1950), 9-11. |
Oostvlaamse plaatsnaamproblemen. MVN 26 (1950), 17-27. |
Bagattenstraat en Savaanstraat te Gent. Album J. Lindemans (Brussel, 1951), 223-224. |
Lauw en Rutten. MVN 27 (1951), 55. |
Het bestanddeel drecht. MVN 27 (1951), 56-58. |
Observations générales sur l'ancien néerlandais d'après les noms de lieux et de personnes. Troisième Congrès International de Toponymie et d'Anthroponymie, Bruxelles 1949, Actes et Mémoires (Louvain, 1951), 274-275. |
Een rentmeestersrekening voor een Gents patriciër uit de eerste helft van de 14de eeuw. HCG 116 (1951), 245-265. |
De naam van pro-rector Goormaghtigh. Mededelingen van de Algemene Vereniging van de Oudstudenten der Universiteit te Gent 4 (1951), 41. |
Les archives des évêchés, cathédrales et séminaires de Belgique. Annales du XXXIIIe Congrès de la Fédération Archéologique et Historique de Belgique, Tournai 1949, I (Tournai, 1951), 98-99. |
Archief. Wetenschappelijke Tijdingen 12 (1952), 33-41. |
| |
| |
Jan van Riebeeck van Zuidnederlandse afkomst? WT 12 (1952), 89. |
Blaar ‘koe’ in plaatsnamen. MVN 28 (1952), 39-40. |
Etymologie van dries. MVN 28 (1952), 49-51. |
Inleiding tot de studie van het oude Belgisch. MVN 28 (1952), 69-76. |
Etymologie van Haspengouw. Het Oude Land van Loon 7 (1952), 86-87. |
Inventaris van het archief van de Sint-Jacobskerk te Gent. HMG n.r. 6 (1952), 43-130. Ook in: Oostvlaams Verbond van de Kringen voor Geschiedenis, Inventarissen nr. 1. |
Toponymische etymologieën in en om het Land van Aalst. LvA 4 (1952), 47, 71, 205, 256; 5 (1953), 20. |
Bijdrage tot Eeklo's middeleeuwse toponymie. Het Koninklijk Atheneum te Eeklo viert zijn tweede lustrum, 1942-1943 - 1952-1953 (Eeklo, 1953), 101-118 + uitslaande kaart. Afz. Eeklo, H. Steyaert, [1953], 22 blz. |
Topografische terminologie in Nederlandstalige plaatsnamen. WT 13 (1953), 182-183. |
Enkele Oudnederlandse woorden in het Frans. MVN 29 (1953), 81-84. |
Overzicht over de toponymie van Zeeuws-Vlaanderen. VAJ 1953/1954, 23-35. |
Losse beschouwingen over het begin van de Middelnederlandse archieftraditie in Vlaanderen. TT 6 (1954), 93-96. |
Enkele topografische termen in Nederlandse plaatsnamen. MVN 30 (1954), 99-107. |
Zomergems oudste namen. Appeltjes van het Meetjesland 7 (1956), 13-17. |
Op toponymische verkenning te Aalst. LvA 8 (1956), 114-116. |
Inventaris van het archief van 's-Heiligs-Kerstkerk te Gent. HMG n.r. 10 (1956), 1-48. Ook in: Oostvlaams Verbond van de Kringen voor Geschiedenis, Inventarissen nr. 2. |
Enkele namen uit Horebeke en omgeving. Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Oudenaarde, Feestnummer 1956, 13-16. |
Overzicht van de toponymie van Waasland. MVN 32 (1956), 91-100. |
Les revenus, les biens et les droits de Sainte-Waudru de Mons à la fin du XIIe siècle [samen met M. Bruwier]. HCG 121 (1956), 239-330. |
De toponymie van Zele, een schets. In: F. Michem, Zele en zijn geschiedenis (Antwerpen, 1957), 377-388. |
Germaans contra Keltisch in Oud-België. WT 17 (1957), 99-106. |
Vercoullie en de oude Belgen. Taal en Tongval 9 (1957), 24-26. |
Enkele toponymische gegevens over Romeinse banen in Noord-Gallië. MVN 34 (1958), 24-30. |
De Germaans-Romaanse namen op -(in)iacas. Album E. Blancquaert (Tongeren, 1958), 425-428. Ook in GB 1958, 41-44. |
Het archief van de Sint-Baafsabdij, het Sint-Baafskapittel en het bisdom te Gent. ABM 29 (1958), 234-235. |
Aken-Vaals, Romaans taaleiland. HZM 12 (1958), 107-109. |
Middeleeuwse toponiemen te Geraardsbergen. LvA 11 (1959), 2-7. |
Niederdeutsch-niederländisch-belgisch-nordfranzösische Ortsnamenzusammenhänge in vormittelalterlicher Zeit. Niederdeutsches Symposion (Sonnenberg, 1959), 35-39, stencil. |
| |
| |
De oudste plaatsnamen in Holland en Utrecht. In: M. Gysseling en D.P. Blok, Studies over de oudste plaatsnamen van Holland en Utrecht (Bijdragen en Mededelingen der Naamkunde-Commissie van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam 17 (1959); mede in: Toponymica, 16), 1-12. |
Genitief op -os bij Oudnederlandse waternamen. MVN 35 (1959), 67-68. |
De oudste toponymie van de Kempen. Kultuurhistorische Verkenningen in de Kempen (Oosterwijk, 1960) I, 19-27. Mede in Brabants Heem 11 (1959), 102-108. |
Plaatsnamen van Zingem. In: M. Dierickx, Geschiedenis van Zingem (Antwerpen, 1960), 23-26. |
Chronologie van enkele klankverschijnselen in het oudste Fries. Fryske Stúdzjes oanbean oan Prof. Dr. J.H. Brouwer (Assen, 1960), 77-80. |
Schets van het ontstaan van de Frans-Nederlandse taalgrens. WT 20 (1960), 433-438. |
Wat het oudste Nederlands kenmerkt. De Brug, Tijdschrift van de Rijksuniversiteit Gent 5 (1961), 21-30. |
La toponymie prémédiévale dans le nord de la Gaule [traduit du néerlandais par Jules Herbillon]. VII Congresso Internazionale di Scienze Onomastiche, Firenze 1961, Atti e Memorie, II (Firenze, 1963), 119-136. |
Op verkenning doorheen het Oudnederlands. MVN 37 (1961), 77-89. |
Taalprehistorie en decimaal stelsel. WT 21 (1961), 447-448. |
Proeve van een Oudnederlandse grammatica (I). SGG 3 (1961), 9-52. |
Förstemanns Altdeutsches Namenbuch und das Toponymisch Woordenboek. Mitteilungen für Namenkunde 9 (1961/1962), 3-11. |
Altgermanisches in einigen Völker- und Ortsnamen Nordgalliens. VI. Internationaler Kongress für Namenforschung, München 1958, Kongressberichte, II (München, 1961), 323-325. |
La genèse de la frontière linguistique dans le nord de la Gaule [traduit du néerlandais par J. Herbillon]. Revue du Nord 44 (1962), 5-37. |
Het oudste Fries (eerste deel). It Beaken 24 (1962), 1-26. |
Chronologie. Wetenschappelijke Tijdingen 22 (1962), 255-262. |
Kempens, Kemps, Kempisch. WT 22 (1962), 347-354. |
Het huisraad in het bisschoppelijk paleis te Gent in 1587. TT 14 (1962), 101-119. Ook in GB 1962, 101-119. |
Diets in schepenverordeningen van Calais uit het einde der XIIIde eeuw [samen met C. Wyffels]. SGG 4 (1962), 9-30. Ook in GB 1962, 9-30. |
L'onomastique calaisienne à la fin du XIIIe siècle [samen met P. Bougard]. MVN 38 (1962), 81-132 en 39 (1963), 1-31. Afzonderlijke verbeterde uitgave in Anthroponymica, 13. Leuven, 1963, 108 blz. |
De herkomst van het woord week. TT 14 (1962), 145-149. Ook in GB 1962, 1-5. |
De Germaanse kolonisatie in Noord-Gallië volgens de teksten. HTD 36 (1962), 39-48. |
De Gentse keurenvertaling van circa 1237. TT 15 (1963), 23-33. Ook in GB 1963, 29-39. |
| |
| |
Die Entstehung der französisch-niederländischen Sprachgrenze. Sprachgrenzfragen, Tagungsbericht vom 3. Niederdeutschen Symposion (Kiel, 1963), 25-40, stencil. |
De statuten van de Gentse leprozerie van 1236. SGG 5 (1963), 9-43. |
Het oudste register van wettelijke passeringen van Eksaarde (1349-1360) [samen met C. Wyffels]. HTD 37 (1963), 57-147. Afzonderlijk in: Anthroponymica, 14. Leuven, 1964. |
De Oost-Oudburg. HOJ 1 (1963), 4-7. |
Naschrift [bij J. Goossenaerts, Van den Vos Reinaerde]. HOJ 1 (1963), 24-25. |
Middelnederlandse en Oudfriese muntnamen op slachte. TT 16 (1964), 112-114. Ook in GB 1964, 14-16. |
Goossenaerts als filoloog. WT 24 (1964-1965), 9-10. Herdruk in: Dr. J. Goossenaerts, 1882-1963 (Gent, 1973), 115-117. |
Moselländische Personennamen in Spätantike und Frühmittelalter. Festgabe für Wolfgang Jungandreas (Trier, 1964), 14-23. |
Proeve van een Oudnederlandse grammatica (II). SGG 6 (1964), 9-43. |
Naar een corpus der Middelnederlandse teksten tot 1300. HZM 18 (1964), 181-188. |
Zur Romanisierung germanischer Personennamen in Wallonien im Frühmittelalter. Namenforschung, Festschrift A. Bach (Heidelberg, 1965), 49-54. |
Edele unde scona, Het oudste Nederlands (AO 1056; door de redactie van AO omgewerkt). Amsterdam, 1965, 16 blz. |
Het chronologisch probleem bij de jongprehistorische en vroegmiddeleeuwse nederzettingsnamen. MVN 41 (1965), 90-97. |
Modernisering van de straatnamen in Vlaanderen. WT 24 (1965), 316-318. |
Kenmerken van de Oudnederlandse persoonsnamen in de vroege Middeleeuwen. In: A. Weijnen (red.), Frankisch, Merovingisch, Karolingisch (Assen, 1965), 63-75. |
Het corpus der Middelnederlandse teksten tot 1300. Ervaringen en problemen. HTD 39 (1965), 77-89. |
Schets van de oude toponymie van Oostakker en Sint-Amandsberg. HOJ 2 (1964), 45-52. Mede in MVN 42 (1966), 4-13. |
Calais Diets in de XIIIde eeuw. Ons Erfdeel 10 (1966), 68-73. |
Etymologie van Zaffelare. HOJ 3 (1966), 3-6. |
Ein Personennamenbuch für Belgien, die Niederlande, Luxemburg, Nord-Frankreich und Westdeutschland (bis 1225). Proceedings of the eighth International Congress of Onomastic Sciences, Amsterdam 1963 (Den Haag, 1966), 220-223. |
Dialectkenmerken van Calais in de 13de eeuw. TT 18 (1966), 147-163. Ook in GB 1967, 31-47. |
Nieuwe gegevens over de Reinaert. WT 25 (1966), 321-328. |
De fragmenten van de Limburgse Aiol [samen met J. Deschamps]. SGG 8 (1966), 9-71. |
Het persoonlijk voornaamwoord tweede persoon, vooral in de XIIIde eeuw. VMA 1966, 195-212. |
Herdenking Prof. Dr. Edgard Blancquaert. VMA 1966, 318-320. |
| |
| |
Een Middelnederlandse ziekte- en jaarprognose uit Aardenburg [samen met E. Cramer-Peeters en W. Braekman]. VMA 1966, 355-374. |
De Limburgse teksten in de volkstaal uit de XIIde en XIIIde eeuw. Album M. Bussels (Hasselt, 1967), 295-301. |
Het Provinciaal Domein ter Licht [samen met G. Puimège]. HOJ 4 (1967), 25-27. |
Speurtocht naar de Reinaert-dichter. VAJ 1966/1967, 9-20. |
Het aanwijzend voornaamwoord gene bij toponiemen. MVN 43 (1967), 137-140. |
Het Utrechtse kalendarium van 1253 met de Noordlimburgse gezondheidsregels [samen met W. Braekman]. VMA 1967, 575-635. |
Die Trierer Floyris-Bruchstücke. Die niederfränkischen Tristan-Bruchstücke [samen met G. De Smet]. SGG 9 (1967), 157-234. Mede in Theodisca Gandensia 21 (1968). |
Harlingen-Harns-Almenum [samen met H.T. Obreen]. It Beaken 30 (1968), 189-198. |
De aanvang van de Middelnederlandse geschreven literatuur. VMA 1968, 132-144. |
Sint ‘heilig’. TT 21 (1969), 11-14. Ook in GB 1969, 29-32. |
Zeeuws scoutate, een Fries relict. Studia Frisica in memoriam Prof. Dr. K. Fokkema (1898-1967) scripta (Groningen, 1969), 41-43. |
Die Bergnamen im niederländischsprachigen Teil Belgiens. 10. Internationaler Kongress für Namenforschung, Wien 1969, Abhandlungen I, 185-189. |
Overzicht over de toponymie van Frans-Vlaanderen. NK 1 (1969), 167-174. Eveneens, onder de titel: Overzicht over de toponymie van de Westhoek, in Ons Heem 23 (1969), 201-206. |
Germaanse plaatsnaamkunde. De plaatselijke geschiedschrijving, Leidraad voor de auteurs, Aanvullingen I (Pro Civitate. Historische Uitgaven, reeks in-8o, 22. Brussel, 1969), 81-85. |
La toponymie germanique. Les travaux d'histoire locale, Conseils aux auteurs, Compléments I (Pro Civitate. Collection Histoire, série in-8o, 22. Bruxelles, 1969), 71-75. |
Het straatnaamtype Gentstraat. HTD 43 (1969), 14-15. |
De vroegste geschiedenis van het Nederlands: een naamkundige benadering. NK 2 (1970), 157-180. |
De oudste Friese toponymie. Philologia Frisica anno 1969 (Groningen, 1970), 41-59. |
Nederlandse teksten uit Polincove (Pas-de-Calais) [samen met P. Bougard]. TT 23 (1971), 98-101. Ook in GB 1971, 12-15. |
De invoering van het Nederlands in ambtelijke bescheiden in de 13de eeuw. VMA 1971, 27-35. |
De vroegste geschiedenis van de Gentse haven. Gent werkt 14 (juni 1971), 122-129. |
De bestendige achteruitgang van het Nederlands in Noord-Frankrijk. De Syllabus, Maandblad voor wetenschap en kunsten 11 (1971), 23-25. |
Een nieuwe etymologie van Brugge. Naamkunde 3 (1971), 1-4. |
De naam Godelieve. Sacris Erudiri 20 (1971), 283-284. |
An edition of the oldest Dutch texts. Onoma 16 (1971), 174-175. |
| |
| |
Persoonsnaam + haim, curte. HTD 45 (1971), 153-161. |
Een volkstelling te Oostakker en Meulestede in 1709. Uitgave en naamkundige studie. HOJ 9 (1971), 3-53. Afz. in Anthroponymica, 20. Leuven, 1971. |
Over de naam van de godin Nehalennia [samen met J.E. Bogaers]. OML 52 (1971), 79-85. Mede in NK 4 (1972), 221-230. |
Nehalennia, Gimio en Ganuenta [samen met J.E. Bogaers]. OML 52 (1971), 86-92. Mede in NK 4 (1972), 231-240. |
De verfransing in Noord-Frankrijk. Naamkunde 4 (1972), 53-70. |
De spellingkwestie in het licht van de taalgeschiedenis. In: L. Craeybeckx, Sluipmoord op de spelling (Amsterdam-Brussel, 1972), 60-66. Mede in VMA 1972, 153-158. |
Prof. Dr. Odo Leys. VMA 1972, 194-195. |
Chronologie en topografie van de Reinaert. NK 4 (1972), 209-220. |
Oude toponiemen in het werkgebied Scheldeveld. Jaarboek van de Heemkring Scheldeveld 3 (1972), 7-9. |
De naam Pée. Album Willem Pée (Tongeren, 1973), 203-205. |
Prae-Nederlands, Oudnederlands, Vroegmiddelnederlands. Vierde Colloquium van hoogleraren en lectoren in de nederlandistiek aan buitenlandse universiteiten, Gent 1970 ('s-Gravenhage-Gent, 1973), 78-87. |
Die fränkischen Siedlungsnamen. In: F. Petri (ed.), Siedlung, Sprache und Bevölkerungsstruktur im Frankenreich (Darmstadt, 1973), 229-255. |
Brocht, ambocht in de 13de eeuw. Handelingen van het Tweeëndertigste Nederlands filologencongres, Utrecht 1972 (Amsterdam, 1974), 114-115. |
Het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis te Sint-Amandsberg. Sint-Amandsberg Informatieblad 9 (juli 1974), 6. |
M. Hoebeke. Jaarboek van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 1974, 106-109. |
Zur Entstehungsgeschichte der rheinischen Mundarten. Kurtrierisches Jahrbuch 14 (1974), 13-15. |
L'origine et les fluctuations de la frontière linguistique dans le nord de la France. Bulletin du Comité Flamand de France 19 (1974), 422-442. |
Datering en localisering van Reinaert I. Aspects of the Medieval Animal Epic (Mediaevalia Lovaniensia, series I. Studia III. Leuven, 1975), 165-186. |
De nominatief masculinum van de a-stammen in het Westgermaans. Spel van Zinnen, Album A. Van Loey (Brussel, 1975), 149-150. |
Enkele Belgische leenwoorden in de toponymie. Naamkunde 7 (1975), 1-6. |
Malmédy en de via Mansuarisca. Naamkunde 7 (1975), 13-16. |
Vlaanderen, etymologie en betekenisevolutie. Encyclopedie van de Vlaamse Beweging 2 (Tielt, 1975), 1906-1912. |
Over het ontstaan van het bezittelijk voornaamwoord ‘hun’. Taal- en Letterkundig Gastenboek voor Prof. Dr. G.A. van Es (Groningen, 1975), 61-62. |
Hoofdlijnen in de evolutie van het Nederlandse vocalensysteem. HTD 49 (1975), 25-59. |
Comines et la toponymie préhistorique. Mémoires de la Société d'Histoire de Comines et de la région 5 (1975), 213-222. |
Dries. Naamkunde 7 (1975), 258-265. |
| |
| |
Opening van het streekmuseum de Moervaartstede. Wachtebeke 2 (1976), 32-33. |
Ontstaan en verschuiving van de taalgrens in Noord-Frankrijk. De Franse Nederlanden 1 (1976), 71-85. |
Die Einführung des Niederländischen als amtliche Sprache im 13. Jahrhundert. Litterae Textuales. Neerlandica Manuscripta. Essays presented to G.I. Lieftinck 3 (Amsterdam, 1976), 9-14. |
Het Corpus van de Middelnederlandse teksten tot 1300. WT 35 (1976), 157-162. |
De Germaanse woorden in de Lex Salica. VMA 1976, 60-109. |
Het dorp in de vroege middeleeuwen. Federatie van Kringen voor Oudheidkunde en Geschiedenis van België/Fédération des Cercles d'Archéologie et d'Histoire de Belgique, XLIVe Session, Congrès de Huy, 18-22 août 1976, Annales/Annalen II (dir. G. Janssens de Varebeke), 625-628. |
Het archief van Sint-Baafs en van het bisdom te Gent. Bronnen voor de geschiedenis van de instellingen in België. Colloquium Brussel 1975 (Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1977), 581-590. |
Mnl. geet, steet ‘gaat, staat’. Lexicologie. Feestbundel F. de Tollenaere (Groningen, 1977), 159-161. |
Geschiedenis van de plaats- en persoonsnaamkunde. In: D.M. Bakker en G.R.W. Dibbets (ed.), Geschiedenis van de Nederlandse taalkunde ('s-Hertogenbosch, Malmberg, 1977), 271-281. |
De taalprehistorie van onze gewesten. Jaarboek Kon. Acad. Ndl. Taal- en Lett. 1977, 63, 70. |
De geschiedenis van onze taal. In: Twintig Eeuwen Vlaanderen 9. De Vlaamse Gemeenschap 3 (Hasselt, Heideland-Orbis, 1978), 10-43. |
Het hof te Zingem, bakermat van Sint-Amandsberg. HN 6 (1978) nr. 3, 7-9. |
De Reinaert. HN 6 (1978) nr. 4, 1-4. Zie ook HN 7 (1979) nr. 3, 11-12. |
Het Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis te Sint-Amandsberg. HN 6 (1978) nr. 5, 12-13. |
Kaarten en prenten. HN 6 (1978) nr. 6, 4-7. |
Inleiding tot: Van den Vos Reynaerde, hertaald door Karel Jonckheere (Brussel-Amsterdam, Elsevier Manteau, 1978), 5-70. |
Inleiding tot de toponymie, vooral van Oost-Vlaanderen. NK 10 (1978), 1-24. |
Zu einigen Grundlagen des Altniederländischen. Niederdeutsches Wort 18 (1978), 48-63. |
Rouwhulde ter nagedachtenis van E.P. Stephanus Axters. Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Jaarboek 1978, 92-93. |
Overdracht van het bestuur. Ibidem, 59-60. |
Principes van de straatnaamwijziging te Gent. NK 11 (1979), 88-117. Mede in HOJ 16 (1979), 134-160. Afz. in NK, Bijlage 65. Leuven, 1979. |
Lag Nederland in Frankrijk? De Franse Nederlanden, Jaarboek 1980, 139-157. |
Indo-Europese volksnamen in West-Europa. HTD 54 (1980), 25-40. |
Die nordniederländische Herkunft des Helianddichters und des ‘altsächsischen’ Taufgelöbnisses. Niederdeutsches Jahrbuch, Jahrbuch des Vereins für niederdeutsche Sprachforschung 103 (1980), 14-31. |
Speurtocht in het vroege verleden van Gent en omgeving. NK 12 (1980), 180-194. Mede in HOJ 17 (1980), 3-16. |
| |
| |
De oudste plaatsnamen. In: R. van Uytven (ed.), Leuven, de beste stad van Brabant 1. De geschiedenis van het stadsgewest Leuven tot omstreeks 1600 (Arca Lovaniensis 7. Leuven, 1980), 9-12. |
Wat betekent de naam Zwolle? In: Zwolle in de middeleeuwen ([Zwolle, 1980], uitg. Waanders), 1-3. |
Substraatinvloed in het Nederlands. TT 33 (1981), 76-79. |
Hoe ontstond de taal in Europa? HN 9 (1981) nr. 6, 1-2. |
Germanisering en taalgrens. In: Algemene Geschiedenis der Nederlanden I (Haarlem, 1981), 100-115. |
Composita. Naamkunde 13 (1981), 118-130. Ook in Bijlage 68. Leuven, 1981. |
Prehistorische waternamen [I]. HTD 56 (1982) [1984], 35-58. |
Voornaamste bestanddelen van Zuidnederlandse plaatsnamen. NK 13 (1981), 75-78. Mede in Ons Heem 36 (1982), 34-36. |
De naam van de Friezen. Freonen om ds. J.J. Kalma hinne (Ljouwert, 1982), 52-53. |
Noordwesteuropese persoonsnaambestanddelen. NK 14 (1982), 80-102. - Vgl. ook VMA 1982, 375, 395-396. |
Godennamen, vooral in Noord-Gallië. NK 14 (1982), 208-219. |
Prähistorische, gallorömische und merowingische Siedlungsnamen im Raum zwischen Nordsee und Saar. In: W. Haubrichs und H. Ramge (Hrsg.), Zwischen den Sprachen. Siedlungs- und Flurnamen in germanischromanischen Grenzgebieten. Beiträge des Saarbrücker Kolloquiums vom 9.-11. Oktober 1980 (Saarbrücken, 1983), 71-87. |
Wat betekenen de namen Desteldonk en Destelbergen? HN 11 (1983) nr. 3/4, 3-5. |
Waar leerde de H. Amandus Nederlands spreken? HN 11 (1983) nr. 3/4, 6-7. |
Op zoek naar samenhangen in de oude woordenschat. TT 35 (1983), 63-66. |
Inleiding tot de oude toponymie van West-Vlaanderen. De Leiegouw 25 (1983), 39-58. Afzonderlijk als Bijlage LXXII bij Naamkunde (Leuven, 1983). |
Etymologie van Heusden. HN 11 (1983) nr. 5, 7-10. |
Taalwisseling in de Zuidlimburgse toponymie van de late prehistorie tot in de karolingische tijd. In: J. Segers (ed.), Taalgrensvorming in Zuid-Limburg (Mededelingen van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde, 26. Hasselt, 1983), 19-25. |
Wat betekent de naam Zaffelare? HN 12 (1984) nr. 3/4, 11-13. |
Oude toponiemen te Deinze. Bijdragen tot de geschiedenis der stad Deinze en van het land aan Leie en Schelde 51 (1984), 7-20. |
| |
J. Helsen, Toponymie van Noorderwijk (Tongeren, 1944). BTF 25 (1946-47), 199-201. |
A. Vincent, Que signifient nos noms de lieux? (Bruxelles, 1947). Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden 2 (1947), 295. |
| |
| |
Jan Frans Willems herdacht (Gent, 1946). BTF 26 (1948), 356. |
A. Van Loey, Middelnederlandse spraakkunst I (Antwerpen, 1948). BTF 27 (1949), 478-479. |
A. Carnoy, Origines des noms des communes de Belgique y compris les noms des rivières et principaux hameaux (Louvain, 1948). Museum 54 (1949), 113-114. |
Nomina Geographica Neerlandica 12 (1948). BTF 27 (1949), 1118-1119. |
E. Blancquaert, Na meer dan 25 jaar dialect-onderzoek op het terrein (Tongeren, 1948). BTF 28 (1950), 812-813. |
Revue Trimestrielle d'études linguistiques, folkloriques et toponymiques de l'Institut Grand-Ducal, fasc. 25-30 (1948 en 1949). BTF 28 (1950), 816 en 29 (1951), 893. |
A. Van Loey, Middelnederlandse spraakkunst II (Antwerpen, 1949). BTF 28 (1950), 1485-1486. |
Nomina Geographica Neerlandica 13 (1949). BTF 28 (1950), 1497-1499. |
A. Boileau, Enquête dialectale sur la toponymie germanique du nord-est de la province de Liège, I. Introduction, Glossaires toponymiques (Liège, 1954). BTF 33 (1955), 526. |
F. Petri, Zum Stand der Diskussion über die fränkische Landnahme und die Entstehung der germanisch-romanischen Sprachgrenze (Darmstadt, 1954); Ch. Verlinden, Frankish Colonization, a new approach (Transactions of the Royal Historical Society. London, 1954). BTF 33 (1955), 822-823. |
R. Billiet, Toponymie van Herne (Gent, 1955). BTF 35 (1957), 302-303. |
P. Van Haverbeke, De XIIIde-eeuwse Middelnederlandse oorkondentaal te Brugge en omgeving (Gent, 1955). BTF 35 (1957), 421-422. |
A.H. Smith, English Place-name Elements (Cambridge, 1956). BTF 35 (1957), 852-854. |
H. Dittmaier, Siedlungsnamen und Siedlungsgeschichte des Bergischen Landes (Neustadt an der Aisch, 1956). BTF 36 (1958), 183-185; Düsseldorfer Jahrbuch 49 (1959). |
A. Weijnen, Nederlandse Dialectkunde (Assen, 1958). WT 18 (1958), 215-216. |
G. Despy, Les chartes de l'abbaye de Waulsort. I (Bruxelles, 1957). ABM 29 (1958), 170-173. |
M. Schönfeld, Nederlandse Waternamen (Amsterdam, 1955). BTF 37 (1959), 574-575. |
J. Lindemans, Toponymische verschijnselen geografisch bewerkt (Brussel, 1954). BTF 37 (1959), 575. |
J. De Brouwer, Toponymie van Haaltert (Aalst, 1955) en Toponymie van Lede (Aalst, 1958). BTF 39 (1961), 238-239. |
Eg. I. Strubbe en L. Voet, De chronologie van de Middeleeuwen en de Moderne tijden in de Nederlanden (Antwerpen, 1960). WT 22 (1962), 255-262. |
H. Kuhn, Grenzen vor- und frühgeschichtlicher Ortsnamentypen (Wiesbaden, 1963). Helinium 3 (1963), 284-285. |
E. Schwarz, Sprache und Siedlung in Nordostbayern (Nürnberg, 1960). LB 52 (1963), 23-25. |
H. Halbertsma, Terpen tussen Vlie en Eems (Groningen, 1963). LB 53 (1964), 15-17. |
| |
| |
H. Dittmaier, Die (H)lar-Namen. Sichtung und Deutung (Köln, 1963). LB 53 (1964), 17-21. |
R. Van Passen, Toponymie van Kontich en Lint (Gent, 1962). BTF 42 (1964), 1030. |
H.S. de Bruin e.a., Fryske stikken ut codex Furmerius (Groningen, 1963). BTF 43 (1965), 746. |
H. Dittmaier, Rheinische Flurnamen (Bonn, 1963). LB 54 (1965), 28-30. |
W. Richard, Untersuchungen zur Genesis der reformierten Kirchenterminologie der Westschweiz und Frankreichs mit besonderer Berücksichtigung der Namengebung (Bern, 1959). Erasmus. Speculum Scientiarum 17 (1965), 154-156. |
A.C.F. Koch, Vroeg Middelnederlands ambtelijk proza (Groningen, 1960). WT 24 (1965), 429-430. |
Hydronymia Germaniae, Reihe A, Lieferung 1: Das Flussgebiet des Neckar, bearbeitet von A. Schmid (Wiesbaden, 1962); Lieferung 2: Die rechten Nebenflüsse des Rheins von der Quelle bis zur Einmündung des Mainz (ohne Neckar), bearbeitet von Th. Geiger (Wiesbaden, 1963). WT 25 (1966), 151-152. |
E. Lambert, Toponymie du département de l'Oise (Amiens, 1963). BTF 44 (1966), 720-722. |
H. Bahlow, Deutschlands geographische Namenwelt, Etymologisches Lexikon der Fluss- und Ortsnamen alteuropäischer Herkunft (Frankfurt am Main, 1965). LB 56 (1967), 39-41. |
J. Balon, Traité de droit salique, Etude d'exégèse et de sociologie juridiques (Namur, 1965). LB 57 (1968), 1-8; BTF 45 (1967), 925-929. |
Verslag over het prijsantwoord ‘Studie van de persoonsnamen in de Kasselrij Kortrijk, 1350-1400’. VMA 1967, 493-495. |
Das Emsiger Recht, hrsg. von W.J. Buma und W. Ebel (Göttingen, 1967). LB 57 (1968), 113-114. |
Verslag over het prijsantwoord: ‘Een studie over de geneeskundige recepten, zegeningen en bezweringen in het Middelnederlands, met inachtneming van de onvoltooide receptenverzameling van Prof. W. de Vreese’. VMA 1968, 145-148. |
F. de Beaurepaire, La toponymie de la Normandie (Paris, 1969). Beiträge zur Namenforschung, Neue Folge 6 (1971), 90. |
C.C. de Bruin, Het Luikse Diatessaron, Het Haarense Diatessaron, Het Diatessaron van Cambridge (Leiden, 1970). De Nieuwe Taalgids 64 (1971), 311-318. |
E. Gamillscheg, Romania Germanica I (Berlin, 1970). NK 3 (1971), 188-193; BTF 49 (1971), 565-569. |
Verslag over het prijsantwoord ‘Een verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels’. VMA 1970, 579-585. |
P.G. Zelissen, Untersuchungen zu den Pronomina im Rheinisch-Maasländischen bis 1300, ein Beitrag zu einer mittelripuarischen Grammatik (Helmond, 1969). PBB 94 (1972), 308-309. |
C. Minis, Bibliographie zu den altmittel- und altniederfränkischen Psalmen und Glossen (Amsterdam, 1971). Germanistik 13 (1972), 315. |
| |
| |
R. Willemyns, Bijdrage tot de studie van de klankleer van het Brugs op het einde van de middeleeuwen. VMA 1971, 167-170. |
H. Kaufmann, Pfälzische Ortsnamen (München, 1971). LB 62 (1973), 79-80. |
J. McN. Dodgson, The Place-names of Cheshire II (Cambridge, 1970). BTF 50 (1972), 678. |
J. Molemans, Toponymie van Overpelt (met Neerpelt, Kaulille en Kleine-Brogel). VMA 1973, 213-215. |
C. Marynissen, Hypokoristische suffixen in Oudnederlandse persoonsnamen, inz. de -z- en -1-suffixen. VMA 1973, 226-228. |
A. Quak, Studien zu den altmittel- und altniederfränkischen Psalmen und Glossen (Amsterdam, 1973). Germanistik 15 (1974), 875. |
L. De Grauwe, Een lexikologische studie in woordgeografisch perspektief van de Wachtendonkse psalmenfragmenten met inbegrip van de glossen van Lipsius, met proeve van kritische leestekst en glossaria. VMA 1975, 117-121. |
W. Beele, Bijdrage tot de studie van de middeleeuwse persoonsnamen te Ieper (XIIIde-XIVde eeuw). VMA 1975, 132-133. |
R. Mantou, Actes originaux rédigés en français dans la partie flamingante du comté de Flandre, 1250-1350 (Liège, 1972). LB 65 (1976), 213-215. |
W. Sanders, Der Leidener Willeram (München, 1974). LB 65 (1976), 505-508; Germanistik 17 (1976), 179. |
A.M. Duinhoven, Bijdragen tot reconstructie van de Karel ende Elegast (Assen, 1975). Germanistik 18 (1977), 56-57. |
H. Teuchert, Die Sprachreste der niederländischen Siedlungen des 12. Jahrhunderts, 2. Auflage (Köln-Wien, 1972). BTF 55 (1977), 644-648. |
K.W. Littger, Studien zum Auftreten der Heiligennamen im Rheinland (München, 1975). PBB 100 (1978), 119-121. |
Th. Coun, De Middelnederlandse vertalingen van de ‘Regula Sancti Benedicti’. VMA 1977, 224-225. |
D. Geuenich, Die Personennamen der Klostergemeinschaft von Fulda im früheren Mittelalter (München, 1976). PBB 100 (1978), 471-473. |
J. Art, Kerkelijke structuur en pastorale werking in het bisdom Gent tussen 1830 en 1914 (Kortrijk-Heule, 1977). HN 7 (1979) nr. 4, 10-14. |
J. Van Loon, Morfeemgeografie van de Nederlandse persoonsnamen. VMA 1979, 329-333. |
R.A. Ubbink, De receptie van Meister Eckhart in de Nederlanden gedurende de Middeleeuwen (Amsterdam, 1978). Germanistik 21 (1980), 320. |
E. Rooth, Nordseegermanische Studien I (Stockholm, 1979). LB 70 (1981), 62-64. |
W. Jungandreas, Zur Geschichte des Moselromanischen (Wiesbaden, 1979). LB 71 (1982), 251-252. |
E. Rooth, Nordseegermanische Studien II (Stockholm, 1981). LB 71 (1982), 372-374. |
J. Art, Herders en parochianen. Kerkelijkheidsgegevens betreffende het bisdom Gent 1830-1914 (Gent, 1979). Spiegel Historiael 17 (1982), 54-55. |
A.M.J. van Buuren, Der minnen loep van Dirc Potter (Utrecht, 1979). Germanistik 23 (1982), 764. |
| |
| |
| |
4. Vertalingen
Voorschriften bij het uitgeven van geschiedkundige teksten. Brussel, Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, 1955, 25 blz. (uit het Frans). |
R.C. Van Caenegem, Kurze Quellenkunde des westeuropäischen Mittelalters. Göttingen, Vandenhoeck und Ruprecht, 1962, 365 blz. (uit het Nederlands). |
De plaatselijke geschiedschrijving, Leidraad voor de auteurs, Aanvullingen I (Pro Civitate, Historische Uitgaven, reeks in-8o, 22). Brussel, 1969 (namelijk: Ten geleide, Aardrijkskunde, Waalse dialectologie, Romaanse plaatsnaamkunde, Zegelkunde, Wapenkunde, Geslachtkunde, Metrologie, Numismatiek, alles uit het Frans). |
| |
5. Catalogi
Tentoonstellingscataloog Het Sint-Elisabethbegijnhof van de oudste tijd tot heden. Sint-Amandsberg, Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, 1974, 12 blz. |
Catalogus van de Tentoonstelling oude kunstaffiches van Gent en Sint-Amandsberg. Generale Bankmaatschappij, 1975, 7 blz. |
Tentoonstelling Geschiedenis van de bloemisterij in onze streek. Sint-Amandsberg, Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, 1975, 18 blz. |
Gemeente Sint-Amandsberg, Campo Santo, Tentoonstelling Rosalie Loveling. Sint-Amandsberg, 1975, 14 blz. In samenwerking met A. van Elslander. |
Tentoonstelling oude en nieuwe kant. Sint-Amandsberg, Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis, 1976, 11 blz. Ook Destelbergen, Reumafonds Oost-Vlaanderen, 1977 (8 blz.) en Gent, 1979 (8 blz.). |
Oostakker vroeger. Tentoonstelling in het gemeentehuis. Oostakker, Gemeentebestuur, 1976, 19 blz. |
Campo Santo, Tentoonstelling Jan Frans Willems. Sint-Amandsberg, Gemeentebestuur, 1976, 16 blz. Met inleiding door Ada Deprez. |
Tentoonstelling Geschiedenis van de Gentse randgemeenten in kaart en beeld. Gent-Sint-Amandsberg, 1978, 9 blz. |
Tentoonstelling Corneel Heymans. Gent, 1978, 8 blz. In samenwerking met A. De Schaepdryver. |
Campo Santo Sint-Amandsberg, Tentoonstelling Frank Baur (1980), Catalogus. HOJ 18 (1981), 104-118. |
Campo Santo Gent-Sint-Amandsberg, Tentoonstelling Jozef Goossenaerts, Catalogus. HOJ 20 (1983), 178-188. |
Herent.
K. Roelandts
|
-
voetnoot(1)
- Met prijzen beladen verwierf hij in juli 1939 het einddiploma in de wetenschappelijke afdeling en slechts een paar weken later behaalde hij het diploma van de Grieks-Latijnse humaniora, voor de centrale examencommissie te Brussel. De twee voorafgaande jaren had hij supplementair, op aanbeveling van J. Goossenaerts, Latijn en Grieks mogen studeren in gratis privélessen bij E. De Waele.
-
voetnoot(2)
- Zijn onuitgegeven jaarverslag van september 1946, bestemd voor het N.F.W.O., bevat een lijst van de archiefdepots die hij tijdens de voorafgaande 14 maanden heeft onderzocht en waar hij alle betreffende dokumenten taalkundig heeft geëxcerpeerd. Om daarvan enig idee te geven wordt hier alleen, per provincie, het aantal vermeld van de toen bezochte depots die materiaal hebben opgeleverd: West-Vlaanderen 11, Oost-Vlaanderen 8, Brabant 8, Antwerpen 7, Limburg 2, Luik 2, Luxemburg 1, Namen 3; bovendien in Nederlands Limburg 3, het groothertogdom Luxemburg 1, Noord-Frankrijk 7.
-
voetnoot(3)
- Deze ‘Diplomata Belgica’ waren persklaar in 1948 en verschenen in 1950.
-
voetnoot(4)
- Eind 1947 waren ruim 8000 dokumenten geëxcerpeerd op telkens een of meer basisfiches (in octavo gesneden bladen), met bovenaan de vermelding van datum, schrijfcentrum, eventueel adressant en geadresseerde, vervolgens het eigenlijke (namen)materiaal met erbijhorende gegevens in dezelfde volgorde als in het handschrift.
-
voetnoot(5)
- Over leven en werk van Maurits Gysseling zie men o.m. ook het verslag van de jury voor de Prijs der Alumni 1953, in Alumni, Tijdschrift van de Kring der Alumni van de Universitaire Stichting 22 (1954), 293-298; de begroeting als lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, door K. Roelandts, VMA 1966, 316-318 (met onjuiste reminiscentie in de datering van bovenbedoelde archiefreizen); vooral de treffende ‘voorstelling’ en huldiging door W. Pée, TT 22 (1970), 99-105, en de bio-bibliografie in de publikatie ‘Vijfjaarlijkse prijzen 1956-1975’, uitgegeven door het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (Brussel, s.d. [1978]), 40-60.
-
voetnoot(1)
- Aan deze lijst zijn nog een aantal jaarlijkse recensies van twee (naamkundige) tijdschriften toe te voegen: het Nederlands gedeelte der HTD 17 (1943) tot 30 (1956), besproken in BTF 23 (1944) tot 35 (1957); de jaargangen 25 (1949) - 36 (1960) van MVN, besproken in BTF 29 (1951) - 40 (1962).
|