Naamkunde. Jaargang 15
(1983)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |||||||||||||||
Veldnamen in verband met de nederzettingsgeschiedenis van Waterland (N.H.).In toenemende mate wordt van de beoefenaren van diverse takken van historische wetenschappen een ruimtelijk inzicht gevraagd. De archeologie, van ouds een tak van de geschiedenis, heeft zich bijvoorbeeld ontwikkeld tot een wetenschap, die ruimtelijke ontwikkelingen gebruikt om sociaal gedrag te bestuderen. Niet langer staan kerk en kasteel bij het onderzoek in een nederzetting centraal. Een keten van kastelen vormde weliswaar in een bepaald opzicht een sociale eenheid, maar het bestuderen daarvan leidt niet tot inzichten in ontstaan en functioneren van het systeem. Die kunnen pas geformuleerd worden wanneer voor een dergelijke studie verschillende ruimtelijke niveau's worden onderscheiden. Op het laagste niveau staat de eenheid van één onderling afhankelijke groep mensen binnen bepaalde ruimtelijke grenzen. In ons voorbeeld moeten we, liever dan aan één boerderij, denken aan een dorp met zijn landerijen, de kerk en een kasteel. Eén niveau hoger speelt zich de studie af van de relatie tussen dergelijke eenheden, die zich niet beperkt tot een huwelijk tussen twee adellijke personen. Zo is een hele hiërarchie op te bouwen. In het Noordhollandse veengebied speelde het kasteel geen centrale rol. Deze rol werd na enige tijd vervuld door de steden, die in de 13e en 14e eeuw in dit gebied ontstonden en opbloeiden. De stedelijke component van dit proces staat in toenemende mate in de belangstelling (Amsterdam, Hoorn, Medemblik, Monnickendam): beetje bij beetje worden gegevens verzameld over de stedelijke gemeenschappen. Deze zijn echter pas goed te begrijpen wanneer ook de rest van de ruimtelijke eenheid wordt bestudeerd. Een archeologisch instrument hiervoor is de zogenaamde ‘systematische archeologische streekbeschrijving’, die sinds enige tijd ook in het Noordhollandse veengebied van de grond komt. Een dergelijk onderzoek omvat daar primair het aflopen van slootkanten, waarbij scherven en dergelijke verzameld worden. Daarnaast worden kaarten, hoogtemetingen, luchtfoto's en volksverhalen verzameld en bestudeerd. | |||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||
Een dergelijke aanpak is opgezet voor akkerbouw-gebieden; de zegginskracht, van een zo verkregen beeld in weideland stond nog niet vast. Een van de eerste systematische streekbeschrijvingen op dergelijke leest begon in 1976 in Waterland. In eerste instantie werd deze uitgevoerd door de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN), afdeling Amsterdam; ze werd voortgezet door de toenmalige coördinator, het Instituut voor Prae- en Protohistorie (IPP) van de Universiteit van Amsterdam. Bij het veldlopen werd een grote hoeveelheid aardewerk verzameld, ook uit de periode kort na de ontginning, die zich hier heeft voltrokken in de 11e-12e eeuw. Om die zeggingskracht van de archeologisch verkregen verspreidingsbeelden te bepalen, werd gezocht naar een andere, onafhankelijke bron voor de bewoningsgeschiedenis. Duidde de grote verspreiding van scherven op bemesting in de vroege periode, toen op het land geakkerd werd, of lagen in al deze zones ooit nederzettingen? In 1956 vroeg Noordeloos zich af, of de door hem in Noord-Holland aangetroffen perceelsnamen als de Oude Werven en Kerkhof ook werkelijk wezen op respectievelijk oude bewoning en een in onbruik geraakte kerk/kapel met begraafplaats: hij noemde ze ‘dubbelzinnig’. In een dergelijk onderzoek diende zich misschien een onafhankelijke bron voor de nederzettingsgeschiedenis aan, die ons archeologische beeld zou kunnen bevestigen of ontkennen. De perceelsnamen van het noordelijk deel van ons onderzoeksgebied, de bannen Broek in Waterland en Zuiderwoude, werden al in de jaren twintig verzameldGa naar voetnoot(1), echter zonder dat een geografische locatie kon worden gegeven: derhalve is dit artikel voor ons doel niet geschikt. Op het Gemeentearchief van Amsterdam werd daarop door de auteur een onderzoek ingesteld naar de oude perceelsnamen van de bannen Ransdorp (met Ransdorp, Bloemendaal, Holysloot, Poppendam en een deel van Durgerdam), Schellingwoude (met Schellingwoude en het overige deel van Durgerdam) en Zunderdorp (met Zunderdorp, Nieuwendam, 't Nopeind en Termiet). In dit gebied konden ruim tweeduizend namen worden gelocaliseerd, zodat van vrijwel alle percelen tenminste één naam bekend is. | |||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||
De resultaten van dit onderzoek overtroffen de stoutste verwachtingen:
Deze conclusies zijn zowel van belang voor gebieden waar alleen toponymisch als voor die waar alleen archeologisch materiaal voorhanden is. Inventarisatie van beide soorten gegevens is zo een aanzet tot het verkrijgen van ruimtelijk inzicht; verder onderzoek zal tot taak hebben de ruimtelijke veranderingen aan de sociaal-economische te relateren. Naast het karakter van de nederzettingen zal de datering van de verschillende fasen een van de belangrijkste thema's moeten zijn, waartoe ieder het zijne kan bijdragen. Een dergelijke inventarisatie levert nog geen compleet beeld op, maar het geeft wel al duidelijk de mogelijkheden aan, die een bepaalde streek biedt: in ons beperkte onderzoeksgebied waren archeologisch drie vroege vindplaatsen bekendGa naar voetnoot(2); toponymisch nederzettingsonderzoek had nog niet plaats gevonden. Reeds nu kunnen we zo'n 550-600 verlaten huisplaatsen aanwijzen, behorend tot zo'n vijfentwintig verschillende nederzettings-assen. Hoewel namen die iets vertellen over landbouw- en bedijkingsgeschiedenis ook relevant zijn, zullen we ons hier beperken tot die namen, die direct op oude bewoning wijzen. Welke zijn dit? De weinige veldnamen met het element hofstee of huis lijken relatief jong, d.w.z. post-middeleeuws te zijn. De tweemaal voorkomende, bewoonde, Beunsel laat nog geen conclusies toe. De belangrijkste categorieën zijnGa naar voetnoot(3): | |||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||
Werven werden onder meer opgeworpen en opgehoogd met mest en afval (vandaar de archeologische herkenbaarheid bij het sloten aflopen!): het ging dus om zeer vruchtbare grond, vergelijkbaar met de Friese ‘terpaarde’. Vaak lezen we dan ook beschrijvingen als ‘de werf daar de boomen op staan’, ‘drie Ledige werven, waarvan twee zijn gebruijkt tot Thuijnen’ en dergelijke. In veel gevallen zal een tuin-naam wijzen op een oude werf. De bewoning op - opgeworpen - werven was het normale patroon in Waterland. Een subgroep van deze categorie vormen namen als Heuvel, Heul, Bult en enkele Hoog...-namen namen met het element laan. In de vroegste dorpsfasen stonden de huizen niet pal aan de gouwen (wegen). Van de gouw liep een toegangspad naar de boerderij: dit wordt een laan genoemd. Volgens Boekenoogen kan het ook om een toegangsweg tot een stuk land gaan; met uitzondering misschien van de naam Weilaan werd daarvoor bij de ca. 88 laan-toponiemen geen aanwijzing gevonden. | |||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||
Afb. 1. Een deel van de zuidelijke nederzetting bij Zunderdorp met de 18e-eeuwse perceelsnamen en de verspreiding van vroege scherven. De aanduiding ‘leeg erf’ slaat op de situatie rond 1770. Als ondergrond werd gebruik gemaakt van het Eerste Minuutplan.
W = in het veld waarneembare verhoging(en) x = vindplaats van een 11e-13e eeuwse scherf. | |||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||
Afb. 2. Schematische voorstelling van het zwaartepunt van de bebouwing in de zuidelijke nederzetting bij Zunderdorp in (a) de 12e-13e eeuw, (b) de 15e-16e eeuw en (c) de 19e-20e eeuw. Met de dichtheid van de bebouwing is geen rekening gehouden. De bebouwing was niet zo strikt rechtijnig als op de tekening gemakshalve wordt gesuggereerd.
| |||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||
Voor een dergelijk pad gebruikte men in later tijd liever de term bregpad of overpad. We vinden consequent beschrijvingen als ‘Een stuk land, genaamd no. 231 Het Kampje met Twee Laanen annex en Twee werven in 't zelve Kampje’. Boekenoogen noemt al voorbeelden van laan-namen uit de 13e eeuw.
Ook veel van de onderhavige namen moeten een middeleeuwse origine hebben. Enkele worden in middeleeuwse stukken vermeld (hiernaar werd overigens nog geen diepgaand onderzoek ingesteld), andere werf- of laanpercelen werden archeologisch aantoonbaar al in de 13e of 14e eeuw als huisplaats verlaten. Het is merkwaardig dat sommige van deze namen met middeleeuwse origine, die zeker van de 16e tot en met de 19e eeuw gebruikt werden, juist in de laatste honderd jaar vervangen zijn door neutrale namen als Drie Morgen, Twee Deimt en dergelijke. Een complete inventarisatie van de huidige namen zou deze verschuiving zeker aan het licht brengen; het is daarom verheugend, dat de verenigingen Suyderwou's Historie en Oud-Monnickendam toegezegd hebben de oude èn de nieuwe perceelsnamen van Zuiderwoude te verzamelen. Dit te meer omdat hier, zoals elders, de namen helemaal uit het taalgebruik dreigen te verdwijnen. Als duidelijk voorbeeld van de te behalen resultaten moge een deel van Zunderdorp dienen, dat later met een noordelijke nederzetting samengroeide tot de huidige dorpskern. Op de oudst bekende kaarten, uit het begin van de zeventiende eeuw, staan de meeste boerderijen aan de gouw. Hier zijn ook duidelijk verhogingen in het landschap waarneembaar, van oude werven; bovendien komen we deze huizen in de leggers tegen. Thans staat hier nog één boerderij. Het zuidelijk deel van de nederzetting is bedolven onder Amsterdam-Noord; zonder verder onderzoek zou het noordelijk deel verkeerd geïnterpreteerd zijn. De boven geschetste gecombineerde aanpak bracht echter het volgende aan het licht:
| |||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||
We moeten vermijden om bij de reconstructie van het nederzettingspatroon al te ‘rechtlijnig’ te denken. De kerk, de boerderij aan de Nieuwe Gouw en enkele woonplaatsen als die op de ‘Kloosterslaan’ lijken een soort tussenfase te vormen, toch zullen we ze wel tot de vroegste nederzetting moeten rekenen. Via deze methoden zijn nu dus al minstens drie verschillende nederzettingsfasen bekend geworden:
Is er misschien een verband tussen een eventueel toenemende handel en het perceel met de naam Friezenwijk? Deze inventariserende fase geeft ons belangrijke mogelijkheden:
| |||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||
De resultaten van het Waterlandse onderzoek zullen elders ter sprake komenGa naar voetnoot(5). Ik hoop zo de mogelijkheden van een dergelijke multi-disciplinaire aanpak geschetst te hebben. Een nog nauwere samenwerking tussen naamkundigen, historisch-geografen, planologen en archeologen, juist ook bij concreet onderzoek, zal ons bij het bestuderen van deze problematiek een schat aan gegevens opleveren. Het voortzetten van deze discussie door de lezers van Naamkunde zou ik bijzonder op prijs stellen.
Amsterdam, maart 1983. Jurjen M. Bos | |||||||||||||||
Litteratuur
|
|