Naamkunde. Jaargang 14
(1982)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 260]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KroniekDr. Jozef van Loon bekroond.Op 1 december 1982 werd in de lokalen van de Universitaire Stichting te Brussel de Winkler Prins-prijs voor Nederlandse taal- en letterkunde plechtig uitgereikt aan Dr. Jozef van Loon voor zijn dissertatie ‘Bijdrage tot de morfeemgeschiedenis en -geografie der Nederlandse toenamen’, voorgedragen aan de Universiteit te Leuven op 3 juli 1979, 553 p.Ga naar voetnoot(1). Sinds die datum is Dr. Van Loon een van de vaste medewerkers aan dit tijdschrift Naamkunde geworden en heeft hij in iedere jaargang één of meer bijdragen uit zijn onderzoek gepubliceerd; het zijn vaak lezingen voor geleerde genootschappen zoals o.m. ‘Morfeemgeschiedenis van de Nederlandse herkomstnamen’, een lezing gehouden in het P.J. Meertens-Instituut, Afdeling Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis te Amsterdam en verschenen in Naamkunde 12 (1980), 137-174. Het betreft een naamgeografisch onderzoek, waarvan Prof. Dr. Jan Goossens in het Nederlands taalgebied een der grondleggers is. De Winkler Prins Stichting heeft door haar wetenschappelijke prijzen het in het Nederlands taalgebied nog te weinig beoefend mecenaat bevorderd en wel inzonderheid ter aanmoediging van jonge wetenschapsbeoefenaars die in hun dissertatie hebben blijk gegeven van een oorspronkelijke visie op het daarin behandelde onderwerp. Namens de jury voor de wedstrijd voor de Nederlandse taal- en letterkunde, samengesteld uit de professoren V.F. Vanacker (Rijksuniversiteit te Gent), Jan Goossens (Prof. aan de Universiteit van Münster/Westf.) en A. van Loey (Vrije Universiteit te Brussel) gaf laatstgenoemde lezing van het verslag van de jury over Van Loons dissertatie waarvan hij de uitvoerige documentatie, voorzichtigheid en de kritische zin bij de interpretatie van het verzamelde materiaal, loofde. De plechtige uitreiking van de vier Winkler Prins-Prijzen werd opgeluisterd door de heer Peter Pieters, gitarist. Het was voor de naamkunde een aanmoedigende plechtigheid.
H.D. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lopende opdrachtenUniversiteit Gent.Tot het academisch jaar 1980-81 werd de naamkunde afwisselend gedoceerd door mevr. Cecile Tavernier-Vereecken (persoonsnamen) en Maurits Gysseling (plaatsnamen). Sedert 1981-82 wordt, na het op rust gaan van mevr. Tavernier, de naamkunde in haar geheel gedoceerd door Gysseling (afwisselend persoonsnamen sedert 1981-82, plaatsnamen sedert 1982-83). Te Gent is de naamkunde een vrije cursus, hetgeen inhoudt dat er geen examens over afgelegd worden. Op 15 maart 1983 zal Gysseling in de Universiteit Rijsel III, seminarie voor neerlandistiek, een lezing houden over: La toponymie préhistorique et gallo-romaine dans le nord de la France (Nord et Pasde-Calais).
M.G. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Instituut voor Naamkunde te Leuven.Aan de lopende opdrachten op het Instituut voor Naamkunde, vermeld in Naamkunde 14 (1982), blz 182 werd in de loop van het academiejaar 1981-1982 weinig veranderd. Over het bijvoegsel aan het Corpus Molemans-Thiry en over de nieuwe naamkundige verhandelingen en dissertaties, die in Leuven werden afgewerkt, zie in deze jaargang blz. 129-131, resp. 131-132 en 262. Wat de bibliografie van de Nederlandse persoonsnamenstudie betreft, is van de hand van Dr. C. Marynissen in de Handelingen van de Com. voor Toponymie en Dialectologie 54 (1980), 263-298 het overzicht van de persoonsnamenstudie in de jaren 1975-1979 verschenen. De bibliografie van de plaatsnamenstudie 1975-1979 is ter perse. Dr W. Van Langendonck heeft in Onoma 25 (1981) de bibliografie voor de jaren 1977-1978 laten verschijnen en heeft de documentatie voor 1979, 1980 en 1981, met de hulp van zijn talrijke buitenlandse medewerkers, samengebracht. Tengevolge van financiële en andere moeilijkheden is de heruitgave van E. Förstemanns Altdeutsches Namenbuch tijdelijk gestaakt en worden besprekingen gevoerd om de nieuwe uitgave van dit standaardwerk, dat voor de namenstudie van West-Europa onmisbaar is, opnieuw vlot te krijgen. Medewerker voor het Zuidnederlands taalgebied aan de ‘nieuwe Förstemann’ is Dr C. Marynissen die, zoals de vorige jaren, de vragen omtrent naamkundige problemen van liefhebbers en genealogen heeft beantwoord. De colleges naamkunde, die als volwaardige keuzevakken, gedoceerd door Professor R. Van Passen en Docent Dr. W. Van Langendonck, gelden, genieten bij voortduring een behoorlijke belangstelling vanwege de studenten. H.D. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naamkundige verhandelingen in 1982.Aan de vroeger in dit tijdschrift (zie laatst Naamkunde 14 (1982), 131-132) verschenen lijsten van naamkundige verhandelingen dienen, wat het Leuvens Instituut voor Naamkunde aangaat, de hiernavolgende uit het academiejaar 1981-82 te worden toegevoegd: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toponymie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Antroponymie
Aan de Rijksuniversiteit te Gent kwam, onder leiding van Prof. V.F. Vanacker, volgende doctorale dissertatie tot stand:
Aan de Rijksuniversiteit te Luik werden volgende licentieverhandelingen ingediend:
C. Marynissen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toponymie van Velzeke-Ruddershove en Bochoute.Op 22 april 1982 is Luc Van Durme aan de Rijksuniversiteit te Gent gepromoveerd op een dissertatie over de Toponymie van Velzeke-Ruddershove en Bochoute, een gebied dat thans tot de gemeenten Zottegem resp. Gavere (tevoren Dikkelvenne) behoort. Dat doctoraal | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
proefschrift is een model van toponymische monografie met hoofdaksent op het historisch-topografisch onderzoek, de ontginningsgeschiedenis en de preciese interpretatie van de betreffende namen- en woordenschat. De auteur is erin geslaagd, door jarenlange arbeid buiten zijn onderwijstaak, een omvangrijke materiaalverzameling uit de archivalische en moderne bronnen bijeen te brengen en die nauwkeurig te bewerken, met een persoonlijk inzicht in de toponymische vakliteratuur en een grondige kennis van het plaatselijke terrein, dat in een aantal gedetailleerde kaarten aanschouwelijk wordt voorgesteld. De exhaustief doorgevoerde lokalisering van de oudere plaatsnamen, met behulp van een systeem van kavelfiches, verhoogt uiteraard de waarde van de verklaringen die direkt op karakteristieke gegevens van de plaats zelf kunnen steunen. Dat V.D. gehecht is aan precisie bewijst zijn opstel ‘Nog over Zuilochting’ in jrg. 13 (1981) van dit tijdschrift (blz. 234-238). In het lijvige werk (iv + 880 blz.) wordt o.m. bijzondere aandacht besteed aan de fysiografische schets, de studie van de domaniale struktuur, het verkavelingspatroon, de evolutie van bodemgebruik en wegennet. Bovendien is het traditionele glossarium hier bij de betreffende lemmata aangevuld met systematische opgave van de bodemserie(s) en de oppervlakte der respektieve percelen. Naast de eigenlijke toponiemen worden daarin ook een groot aantal appellatieve plaatsaanduidingen opgenomen, zelfs meer dan wenselijk, maar de grens is in historisch opzicht uiteraard moeilijk te trekken als men de grootst mogelijke volledigheid nastreeft. Daarentegen is de gebruikelijke dialektschets bij wijze van ‘experiment’ (blz. 166) vervangen door een eklektische behandeling van enkele losse verschijnselen in een ruimer dialektgeografisch verband, b.v. de verhouding zullen/zelen, up/op, umlaut van lange vokalen, het suffix -er in plaatsnamen, de afwisseling ê/ei, de variant stic, o en eu en andere kenmerken van het Zuidoostvlaams in historisch perspektief. Tot slot volgt een syntese met de rekonstruktie van het landschap en de bewoning aan de hand van de toponymische gegevens: de kouter en het drieslagstelsel, de heiningen en toegangen met afsluitingen, de delen van het akkerkompleks, de wegen en grachten; anderdeels het hof, de hoeve en hofstede, met o.m. lochting, dries, opstal, boomgaard, paradijs, grasland, broek en bos. Het geheel vormt een waardevolle aanwinst met konkrete resultaten voor de verdere ontwikkeling van het toponymisch onderzoek in interdisciplinair perspektief. K.R. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De moeilijke spelling van de tussenletters -S- en -N-.In de Verslagen en Mededelingen van de Kon. Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde 1981, afl. 3, p. 340-350 werd een bijdrage opgenomen van de hand van W. Couvreur over ‘De analogische -s- spelling in de Antwerpse straatnamenlijst’. Deze studie biedt een overzicht van de talrijke pogingen om tot een regeling te komen van de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schrijfwijze van de tussenletters -s- en -n-, het koppelteken, de hoofdletter, het al dan niet aaneenschrijven van samengestelde straatnamen enz. De lezers van Naamkunde kennen de standpunten in dezen van J. Leenen, J.L. Pauwels, M. Gysseling, A. Stevens, R. van de Weghe e.a., maar S. geeft ook een overzicht van de 19de-eeuwse spellingkwestie wat de straatnamen betreft. Terecht besluit de auteur: ‘De Nederlandse spellingkwestie [van de straatnamen] is een slepende kwaal. Men verergere dit oude zeer niet door schoolvosserijen als Leopoldsstraat en Wetsstraat die alleen maar verbazing wekken en zelfs op de lachspieren werken. De dwaasheid van deze spellingprutserij is zo vanzelfsprekend, dat het bijna belachelijk is er veel woorden aan te besteden’ (p. 350). H.D. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Heidetoponiemen in de Kempen.Dr. Jos Molemans heeft in het tijdschrift Limburg 61 (1982), blz. 49-57 onder de genoemde titel een synthese gepubliceerd van zijn vele opzoekingen en publicaties over de heide en de toponiemen die met de heide en haar ontginning in de Limburgse Kempen in verband staan. Indien tot omstreeks 1830 het Kempisch heide-areaal nog gemiddeld 60% van de Kempische gemeenten in beslag nam, dan is die oppervlakte door systematische beplantingen, door ontginningen, het aanleggen van wateringen en het graven van kanalen geleidelijk verschrompeld tot een klein onderdeel van de vroegere oppervlakte heide. De gemene heide was in de eerste plaats het weidegebied voor het vee en inzonderheid voor de schapen die er 's nachts werden gestald (Kooi- of Kooiveldtoponiemen), bewaakt door een herder (Heerdgang - Herent(?) -, heer(d)wagen, Heerdweg, soms leidend naar gemeenschappelijk weideland voor naburige gemeenten (Onverdeelde heide, schellen ende bellen). Een tweede functie van de heide was de productie van potstalmest door het maaien van heidestrooisel op verhuurde heidekavels of op percelen horend bij de winning (Heidehoeve of -veld geheten). Heiturf voorzag in de brandstof, gestoken op de natte heide (Turfbroek, -put, -veld, -ven, -wijer). Vgl. de algemene benaming Brand, Kool (Kolenheide te Hamont) = nederzetting gelegen op de rand van een Kool- of turfgebied (dial. Kolis < koolhees). Turf of Voes was de bovenste humuslaag met het heidekruid, Klot (-broek en -veld) de betere brandstof die zich onder de turflaag bevond. Door het steken van klot ontstond in vele gemeenten een Hol-ven, een Plat of een Goor (mv. de Goorten). Verscheidenheid in de heide brachten vennen (gemeentelijke poelen) en wijers (aangelegde visvijvers). Het woord Heide had vroeger synoniemen: Vroonte (dial. vreun, vreen, vrien), 's Herenvroonte, gemene vroente ('s Herenland d.i. alles wat gemeen was), gemeentegrond, ook na de verkoop van perceeltjes gelegen tussen de winning en de weg Voorhoofd, Voorhoot, Vurrit geheten - in de Antwerpse Kempen Uitvang. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veld en Kamp (de Kempen) waren namen voor onbebouwde terreinen: Kamp ‘een uit de heide ontgonnen en rondom door houtkanten besloten of gevreed blok bouwland’, met als synoniemen Look, Blook, Blok, terwijl individuele uit een groot complex ontgonnen percelen bijna nooit door houtwallen besloten waren. Collectieve ontginningen heetten Veld, jongere daarentegen Kamp. Vóór 1500 waren Vroonte (Limburgse Kempen), Aard (Antwerpse Kempen) en Gemeente (Noord-Brabant) gebruikelijker dan Heide, maar in de hele Kempen komen Kamp en Veld in de late Middeleeuwen voor als bouwland. Heide domineert vanaf 1500: vroeger komt Heide als nederzettingsnaam slechts uitzonderlijk voor. De betekenis van het vaak voorkomende toponiem Dries is omstreden: onrendabel perceel land meestal dicht bij de woning gelegen (Schaapsdries), het niet-geattesteerde ‘Frankische driehoek’ voor het centrum van de gemeente, waarvoor in de dialecten Plaats(e) of Dorp geldt. Laar is een frekwente aanduiding in de Kempen voor onbebouwde (gemeenschaps)grond, met heide of gras begroeid en o.m. dienstig als veeweide. Onrendabele grond heet ook Schom(mel). Wat de ontginningsbedrijvigheid betreft was, zoals boven reeds gezegd, 60% van de gemeenten heidegrond, 40% hoorde toe aan eigengeërfden, die door de gemeente verkochte kavels ontgonnen die dan Nieuwland, Nieuwkamp, Nieuwwerf heetten. Hoeve (sinds de 16de eeuw ‘boerderij’) is in het Onl. de hoeveelheid grond nodig voor het levensonderhoud van een gezin dat door de kloosters en abdijen in de late middeleeuwen op de onvruchtbare heidegronden werd gevestigd. Tot zover de samenvatting van Molemans' bevattelijke synthese van de wording van het Kempisch landschap: die synthese is de vrucht van een uitgebreid toponymisch onderzoek in de historische bronnen, een onderzoek dat eerst de taalkundige betekenis van de toponymische bestanddelen vaststelt en daaruit de agrarische gevolgtrekkingen afleidtGa naar voetnoot(1). H.D. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Centrum voor de studie van land en volk van de Kempen.Het jaarlijkse symposium van dit centrum werd in 1982 gehouden op 2 oktober in het Motel Eindhoven te Eindhoven onder de leiding van Dr. Jan Goris, voorzitter van het centrum, rond het thema ‘Overheidsfinanciën en fiscaliteit in de Kempen in de 17de en 18de eeuw’ dat slechts onrechtstreeks met de onomastiek betrekkingen heeft. De volgende referaten werden voorgedragen: Drs. H. Coppens, Belastingheffing en financieel beheer in de Kempen tijdens de 17de en 18de eeuw; Drs. A.C.M. Kappelhof, Overheidsfinanciën in het grootste ‘dorp’ van Noord-Brabant: Tilburg 1621-1730; Drs. H.A.M. de Wit, Overheidsfinanciën en fiscaliteit in Eindhoven en de vier omiggende prinsendorpen: structuren en bewegingen; Dr. J. Goris, Het accijnswezen te Herentals tijdens e 17de en 18de eeuwGa naar voetnoot(1); Prof. Dr. G. Macours, Overheidsfinanciën en fiscaliteit in de Limburgse Kempen. Leider van de discussies was Prof. dr. R. van Uytven. H.D. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het achtste Congres van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde.Op zaterdag 13 november 1982 had in het Thermenmuseum te Heerlen het achtste congres plaats van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde. Zie over de vorige Congressen Naamkunde 14 (1982), 137-138. De voorzitter van de Vereniging, Prof. Dr. Jan Goossens, mocht op dit derde Congres dat in Nederlands Limburg gehouden werd, meer dan honderd deelnemers, uiteraard meestal Noordnederlanders, welkom heten. Het thema van dit Congres was ‘Taalgrensvorming in Zuid-Limburg’ en wel in het verleden en het heden. Dr. L. Kremer, Universiteit Antwerpen, behandelde het thema van zijn doctorale dissertatie van 1979 over de verhouding cultuurtaal-dialect dialectgeografisch gezien, en besprak de vraag ‘Hoe wordt de identiteit van onze dialecten door de cultuurtaal aangetast?’. Ter verduidelijking van zijn lezing legde Dr. Kremer de hieronder afgedrukte samenvatting daarvan voor. Tot onze spijt kunnen wij de bijgaande kaartjes hier niet afdrukken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de lezing van Dr. M. Gysseling wordt de oude Limburgse taalgrens bestudeerd onder de titel ‘Taalwisseling in de Zuid-Limburgse toponymie van de late prehistorie tot in de Karolingische tijd. Zijn er in Limburg plaatsnamen waarvan de vorm via een Romaanse taallaag verklaard moet worden?’. Bronnen voor deze oudste taalkundige ‘Belege’ vindt men in Julius Pokorny, Indogermanisches etymologisches Wörterbuch (Bern, A. Francke, 1959-1969), in Gysselings monumentaal Toponymisch | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Woordenboek, Brussel, 1960 en, in het bijzonder wat Limburg betreft, in de dissertatie van de ons te vroeg ontvallen Dr. P.L.M. Tummers, Romaans in Limburgse aardrijkskundige namen, Nijmegen 1962. Vele vakgenoten zullen er zich over verheugen dat M. Gysseling, zonder twijfel de beste onder de thans levende Vlaamse naamkundigen, in deze lezing, meer dan in zijn vroegere bijdragen aandacht heeft geschonken aan de oude vormen van de toponiemen uit de late prehistorie eerder dan aan mogelijke hypotetische gissingen wat de betekenis betreft van de laat prehistorische eigennamen - een term die te verkiezen is boven ‘belgische’ propria - die in een gekeltiseerde of verlatijnste vorm tot ons zijn gekomen, zoals Coriovallum > Heerlen, Catualium > Heel, vgl. Lat. vallum. Afgezien van het voordeel dat men na deze lezing, die men hoopt vlug te kunnen lezen, grond onder de voet krijgt, beklemtoonde M. Gysseling zijn stelling van de continuïteit van de toponymische formaties. De vroegste germanisering uit de 2de eeuw v.Chr. drong niet door in de dun bewoonde streken; de romanisering van omstreeks het midden van de 1ste eeuw voor Chr. wordt gekenmerkt door namen op -(i)aco; de tweede germanisering door -ingen en -inghoven-formaties. De prehistorische toponymie werkt na door de -inco, -inkion, -ankion-namen, in het Oosten van Vlaanderen het overwegend afleidingssuffix. Een aantal namen worden niet gegermaniseerd en blijven romaans. Beschouwde Gysseling Aken en Vaals (Hand. Zuidnederl. Mij voor taal- en letterkunde en geschiedenis XII (1958), 107-109) als een romaans taaleiland in gegermaniseerd gebied, dan blijkt dit gebied te moeten worden uitgebreid in Haspengouw, in de omgeving van Sint-Truiden. Na de Limburgse koffietafel sprak P. Goossens, in samenwerking met H. Crompvoets, beiden van de Universiteit te Nijmegen, over de taalgrensvorming en de latinitaselementen in Oost-Limburg, met als ondertitel in vraagvorm ‘Wijzen Romaanse resten in de Zuidlimburgse taalschat op vroegere vormen van tweetaligheid of Franse enclaves?’ Aan de hand van 13 voorbeelden ontleend aan verschillende Westduitse en Vlaamse dialectkaarten (J. Goossens, Sperling - mus (1971); Th. Frings, Germania romana I, 1932, 19662; II, 1968; A. Weijnen enz.) onderscheidt de auteur oude leenwoorden (acetum/atekum ‘azijn’) en jongere leenwoorden zoals jauche ‘gier’, waaruit de uitstraling, ook van uit de steden, de tegenstelling tussen standaardtaal en dialect blijkt. Tenslotte sprak J. Cajot over ‘Nieuwe taalgrensvorming aan de oostgrens. In hoeverre evolueert de Duits-Nederlandse staatsgrens tot dialectgrens’. De studie waarvan een uittreksel werd voorgesteld is een dialectologisch onderzoek naar de invloed van politieke en cultuurtaalgrenzen op de Germaanse dialecten van een gebied bij de Germaans-Romaanse taalgrens (tussen NL-Sittard en L-Clervaux). De traditionele dialectologie heeft een aantal belangrijke klank- en vormgrenzen aan het licht gebracht die vooral tussen de 12de en de 17de eeuw hun beslag hebben gekregen. Deze isoglossen (bundels) waren het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevolg van oudere cultuurstromingen die van bepaalde centra zijn uitgegaan. Sinds het vastleggen van de grenzen van de moderne nationale staten - i.c. sinds 1815 - neigt de staatsgrens ertoe taalgrens te worden. Door de staatsgrens is in Oost-Limburg gaandeweg een einde gekomen aan de rol van de Duitse cultuurtaal; hierdoor werd de staatsgrens cultuurtaalgrens. Door de dominante rol van beide cultuurtalen bij de dagelijkse communicatie veranderen de dialecten in de richting van hun cultuurtaal en groeit de staatsgrens tot dialectgrens uit. Deze vernederlandsing resp. verduitsing treedt in Oost-Limburg het duidelijkst te voorschijn bij het benoemen van begrippen die sinds de tweede wereldoorlog ingevoerd werden; maar ook oudere gemeenschappelijke taalvormen kunnen vervangen worden: in Nederlands-Limburg door een Nederlands, in het Duitse gebied door een Duits transferaat. H.D. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eerste Congres van de Federatie van Nederlandstalige Verenigingen voor Oudheidkunde en Geschiedenis van België (v.z.w.).Van 19 tot 22 augustus werd te Hasselt in het Cultureel Centrum, mede naar aanleiding van de herdenking van het feit dat het waarschijnlijk 750 jaar geleden is dat Hasselt stadsrecht verwierf (zie hierover de recensie van het prachtig uitgegeven boek ‘Hasselt 750 jaar stad 1232-1982 [Brussel, 1982]), genoemd Congres gehouden. Dit eerste voor de Nederlandstalige Verenigingen voor Oudheidkunde en Geschiedenis georganiseerd Congres was tevens het XLVIe Congres van de oude unitaire federatie, waarvan de laatste Congressen werden gehouden te Sint-Niklaas (1974) (zie Naamkunde 6 (1974), 219-220), te Hoei en te Komen. De 8ste sectie van het Hasseltse Congres was gewijd aan de Volkskunde, de Dialectologie en de Toponymie. Lezingen werden o.m. te Hasselt gehouden door W. Driessen, Vakwerkbouw in Zuid-Limburg; R. van der Linden, Bedevaartvaantjes in Limburg in vergelijking met de andere provincies in Vlaanderen: essai tot een globaalbeeld van Vlaanderen; S. van Winkel, De Teuten in Belgisch-Limburg; L. Wintgens, Grundlagen der Sprachgeschichte im Bereich des Herzogtums Limburg. Secretaris van de nieuwe Federatie is L. Gorissen, Leopoldlei 34, 2070 Ekeren. H.D. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Prof. Dr. J.A. Huisman, emeritus.Op 23 september 1982 heeft onze mede-redacteur Prof. Dr. J.A. Huisman zijn werkzaamheden als hoogleraar in de Oudgermaanse taal- en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
letterkunde aan de Universiteit te Utrecht beëindigd met een afscheidsrede getiteld ‘De grote moeder alleen en in drievoud’. Dit thema is belangrijk van volkskundig (Nehalennia is de naam van een fee in volksverhalen uit Périgord), archeologisch en tevens van naamkundig standpunt uit, zoals blijkt uit de bijdragen van J.E. Bogaerts en M. Gysseling ‘Over de naam van de godin Nehalennia’, in: Naamkunde 4 (1972), 221-240. Het betreft altaren ter ere van de moedergodinnen of matronae, opgevist uit de Oosterschelde te Domburg. Die godin was de schutsvrouw van de kooplui die de Noordzee bevoeren. Uit dit afscheidscollege van Collega Huisman, dat in druk verschenen is, blijkt zijn grote belangstelling voor een veelzijdig wetenschappelijk onderzoek. Wij wensen Collega Huisman nog vele jaren van intense werkzaamheid, ook op het gebied van de naamkunde.
Herent H. Draye | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veldnameninventarisatie in OverijsselDe oprichting - in 1973 - van de Veldnamencommissie Overijssel, een samenwerkingsorgaan van de Culturele Raad Overijssel, het Rijksarchief in Overijssel en het Bureau voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis van het P.J. Meertens-Instituut in Amsterdam, heeft het veldnamenonderzoek in Overijssel nieuwe impulsen toegediend. Momenteel is in 60% van de Overijsselse gemeenten een inventarisatieproject aan de gang of reeds geheel of bijna geheel afgesloten. Dit laatste is het geval in de gemeenten Almelo, Ambt Delden, Enschede/Lonneker, Haaksbergen, Den Ham, Hasselt, Olst en Ommen. Als eerste deel in de reeks ‘Veldnamen in Overijssel’ verscheen in 1980 ‘Veldnamen in Hasselt’ (zie de aankondiging in Naamkunde 1981, jrg 13, nr 1-4, blz. 246) en in 1982 als derde deel ‘Veldnamen in Haaksbergen’. In vergevorderde staat van voorbereiding is de uitgave van deel twee ‘Veldnamen in Ommen’. Het Haaksbergse deel verscheen in samenwerking met de Historische Kring Haaksbergen en bevat, naast de uit de volksmond opgetekende namen, ook de resultaten van het door leden van de Kring uitgevoerde archiefonderzoek en een korte toelichting bij de veldnamen, waarin o.a. de meest voorkomende toponymische elementen behandeld worden. In bewerking tot een monografie is het materiaal dat werd verzameld in de gemeente Den Ham (vgl. Loes H. Maas, Veldnamenonderzoek in Overijssel: een voorproefje uit Den Ham, in: Mededelingen van het P.J. Meertens-Instituut nr. 32, dec. 1980, blz. 33-35). Bij de inventarisatie zijn zowel vrijwilligers (leden van historische kringen en partikulieren) als W.S.W.-Krachten (werknemers in het kader van de Wet Sociale Werkvoorziening) betrokken. De veldwerkers in W.S.W.-verband zijn gestationeerd bij de zg. Administratieve Centra. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook het merendeel van de bewerkingen die nog moeten worden verricht nadat het kladmateriaal is ingeleverd, wordt in deze centra uitgevoerd. De namen moeten worden uitgetypt op fiches en lijsten en vervolgens worden gealfabetiseerd. Ook moeten netkaarten worden getekend, mede met het oog op de uitgave van het verzamelde in boekvorm. De Commissie streeft ernaar de veldnamen per gemeente uit te geven in een uniforme reeks; afwijkende oplossingen, zoals in het geval van Haaksbergen, zijn echter ook mogelijk als de situatie daartoe aanleiding geeft. Voor het ter perse gaan van de te publiceren tekst wordt het gealfabetiseerde materiaal naar het P.J. Meertens-Instituut gezonden, waar het geheel wordt gekontroleerd op o.a. gebruik van hoofd- en kleine letters, een enigermate konsekwente spelling van het plaatselijk dialekt e.d. Een probleem op zich vormen de elkaar min of meer bekonkurrerende spellingstradities, die soms tot felle discussies aanleiding kunnen geven. Helaas ontbreekt de mogelijkheid de veldwerkers op hun tochten een bandrecorder mee te geven. Een dergelijke voorziening zou de exaktheid van de klankweergave vergroten en de taak van de veldwerkers in belangrijke mate verlichten. Ook zou het mogelijk zijn het accent in de klankweergave op te nemen. Een groot gedeelte van de begeleiding van de veldwerkers wordt thans verzorgd door één van de commissieleden namens het Rijksarchief, de heer C.Z. Halfman. Daarnaast is ook voorzien in andere vormen van kommunikatie tussen commissie en veldwerkers en de veldwerkers onderling, zoals de van tijd tot tijd belegde veldwerkersbijeenkomsten. Op deze bijeenkomsten worden korte inleidingen gehouden - vaak door de veldwerkers zelf - en wordt van gedachte gewisseld over tijdens het werk opgedane ervaringen en eventuele gerezen problemen. De bevoorrading van de veldwerkers met de benodigde materialen (kaarten en voorbedrukte fiches) geschiedt gedeeltelijk via het Rijksarchief, gedeeltelijk rechtstreeks vanuit het P.J. Meertens-Instituut. Nu zo'n acht jaar zijn verlopen sinds de start van dit provinciale project kan gekonstateerd worden dat de veldnameninventarisatie in Overijssel in volle gang is. Het is te hopen dat ook in deze tijd van krappe budgetten de financiële middelen voor de veldnameninventarisatie beschikbaar zullen blijven, zodat dit ambitieuze project zal kunnen worden afgerond.
Amsterdam Loes H. Maas | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Driemaandelijkse BladenIn het tijdschrift Driemaandelijkse Bladen voor taal- en volksleven in het Oosten van Nederland, orgaan van het Nedersaksisch Instituut der Rijksuniversiteit te Groningen, verschijnen regelmatig bijdragen en recensies waarmede de naamkundige zijn voordeel kan doen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aldus publiceert H. Entjes in nr. 4 van de jaargang 1981 een interessante bijdrage over ‘Waver stroek en Waver bos’ (blz. 119-127) waarin hij de vraag onderzoekt of in Vriezenveen en omgeving waver stroek en waver bos terecht met struik en bos vertaald worden. Bos betekende in het Nederl. zowel: 1) bundel als 2) woud, voorheen door de spelling bos en bosch onderscheiden, doch worden in het dialect van Vriezenveen door mekaar gebruikt cfr. o.m. braambos, doornbos en, een dertig jaar geleden, noemden de Vriezenveners ‘de bos, de begroeiing om hun behuizingen, (van) bomen en hoogopgaande struiken’ (p. 122). Ook sommige dichters gebruiken zonder onderscheid fleerboom en (den) fleerbosch (= struik), terwijl anderdeels de oostnederlandse dialectwoordenboeken geen duidelijk verschil tussen beide woorden meer laten zien. Ook in de toponymie komt bos(ch) ‘struik’, b.v. boswal en boomwal (meestal bestaande uit eiken, vaak ter afscheiding tussen twee of meer percelen land), voor. In de Oostnederlandse dialecten betekent bos ‘woud, struik of bundel’: het is een mannelijk de-woord, heel vaak thans onzijdig; bos in de betekenis van struik of bundel is nooit onzijdig. ‘Verschil in woordgeslacht bij betekenisverschil moet, waar dit optreedt, van betrekkelijk jonge datum zijn’ (p. 126) aldus concludeert de auteur. Een kenspreuk van de Vriezenveners is ‘waver stroek en waver bos, waveral waverhen’, ‘over struik en over bos, overal overheen’. H.D. |
|