Naamkunde. Jaargang 14
(1982)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
Kanttekeningen bij een ezelsrug: over de woorden oudaan en dodaneEen langzame pen heeft al menig schrijver voor ongelukken behoed. Terwijl ik nog moeizaam bezig was enkele ideeën over de naam Oudaan op papier te zetten, verscheen in het 13de jaardeel 1981 van Naamkunde een artikel van Debrabandere over hetzelfde onderwerpGa naar voetnoot(1). Ik vertel liever niet tot welke conclusies ik zelf gekomen was. Ik haast me daarentegen te zeggen dat zijn verklaring van de naam Oudaan mij veel aannemelijker voorkomt dan de wankele constructie die ik opgezet had. Volgens Debrabandere gaat Oudaan terug op een middelnederlands appellatief oudaen, oudane, een terminus technicus voor een soort afdamming. Hij meent dit woord te kunnen herleiden tot duits Altane, Altan, zuidduits Aldane, Aldan ‘balkon, balkonachtig aanbouwsel, overdekt platform, terras’. Dit was een term uit de bouwwereld die door duitse bouwvakkers naar de Nederlanden gebracht zou zijn. Daar heeft men alt-, ald- als ‘oud’ geïnterpreteerd en het woord tot oudane, oudaen vernederlandst. De vorm met geagglutineerd proclitisch lidwoord d'oudane zou verder als dodane in het noordfrans overgenomen zijn. De Fransen zouden dit woord vervolgens als dos d'âne ‘ezelsrug’ uitgelegd hebben. Ook het moderne franse dos d'âne, dat onder andere als architectonische term en als scheepsbouwterm voorkomt, zou op dit d'oudane teruggaan. Debrabanderes voorstelling van zaken lijkt mij op de meeste punten zeer acceptabel. Ik wil er dan ook alleen maar een paar kanttekeningen bij maken. In de eerste plaats valt er nog iets meer over het dossier van Oudaan op te merken. De Oudaanstraat te Rotterdam hoort in de lijst van oudanen niet thuis. Deze straat is namelijk genoemd naar de dichter Joachim Oudaan (1628-1692). Zijn voorgeslacht was uit de zuidelijke Nederlanden afkomstig. De oudst bekende stamvader werd in 1577 in Leuven geborenGa naar voetnoot(2). Op Zuidbeveland kende men in de negentiende eeuw een woord 'n | |
[pagina 68]
| |
'oud-an ('ouw-an) ‘n hokje tegen de muur’Ga naar voetnoot(3). Ghijsen alfabetiseerde dit woord onder de h- en interpreteerde het dus als houd-aan. Debrabandere vraagt zich af of het niet een overblijfsel van het oude woord oudaan ‘aanbouw, uitsprong’ is. Het lijkt mij dat het gelijk in deze bij Ghijsen ligt. Het imperatief houd-aan is ook van elders bekend. In Denemarken komt een aantal keren het toponiem Hold-an voorGa naar voetnoot(4). In het fries heeft men de woordverbinding húske fen hâld-oan ‘huis van verdachten naam, waar jongelieden, bijv. dienstboden van beiderlei kunnen samenkomen, om kennis te maken of bijeen te zijnGa naar voetnoot(5). Zeeland hoort tot de gebieden waar de h- geen foneem is. Dit brengt altijd allerlei hypercorrectismen met zich mee. Ook de h- van het zuidbevelandse 'oudan zou dus hypercorrect kunnen zijn. Zeeland is echter ook een van die streken waar de apocopering van de klemtoonloze slot-e veel minder doorgevoerd is dan in de standaardtaal. Als 'oud-an zich uit oudane ontwikkeld had, zou het toch eerder *'oud-ane geluid hebben. Dit te meer omdat het woord oudane inderdaad ooit in Zeeland voorkwam. In een beschrijving van de Nieuwstad van Tolen wordt gezegd dat deze zich uitstrekt tot aen de Houdane van 't NoordeindeGa naar voetnoot(6). Mijnsinziens kunnen we hieruit opmaken dat de bouwtechnische term oudane in Zeeland bekend geweest is en dat er daarnaast een woord houd-aan bestaan heeft, dat van andere afkomst was en een andere betekenis had. De lijst met plaatsen waar de naam Oudaan voorkomt, kan nog iets uitgebreid worden. Bovendien is het misschien nuttig bij een aantal van de al wel vermelde naamdragers de meest relevante attestaties te geven. In 1506 is er sprake van een plaats Audane tussen St. Etienne en Maninghen (Pas-de Calais)Ga naar voetnoot(7). Te Brecht vindt men een Oudaanstraat. Deze ligt veel hoger dan het omringende land. Van deze naam zijn de volgende varianten bekend: 1573, inde Audaenstraete; 1661, oude d'aenstraete, d'oude aenstraete; 1ste helft 19de eeuw, Oudaen, Houdaenstraat; 1841, HouthaenstraatGa naar voetnoot(8). | |
[pagina 69]
| |
De Oudaanstraat te Turnhout wordt voor het eerst vermeld in 1424, inde Oudaenstrate. Deze is genoemd naar een dam in de Meerloop, genaamd 1424, Oudaen; 1427, opte Oudane; opte oude dameGa naar voetnoot(9). De huisnaam Oudaan te Utrecht, 1553, Oudaan, is een herkomstnaamtoponiem, genoemd naar het geslacht Oudaan uit Breukelen. Tevoren heette het huis ZoudenbalchGa naar voetnoot(10). De buitenplaats Oudaan te Breukelen verschijnt voor het eerst in de bronnen in 1354, Oudaen. Een lid van het geslacht dat dit huis bewoonde, was al eerder geattesteerd, 1303, Wilhelmus HoudaenGa naar voetnoot(11). Het was naar aanleiding van dit Oudaan dat Moerman tot de verklaring ‘oude A’ kwamGa naar voetnoot(12). Er bestaat in Breukelen wel een water de A. Oudaan ligt echter aan de Vecht. Aan de A ligt het gehucht Oud A. Aan het begin van de achttiende eeuw vinden we te Lakerveld bij Leksmond melding gemaakt van een stuk land van zes morgen, genaamd den Oudaen; 1729, de OudaanGa naar voetnoot(13). In zijn roman ‘De Kleine Wereld’ van 1932 gebruikt Herman de Man de uitdrukking dat weet men van Krimpen tot Oudaan, in de betekenis ‘dat is in de hele Krimpener- en Lopikerwaard bekend’. Het is onduidelijk waar deze uitdrukking vandaan komt. De lokalisering van Krimpen geeft geen problemen. In het uiterste zuidwesten van de Krimpenerwaard liggen de dorpen Krimpen aan de IJsel en Krimpen aan de Lek. Maar waar moet Oudaan gezocht worden? In de Lopikerwaard is geen plaats van die naam te vinden. De uitdrukking is tegenwoordig in die streken niet meer bekend. Een rondvraag onder de correspondenten van het P.J. Meertens-Instituut in 1980 leverde geen enkel resultaat op. Alleen een twee-en-tachtigjarige dame meende vroeger wel eens gehoord te hebben van de uitdrukking dat is van oudaan zo geweest, in de betekenis ‘dat is altijd zo geweest’. Tenslotte wil ik nog wijzen op een familienaam die misschien ondersteuning kan bieden aan de opvatting van Debrabandere dat oudane, oudaen uit altan(e), aldan(e) ontstaan is nadat men alt-, ald- als | |
[pagina 70]
| |
‘oud-’ was gaan opvatten. Zoals bekend hebben de oostnederlandse dialecten wel de overgang van ald naar old, maar niet die van old naar oud doorgemaakt. In de vijftiende eeuw vinden we in Zutfen regelmatig melding gemaakt van de familienaam, 1418/1419, Van Oltdaen; 1434/1435, Van Oldaen; 1435/1436, Van OeldaenGa naar voetnoot(14). De vorm Oltdaen is de meest frequente. Tot nu toe is het mij niet gelukt de herkomst van deze familie te traceren. Dat maakt een verklaring van de naam natuurlijk moeilijk. Een samenstelling van old ‘oud’ met het element dane ‘laagte’ is denkbaar. Een groot bezwaar daartegen is evenwel dat de vorm dane alleen in Lippe voorkomt. Elders vinden we dene, denne, dieneGa naar voetnoot(15). Een andere verklaringsmogelijkheid zou daarom kunnen zijn dat we in deze zutfense familienaam een oostnederlandse vorm van hetzelfde leenwoord voor ons hebben dat zich in het zuiden en westen tot oudane, oudaen ontwikkeld heeft. Ik wil ook nog iets zeggen over dodane, dat van Debrabandere geen ‘ezelsrug’ mag zijn. Volgens hem is de middelnederlandse vorm met bepaald lidwoord d'oudane in het noordfrans als dodane overgenomen en later als dosdane, dos d'âne ‘ezelsrug’ geïnterpreteerd. Een eerste bezwaar tegen deze theorie lijkt mij dat er verder geen enkel nederlands woord valt aan te wijzen dat in een vorm met proclitisch bepaald lidwoord in het frans doorgedrongen isGa naar voetnoot(16). Ik vind het ook merkwaardig, dat we de vorm dodane, die dus een uniek soort ontlening zou zijn, op zijn beurt later weer in de Nederlanden tegenkomen. Debrabandere geeft daarvan attestaties uit Halle, Nijvel en Edingen. In geen van deze plaatsen komt vóór 1600 een andere vorm dan die met do(s)- voor. Een antwerpse tekst uit 1661 spreekt verschillende keren over de dodanen der Antwerpse ruien. Nergens blijkt evenwel enig verband met de straatnaam Oudaan, waarvan trouwens ook geen attestaties beginnend met Do(s)- bekend zijn. Verder valt bij geen van de Oudaan's die door Debrabandere en mij bijeengebracht zijn, een vermelding met Do(s)- waar te nemen. In geval van proclise van het bepaald lidwoord vinden we altijd Dou- of Dau-. Dodane komt in nederlandse teksten voor. Als het woord van neder- | |
[pagina 71]
| |
landse oorsprong zou zijn, hadden we in diezelfde teksten toch ook de vorm *odane moeten aantreffen. Dit is nergens het geval. De enige keer dat we odane tegenkomen is in een franse tekst uit Edingen van plm. 1600. Deze vermelding is juist in tegenspraak met de gedachte dat d'oudane zich via dodane tot frans dos d'âne ontwikkeld zou hebben. Zoals we nog zullen zien, zijn vormen die een interpretatie dos d'âne ‘ezelsrug’ rechtvaardigen, al in de middeleeuwen opgetekend. Vergeleken met de oudere attestaties uit Edingen zou men eerder kunnen zeggen dat men daar omstreeks 1600 het verband met de ezelsrug juist uit het oog verloren had. Andere argumenten van Debrabandere voor zijn stelling dat het woord dodane niet op dos d'âne ‘ezelsrug’ teruggaat, zijn van grafematische aard. Het feit dat er in de oudfranse vermeldingen die hij kent maar één keer een vorm met -asne voorkomt, zou er op wijzen, dat we hier niet met een samenkoppeling met asne ‘ezel’ te doen hebben. Hij meent bovendien dat een woord, dat op oudfrans dosdasne terug zou gaan, in het middelnederlands ongetwijfeld zijn -s- behouden zou hebben. Ter vergelijking wijst hij op middelnederlands Kezenet uit Quesnoy en aalmoes uit almosne. Geen van deze argumenten kunnen mij erg overtuigen. In de eerste plaats is de vorm met -asne niet uniek. We vinden hem ook in een tekst uit 1476 die spreekt van tous les rivaiges ou DodasnesGa naar voetnoot(17). De s- vóór een nasaal is in het oudfrans sinds het einde van de twaalfde eeuw toonloos gewordenGa naar voetnoot(18). Gedurende de middeleeuwen bleef hij echter over het algemeen nog wel in de orthografie behouden. Toch blijken er bij deze consonantenverbinding ook varianten voor te komen waarbij de s- aan de daarop volgende nasaal geassimileerd is. Op verschillende plaatsen komt het toponiem Avesnes voor. Vanaf de tweede helft van de twaalfde eeuw vinden we daarvan ook vormen met -enn-Ga naar voetnoot(19). Het frequent optredende toponiem Frasnes, Fresnes etc. wordt vanaf de eerste helft van de twaalfde eeuw ook geattesteerd in vormen met -ain-Ga naar voetnoot(20). Van het hydroniem Aisne blijken sinds de tweede | |
[pagina 72]
| |
helft van de dertiende eeuw vermeldingen met -ain- voor te komenGa naar voetnoot(21). Het oudfranse ‘ezeltje’ werd zowel met als zonder -s- geschreven, zoals blijkt uit de varianten asnel, aniel, en asneauGa naar voetnoot(22). Het fokken van ezels moet een activiteit zijn die al uit de romeinse tijd stamt, blijkens de latijnse technische term asinaria. Dit woord is op vele plaatsen in Frankrijk ook in de toponymie doorgedrongen in de vorm van Asnières, Azinières etc.Ga naar voetnoot(23). Van verschillende van deze toponiemen worden in de middeleeuwen ook s-loze varianten vermeld, zoals Aneriae, Anières etc. Deze vormen treden soms al vroeg in de bronnen op. De oudste vermelding in het departement Calvados stamt uit 1082Ga naar voetnoot(24). In het departement Yonne verschijnen de s-loze vormen vanaf het einde van de twaalfde eeuwGa naar voetnoot(25). Voor het departement Cher ligt het begin rond het midden van de dertiende eeuwGa naar voetnoot(26). De departementen Ain en Vienne volgen ruim een halve eeuw later met de eerste s-loze variantenGa naar voetnoot(27). Het lijkt me dat we nu wel voldoende middeleeuwse ezels zonder -s- bijeengedreven hebben om niet te zwaar aan de vorm dodane te tillen. Voor de -s van dos geldt min of meer hetzelfde. Toen dos d'âne eenmaal een vaste woordverbinding geworden was, kon deze s- vóór een d- evengoed wegvallen als de s- vóór -n. Het resultaat van deze ontwikkelingen kon dosdane, dodasne of dodane worden. Uit de attestaties bij Debrabandere en hierboven blijkt dat deze varianten inderdaad alle drie gevonden worden. De voorbeelden Quesnoy en aalmoes, die Debrabandere aanhaalt om er de ontwikkeling van s- vóór nasaal in leenwoorden uit het frans mee te illustreren lijken mij niet helemaal gelukkig. Er zijn van Quesnoy | |
[pagina 73]
| |
in het middelnederlands talloze varianten zonder -s- bekend, zoals Caynoit, Canoyt, Keynoit, Kenoyt etc.Ga naar voetnoot(28). Waarschijnlijk duidt de vorm Kezenet op een ontlening uit de vroege periode toen de -s vóór nasaal in het frans nog niet weggevallen was. Hetzelfde geldt voor aalmoes, een term uit de kerkelijke sfeer die ongetwijfeld al zeer vroeg in het Nederlands overgenomen zal zijnGa naar voetnoot(29). Er bestaan dus goede redenen om oudaan en dodane als twee vormingen te beschouwen die etymologisch niets met elkaar te maken hebben. Semantisch hebben ze echter wel veel met elkaar uit te staan. De betekenisontwikkelingen die oudaan en dodane in de loop van de tijd ondergaan moeten hebben, zijn nogal gecompliceerd geweest. Als we daar wat meer inzicht in willen krijgen kunnen we het best in de huidige tijd beginnen. Het woord oudaan is nu niet meer bekend. Dodane komt als dos d'âne alleen in het frans voor. Daar treffen we vooral in analytische verbindingen aan. En dos d'âne ‘en configuration du dos d'un âne, c'est-à-dire telle qu'il y ait un talus incliné des deux côtés; toit, pont en dos d'âne’Ga naar voetnoot(30). Tevens wordt dos d'âne zelfstandig gebruikt voor ‘surface bombée en forme de dos d'âne, dont les côtés forment talus ou contre-pente’ en speciaal voor ‘profil d'une route présentant cet aspect’Ga naar voetnoot(31). De uitdrukking faire dos d'âne staat voor ‘se courber sur les paperasses; devenir bossu à force d'écrire’Ga naar voetnoot(32). Dos d'âne treedt ook nog in allerlei meer specifieke betekenissen op, zoals ‘ustensile dont se servent les bouchers’; als scheepsbouwterm ‘ouverture en demi-cercle, fait à certains bâtiments, pour couvrir le bout de la manivelle du gouvernail’Ga naar voetnoot(33). Het is ook een dialektwoord voor een ‘dreikielige Sumpfschildkröte, emys trijuga’, en, soms zelfstandig, soms in analytische verbinding een term uit de bouwwereld en het fortificatiewezen voor een ‘Eselsrücken’ of een ‘Satteldach’Ga naar voetnoot(34). Debrabandere citeert uit het FEW dodène en dodenne, woorden voor | |
[pagina 74]
| |
‘digue’ in het département du NordGa naar voetnoot(35). Hij had ook nog kunnen citeren dodâne ‘levée le long d'un fossé’ uit het departement Saôneet-Loire, doudano ‘petite levée ou chassée de terre’ uit Aveyron en dodâne ‘amas de terre bombé au milieu et incliné sur les bords’ uit de Morvan. Hij refereert wel het andere object dat in de Morvan met dodâne aangeduid wordt en overigens ook in de Dauphiné bekend is, ‘catafalque, estrade en forme de cercueil dont on se sert pour les cérémonies funèbres’. Hij meent dat deze betekenis van ‘katafalk’ nauw verwant is aan die van ‘platform’ die hij voor oudaan als uitgangspunt gevonden heeft. Ik ben niet zo goed thuis in het franse lijkbezorgingswezen. Mij lijkt het echter dat de dodâne uit de Morvan en de Dauphiné beter past bij een citaat uit 1858 dat we in de TLF aangehaald vinden: Le sarcophage... que fermait un couvercle... taillé en dos d'âneGa naar voetnoot(36). Toponymisch is Dos d'âne mij uit het canton Meulan bekendGa naar voetnoot(37). Helaas worden daar verder geen gegevens betreffende datering en denotatum bij opgegeven. Verder wil ik de antroponymist Debrabandere nog op een ezelsrug wijzen die hem zeker veel genoegen zal doen. In Dijon wordt in 1251 een gebocheld persoon vermeld met de bijnaam DosdaneGa naar voetnoot(38). Als familienaam is Dodane in Zwitserland geregistreerdGa naar voetnoot(39). Dat verschillende hierboven vermelde betekenissen van dos d'âne niet nieuw zijn, blijkt onder andere uit de volgende teksten. Het ‘groot Woorden-Boeck, gestelt in 't Frans en Neder-Duyts, als oock int Neder-Duyts en Frans. Op een nieuw hersien, verbetert en verryckt met een Franse Gram̄atica door Ian Louys d'Arsy. Rotterdam, Bij Pieter van Waesberge, anno 1643’ omschrijft Dodane als ‘een sluyse van houte als een Ezels Brugge’Ga naar voetnoot(40). Een frans-engels woordenboek van 1611 geeft voor A dos d'Asne: ‘Ridgill-backed, high-ridged... resembling the back of an asse’. In een duits geschrift over architectuur uit 1631 lezen we: ‘Die Behren sindt... von stein gemachte tämme [= dammen] ...In Französisch heisset man sie dos des asnes’Ga naar voetnoot(41). | |
[pagina 75]
| |
Aan dit laatste citaat kunnen we zien dat de vestingbouwterm dos d'âne voor een stenen beer aan het begin van de zeventiende eeuw nog niet in het duits vertaald was. Later moet dit wel het geval geweest zijn. Grimm geeft voor Eselsrück(en) niet de betekenis ‘stenen beer met steil aflopende dekking’Ga naar voetnoot(42). Het deens kent deze betekenis echter wel voor aeselryg en heeft die aan het duits ontleendGa naar voetnoot(43). Hetzelfde geldt trouwens voor aeselryg(s)bue dat ook teruggaat op het duitse Eselsrück(en) ‘spitz zulaufender Gewölbebogen’. Ik acht het verder niet uitgesloten dat een andere betekenis van Eselsrück(en), namelijk ‘halbrunde Bedeckung des Koldergats’ op een vertaling van de franse scheepsbouwterm dos d'âne berustGa naar voetnoot(44). Het duits gebruikt Eselsrücken ook in een zin die niet aan het frans ontleend kan zijn, omdat die taal op dat punt een andere term hanteert. Het gaat om een vergroeiing aan de rug van het paard die maakt dat de ruggewervels scherpe uitsteeksels krijgen en de flanken erg steil worden. In het duits is daar al in 1646 het woord Eselsrucken voor geattesteerdGa naar voetnoot(45). Het frans, daarentegen, spreekt van dos de muletGa naar voetnoot(46). In tegenstelling tot het frans en het duits kent het nederlands ezelsrug niet als scheepsbouwterm. De andere betekenissen van het woord lopen in hoge mate parallel met die in het duits: ‘defect aan de rug van een paard’, ‘kielboog’, ‘accoladeboog’, ‘spitse afdekking van een muur, geveltrap of beer’Ga naar voetnoot(47). Het zuidafrikaans gaat op zijn beurt weer gelijk op met het nederlands, waar het de betekenissen van ezelsrug betreftGa naar voetnoot(48). Als we ons tot het terrein van de waterbouwkunde beperken, dan zien we dat het nederlandse ezelsrug alleen voor de schuine afdekking van een beer gebruikt wordt, niet voor de beer zelf. Het leenwoord do(s)dane daarentegen duidde het hele bouwsel aan. Cramerus geeft als omschrijving voor dodane ‘steenen beer’Ga naar voetnoot(49). Op een plattegrond van | |
[pagina 76]
| |
Goes uit 1649/1650 door Zacharias Roman spreekt de legenda van den steenen beer ofte dosdaneGa naar voetnoot(50). Op de kaart is de beer duidelijk zichtbaar. Er staan bovendien twee torentjes op. Elders worden deze wel stenen poppen genoemdGa naar voetnoot(51). Tussen deze torentjes was een afsluitbare doorlaat aangebracht. Het is in deze specifieke betekenis van ‘stenen beer in een vestinggracht’ dat we in het oudere nederlands ook de term oudane of oudaen tegenkomen. De oudaen te Tolen, die hierboven al ter sprake gekomen is, zien we afgebeeld op een plattegrond in Smallegange (1696)Ga naar voetnoot(52). Hij heet daar d'Noort Oudaen. Op een ‘Plan der stad Tholen’ van 1745 door D.W.C. Hattinga wordt hetzelfde bouwwerk aangeduid als Noord steenen BeerGa naar voetnoot(53). De constructie van deze beer was vrijwel gelijk aan die te Goes. Een nog vroeger voorbeeld van het gebruik van dodane en oudaen voor dezelfde bouwconstructie vinden we bij Stevin in zijn ‘Nieuwe maniere van sterctebou door spilsluysen’ van 1617. Het begin van het tweede hoofdstuk van zijn boek is zeer verhelderend met betrekking tot het probleem dat ons hier bezig houdt: ‘Nadien hier gezeyt zal vvorden van Beeren, die zommighe noemen Dodanen, eenige Daudanē, ander Daudeynen, ooc Audanen, en dat haer beteyckening aen velen onbekent mach zijn, zoo zal ic daer af eerst wat verklaring doen: De steenen gestichten diemen inde Stadtsgrachten leght om Rivierkens tusschen beyden deur te loopen, ooc om twater inde grachten op te houden, hebbende boven een scherpen kant ghelijc den rugge van een Swijn, 'twelmen gelubt zijnde, Beer noemt, zoo vvordense Beeren geheeten: En vvantse ooc gelijckenis hebben metten rugghe van een Ezel, zoo noemense de Fransoysen Dodanes, dat is, dos de asnes, beteyckenende Ezels rugghen, daer af door 'tmisbruyc dat van uytheemsche vvoorden ghemeenelic valt, by de Duytschen ghezeyt vvordt Daudanen, en ooc Daudeynen, en AudanenGa naar voetnoot(54). Het is opvallend dat deze uitweiding in de franstalige uitgave van hetzelfde werk uit 1618 geheel ontbreekt. Waar Stevin in de nederlandse versie de tekst voortzet met te spreken over | |
[pagina 77]
| |
Sluysen en Beeren, begint hij in de franstalige editie direct over Escluses et Dodanes ou RetenuesGa naar voetnoot(55). Ik heb er in het begin al op gewezen dat dodane en oudaen in het nederlands nergens door elkaar gebruikt zijn. Dodane kwam trouwens maar op een beperkt aantal plaatsen voor. Afgezien van Goes en Antwerpen vinden we dit woord alleen in het uiterste zuiden van ons taalgebied geattesteerd (Halle, Nijvel, Edingen). Uit de citaten die Debrabandere met betrekking tot de dodane te Edingen gevonden heeft, is het niet helemaal duidelijk wat er met die term aangeduid werd, een soort brug of een verdedigingswerkGa naar voetnoot(56). In ieder geval niet alleen een stenen beer, want er is ook sprake van ung dodaulne de terre. Ook de vermelding une écluse devant le dosdaene wijst op iets anders dan de stenen beer in de vestinggracht zoals we die uit de zeventiende eeuw kennen. Daar is de sluis namelijk juist in de beer aangebracht. Het citaat van Stevin en de kaarten in zijn boek laten overigens zien dat een dodane ook langs het water aangelegd kon worden. Dit blijkt verder ook uit het oudfranse citaat bij Du Cange, les rivaiges ou Dodasnes, dat ik al eerder aangehaald heb. Een latijnse vermelding uit hetzelfde woordenboek is minder expliciet. Dorsum asini wordt daar omschreven als ‘moles fluctibus opposita et ad instar dorsi asini efformata’Ga naar voetnoot(57). Helaas is het niet mogelijk de bron waaruit Du Cange dit heeft te identificeren. Een dodane zal in het oudfrans niet alleen een stenen beer, maar ook algemeen een stenen of aarden wal of muur met steile zijkanten in de vorm van een ezelsrug geweest zijn. Een aantal van de citaten die door Debrabandere bijeengebracht zijn, wijzen in die richting, zoals avironné de grosses dodennes et de haulx palis; la ramille... qui estoit croissant sur les dodasnes des fosses; defense de planter sur les... dodanes de la ville arbres, vignes ne autres empeschemens. Het lijdt geen twijfel dat omstreeks 1600 met een oudaen een stenen beer in of langs een vestinggracht bedoeld werd. De gegevens van Debrabandere en het citaat van Stevin zijn op dit punt zeer duidelijk. Hoe staat het echter met andere en oudere oudanen? Het best is de situatie uit Kortrijk bekend, waar al in de vijftiende eeuw oudanen vermeld worden. Iedere oudaen bestond uit een gemetselde dwarsmuur, | |
[pagina 78]
| |
uitgerust met een ophaalsluis, waarvan het mechanisme beschermd werd door een overkapping (monnikskap)Ga naar voetnoot(58). De historicus die de vestingwerken van de stad beschreef, duidde zo'n oudaen ook een keer aan als ‘platform’Ga naar voetnoot(59). Ik begrijp niet goed wat hij daarmee bedoelde. Bij het huis Oudaan te Breukelen zijn constructies zoals we die tot nu toe besproken hebben, niet goed denkbaar. Hetzelfde geldt voor de Oudaan te Lakerveld. De Oudaan te Antwerpen ligt midden in de stad. Bij mijn weten is daar geen gracht geweest. Een oudaen moet dus aanvankelijk een bouwwerk geweest zijn dat niet beslist als waterkering aangelegd hoefde te zijn. Uit semantisch oogpunt is de ezel in het frans vrij productief geweest. Âne en samenstellingen met âne komen we in verschillende betekenissen tegen. Dos d'âne is een van die samenstellingen, een woord dat voor allerlei zaken met steil aflopende zijkanten gebruikt wordt. In de koudere streken van Europa zal de ezel vooral een dier van horen zeggen geweest zijn. Aan de andere kant wist iedereen dankzij de Bijbel wel van zijn bestaan af. Als zijn rug in de ogen van de Fransen zo kenmerkend was dat dit zijn lexicale weerslag in hun taal kreeg, kon deze woordvorming ongetwijfeld door andere talen overgenomen worden. Een van de terreinen waarop de ezelsrug een meer gespecialiseerde betekenis gekregen heeft, is de waterbouwkunde. Het oudfranse dosdane was aanvankelijk een aarden of stenen wal met schuine zijkanten. Later heeft het zich ontwikkeld tot een woord voor stenen beer met een schuine afdekking die ezelsrug genoemd wordt. Als zodanig is het ook als leenwoord in het middelnederlands terechtgekomen. De verbreiding ervan zal slechts beperkt geweest zijn. We vinden het hoofdzakelijk in het uiterste zuiden van ons taalgebied toegepast. Sinds het einde van de zestiende eeuw heeft het door de vestingbouwkundige literatuur meer bekendheid gekregen.
In het middelnederlands moet al vroeg door waarschijnlijk zuidduitse bouwvakkers een woord altan(e), aldan(e) ingevoerd zijn, dat zich tot oudaen, oudane ontwikkeld heeft. Dit was een woord waarmee oorspronkelijk een balkon, een terras of een platform aangeduid werd. Later is men het speciaal voor een stenen beer in of bij een vesting- | |
[pagina 79]
| |
gracht gaan gebruiken, dus voor een constructie die in het oudfrans dosdane genoemd werd. Het is onduidelijk hoe we ons de oudste oudanen en dodanen moeten voorstellen. Hopelijk zal het stadsarcheologisch onderzoek ons daar nog iets meer over kunnen vertellen.
Amsterdam Rob. Rentenaar P.J. Meertens-Instituut Afd. Naamkunde in Nederzettingsgeschiedenis. |
|