Naamkunde. Jaargang 13
(1981)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |||||||||||
Composita1. Wortels en afleidingen.Hoe is, in een zeer ver verleden, de menselijke taal ontstaan? De oudste Indo-Europese woorden, die men wortels pleegt te noemen, vertonen een zeer eenvoudige structuur. Zo bv. ed- ‘eten’, ontstaan uit de beweging van het op elkaar zetten van de tanden bij het bijten. Of ghabh- ‘nemen’ en zijn expressieve varianten kap- en kabh-, ontstaan uit de beweging van het happen bij het grijpen met de mond, met latere semantische evolutie tot hebben, geven, rijk. Omgekeerd duidt ghe-, ghē- ‘gapen, geeuwen’ de open mondstand aan. Of bhə-, fonetisch evoluerend tot bha- enerzijds, bhe-, bho- anderzijds, ontstaan uit het blazen met opgezwollen wangen, met semantische evolutie enerzijds tot spreken, anderzijds tot zwellen. Door opeenvolgende toevoeging van suffixen (allereerst -u-, -i-, -l-, -r-, -n-, -s-, -bh-, -dh-, -gh-), door vocaalalternantie (= ablaut) en consonantvariatie (bh dh gh afwisselend met zijn expressieve variant p t k, waar ook een mobiele s- aan kon voorafgaan, ofwel, zeldzamer, gedeaspireerd tot b d g), of door inlassing van een nasaalinfix n of m, kon men eerst worteluitbreidingen en vervolgens afleidingen bekomen. Door hieraan nogmaals een stamvormende vocaal of consonant toe te voegen bekwam men een woordstam; van een naamvalsuitgang voorzien werd dit een substantief. Deze ontzaglijke uitbreiding van de woordvoorraad ging gepaard met een semantische differentiëring in allerhande richtingen. Aldus ontwikkelde zich bv. bij bha-, bhe- (worteluitbreidingen bheu-, bhei-, bhel-, bher-, bhen-, bhes-, bhabh-, bhadh-, bhagh- en de corresponderende varianten met p-) enerzijds het betekenisveld praten, spreken, babbelen, stotteren, barbaar (= iemand die een onverstaanbare taal spreekt), bellen, bulken, blaten, blazen, brommen, (ver)bannen. Anderzijds vanuit ‘zwellen’: gedijen, groeien, kind (baby, bambino, pop, Latijn puer, puella), tot stand komen, zijn (ik ben, Engels be), wonen, hut. Eveneens vanuit ‘zwellen’: boon (Lat. faba), bal, balg, fallus, pad en puit, uitsteken (baard enz.), hoog, berg, Duits Felsen, burg, piek, pin, spil. Daar een bergtop veel licht ontvangt, ook helder, glanzend (Engels bright), wit, vaal; de variant bher- verschoof zelfs naar bruin, beer, bever. Daar een berghol als schuil- en verblijfplaats diende voor de prehistori- | |||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||
sche mens (bv. Balwe in Westfalen) ook (ver)bergen. Uit de betekenis ‘opgeblazen zijn’ ook belgen, boud. En zo voort. Uit een beperkt aantal wortels ontstond aldus door suffigering en variatie een groot aantal afleidingen met een uitgebreid net van betekenissen. Het gehele Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch van Pokorny zou men op die manier grondig kunnen omwerken. Haast alle prehistorische waternamen zijn afleidingen, bv. Bhalisā > Bilzen, Pelwapā > Velpe, Bhleisā > Blies, Bharisā > Beerze, Bharnā > Borre, Parnonā > Péronne, Bhraknā > Braine, Bhamastrā > Beemster, Bhaghinā > Bayen, Pekitis > Vecht, Pōkā > Poeke. Eveneens vele bergnamen, bv. Pal, Bal, Bar, Ban, Pennines. Desgelijks talrijke persoonsnamen, bv. Bavo = Latijn Fabius, Bago, Baldo, Berno, Berhto. Zo nog heel wat godennamen, bv. Bellona, Baco. Vele volksnamen, bv. Belgae, Bōii, Helvetii, Burgundiones. Heel wat nederzettingsnamen, bv. Bierges, Parnankon > Parike, Pergamon. | |||||||||||
2. Coördinerende composita.In een later stadium zijn, allereerst bij de twee leidende standen (adel en priesterstand), door samenvoeging van gelijkwaardige woordstammen, appositionele composita ontstaan als persoonsnamen. Bv.: Bhaltowenis ‘koen’ (< ‘opgeblazen’) + ‘geliefd’ > Baldwini > Boudewijn. Dhagho-bherktos ‘vurig’ + ‘schitterend’ > Dagobert. Segho-pritos ‘sterk’ + ‘geliefd’ > Sigufrith > Siegfried. Ambhio-rēgs ‘sterk’ + ‘machtig’ > Ambiorix. Ook vele godennamen zijn appositionele composita, bv. Prio-ghabhis ‘geliefd’ + ‘rijk’ > Friagabis. Alsmede volksnamen, bv. Catu-vellauni ‘hoeders’ + ‘gewensten’. Uiterst schaarse waternamen. Blijkbaar geen nederzettingsnamen. Een appellatief is bv. weerwolf ‘man’ + ‘wolf’; een adjectief doofstom. Ook in recente tijd worden appositionele composita gevormd, bv. Moedermaagd (aldus te spellen volgens de Woordenlijst van de Nederlandse Taal 325, maar de inleiding p. lxv van diezelfde Woordenlijst schrijft Moeder-Maagd voor), Godmens, secretaris-penningmeester, meisjestudent (met dubbele s te spellen volgens de Woordenlijst). | |||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||
Een andere categorie van coördinerende composita vormen de copulatieve composita. Ook deze bestaan uit twee gelijkwaardige woordstammen, doch het geheel duidt niet één wezen, doch een paar samenhorende wezens of begrippen aan. Bv. zestien. In het Hildebrandslied is sunufatarungo ‘van zoon en vader’ een afleiding van een copulatief compositum. Recente copulatieve composita zijn bv. Zichen-Zussen-Bolder, Erpe-Mere. De coördinerende composita zijn steeds stamcomposita, t.t.z. het eerste lid is een woordstam, zonder casusuitgang dus, rechtstreeks of door middel van de verbindingsvocaal IE o = Germaans a verbonden met het tweede lid. | |||||||||||
3. Subordinerende stamcomposita.In subordinerende composita (meestal determinatieve composita genoemd) zijn beide leden niet gelijkwaardig, doch het ene (meestal het eerste) lid treedt op als bepaling van het andere. Ook de oudste subordinerende composita zijn stamcomposita. Subordinerende stamcomposita zijn heel schaars bij de volksnamen (bv. zulke op -warjōs: Amsivarii ‘die aan de Amasis = Ems wonen’, enz.) en bij de persoonsnamen. Er zijn er reeds heel wat bij de Keltische nederzettingsnamen, 2de helft van het eerste millennium v.C., bv. zulke op dūnon ‘heuvelburg’, duron ‘versterking’, magos ‘markt’: Noviomagos ‘nieuwe markt’, nu Nijmegen, enz. Bij de Germaanse nederzettingsnamen zijn die, welke reeds in Gallo-Romeinse tijd geattesteerd zijn, supplementair voorzien van het suffix -ja-, bv. Asciburgium, nu Asberg. Dat deze laatste categorie niettemin oud is, blijkt uit gelijkaardige formaties in het Latijn, bv. aequinoctium ‘tijdstip waarop dag en nacht even lang zijn’. Een aantal echte subordinerende stamcomposita bij Germaanse nederzettingsnamen met een adjectief als eerste lid lijken op te klimmen tot de 4de-6de eeuw, bv. Niwja-alha ‘nieuw huis’, nu Nevele, Nivelles; Berhta-haim ‘schitterende woning’, nu Bertem; Salihaim ‘gunstige woning’, nu Zelem. Dergelijke namen verschijnen reeds in de proloog van de Lex Salica, 567-93. Met een appellatief als eerste lid zijn dergelijke namen tot heden toe productief gebleven, bv. Hulta-haim ‘woning bij het bos’, nu Houtem; Brōka-haim ‘woning bij het moeras’, nu Broechem, Broekom; Kirika-haim ‘woonplaats met een kerk’, nu Kerkem. Bij appellatieven en adjectieven komen subordinerende stamcomposita veelvuldig voor. Men kan o.m. volgende categorieën onderscheiden: | |||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||
Tot de subordinerende stamcomposita kan men eveneens rekenen de imperatieve composita. Hierin is het eerste lid een werkwoordstam en dus formeel gelijk aan een imperatief. Het tweede lid duidt het object van de handeling aan (bv. *turna-hrussa- ‘paardvilder’ in de Lex Salica, waaghals, dwingeland, verder toenamen als Sturtewagen, Schuddebuerse, Winnepenninc) of is een bijwoord (bv. slokop, klimop, toenamen als Blijfhier). | |||||||||||
4. Syntactische composita.Een tweede groep bij de subordinerende composita vormen de syntactische composita. Deze zijn gegroeid uit samenkoppelingen (syntactische verbindingen). Men kan onderscheiden: attributieve composita, waarin het eerste lid een verbogen adjectief is, en genitiefcomposita, waarin het eerste lid een substantief in de genitief is. | |||||||||||
4a. Attributieve composita.Een vroeg, nog geïsoleerd voorbeeld in het Grieks is Neapolis ‘nieuwe stad’, nu Napels. In Nederlandse plaatsnamen komen attributieve composita vanaf de vroege Middeleeuwen voor, bv.:
Appellatieven zijn bv., met bewaarde buigings-e: hogeschool, wittebrood; met gesyncopeerde buigings-e: vroedvrouw, hoogvlakte. In plaatsnamen is de syncope van -e nog zeldzaam in de 13de eeuw. | |||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||
Een vroeg voorbeeld is: 1285 de Holestrate, de Hoelstrate, te Heurne, Corpus 1038. In de 14de eeuw is de syncope volop aan de gang. Voorbeelden uit Gentse straatnamen zijn:
Een afzonderlijke categorie van de attributieve composita vormen de possessieve composita, waarin het wezen genoemd wordt naar een kenmerkend deel of een kenmerkende eigenschap, bv. platvoet, roodhuid, kaalkop, blauwbaard, langoor, roodborstje, kwikstaart; bij de toenamen: Langhals, Crombeen, enz. | |||||||||||
4b. Genitiefcomposita.Schaarse genitiefcomposita komen reeds in het Latijn voor, bv. aquaeductus ‘waterleiding’, lēgislātor ‘wetgever’. Zo bv. ook de namen van de dagen van de week: Lūnae diēs, Martis diēs, enz. (bewaard in het Frans: lundi, mardi, enz.), die vervolgens, dus vermoedelijk in de 2de-3de eeuw n.C., in vertaling overgenomen werden door het Westgermaans: Wōdanas dag > woensdag, Thunaras dag > donderdag, enz. Ook in de Gallo-Romeinse toponymie zijn er reeds genitiefcomposita, bv. ± 300 kopie Ponte Scaldis, nu Escautpont; fānum Martis ‘heiligdom van Mars’, nu Famars; templum Martis, nu Templemars; ± 365 kopie 13de Levefano, bij Wijk-bij-Duurstede, uit Leiwae fānum; Jovis mons, nu Jeumont. In de 4de-eeuwse Gotische bijbelvertaling is er nog maar één genitiefcompositum aan te wijzen: baurgswaddjus ‘stadsmuur’. Denkelijk tot de 4de-5de eeuw, met een archaïsche genitief enkelvoud femininum op -ōs > -as, klimmen op:
| |||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||
Eerst in de vroege Middeleeuwen komen genitiefcomposita volop in de mode, bv.:
| |||||||||||
5. Evolutie en spelling van de verbindings-n.Reeds in het Oudnederlands vallen, door voortschrijdende verdoffing van de stamvormende vocaal en van de genitief pluralisuitgang -a, stamcomposita en composita met een genitief meervoud in het eerste lid, samen. Deze -a > -e kan vervolgens om welluidendheidsredenen gesyncopeerd worden. Het eerste lid in stamcomposita was reeds indifferent ten aanzien van enkelvoud en meervoud. Door het samenvallen van de genitief pluralisuitgang met de stamvormende vocaal vergroot nog het aantal composita met een eerste lid dat er formeel als een enkelvoud uitziet doch in werkelijkheid de betekenis van een meervoud heeft. Reeds in de 13de eeuw vertonen de (feminiene) -ō-stammen een neiging om over te lopen naar de -ōn-stammen, waardoor het aantal genitiefcomposita met -en aanzienlijk toeneemt; bv. rose wordt rosen. Vanaf de 13de eeuw vertoont de pluralisvorm op -e van de -a-stammen een neiging om zich aan te sluiten bij de pluralissen op -en, zodat -en hoe langer hoe meer als een meervoudsteken aangevoeld wordt; bv. dage wordt dagen, paerde paerden, smede smeden; reeds 1254 lieden in plaats van liede te Middelburg, Corpus 59. Dit draagt er toe bij om -en in het eerste lid van composita te reïnterpreteren als een meervoud. Vanaf de 14de eeuw vertoont -īn in stofadjectieven een neiging om te verdoffen (scapin vleesch wordt schapen vleesch en tenslotte schape-vleesch); ook hierdoor neemt het aantal composita met -en in het eerste lid toe. Geleidelijk verzwakt het gevoel voor de naamvallen, zodat -en op de duur haast exclusief als een meervoudsteken aangevoeld wordt. Omgekeerd begint in Holland vanaf de 15de eeuw de -n na doffe -e uit de uitspraak te verdwijnen, ook in het eerste lid van composita. Dit laatste gebeurt achteraf zelfs in dialecten, zoals het Westvlaams, waar de -n na doffe -e aan het woordeinde nochtans bewaard blijft. Dit leidt ertoe | |||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||
dat -en en -e als verbindingsklank gelijkwaardig worden. Voortaan kan de -en in het schriftbeeld gaan woekeren zonder dat ze uitgesproken wordt of zelfs ooit ergens uitgesproken werd. De chaos wordt compleet. De Vries en Te Winkel trachten er orde in te scheppen maar zien er zelf niet klaar in. De Woordenlijstcommissie van 1954 stelt nieuwe regels op. Ik veroorloof mij ze op een pregnanter wijze te formuleren:
De regel betreffende het weglaten van -n wordt ook toegepast wanneer het tweede lid met een vocaal begint, bv. leeuweaandeel, zelfs wanneer deze -n in de uitspraak gehoord wordt, bv. galgeaas in plaats van galgenaas. De regeling van 1954 bevredigt niet om vooral 2 redenen:
| |||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||
Hoe willekeurig en moeilijk toepasselijk de regeling 1954 is, blijkt vooral uit Van Dale, waarin immers veel meer woorden opgenomen zijn dan in de Woordenlijst. Zo bv. koninginnencel en koninginnenlarve, hoewel het eerste lid fysiologisch uitsluitend een enkelvoud is en dus volgens de regeling van 1954 zonder -n zou dienen geschreven te worden. Hetzelfde wat hoerenjong (Woordenlijst), hoerendochter, hoerenkind, hoerenzoon (Van Dale) betreft: men kan toch maar uit één hoer geboren zijn. Dat zelfs een woordenboekmaker als Kruyskamp, die lid was van de Woordenlijstcommissie maar overigens in de inleiding tot Van Dale zelf zegt dat de regeling 1954 een dwaasheid is, last heeft met de toepassing van deze regeling, blijkt bv. uit robbenjager (VD) maar robbejager (W). In de Eindvoorstellen van de Bastaardwoordencommissie wordt geadvizeerd, steeds -e te spellen, met uitzondering van: ogenblik, ogenschijnlijk, ogenschouw. Ik stel voor om -en te schrijven:
Vanzelfsprekend blijft de -n bewaard wanneer deze tot de woordstam behoort (korenveld, Molenstraat, regenboog) of de buigingsuitgang van een adjectief is (grotendeels, Grotenberge). In alle overige gevallen, ook in twijfelgevallen, zou ik geen -n schrijven, bv. berehouder (cf. bereleider VD), bessewijn (cf. bessesap W), boekerek en boekeworm, boerevrouw, boerekinkel, boerebrood, brievebus (cf. brieveweger W), hereleven (cf. hereboer W), konijneteelt (cf. konijnekot W), | |||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||
koninginnekroon (cf. koninginnedag W), krantepapier (cf. kranteschrijver W), kreeftevisser (cf. kreeftegang W), leeuwetemmer (cf. leeuwejacht W), mannetaal, muizetarwe (cf. muizehaver VD), paardedief (cf. paardeknecht W), prinsesseboon, rattejager (cf. rattejacht VD), robbejager (cf. robbevangst W), vrouweborst (cf. vrouwekruid VD). | |||||||||||
6. Evolutie en spelling van de verbindings-s.Oorspronkelijk is (afgezien van schaarse voorbeelden van archaïsche genitief femininum op -s) in composita de -s de uitgang van het masculinum en neutrum genitief singularis bij de -a-stammen en de -i-stammen. Bv. koningskroon, koningszoon, smidshamer, bakkersoven, godshuis, varkenskop. Enkele voorbeelden uit vroegmiddelnederlandse teksten: 1236 Gent in gods dienste Corpus 26, 1254 Middelburg weesekins goed C 57, 1260 Gent godeshus C 74, 1263 Gent gotshus C 83. Tot in de vroege Middeleeuwen eindigde in het Nederlands ook de nominatief en accusatief pluralis van de -a-stammen op -as. Deze -s verdween vervolgens, maar hield stand in het Zuidwesten in enkele eenlettergrepige woorden: zwijns enz. In de loop van de 13de eeuw gaan in Vlaanderen en Holland de substantieven op -are, -ere opnieuw naar een meervoud op -s over, ditmaal echter in de vier naamvallen, dus met inbegrip van de genitief pluralis. Vroege voorbeelden die de overgang illustreren zijn: 1236 Gent alle de brodre ende alle de sustre, alle de porters end der porters kinder, van den dienres, C 21-24; 1254 Middelburg die portres, de huwen der portre, der portre goed, die rechtere, C 52-56; 1260 Gent de broeders ende de sustre, C 73; 1264 Brugge die timpellaers, C 85; 1277 Brugge ambochters, cueriers, mesters, porters, scerres, vaerwers, vinders, wlres, C 354-362; 1282 Brugge van den vulres ambochte, C 679. Sedert de 13de eeuw kan dus, allereerst in Vlaanderen en Holland, in composita met substantieven op -are, -ere, de -s ook een genitief pluralis-s zijn. Nog een voorbeeld uit Brugge: 1274 in die Voelre strate C 269, 1278 in die Vulres strate C 403. Jongere voorbeelden uit Gent: 1326 de Zacbroeders porte, 1337 in der Hudevetters houc, 1368 voer der Vleeschouwers steghe, 1375 up der Ledertauwers gracht. Dat in dergelijke straatnamen het eerste lid zo vaak een ambachtsnaam is, is een gevolg van de concentratie van bepaalde beroepen in één straat in de Middeleeuwse steden. Naar het voorbeeld van de substantieven op -er krijgen ook die op -el, -en een pluralis op -s (vogels enz.). | |||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||
In de loop van de 14de-15de eeuw krijgen ook de diminutieven op -ken, misschien eerst na de verdoffing uit -kin, een pluralis op -s. Hier ligt de verre oorsprong van huidige composita als meisjesschool. Het pluralis op -s is ook in de 20ste eeuw nog steeds in opmars. In Holland begint het overlopen van de feminiene substantieven naar het masculiene genus blijkbaar in de 15de eeuw. In de 16de-17de eeuw is dit proces in volle gang. Het gevolg is dat in Holland nu ook voormalige feminiene substantieven een genitief singularis op -s krijgen, die ook in composita binnendringt. Het verschijnsel werd uitvoerig nagegaan door Guido Geerts, Genus en geslacht in de Gouden Eeuw. Tongeren, 1966. Vroege voorbeelden zijn: ± 1550-80 des waerheydts liefde, 1602 des stadts grachten, 1627 des gesontheyts eerste goedt, 17de des bruits camer, des ziels gherusticheyt, des werelds wonderen, wijsheydts teecken, me vrous neers. Deze -s heeft zich in Holland, waar de Nederlandse standaardtaal opgebouwd werd, steeds meer verbreid. Zelfs in traditionele composita, bv. zulke met bruid (cf. Mnl. bruutcleet, bruutclocke, bruutman, bruutscat), werd nu een -s binnengesmokkeld: bruidsbed enz. In dezelfde tijd begint, in samenstellingen met een feminien woord als eerste lid, ook in het Duits een -s binnen te dringen, en ook hier gaat de beweging van het Noorden, het Nederduits, uitGa naar voetnoot(1). In de Nederlandse standaardtaal is sedertdien in composita hoe langer hoe meer een -s ingeschoven. Daar de genitief uit het taalbewustzijn verdwenen is, heeft deze -s een eufonische waarde gekregen. Het proces lijkt nog steeds aan de gang te zijn. Sommige woordreeksen komen nu zowel met als zonder -s voor, bv. redding(s)-, spelling(s)-. In andere heeft het ene woord wel een -s, het andere niet, bv. tijdsbeeld, tijdgeest. De Woordenlijstcommissie van 1954 schrijft -s voor wanneer die -s gehoord wordt, alsmede, voor volgende -s, wanneer in andere samenstellingen met hetzelfde woord als eerste lid, steeds of meestal een -s gehoord wordt (analogische -s): stadsschool, stationsstraat enz. De Bastaardwoordencommissie beveelt een -s alleen aan wanneer ze gehoord wordt (ook als dit blijkt uit het stemloos worden van volgende z of zj), alsmede wanneer het eerste lid een diminutief is: meisjesschool enz. Ik stel voor om een -s te schrijven:
| |||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||
Ik aarzel om voor volgende s een -s te schrijven die geen onderliggende doch integendeel een zich uitbreidende -s is, hetgeen het geval is bij een voormalig femininum. Mij stoort bv. een spelling bruidsschat; ik verkies bruidschat. Elk van beide opvattingen is verdedigbaar. Beide spellingen zouden moeten toegelaten worden. Het gaat tenslotte om een zeer beperkt aantal woorden. Ik stel voor om geen -s te schrijven wanneer er van een genitief of van een meervoud geen sprake kan zijn, bv. meisjestudent (dit is een appositioneel compositum); touwtjespringen, rechtspraak (het eerste lid is een accusatief); doodsteek, doodslag (het eerste lid is een adjectief). | |||||||||||
7. Toponymische composita met een toponiem als eerste lid.De geschiedenis van deze samenstellingen werd uitvoerig nagegaan in mijn Principes van de straatnaamwijziging te Gent (Naamkunde 11, 1979, 88-117), waarnaar hier verwezen wordt. Er zijn twee oude types:
In de 13de eeuw komen geadjectiveerde nederzettingsnamen met suffix -isk op. Huidig type Brusselsesteenweg, Biltseweg. De Woordenlijst van 1954 kent alleen de spelling dorpsstraat, stationsstraat. Dit is aanvaardbaar in appellativisch gebruik. Omdat in een toponymisch compositum een toponiem als eerste lid nooit in de genitief | |||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||
enkelvoud voorkomt, is echter, als straatnaam, een spelling Dorpstraat, Stationstraat gerechtvaardigd. Wanneer een straat genoemd is naar een naamdragend dorp, station, enz., is dit zelfs de enige mogelijkheid, omdat dan aan de toponymische aard van het eerste lid onmogelijk kan getwijfeld worden, dus Zuidstationstraat te Gent (genoemd naar het Zuidstation), Baarledorpstraat (genoemd naar Baarledorp) zoals Opdorpstraat, enz. | |||||||||||
8. Persoonsnamen in straatnamen.Sedert de prehistorie bevatten ontzaglijk veel toponiemen een persoonsnaam. Het betreft in algemene regel de stichter van een nederzetting, een belangrijke of opvallende bewoner van een straat, enz. Afgezien van enkele archaïsche genitieven meervoud, staat tot het einde van de 18de eeuw in composita deze persoonsnaam steeds in de genitief enkelvoud. Een paar vroege voorbeelden in straatnamen: 1295 an huse... dat ser Gheerwins was in ser Gheerwiins strate, te Brugge; 1282 in Verduven strate, te Moerkerke. Voorbeelden uit de 14de eeuw te Gent: 1368 in sbeeren steghe, 1323 te Betsarde, 1375 Betten sgraven brucghe, 1360 Dessels steghe, 1351 ser Fransoys Eeyermans steghe, 1357 in ser Maghlems strate. 1336 in ser Soykins steghe, 1372 Stopenberghs steghe. Ook in oude appellatieven staat de persoonsnaam in de genitief: adamsappel, jobstijding, enz. Dit gebruik verdwijnt tijdens de Franse bezetting. Van dan af worden door de gemeentelijke bureaucratie straten genoemd naar o.m. gedenkwaardige personen. Te Gent in 1799 bv. rue de Voltaire. Sedertdien blijft de persoonsnaam ongewijzigd: hij staat steeds in de nominatief. Een aparte categorie bij de persoonsnamen vormen de heiligennamen. Straten genoemd naar een heilige liepen doorgaans in de richting van een kerk, een kapel enz. gewijd aan die heilige. Zoals de overige persoonsnamen stond ook de heiligennaam steeds in de genitief. Vroege voorbeelden zijn: 1282 in Sinte Marien strate, te Brugge, Corpus 617; 1291 in Sente Katelinen strate, te Mechelen, C 1562; 1294 in Sente Michiels strate, te Gent, C 2110; 1294 bi Sente Goris strate, te Maastricht, C 2002; 1298 in Sinte Jacops strate, te Brugge, C 2514. Voorbeelden uit de 14de eeuw te Gent: 1359 Onser Vrouwen strate, 1333 in Sente Gillis strate, 1368 in Sente Jans strate, 1343 Sente Katelinen strate, 1354 Sente Claren poorte, 1348 Sente Lievins porte, 1313 up Sente Marien lant, 1329 up Sente Michiels bricge, 1353 Sente Verhilden plaetse. | |||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||
Voorbeelden in oude appellatieven: sint-janskruid, sint-jansvuur, sintmaartensvogel. In traditionele straatnamen staat de heiligennaam nog steeds in de genitief. In nieuwe, sedert de 19de eeuw gevormde straatnamen verschijnt echter de nominatiefvorm, en wel bijzonder vaak in Latijnse gedaante: Sint-Bavostraat, Sint-Jan-Baptiststraat, Sint-Jan-de-Doperstraat, Christus-Koningstraat, enz. Desgelijks in appellatieven: sintantoniusbrood, Hubertusbrood, enz. | |||||||||||
9. Artificiële straatnamen.Vóór de Franse tijd waren de straatnamen steeds functioneel: er was een verband tussen de naam en de ligging, de aard enz. van de straat. Appellativische composita zijn, behoudens enkele recente uitzonderingen, nog steeds zinvol. Sedert de Franse tijd worden de straten door de administratie echter meestal genoemd naar personen, begrippen enz. waarmee er geen verband is. Zo bv. reeds in 1799 te Gent de rue de la Liberté. In artificiële composita kan er dan ook geen sprake zijn van een genitiefverhouding: het eerste lid staat noodzakelijk in de nominatief. Alleen om eufonische redenen kan, bv. voor laan of weg, een verbindingsklank wenselijk zijn. Zo bv. is een kievitsei het ei van een kievit. Een Kievitstraat is echter toevallig genoemd naar de vogelsoort kievit. De Voldersstraat te Gent heet zo omdat in de late Middeleeuwen een groep volders daar hun bedrijf uitoefenden. Een recente Schoenmakerstraat is echter genoemd naar het beroep als zodaning, zonder dat er enig verband is. De Volhardingstraat te Antwerpen is genoemd naar de maatschappij de Volharding; er is niet het minste verband noch met deze vereniging noch met het begrip volharding. Zelfs mocht er enig verband zijn met die vereniging, dan nog ware een genitief-s niet wenselijk, want het is een eigennaam, net zoals een toponiem. Het appellatief nijverheidsstraat (met dubbele s volgens de Woordenlijst) duidt een straat aan waar nijverheid beoefend wordt. De naam Nijverheidstraat is echter lukraak gekozen zonder dat er ooit nijverheid hoeft geweest te zijn.
Gent. Maurits Gysseling |