zorgen. De belangstelling hiervoor was zo groot en de vragen waren zo veelvuldig, dat ik me genoodzaakt zag daar na een paar jaar van af te zien. Maar het bewijst hoeveel belangstelling Michiel voor familiekunde en naamkunde had losgeslagen. Die belangstelling blijkt ook uit de jaarlijkse Nationale Kongressen van de Vlaamse Vereniging voor Familiekunde, waarvan het elfde Kongres op 8 en 9 mei 1976 in Brussel werd gehouden. Zie hierover Naamkunde 8 (1976), 128-131; de tekst van de drie naamkundige lezingen, die naar aanleiding van dit Kongres door K. Roelandts, J. Verbesselt en J. Molemans, gehouden werden, vindt men in Vlaamse Stam 12 (1976), nr. 7-8.
Maar laten we vooral de talrijke voor de naamkunde belangrijke werken niet vergeten die door zijn uitgeverij, Familia et Patria, uitgegeven werden. We noemen hier alleen nog maar enkele werken die in dit tijdschrift besproken werden: W. Beele, Studie van de Ieperse persoonsnamen... 1250-1400 (zie jg. VII, 240-257); R.J. Boerhave..., Geschiedenis en genealogie van het geslacht Bouderhave-Boeraeve-Boerhave (VIII, 135-136); C. Cappelle, Indices op de hoofdcijnsboeken van het Land van Waas (VII, 152-154); A. Jamees, Brugse poorters, opgetekend uit de stadsrekeningen (VII, 159-163); A. Schouteet, Indices op de buitenpoorterboeken van Brugge 1548-1788 (V, 202-203); Th. Vergriete, Tables générales des registres aux actes de partage de la ville et châtellenie de Bergues (VII, 154-156). Van Th. Vergriete vermelden we nog Indices op de poorterboeken van St.-Winoksbergen 1389-1789 (1968). Ook hier trad Michiel als bewust Vlaming op, die door de familiekunde en door het oprichten van V.V.F.-kernen in Frans-Vlaanderen de Vlamingen in Noord-Frankrijk wat Vlaams bewustzijn trachtte bij te brengen.
Stormram en trekpaard Mispelon laat een drievoudige leemte na, als tijdschriftredakteur, als direkteur van het Handzaamse Centrum en als uitgever. Het zal niet makkelijk zijn om drie mannen te vinden die het ontzaglijke werk zullen willen en kunnen voortzetten dat Mispelon met Westvlaamse ‘keikoppigheid’ alleen heeft gepresteerd. Mocht zijn levenswerk evenwel op deze drie terreinen kunnen worden voortgezet, dan zou dit de mooiste dank zijn voor zijn enorm en onbaatzuchtig werk.
Brugge.
F. Debrabandere