Naamkunde. Jaargang 12
(1980)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 116]
| |
Metsu(e) en zijn makkeMetsu, gewoonlijk Metsuwe uitgesproken en soms ook Metsue geschreven, is tegenwoordig een relatief zeldzame Westvlaamse familienaam. De grootste concentratie ervan treft men aan in het Ieperse, het Poperingse en het Veurnse. Meer oostelijk, in de omgeving van Roeselare en Oostende, komt de naam alleen nog sporadisch voor, terwijl hij haast volledig ontbreekt in het Kortrijkse en het Brugse. Wel is er in het noorden van de provincie hier en daar een Missuwe, hetgeen vermoedelijk een jongere variant is van die naamGa naar voetnoot(1). Een drietal eeuwen geleden lijkt de naam in westelijk West-Vlaanderen verhoudingsgewijze frequenter geweest te zijn dan nu. Dat is althans de indruk die men opdoet bij het grasduinen in bronnen uit die tijd. In 1697 vond ik b.v. Metsu in Proven, Beveren-IJzer, Leisele, Gijvrinkhove en Alveringem, Metsue en Metsui in Pollinkhove, Messue in Stavele, Messu in Oostduinkerke, Wulpen en BooitshoekeGa naar voetnoot(2). Nog oudere vindplaatsen zijn: Metsu in Poperinge a. 1628Ga naar voetnoot(3), in Boezinge a. 1540 en in Wijtschate a. 1535Ga naar voetnoot(4). Van groot belang, en blijkbaar een grote stap in de richting van de middeleeuwse naamsvorm, zijn de spellingen Massuwe, eveneens in Gijvrinkhove a. 1697Ga naar voetnoot(2), en Massue in Moere a. 1563Ga naar voetnoot(5). Dat zijn de schakels die aansluiting geven met de toenaam die ca. 1400 al opgetekend werd in Ieper als MachuweGa naar voetnoot(6) en MaetsuGa naar voetnoot(7), in St.-Winoks- | |
[pagina 117]
| |
bergen als MachuGa naar voetnoot(8), en ca. 1300 in Busnes (Aire, Artois) als MachueGa naar voetnoot(9). Ofschoon het mij niet mogelijk is enig genealogisch verband tussen al die naamsvormen aan te tonen, lijkt het mij toch onomstotelijk vast te staan dat het uiteindelijk allemaal dezelfde naam betreftGa naar voetnoot(10). Andere voorbeelden van de evolutie van a tot e vóór ts zijn o.m. de toenaam de ma(e)ts nu Demets en mnl. taets(e) nu wvla. tatse, tetseGa naar voetnoot(11). En dat het op Romaanse oorsprong wijzende ts-consonantisme (soms ook ch gespeld) vaak tot ss geassimileerd werd, is nog veel gemakkelijker aan te tonen; vgl. o.m. de huidige familienamen Bouchaert/Bootsaert naast Bossaert en Couchez/Coutsier naast Coussé/Coussey. Er blijft mij dan alleen nog de verklaring van die middeleeuwse naamsvorm. Moeilijk is dat niet, vermits het appellatief matsu(w)e, mae(t)chuwe in het Middelnederlandsch Woordenboek opgetekend isGa naar voetnoot(12). Het betekent ‘knots, kolf, knuppel’ en is ontleend aan ofra. mac(h)ue, massue (ook 1 × messue): ‘massue, bâton noueux plus gros par un bout que par l'autre’Ga naar voetnoot(13), ook ‘houlette’ en ‘marotte de fou’Ga naar voetnoot(14)Ga naar voetnoot(15). Het gaat uiteindelijk terug op volkslat. *matteuca, | |
[pagina 118]
| |
afleiding van *matteaGa naar voetnoot(16). Dat is op zijn beurt het prototype van ofra. mac(h)e, masse: ‘masse d'armes’Ga naar voetnoot(17), ‘ancienne arme faite de fer et qui avait à peu près la forme d'une massue’Ga naar voetnoot(18) en ook ‘houlette’Ga naar voetnoot(17) en ‘espèce de bâton à tête d'or ou d'argent pour certaines cérémonies’Ga naar voetnoot(18)Ga naar voetnoot(19). Het is blijkbaar nauwelijks te scheiden van het hierboven al vermelde appellatief. Dat geldt ook voor mnl. ma(e)tse, matche: ‘knots, strijdhamer’Ga naar voetnoot(20), waaruit vermoedelijk de toenaam Metse a. 1533 in Brielen geattesteerdGa naar voetnoot(21). Kiliaan vermeldt de woorden massue en masse: ‘claua’ trouwens in één adem en bestempelt ze als verouderd en VlaamsGa naar voetnoot(22).
En wat komt dat makke in de titel nu doen? Makke is een nog vrij bekend Westvlaams woord dat betekent ‘herdersschop, -staf of -stok’Ga naar voetnoot(23) of, zoals De Bo het omschrijft: ‘schaperschup, eene schup met kleen blad en lange steel’ (fra. houlette); hij stipt bovendien aan dat de makke door de landbouwers ‘als het kenteeken en zinnebeeld van den boerenstiel’ meegedragen wordt ‘als zij rond hunne akkers gaan, ja zelfs als zij in de week naar de mis gaan’Ga naar voetnoot(24). Meer nog, Streuvels' Boer Vermeulen bewaarde zijn onafscheidelijke makke zelfs in zijn slaapkamerGa naar voetnoot(25). Bij uitbreiding kan die makke dan ook het symbool zijn van het geestelijk herdersambtGa naar voetnoot(26). | |
[pagina 119]
| |
Etymologisch kan dat woord makke m.i. niets anders zijn dan een ontlening aan opic. ma(c)que, make, een herhaaldelijk door Godefroy opgetekende variant van ofra. mac(h)e, masse, dat o.a. ook dezelfde betekenis kan hebben, nl. die van ‘houlette’Ga naar voetnoot(17). Dat kan geen louter toeval zijn. Schematisch voorgesteld ziet het onderlinge verband tussen de hierboven besproken woorden en namen er als volgt uit:Wie zal het mij euvel duiden dat ik hier als titel voor deze bijdrage ‘Metsu(e) en zijn makke’ gekozen heb? Het is duidelijk een zinspeling op de zegswijze 't is lijk akke met zijn makke, die in de Westhoek nog springlevend is. Dat wordt gezegd van bij elkaar passende echtgenoten of twee vriend(inn)en die al te uitsluitend in elkaars gezelschap te zien zijn, een enkele keer ook van twee bij elkaar horende voorwerpenGa naar voetnoot(27). | |
[pagina 120]
| |
Ik laat hierbij echter in het midden of er oorspronkelijk ook enig verband is tussen het hierboven besproken Romaans leenwoord makke en het woord makke in de zegswijze. Wel zijn er vage aanwijzingen daarvoor, o.m. het feit dat pic. macque in de betekenis van ‘masse d'armes’ door Godefroy tot 3 maal toe geciteerd wordt in gezelschap van het ermee rijmende, bijna homonieme en synonieme hacque ‘arme de combat, hache’Ga naar voetnoot(28). En afdoend bewijs is dat evenwel nog niet. Bevreemdend blijft immers de overgang van de opsomming van twee voorwerpen in onderling nevengeschikt verband naar die van twee personen in onderling possessief verband; ik zou nl. eerder een zegswijze zonder dat steevast aanwezige bezittelijk voornaamwoord verwachten, iets als *'t is lijk akke en makke. Het lijkt me daarom minstens even opportuun het eerste element van de zegswijze te beschouwen als een relict van een oude persoonsnaam, meer bepaald een Oudpicardische variant van JohannesGa naar voetnoot(29). Ook Leys vindt dat niet onredelijk en suggereert bovendien dat het tweede element in de zegswijze de protovorm kan zijn van het niet vóór de 16de eeuw geattesteerde makkerGa naar voetnoot(30). De zegswijze in haar geheel vergelijkt hij dan o.m. met de meer noordelijke Jan Rap en/met zijn maatGa naar voetnoot(27). De grote moeilijkheid die bij de vorige verklaring opdook, vervalt dan. Hoe dan ook, ik acht het niet uitgesloten dat er, zelfs in het laatste geval, toch nog enige invloed van het Romaanse leenwoord kan zijn uitgegaan, nl. na reïnterpretatie van het niet meer begrepen makke ‘makker’ als makke ‘(onafscheidelijke) herderschop’. M.a.w. indien dat leenwoord aanvankelijk niet bijgedragen heeft tot het ontstaan van de oude Westvlaamse zegswijze kan het misschien toch enigszins verantwoordelijk zijn voor het taaie bestaan ervan.
Ieper. W. Beele |
|