Naamkunde. Jaargang 12
(1980)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
Driel en SellikDe naam van het plaatsje Driel in de Bommelerwaard, nu officiëel Maasdriel, komt het eerst voor in een schenkingsnotitie voor het klooster Lorsch uit de eerste helft van de 9e eeuw: ...mansum unam in DrielaGa naar voetnoot(1)). Later is Lorsch hier nog gegoed blijkens een inkomstenlijst uit ca. 1200: ...In Triele soluuntur IIIes solidi, exceptis duobus denariis...Ga naar voetnoot(2)). Het is aannemelijk, dat de bescheiden inkomsten van Lorsch uit de gehele Bommelerwaard en omgeving in deze vermelding samengevoegd zijnGa naar voetnoot(3). Over de ligging van deze goederen in Driel weten we niets en dus ook niet of met dit oudst vermelde Driel het huidige kerkdorp dan wel Velddriel bedoeld is. Anders ligt dit met de vermeldingen van Driel als gerechtelijk centrum. In 996 schenkt een zekere Frethebold al zijn bezit in Teisterbant aan de kerk van UtrechtGa naar voetnoot(4); van de opgesomde goederen ligt er geen in Driel. De schenking wordt eerst gedaan in Utrecht en vervolgens bevestigd ‘binnen het genoemde graafschap (Teisterbant), volgens volksrecht en volksgebruik, in villa Thrile nuncupatus’. Hieruit al blijkt dat Driel één van de centrale gerechtsplaatsen binnen het graafschap Teisterbant was. Dit blijkt nog eens uit een mededeling over de jaren 1012-1023 betreffende de oplossing van een geschil tussen de proost van Oudmunster en een zekere ImmoGa naar voetnoot(5); dit gebeurde in Thrile coram presentia supradicti presulis atque ducis Godefridi ejusque fratris scilicet marchionis Gozelonis omniumque nobilium et ingenuorum in circuitu commanentium, ‘in Driel ten overstaan van genoemde bisschop (Adelbold van Utrecht) en van hertog Godfried en zijn broer markgraaf Gozelo en van alle edelen en vrijen uit de omtrek’. Dit belangrijke gerecht van Driel nu was ca. 1000 in handen van bisschop Ansfried, voormalig graaf in Teisterbant; deze schonk het | |
[pagina 32]
| |
in het begin van de 11e eeuw aan het door hem gestichte klooster Hohorst, dat later naar Utrecht verplaatst werd en daar de abdij van St. Paulus werd. De ons op het jaar 1006 overgeleverde schenkingsoorkonde van Ansfried is vals en zo ook een latere bevestiging uit 1050Ga naar voetnoot(6). Echt is echter een bevestigingsdiploma van keizer Koenraad II uit 1028Ga naar voetnoot(7), waarin onder meer genoemd wordt atrium Trihele cum omni eius familia et cum omni districtu qui ad illud pertinet, ‘de hof Driel met al de daarbij horende mensen en met het gerecht dat daarbij hoort’. Dit daarbij horende gerecht kennen wij later als het hoog en laag gerecht van Driel, dat de hertog van Gelre in pacht heeft van de heren van St. PaulusGa naar voetnoot(8). De hof van St. Paulus, waartoe dit gerecht behoorde, lag blijkens een oorkonde uit 1265Ga naar voetnoot(9) in Veltdrile. We mogen dus concluderen, dat het oude wereldlijke centrum van Driel in Velddriel lag. Het kerkelijke centrum lag echter aan de Maas in het huidige hoofddorp Kerkdriel. De kerk en de tienden behoorden dan ook niet aan St. Paulus maar aan Oudmunster. Voor het eerst blijkt dit uit een oorkonde uit 1178Ga naar voetnoot(10), waarin sprake is van de aan Oudmunster behorende tienden van Thrile. Ongetwijfeld had Oudmunster deze kerk al veel eerder in bezit, zeker wel vóór de schenking van de hof in Velddriel aan St. Paulus door bisschop AnsfriedGa naar voetnoot(11). Als men, zoals in het geval van (Veld)driel en (Kerk)driel twee afzonderlijke woonkernen met dezelfde naam aantreft, waarvan de ene het wereldlijke en het andere het kerkelijke centrum was, dan zijn er drie mogelijkheden. Of wel de betreffende naam was die van het gehele gebied waarin die twee kernen (eventueel met nog andere) lagen, of wel de naam van het kerkelijk centrum, de parochienaam, heeft een oudere naam van het wereldlijk centrum verdrongen, of wel de naam van het wereldlijk centrum, van het gerecht, is ook tot parochienaam gewordenGa naar voetnoot(12). Meestal is het moeilijk te ontdekken hoe het gegaan is; de | |
[pagina 33]
| |
bronnen moeten toevallig een vroegmiddeleeuwse woonkernnaam prijsgeven, die zich met een nog bestaande plaatselijke benaming in verbinding laat brengen. En dan moet dat nog overtuigend zijn ook! De volgende poging is dat niet, maar lijkt me toch vermeldenswaard. In latere bronnen heet een deel van het dorp Kerkdriel en wel het deel noordwaarts van de kerk met o.a. de oude VoorstraatGa naar voetnoot(13) Martwijk, Mertwijk: 1403 50 roden lants geheiten to Mertwijck, 1416 hofstat tot Martwijck, 1493 in der boerschappen geheiten Martwijck, in der buyrschap geheiten Martwick, 1522 in der buyrschap van MartwijckGa naar voetnoot(14). Deze naam doet denken aan Martras, waar in de eerste helft van de 9e eeuw grond aan Lorsch werd geschonkenGa naar voetnoot(15). Martras staat daar tussen Empel, Hoenzaat en Orten; verder worden genoemd Herpen, Rosmalen, Hemert, Hedel en Driel. De taalkundig onberispelijke gelijkstelling met Marters, oude naam van Prinsenhage bij BredaGa naar voetnoot(16), is historisch-geografisch erg onwaarschijnlijk. Zou Martras de oude naam van Kerkdriel zijn, dan is het beeld veel overtuigender. Toegegeven zij, dat het niet mogelijk is een fatsoenlijke weg te vinden van Martras naar Martwijk, maar de overlevering van Lorsch is lang niet onberispelijk, zoals bv. blijkt uit het onmogelijke Angrisa als oude vorm voor EngelenGa naar voetnoot(17). Binnen het huidige Maasdriel treffen we dan nog een derde woonkern aan, nu Hoenzadriel geheten, maar die oorspronkelijk Hoenzaat heette: 1e helft 9e eeuw Hunsate, 815 Hunsete, 1415, 1509, 1626 HoensaetGa naar voetnoot(18). Al vroeg moet de -n- voor de -s- verdwenen zijn, want in 1405 treffen we aan die Hoesdensche weyde voor de HoenzaadseweideGa naar voetnoot(19). Verwarring met de naam van het nabije Heusden leidde ertoe dat op oude kaarten vaak Heusden e.d. voorkomt en de naam nu ter plaatse Heuzendriel luidt. Deze uitval van -n- voor -s-, die | |
[pagina 34]
| |
chronologisch geheel los staat van de bekende kustgermaanse uitval van -n- voor stemloze spirant, vinden we ook in Woezik, 1196 Wonseke, 1263 Wuseke en in Groesbeek, 1040 Gronspech en dat pas in de 2e helft van de 13e eeuw n-loze vormen vertoont naast zulke mét -n-. Het is duidelijk dat de koppeling van Hoenzaat met de naam Driel secundair is en toegeschreven moet worden aan het feit dat Hoenzaat deel uitmaakte van de parochie en het gerecht Driel. De naam Driel komt verder nog voor in de Betuwe. Het is een dorpje in de gemeente Heteren en wordt voor het eerst genoemd in 1261 decimam apud Dryele in Betua en 1262 decimam que est in insula de Driele super RenumGa naar voetnoot(20). AnspachGa naar voetnoot(21) noemt verder nog een Driel bij Oosterbeek, maar dat is een fout; het gaat om Driel in de Betuwe, dat recht tegenover Oosterbeek aan de andere kant van de Rijn lag. Tenslotte was er nog een huis Aldendriel bij Mil in Noordbrabant in het Land van Kuik; de naam wordt pas ca. 1500 voor het eerst genoemd, meer is er niet over te zeggenGa naar voetnoot(22). Voor de etymologie van Driel wordt algemeenGa naar voetnoot(23) aangeknoopt bij thri, oudndl. nevenvorm van thria ‘drie’. J. de Vries denkt aan een samenstelling met -lo en ook ikzelf zette indertijd Driel als een -lo- naam op de kaartGa naar voetnoot(24). Het zou te ver voeren, hier het gehele probleem van de -lo-namen te behandelen; ik veroorloof me slechts de volgende algemene opmerkingen. Reductie van lô (uit *lauhas ontstaan) tot -laGa naar voetnoot(25) en -le vindt plaats als het woord het onbeklemtoonde tweede lid van een samenstelling is. Dat voor het tempo van die reductie ook nog het woordritme van belang is, laat ik dan nog ter zijde. Hoe | |
[pagina 35]
| |
vroeger zo een samengestelde naam ontstaan is, des te eerder zal die reductie in de bronnen blijken. Een in de 5e eeuw gevormde -lo-naam kan in de 9e eeuw met -la en in de 10e met -le verschijnen, een in de 8e eeuw gevormde -lo-naam kan dat niet. Vergelijk bv. de echte -lo- namen Arkel, 10e eeuw Arkloa, 999 Arclo en Ginkel, 2e helft 8e eeuw (kop. 9e, kop. midden 12e) nog tweetoppig Gengiloe. Dit betekent, dat, als we Driel (9e eeuw Driela, 996 Driele) als een -lo-naam willen interpreteren, we moeten aannemen dat deze naam al heel vroeg gevormd zou moeten zijn geweest, tenminste in de 6e eeuw. Hoewel dit mij onwaarschijnlijk voorkomt, kan ik het niet uitsluiten. In ieder geval komen -lo-toponiemen in het rivierengebied voor ter aanduiding van de opgaande begroeiing van de oeverwallen; geografisch is er dus geen bezwaar. Men zou kunnen tegenwerpen, dat dan de betekenis ‘Drie-bos’ toch vrij zinloos is, maar het woord drie komt wel meer in oude plaatsnamen voor zonder dat de zin ervan ons duidelijk is bv. in Driebergen en vooral ook het raadselachtige Drie op de Veluwe. Er is echter nog een andere, een aantrekkelijker verklaring mogelijk, aantrekkelijker hierom, omdat de naam Driel tenminste twee en mogelijk drie maal voorkomt. Er heeft in het westgermaans een -l-afleiding van het telwoord twee bestaan in de betekenis ‘gaffel, gaffelvormig, twijg’, dat in de vorm twil, twel, twele, zwil, zweil in vele hoogduitse en nederduitse dialecten is terug te vinden en dat - geïsoleerd - nog voorkwam in het middelnederlandse twilrijs. Dat het ook toponymisch gebruikt werd blijkt uit de Drentse plaatsnaam Twelo, 1426, 1445 to den twele, 1543 bij den Tweel, nu ter plaatse uitgesproken als 'n tweel. Zowel deze oude vormen als het gebruik van het lidwoord als ook de ligging op natte grond tonen aan dat dit geen -lo-naam is; Twelo is een op reïnterpretatie berustende papieren vorm. Twelo ligt op het punt waar de Leisloot in de Wolda viel en deze watergangen dus een soort gaffel vormden. Als veld- en boerderijnaam ken ik Tweel ook in Gieten, Hellendoorn en Barneveld. Waar het nu om gaat is dat deze overigens moeilijk te verklaren -l-afleiding in theorie ook mogelijk is bij het telwoord drie, waarbij dan een betekenis verondersteld mag worden, die toponymisch ‘driesprong’ zou zijn. De oeverwal langs de Maas heeft blijkens de bodemkaart even ten noorden van Velddriel een aftakking naar het westen, zodat men met wat goede wil van een driesprong zou kunnen spreken. Maar ik wil voorzichtig zijn; in dergelijke gevallen vindt men meestal | |
[pagina 36]
| |
wel iets wat op de veronderstelde situatie wijst. Zo kan ik ook bij Driel in de Betuwe wel een oude driesprong aanwijzen, maar ditmaal van waterwegen. Ik zal dan ook niet insisteren en geef dit slechts als een hypothese. Dit laatste voerde ons terug naar Velddriel, de wereldlijke kern, die in ieder geval in 996 Driel heette en waar de hof van de gerechtsheer, later Sint Paulus, was gevestigd. De ligging van deze hof is niet meer te achterhalen; er zijn enkele suggestieve veld- en boerderijnamen, maar geen biedt uitsluitselGa naar voetnoot(26). Nu ligt er ten zuidwesten aansluitend aan Velddriel, op de stroomrug en evenals Velddriel vindplaats van vroegmiddeleeuws aardewerkGa naar voetnoot(27), een groot blok akkerland genaamd de Sellik (zie kaart I). Oude vermeldingen ervan zijn: 1521 27 mergen1 De Sellik; 2 De Geerden; 3 Velddriel; 4 De Ham; 5 Hoenzaadse Weide; 6 Hoenzadriel; 7 Kerkdriel
| |
[pagina 37]
| |
... inden Sellick, 1533 in den... Sellick, 1702 de Sellick, 71 morgen en 5 hontGa naar voetnoot(28). De aanhalingen zijn uit het archief van de St. Paulusabdij, die bij een taxatie van zijn goederen in Driel in 1702 in de Sellik en de Geerden (het aansluitende blok) 71 morgen en 5 hont land bezat ‘so
1 Zelken; 2 Bouwzelk; 3 Huis Zelk; 4 Huis te Horsen; 5 Keizershof; 6 Padeigen 7 Eigen; 8 Eigen; 9 Eng; 10 De Eng; 11 Herenkamp; 12 Zalen; 13 Herenland
| |
[pagina 38]
| |
bosch bouw en weylandt’. Bij nameting blijkt dat toen alle grond in de Sellik eigendom van Sint Paulus moet zijn geweest. Elders in Driel bezat de abdij slechts kleine stukjes grond; alleen op de Ham, ten oosten grenzend aan de Sellik bezat het nog een goed van 12 morgen ‘genoemt munnincks goet’; dit heet in 1533 Monnicks hoiff. Deze eigendomsverhoudingen maken het aannemelijk dat de Sellik en de Geerden het bij de oude curtis behorende land zijn geweest. De naam Sellik, Zelk, Zellik komt ook elders in het rivierengebied voor; meestal suggereert de ligging verband met een oude hof. Allereerst noem ik het blok akkerland in Horsen: de Huiszelk, de Bouwzelk en de Zelken (zie kaart II). Het blok ligt vlak bij het huis te Horsen, terwijl iets verder de Keizershof ligt. Ten zuiden grenst het Zelkcomplex aan het Herenland en de Herenkamp, waarnaast weer het complex het Eigen ligt (het Padeigen is dat deel van het Eigen, waardoor het voetpad loopt). Ten zuiden van het Herenland ligt de Eng, een bewijs dat we hier met zeer oud bouwland te maken hebben. Vervolgens ligt in Dodewaard midden in het dorp een groot stuk bouwland De Zelk naast de Hogen Hof. Onbekend is mij de ligging van Zellic 1277, die Sellick, 1609 te Tiel en van die Selick, 1494 te Menzelen bij XantenGa naar voetnoot(29). In ieder geval hebben we bij beide met bouwland te doen. Iets meer weten we over de Selyck te Ginderich bij Xanten. In een beschrijving van de goederen, die behoren tot de hof Ilt uit de 15e eeuw staat: item voir den hoff to Ijlt II maldersaet aen enen stuck ende is geheiten die SelyckGa naar voetnoot(30). De Selck is verreweg het grootste stuk bouwland van de hof. Of de Zalk, een reepje bouwland in Ochten dichtbij de Keizerhof, hetzelfde woord is, is niet zeker. In het rivierengebied - vooral in het oostelijk deel - komt een toponiem de Zalen voor (misschien een landmaat), dat ook wel als Zaling(en) verschijnt. De huidige Zalingen in Deest nu vond ik in de 14e eeuw als Zalick vermeldGa naar voetnoot(31). Hier is nog veel duister en voorlopig laat ik de vorm met -a- buiten spel. | |
[pagina 39]
| |
Hetzelfde moet gelden voor de Zilk bij Hillegom, 1399 ander Sillic, 1455 die Zilke, 40 morgen veen, 1537 de ZillickGa naar voetnoot(32). Alle bovengenoemde Zelken zijn bouwlandnamen. Daarom alleen al houde men verre het vroegere Zeeuwse zelke, dat als toponiem voorkomt o.a. te Vlissingen en ZierikzeeGa naar voetnoot(33). Dit woord duidt op de ashoop, die gevormd werd door de zoutbranderij, de zelnering. Het is een interessante, want waarschijnlijk niet zo oude -k-afleiding van het aan het Latijn of Oudfrans ontleende sel ‘zout’: vgl. anno 1564: dat niemant geen asschen ofte zelcke van niemants keete beroeven en zalGa naar voetnoot(34). In België komen twee nederzettingsnamen voor die gelijkluidend zijn aan ons Zellik: Zellik in Brabant, arr. Brussel, 974, 976 Sethleca, 1019-1030 Sedleca, 1040 Sedleka, 1108, 1148 Selleca, 1133 SellekeGa naar voetnoot(35), en Zelk bij Halen in Limburg, 1243 de Selleke, 1253 Selke, 1322 de Zelke enz.Ga naar voetnoot(36). Van deze is Zellik kennelijk een oude nederzettingsnaam, doch zou Zelk eventueel een bouwlandnaam kunnen zijn, die secundair tot nederzettingsnaam geworden is. Anno 1359 beschikken de hertog en hertogin van Brabant over hun goed Ten Oudenhove gelegen te ZelkGa naar voetnoot(37); een oude hof is dus aanwijsbaar. Zellik als nederzettingsnaam wordt op twee manieren verklaard. M. Gysseling (T.W.) leidt het af van galloromeins *Setiliacum bij de persoonsnaam Setilius; dit past goed in de verbreiding van de -acum- namen in België en vindt steun in de parallel Sédeilhac (H. Garonne). J. MansionGa naar voetnoot(38) ziet er een diminutief in van *sethal, os. sethal, ohd. sedhal, mnl. sedel, dat onder meer ‘woonplaats’ kan betekenen. Ik laat in het midden welke van deze twee verklaringen de juiste is; het is immers duidelijk, dat onze bouwlandnamen niet uit deze typische nederzettingsnaam verklaard kunnen worden. | |
[pagina 40]
| |
Boven wees ik erop, dat de Zellik-namen in het rivierengebied door hun ligging en in twee gevallen (Driel en Ginderich) door de eigendom suggereren, dat ze het bij de curtis behorende land zijn, het hofland of, volgens de Urbare van Werden, het selilant: bv. XIIe eeuw... et quod selilant dicitur teutonice, dominicatus mansus dicitur latine. Nu is een van de vroegmiddellatijnse woorden voor dit hofland terra salica of salica (F). Mijn hypothese is nu, dat de naam Sellik verklaard moet worden uit dit salica. Dit moet dan, daar het de umlaut heeft meegemaakt, zeer vroeg aan het middeleeuws latijn ontleend zijn geweest en ook weer vroeg buiten gebruik zijn geraakt, aangezien het alleen in de bovengenoemde toponiemen terug te vinden is. Ten oosten grenst dit sellikgebied aan dat deel van het Rijnland, het gebied van Rees en Mörs, waar Dittmaier de veldnaam Sellig en Selling noteerde in de betekenis ‘Salland, das zu einem Herrenhof gehörige Land’Ga naar voetnoot(39). Dittmaier oppert even de mogelijkheid, dat dit afkomstig zou zijn van terra salica, maar kiest dan toch voor een vorming uit mhd. sal en het suffix -ing. De Nederlandse attestaties pleiten echter voor de eerste door Dittmaier genoemde mogelijkheid.
Amsterdam. D.P. Blok | |
Post Scriptum:In de zojuist verschenen eerste aflevering van het ‘Oorkondenboek van Gelre en Zutphen tot 1326’ uitgegeven door E.J. Harenberg, met medewerking van F. Ketner en M. Dillo ('s-Gravenhage, 1980), zie ik dat de Zellic bij Tiel al in 1277, april 16, genoemd wordt. |
|