| |
| |
| |
Kroniek
Nederland
Naamkundig symposion
De Commissie voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam organiseerde op 19 februari 1977 in het Trippenhuis te Amsterdam een symposion waaraan een 70-tal naamkundigen en belangstellende beoefenaars van aanverwante disciplines actief hebben deelgenomen.
De Heer A.D. Kakebeeke uit Eersel, de animator van het naamkundig onderzoek in Noord-Brabant, hield een lezing over ‘Vormen van Kempische nederzettingen en het vraagstuk van de ouderdomsbepaling’, die door talrijke diapositieven geïllustreerd werd. Spreker wees o.m. op de noodzakelijkheid van uitwisseling van ervaringen op het gebied van de nederzettingsgeschiedenis in aangrenzende gebieden, zoals in de Belgische Kempen en in Westfalen.
Nadien sprak Dr. J. Molemans (Leuven) over het thema ‘Profiel van de Kempische toponymie’. De tekst van deze lezing is opgenomen in deze jaargang van Naamkunde, afl. 1-2, blz. 1-50.
Over de veelzijdige werkzaamheden van het Amsterdamse Bureau, waarin niet minder dan tien personeelsleden werkzaam zijn, leze men het ‘Verslag van de Commissie voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis over 1976’ verschenen in het Jaarboek der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1976, overdruk van 7 blz.
H. Draye
| |
De opleving van de Friese naamkunde sinds 1975
Op het Friese filologencongres van 1969 heeft M. Gysseling de aandacht gevestigd op het hoofdprobleem van de Friese toponymie: was er continuïteit of een breuk tussen de Romeinse tijd en de vroege Middeleeuwen? Zijn lezing had als titel: ‘De oudste Friese toponymie’ (zie: Philologia Frisica anno 1969). Hij ging toen ook in op de mogelijkheid van Pregermaanse namen in Friesland en van Angelsaksische nederzettingen in de volksverhuizingstijd.
Ondanks de waardering die men toonde voor Gysseling's onderzoek en resultaten, deed men toen in Friesland niet veel meer aan naamkunde. Het Naamkundig Werkverband van de Fryske Akademy had geen voorzitter meer: er was wel ‘werk’, maar geen ‘verband’. Een laatste bundel opstellen in de reeks Fryske Plaknammen (nr. 15) verscheen vertraagd in 1969 en daarna werd er een register op de laatste delen vervaardigd. Dit register sloot de reeks af als deel 16 (1972).
| |
| |
Daarnaast konden gelukkig elk jaar wel studies over Friese namen verschijnen in tijdschriften, vooral in het Leuvens-Amsterdamse Naamkunde, maar in Friesland zelf bleef het vrij stil tot 1975. Toen is Gysseling's continuïteitsprobleem weer aangepakt op een naamkundesymposium, dat in januari van dat jaar door de Naamkunde-commissie te Amsterdam werd georganiseerd. De beide lezingen over typen van terpnamen en hun archeologische achtergrond (van Halbertsma en Miedema) zijn in Naamkunde 7 (1975) verschenen. Bij dit symposium bleek dat er in Friesland een grote belangstelling bestond bij naamkundigen en archeologen. Daarom is er weer een bijeenkomst uitgeschreven van het Naamkundig Werkverband. Dit koos toen een nieuw en groter bestuur, met als secretaris de jonge en doortastende Ph.H. Breuker (zie de ‘Kroniek’ in Naamkunde 7 van 1975, 281).
Het werkverband organiseert nu weer regelmatig vergaderingen met lezingen of excursies. Zo is er in de zomer van 1976 onder grote belangstelling een bus-excursie gehouden langs terpdorpen in het hart van Westergo. Daarnaast is er een begin gemaakt met een nieuwe reeks publicaties onder de ruimere naam Fryske Nammen, zodat hierin ook plaats is voor studies over persoonsnamen, anders dan in de vroegere Fryske Plaknammen.
| |
1. Breuk of continuïteit in bewoning en namen?
Uit de reeks lezingen noem ik alleen die van de bijzondere vergadering op 26 maart 1977. Op initiatief van Ph.H. Breuker - die intussen in 1976 wetenschapplijk medewerker was geworden bij de Fryske Akademy - is op deze vergadering het probleem van de continuïteit besproken door Waterbolk en Blok. Men kan hun lezingen zien als een vervolg op Gysseling's voordracht van 1969 en op de lezingen over terpnaam-typen die Halbertsma en Miedema in 1975 op het Amsterdamse naamkunde-symposium hebben gehouden.
De Groningse hoogleraar in de archeologie, prof. dr. H.T. Waterbolk sprak nu over ‘Archeologische overwegingen met betrekking tot het probleem van de nederzettingscontinuïteit in noordelijk Nederland’. Helaas kon hij alleen van een klein aantal terpen vaststellen, in hoeverre er continuïteit in de bewoning is geweest, o.a. van Tritsum in Westergo en Hogebeintum in Oostergo, allebei terpdorpen uit de IJzertijd en de Romeinse tijd, dus een 2500 jaar oud. Waterbolk hield rekening met continuïteit van de bevolking, die nieuwe culturen leerde kennen en overnam, en minder met invasies en verplaatsing van hele bevolkingen. Hij vond dat men het beeld van een Angelsaksische invasie moest loslaten, want deze kan hier niet worden aangetoond, al zijn er mensen meegegaan met de grote trek in de volksverhuizingstijd.
De Amsterdamse naamkundige, en sinds kort ook lector, dr. D.P. Blok sprak vervolgens over de vraag: ‘Wat kan de naamkunde bijdragen tot de oplossing van het continuïteitsvraagstuk in noordelijk Nederland?’. Hij liet zich minder positief uit dan Waterbolk en
| |
| |
meende uit het schaarse Friese namenmateriaal te mogen opmaken dat er tussen 300 en 600 na Christus een onderbreking in de bewoning is geweest, waarna er nieuwe namen opkwamen. Terwijl Waterbolk de dorpen van klei- en zandstreken even oud achtte, voerde Blok aan dat niet alle zanddorpen continuïteit in de namen vertonen.
Gysseling heeft al in zijn lezing van 1969 over ‘De oudste Friese toponymie’ gewezen op de gedeeltelijke onderbreking van de terpbewoning door de Postromeinse transgressie (300-600 na Chr.). Van verschillende overspoelde terpen kunnen toen de namen verdwenen zijn, al zijn er archaïsche vormen bewaard gebleven. Waterbolk legde nu de nadruk op plaatsen met continuïteit en Blok op een breuk in Friese naamtradities en op overeenkomsten en verschillen met Holland en Engeland. Helaas aarzelen beide sprekers nog met de publicatie van hun lezingen en zelfs met samenvattingen van hun teksten, al zou de Fryske Akademy deze graag uitgeven. Misschien zal Blok's intreerede bij de aanvaarding van zijn lectoraat meer houvast kunnen geven.
| |
2. De eerste bundel ‘Fryske Nammen’.
Gelukkig geeft de Fryske Akademy nu de nieuwe reeks Fryske Nammen van het Naamkundig Werkverband uit. De eerste bundel zou in 1976 verschijnen, maar door technische vertragingen is het 1977 geworden. Bovendien is de grootste bijdrage tot deze bundel eruit genomen om als deel 2 in deze reeks te verschijnen: dit is de toponymie van Bozum (bij Sneek), geschreven door Ph.H. Breuker. Deel 1 is een bundel met dertien bijdragen van zeer verschillende aard: korte en lange studies en min of meer systematische namenverzamelingen van één of meer plaatsen, maar ook enkele bijdragen over persoonsnamen.
De bundel geeft deze studies en verzamelingen in de alfabetische volgorde van de namen der schrijvers, maar men kan drie groepen onderscheiden. Naast enkele bijdragen over persoonsnamen en drie studies over Tacitus' Baduhenna vormt de rubriek plaatsnamen de grootste groep. Dr. J.J. Spahr van der Hoek, op dit ogenblik (en ook vroeger al) voorzitter van het Naamkundig Werkverband, laat met behulp van een overzichtskaart van Friesland de stand van zaken zien bij het verzamelen van veldnamen: waar is veel, weinig of nog niets verzameld? Drs. W.T. Beetstra heeft in een uitvoerige bijdrage de veldnamen van de kuststad en gemeente Workum, in de Zuidwesthoek van Friesland, verzameld en vergeleken met de namen uit oudere bronnen (met een kaart).
Uit 1968 dateert de uitgebreide verzameling veld- en waternamen van vroeger en nu, die O. Santema heeft aangelegd voor de zgn. Lege Wâlden, ‘Lage Wouden’. Dit is een benaming voor het gebied met de dorpen Terhorne, Terkaple en Akmarijp in het waterland ten oosten van het Sneeker Meer, waar intussen ruilverkaveling heeft plaats gevonden. Zo weet D.J. van der Meer heel wat toponiemen uit de
| |
| |
Oudfriese oorkonden te localiseren in het tegenwoordige dorp Marssum ten westen van Leeuwarden. Dr. Tj. W.R. de Haan schrijft over sage en plaatsnaam, waarbij het Vrouwenzand bij Staveren, maar ook andere noordelijke gevallen aan de orde komen. R. van der Velde geeft humoristische en andere volksnamen voor nieuwbouw.
Dr. D.P. Blok levert een etymologische bijdrage over de naam van het dorp Oldeberkoop, het oude Brokope, in de Friese, maar niet-Friestalige gemeente Ooststellingwerf in het zuidoosten der provincie. Hij kan het niet eens zijn met vroegere onderzoekers en komt met een nieuwe verklaring van de naam. P. Kramer, die door zijn woordenboek en andere taal- en naamkundige studies een specialist is voor het oorspronkelijk Oostfriese Saterland in Oldenburg, heeft de namen van de Saterlandse dorpen bestudeerd en daarbij de vele plaatsen in Europa in kaart gebracht, waar deze namen ook voorkomen.
Op het gebied van de persoonsnamen ligt een meer genealogische studie van H. de Jong ter verklaring van de naamgeving van een Mentha Carolina. Een heel andere soort persoonsnaamgeving is door H.T.J. Miedema nagegaan. De Friese dichter D. Kalma (1896-1953) schreef in en tussen de beide wereldoorlogen een reeks Friese koningsdrama's, waarin o.a. de koningen Aldgisl en Redbad (7de-8ste eeuw) hoofdrollen vervullen. Het blijkt nu dat heel wat Friese ouders zich bij de naamgeving hebben laten leiden door Kalma's toneelstukken. Niet alleen Redbad, maar ook de koninginnenamen Rixt en Ydwine zijn vaak gekozen, waarbij men niet wist dat Ydwine geen historische naam was, maar Kalma's verfriesing van Iduna.
Een verdienste van D.A. Tamminga is dat hij de naam van Tacitus' lucus Baduhennae weer aan de orde heeft gesteld, ook al is zijn emendatie van de naam en ook zijn poging deze te verbinden met de naam van het dorp Beetgum, noordwestelijk van Leeuwarden, niet erg aannemelijk. J. Fon Wearinga (dr. J.J. van Weringh) heeft naar aanleiding hiervan een tweede bijdrage geschreven en met behoud van de oude lezing van de naam het vermoeden geopperd dat we in Baduhenna misschien geen eigennaam moeten zien, maar een appellatief met de betekenis ‘strijdperk, slagveld’. Als derde bespreekt H.T.J. Miedema beide hypothesen, maar houdt vast aan de godinnenaam die M. Schönfeld, M. Gysseling en vele anderen in Baduhenna zien en zagen.
| |
3. Andere studies en verzamelingen.
Zoals gezegd, is de uitvoerige toponymie van het terpdorp Bozum bij Sneek van Ph.H. Breuker wegens zijn omvang uit de eerste bundel genomen om afzonderlijk als deel 2 in de reeks Fryske Nammen te verschijnen. Een aantal kaarten licht deze degelijke studie toe. In een andere reeks van de Fryske Akademy zullen de familienamen worden uitgegeven, die de Friezen in 1811 en 1812 hebben aangenomen of in elk geval officiëel vastgelegd. Deze deeltjes zijn niet alleen naamkundig, maar ook genealogisch van belang. De eindredactie berust bij
| |
| |
P. Nieuwland van het Rijksarchief in Friesland, die over de opzet in 1976 een lezing heeft gehouden voor het Naamkundig Werkverband.
In hetzelfde jaar gaf de Fryske Akademy het eerste van de drie delen Vogels in Friesland uit, waarin J. Boersma de vogelnamen heeft besproken. De verspreiding van de synoniemen en varianten zijn op kaartjes toegelicht. In dit verband wijs ik op de studie van de Kopenhaagse hoogleraar A. Spenter (†1977), die in Naamkunde 7 van 1975 liet zien dat de vogelnaam Fries tjilling, Ned. taling, Eng. teal een Germ. ê1 bevat en geen oorspronkelijke ai, zoals de etymologen aannamen. Zulke verspreide studies bewijzen het nut van een bibliografisch apparaat op alle Friese namen die in een publicatie aan de orde zijn geweest.
Aan dit project wordt sinds kort bij de Fryske Akademy gewerkt door drs. W.T. Beetstra, die in 1977 op een bijeenkomst van het Naamkundig Werkverband de opzet van zijn project heeft toegelicht. Het is te hopen dat dit register te zijner tijd ook in druk kan verschijnen. In 1976 heb ik mij teruggetrokken uit het bestuur van het Naamkundig Werkverband. Voorzitter is nu (weer) dr. J.J. Spahr van der Hoek. Verder bestaat het bestuur uit de reeds vermelde secretaris Ph.H. Breuker, drs. W.T. Beetstra en sinds 1977 ook prof. N.R. Århammar en drs. T.B. Hoekema.
De beide laatsten werken op het Fries instituut aan de Rijksuniversiteit te Groningen, waar Århammar sinds kort gewoon hoogleraar is in de Friese taal- en letterkunde als opvolger van prof. dr. W.J. Buma. Het feit dat twee frisisten van de Groningse universiteit, waaronder een Zweed, in het bestuur zijn gekozen, wekt goede verwachtingen voor het werk op het gebied van de Friese naamkunde.
Intussen is in Utrecht aan de Rijksuniversiteit sinds kort een begin gemaakt met een bescheiden onderzoek naar frequentie en mode bij voornamen in Friesland. Een van de uitgangspunten was het materiaal van de volkstelling in 1947 te Franeker, welke gemeente wel als een doorsnee van de bevolking van Friesland kan worden gezien. Ter vergelijking worden de voornamen der familie-advertenties in enkele Friese kranten nagegaan. Om alvast enig idee te geven omtrent enkele verschuivingen, plaats ik naast de meest gebruikelijke voornamen van 1947 die van de Leeuwarder Courant uit 1977. Ik onderscheid met van der Schaar en de Moel de frequentie van de ‘grondvorm’ (alle varianten van één naam, b.v. Jan, Johan, Johannes, Hans) en die van de voornaamste ‘naamvorm’ (b.v. alleen Jan).
1947 (grondvormen) |
1. |
Jan/Johannes |
6.4% |
2. |
Hendrik/Henk |
2.0% |
3. |
Klaas/Nicolaas |
1.9% |
4. |
Pieter/Petrus |
1.8% |
5. |
Geert/Gerrit |
1.8% |
6. |
Jacob(us) |
1.6% |
7. |
Dirk/Durk |
1.2% |
8. |
Willem/Wim |
1.0% |
1947 (naamvormen) |
|
Jan |
4.0% |
|
Johannes |
1.8% |
|
Klaas |
1.6% |
|
Jacob |
1.6% |
|
Hendrik |
1.4% |
|
Dirk |
1.1% |
|
Gerrit |
1.0% |
|
(8-10: ex aequo) |
|
1977 (naamvormen) |
|
Jan |
3.5% |
|
Henk |
1.1% |
|
Pieter |
1.1% |
|
Klaas |
1.1% |
|
Gerrit |
0.8% |
|
Johannes |
0.8% |
|
(7-11: ex aequo) |
|
| |
| |
Bij de vrouwennamen:
1947 (grondvormen) |
1. |
Anna/Antje |
3.8% |
2. |
Joh./Jantje |
3.6% |
3. |
Cath./Tryntje |
2.8% |
4. |
Marg./Grietje |
1.7% |
5. |
Elisabeth |
1.5% |
6. |
Maaike/Maria |
1.5% |
7. |
Pietje/Petron. |
1.4% |
8. |
Geertje |
1.1% |
1947 (naamvormen) |
|
Tryntje |
2.3% |
|
Antje |
1.8% |
|
Anna |
1.6% |
|
Elizabeth |
1.2% |
|
Grietje |
1.2% |
|
Jantje |
1.0% |
|
Aaltje |
1.0% |
|
Johanna |
0.9% |
1977 (naamvormen) |
|
Trijntje |
1.0% |
|
Grietje |
1.0% |
|
Anneke |
0,9% |
|
Geertje |
0,9% |
|
Baukje |
0.7% |
|
Tineke |
0.6% |
|
Antje |
0.6% |
|
Johanna |
0.6% |
Voor zover men de vormen van 1947 en 1977 mag vergelijken, zien we de Nederlandse (niet-Friese) naamvormen Henk en Tineke in de mode komen ten koste van Hendrik en Tryntje. Maar anderzijds is er in 1977 ook een typisch Friese naam als Baukje (evenals trouwens de mannennaam Bauke) bij de meest voorkomende namen. Ter vergelijking geef ik ook de toplijst van het NIPO-onderzoek uit 1961 en de namen die in 1977 in N.R.C.-Handelsblad (N.R.C. = Nieuwe Rotterd. Courant) het meest voorkwamen in familie-advertenties.
NIPO 1961 (roepnamen) |
1. |
Jan |
11% |
2. |
Piet |
4% |
3. |
Henk |
4% |
4. |
Peter |
3% |
5. |
Hans |
3% |
6. |
Kees |
3% |
7. |
Wim |
3% |
(8-12: ex aequo) |
|
NRC 1977 (grondvormen) |
|
Jan, Johan(nes) |
5.6% |
|
Peter, Piet(er) |
2.7% |
|
Willem, Wim |
1.8% |
|
Jaap/Jacob(us) |
1.7% |
|
Hein, Hendrik |
1.5% |
|
Karel enz. |
1.1% |
|
Kees, Cornelis |
1.0% |
|
Marco enz. |
1.0% |
NRC 1977 (naamvormen) |
|
Jan |
2.7% |
|
Peter |
1.4% |
|
Hans |
1.3% |
|
Willem |
1.1% |
|
Pieter |
0.9% |
|
Karel |
0.8% |
|
Mark |
0.8% |
Bij de vrouwennamen:
1961 (roepn.) |
1. |
Annie |
4% |
2. |
Bep |
2% |
3. |
Marie(tje) |
2% |
4. |
Mien |
2% |
5. |
Willie |
2% |
(6-12: ex aequo) |
|
1977 (grondvormen) |
|
Maria(nne) |
4.8% |
|
Anna, Anne(ke) |
3.1% |
|
Johanna enz. |
2.5% |
|
Elisabeth enz. |
1.8% |
|
Margreet enz. |
1.6% |
|
Karin, Catharina |
1.6% |
1977 (naamvormen) |
|
Elisabeth |
0.9% |
|
Karin |
0.9% |
|
Marianne |
0.8% |
|
Maria |
0.7% |
|
Marijke |
0.7% |
|
Anneke |
0.6% |
Aangezien het NIPO-onderzoek op veel meer gegevens berust dan het N.R.C.-materiaal, geeft een vergelijking geen bewijzen, maar alleen aanwijzingen voor een meer internationaal karakter van de voornamen in de N.R.C.: Peter staat boven Pieter en Piet. Karin, de Skandinavische vorm van Catharina, doet het goed bij de damesmode. Terwijl het echt Nederlandse Henk in Friesland nu meer naar voren komt, is deze naamvorm bij het N.R.C.-publiek al weer in de achting gedaald.
De gegevens over de volkstelling in Franeker zijn ontleend aan Fokkema's artikel in de Mededelingen van het Instituut voor Naamkunde van 1955. De lijstjes van het NIPO-onderzoek staan uitgebreider in
| |
| |
het boekje van Blok en anderen over Onze voornaamste voornamen dat in 1961 in de AO-reeks te Amsterdam is verschenen. Op het Friese filologencongres dat de Fryske Akademy in oktober 1978 organiseert, hoop ik meer te kunnen meedelen over tegenwoordige voorkeuren bij voornamen op grond van meer gegevens, ook uit andere bronnen.
Instituut voor Oudgermaanse, Friese en Skandinavische taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, Lucasbolwerk 11.
Eind september 1977
H.T.J. Miedema
| |
Vlaanderen
Instituut voor Naamkunde
Personalia
Dr. Willy van Langendonck, wetenschappelijk medewerker aan het Instituut voor Naamkunde, werd met ingang van 1 oktober 1977 aan de Leuvense universiteit tot buitengewoon docent benoemd en o.m. belast met de colleges over ‘Nederlandse Onomastiek en methoden der moderne naamkunde’, een keuzevak dat om de twee jaar wordt gedoceerd met het oog op het licentiaatsexamen in de Germaanse Filologie. Tot nog toe was Prof. O. Leys titularis van dit college. Afwisselend met Dr. W. van Langendonck doceert Prof. R. van Passen voor de studenten uit de licentie in de geschiedenis en tevens in de Germaanse Filologie een college ‘Plaats- en persoonsnaamkunde’.
Mevr. M. Vandenplas-Vandeput, ponstypiste, en Lic. A. Thiry, wetenschappelijk medewerker, respectievelijk sinds 1.10.1971 en sinds 1.10.1973, belast met het aanleggen van het ‘Naamkundig repertorium van de onuitgegeven toponymische dokumentatie uit Nederlandstalig België’ (zie hierboven in deze aflevering blz. 259-263) zullen op 31 december 1977 deze opdracht beëindigen. Voor hun toewijding aan de hun toevertrouwde taak weze aan deze beide medewerkers hartelijk dank gezegd.
Dr. Jos Molemans was in 1970-1971 houder van een doctoraatsbeurs van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (N.F.W.O.), van 1971 tot 1973 wetenschappelijk medewerker aan het bovengenoemd projekt van het Naamkundig Repertorium en van 1973 tot 1977 ‘aangesteld navorser’ van het N.F.W.O. Na zeven jaar onverdroten en hoogstaand wetenschappelijk werk werd een aanvraag van Dr. Molemans voor het verkrijgen van een mandaat van ‘bevoegd verklaard navorser’ door het N.F.W.O. niet aanvaard en was hij verplicht een betrekking van leraar Nederlands te aanvaarden aan het Provinciaal Hoger Instituut voor het Kunstonderwijs te Hasselt. Het
| |
| |
veelbelovend wetenschappelijk onderzoek van de Limburgse naamkunde is dus afgebroken en de aftakeling van het Instituut voor Naamkunde wordt systematisch voortgezet. Wij hopen dat Dr. J. Molemans zijn ontgoocheling zal kunnen te boven komen. Wat het toponymisch onderzoek in Vlaanderen door deze fatale beslissing voor de toekomst heeft verloren, moge blijken uit de hier afgedrukte bibliografie van onze trouwe medewerker aan dit tijdschrift en aan het Instituut voor Naamkunde, waarvoor hij zich zonder beperking heeft ingezet en verdienstelijk gemaakt.
In zeven jaar tijds heeft J. Molemans de volgende wetenschappelijke bijdragen gepubliceerd:
1. In boekvorm:
1.1. Toponymica, uitgegeven door het Instituut voor Naamkunde te Leuven, reeks XXII, nrs 1-5:
1. | Toponymie van Kaulille. Leuven-Brussel, 1973, VIII-115, 4 kaarten. |
2. | Toponymie van Kleine-Brogel. Leuven-Brussel, 1974, IV-83, 2 kaarten. |
3. | De plaatsnamen van Neerglabbeek, een socio-linguïstisch naamkundig onderzoek. Leuven-Brussel, 1974, IV-36, 1 kaart. - Ook verschenen in Naamkunde 6 (1974), 1-36. |
4. | Toponymie van Ellikom. Leuven-Brussel, 1975, IV-30, 5 kaarten. |
5. | J. Molemans en E. Paulissen, De plaatsnamen van Niel-bij-As. Leuven-Brussel, 1975, IV-57, 1 kaart. Ook verschenen in Naamkunde 7 (1975), 30-81. |
1.2. Monografieën, uitgegeven door het Instituut voor Naamkunde te Leuven:
1. | Monografie VIII: Toponymie van Bocholt. Leuven-Brussel, 1975, 209 blz., 4 kaarten. - Ook uitgegeven door het Gemeentebestuur van Bocholt onder de titel: Toponymie van Bocholt. Bewonings- en landschapsgeschiedenis van Bocholt in de spiegel van zijn plaatsnamen. |
2. | Monografie IX: Toponymie van Neerpelt. Een socio-geografisch onderzoek. Leuven-Brussel, 1975, 261 blz., 5 kaarten. - Ook verschenen in Handelingen van de Kon. Commissie voor Toponymie en Dialectologie 48 (1974), 33-294. |
3. | Monografie X: Toponymie van Overpelt. Leuven-Brussel, 1976, 406 blz., 5 kaarten. - Gelijktijdig verschenen in de VIde reeks ‘Bekroonde werken’, nr. 105, uitgegeven door de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Gent, 1976. |
4. | Monografie XI: J. Molemans en E. Paulissen, Toponymie van As. Leuven-Brussel, 1976, 176 blz., 1 kaart.-Ook uitgegeven door het Gemeentebestuur van As onder de titel: As in het verleden. Een historisch, geografisch, socio-ekonomisch en naamkundig onderzoek. |
5. | Monografie XII: Toponymie van Sint-Huibrechts-Lille. Leuven-Brussel, 1976, 190 blz., 4 kaarten - Ook uitgegeven door het Gemeentebestuur van Sint-Huibrechts-Lille onder de titel: Historisch-naamkundige studie van Sint-Huibrechts-Lille. |
| |
| |
II. Tijdschriftartikels:
1. | Het probleem van het lokaliseren van toponiemen. Naamkunde 1 (1969), 45-52. |
2. | Historisch verantwoorde straatnaamgeving. Limburg 49 (1970), 57-61. |
3. | ‘Kamp’ en ‘Look’ in een menggebied. Naamkunde 2 (1970), 13-33. |
4. | Van persoonsnaam naar toponiem. Naamkunde 2 (1970), 192-207. |
5. | De naamgeving in relatie tot de bodemgesteldheid, het reliëf en de begroeiing. Naamkunde 3 (1971), 163-185. |
6. | Intern- en extern-lokalizerende voorzetsels bij Limburgse toponiemen. Naamkunde 4 (1972), 161-206. |
7. | De machinale bewerking van het onuitgegeven Zuidnederlands toponymisch materiaal. Naamkunde 4 (1972), 243-260. |
8. | Adjektivische -er-afleidingen bij toponiemen. Naamkunde 5 (1973), 134-159. |
9. | Bijdrage tot de bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de Limburgse Kempen, voornamelijk in het licht van de namenvoorraad. Naamkunde 5 (1973), 270-332. |
10. | Naamkundig repertorium. Naamkunde 5 (1973), 406-415. |
11. | Huisnamen te Kaulille. Limburg 52 (1973), 72-81. |
12. | Plaatsnamen op -is in de Limburgse Kempen. Limburg 52 (1973), 183-192. |
13. | Kempische buurtschappen en hun benaming. Limburg 52 (1973), 255-265. |
14. | Stand en perspektief van het naamkundig onderzoek in Limburg. Het Oude Land van Loon 28 (1973), 161-196. |
15. | Die Erforschung der Limburgischen Toponymie. Onoma 18 (1974), 470-476. |
16. | De stand van het toponymisch onderzoek in de Kempen en de eigen inbreng van de toponymie bij de Kempische landschaps- en bewoningsgeschiedenis. Brabants Heem 26 (1974), 112-123. |
17. | De naam (Neer-, Over-) Pelt. Limburg 53 (1974), 36-37. |
18. | Van Goorlo tot Goolder. Limburg 53 (1974), 77-78. |
19. | De naam Tervant en verwanten. Limburg 53 (1974), 199-200. |
20. | Naamkunde als hulpwetenschap voor de plaatselijke nederzettingsgeschiedenis. Proeve van onderzoek bebaseerd op de plaatsnamenvoorraad van de Limburgse gemeente Ellikom. Annalen van het XLIIIde Kongres van de Belgische Federatie der Kringen voor Oudheidkunde en Geschiedenis (Sint-Niklaas, 1974). Sint-Niklaas, 1975, 589-598. |
21. | Naamkunde en Kempische milieustudie. On Heem 29 (1975), 182-188. |
22. | Brustem toponymisch doorgelicht. Het Oude Land van Loon 30 (1975), 335-358. |
23. | E. Houtman en J. Molemans, Cijnsregister van het Bruyninxhof te Brustem (1300). Tekstkritische uitgave en toelichting. Het Oude Land van Loon 30 (1975), 239-282. |
24. | Identifikatie van Haeslaos en Leuetlaus. Limburg 54 (1975), 42-43. |
25. | Hokset en Hoksent. Limburg 54 (1975), 126-130. |
26. | De gehuchtnamen van Neerpelt. Limburg 54 (1975), 165-177. |
27. | De familienaam Luys. Limburg 54 (1975), 221-222. |
28. | Van persoons- tot erfnaam. Vlaamse Stam 12 (1976), 345-354. |
| |
| |
29. | Sint-Huibrecht in Lille. Een naamkundig, historisch en volkskundig onderzoek. Naamkunde 8 (1976), 105-125. |
30. | De nederzettingsnamen van Hamont. Bijdrage tot de geschiedenis van Hamont (Asten, 1976), 45-70. |
31. | De oudste Opglabbeekse wegnamen. Limburg 55 (1976), 91-96. |
32. | Mensen, namen en nummers. Limburg 55 (1976), 145-162. |
33. | Profiel van de Kempische toponymie. Naamkunde 9 (1977), 1-50. |
Leuven.
H. Draye
Naamkundige verhandelingen in 1977.
Aan de vroeger in dit tijdschrift verschenen lijsten van Leuvense naamkundige verhandelingen, dienen de hiernavolgende, alle ontstaan onder leiding van R. van Passen, met de hulp van wetenschappelijke medewerkers van het Instituut voor Naamkunde, te worden toegevoegd:
Toponymie
D. Joye, Bijdrage tot de toponymie van Poperinge. |
R. Mertens, Bijdrage tot de Brabantse toponymie (Everberg, Korbeek-Dijle, Kraainem, Leefdaal, Meerbeek, Sint-Lambrechts-Woluwe, Sint-Pieters-Woluwe, Sint-Stevens-Woluwe, Wezembeek) volgens het materiaal van A. van Dyck. |
Ph. Segers, Bijdrage tot de toponymie van Lauwe. |
H. van Malcot, Toponymie van Tielt (Brab.). |
De zeer degelijke verhandeling van H. van Malcot werd bekroond met de Jozef Dupontprijs voor de beste taalkundige licentieverhandeling op een van de gebieden die de belangstelling van Dr. Jozef Dupont (1885-1961) hebben gewekt.
Antroponymie
H. Laes, Bijdrage tot de studie van de persoonsnamen te Heers (1377-1633). |
Het is verheugend te kunnen vaststellen dat de belangstelling voor de studie van de plaats- en persoonsnamen de laatste jaren bij de studenten steeds meer toeneemt. Tijdens het akademiejaar 1976-1977 werd het college ‘Nederlandse onomastiek en methoden der moderne naamkunde’ door een veertigtal licentiestudenten als één van hun beide keuzevakken gevolgd. Voor het akademiejaar 1977-1978 hebben meer dan 70 studenten, d.w.z. bijna 18% van de studenten uit de licentie, naamkunde als keuzevak gekozen. Maar ook de beginnende germanisten tonen een opvallende interesse voor de onomastiek. Uit een peiling naar de belangstellingspunten bij de studenten uit de 1ste kandidatuur bleek dat naamkunde een der hoogste scores haalde,
| |
| |
nl. meer dan één derde van de studenten wenste dit onderwerp behandeld te zien.
Leuven.
C. Marynissen
Lopende opdrachten.
Zoals de vorige jaren heeft R. van Passen in opdracht van de Kon. Commissie voor Toponymie en Dialectologie, honderden adviezen uitgebracht over de benaming van nieuwe straten en over de wijziging van bestaande straatnamen, mede op grond van de aanzienlijke dokumentatie waarover het Instituut voor Naamkunde te Leuven beschikt.
Ook in verband met de namen van samen te voegen gemeenten heeft R. van Passen, namens de Commissie, de voorstellen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken naamkundig onderzocht, doch het geven van onzinnige gemeentenamen zoals Heuvelland, Laakdal enz. niet kunnen verhinderen.
Dr. W. van Langendonck en Dr. C. Marynissen hebben, eveneens in opdracht van de Commissie, talrijke kaartbladen van de topografische basiskaart van België, uitgegeven door het Nationaal Geografisch Instituut, gereviseerd op het stuk van de schrijfwijze van de plaatsen veldnamen die op de kaart worden opgenomen.
W. van Langendonck heeft de internationale ‘Bibliographia Onomastica 1974’ in Onoma XX (1976), blz. 313-580 uitgegeven.
C. Marynissen heeft de bibliografische dokumentatie voor de overzichten over de plaatsnamen- en persoonsnamenstudie die laatst, resp. voor het jaar 1965 en 1963, in de Handelingen v.d. Comm. Top. en Dial. verschenen zijn, bijgehouden. Financiële beperkingen hebben de publikatie van deze lopende bibliografiëen in de Handelingen onmogelijk gemaakt.
C. Marynissen heeft ook de talrijke vragen om inlichtingen van correspondenten uit binnen- en buitenland, vooral van genealogen, beantwoord.
Leuven.
H. Draye
| |
Het tweede Kongres van het Oostvlaams Verbond van Kringen voor Geschiedenis
Op 8 oktober 1977 werd in het Koninklijk Atheneum te Ronse het tweede kongres van het genoemde Verbond gehouden rond het thema ‘Romeins en Romaans Zuid-Oostvlaanderen’. Het kongres, georganiseerd door de Heer G. Gadeyne, rijksarchivaris te Ronse en voorzitter van de Geschiedkundige Kring van Ronse, werd geleid door Prof. S.J. de Laet van de Rijksuniversiteit te Gent, voorzitter van
| |
| |
het Oostvlaams verbond van Kringen voor Geschiedenis. Het kongres had een interdisciplinair karakter, vermits zowel de archeologie, de naamkunde als de locale geschiedenis aan bod zijn gekomen.
Mevr. M. Bauwens-Lesenne, wetenschappelijk medewerkster aan het ‘Nationaal Centrum voor oudheidkundige navorsingen in België’ te Brussel (Jubelpark) en auteur van de ‘Oudheidkundige repertoria, Reeks A: Bibliografische repertoria’: nr 2 Oost-Vlaanderen (1962), nr 4 West-Vlaanderen (1964), nr 6 Antwerpen (1965), nr 8 Limburg (behoudens Tongeren-Koninksem) (1968), nr 10 Tongeren (1975), was een zeer bevoegde inleider van het thema ‘Het Ronsese archeologisch benaderd’. Behandeld werden in deze lezing de oudheidkundige vondsten in Z.-O. Vlaanderen van af het paleolithicum tot aan de vroege Middeleeuwen, aan de hand van het ‘Bibliografisch repertorium der oudheidkundige vondsten in Oost-Vlaanderen (vanaf de vroegste tijden tot aan de Noormannen)’ en van een rijke archeologische literatuur, vooral in verband met de Romeinse verovering en met het Romeins wegennet.
M. Rogge hield een lezing over ‘Het Gallo-Romeins site te [Kerkhove-]Waarmaarde’, waar sinds 1974 opgravingen worden verricht nadat, naar aanleiding van waterwinningswerken, funderingen van twee grote stenen gebouwen met een centrale binnenkoer, waarrond een aantal vertrekken zijn aangelegd, werden ontdekt. In een der gebouwen werden 7 NO-ZW georiënteerde Merovingische graven gevonden, die geplunderd of door de grondbewerking verstoord waren. M. Rogge betoogde dat het gebouwencomplex een officieel karakter moet hebben gehad: daarop wijzen o.m. de planmatigheid van de aanleg, de ligging nabij de grens van de civitates van de Nerviërs en de Menapiërs. Waarschijnlijk was het Romeins site te Waarmaarde een mansio ten gerieve van Romeinse staatsambtenaren en van de staatspost en was het tevens bedoeld als een schakel in de beveiliging van de wegverbindingen. Het site werd in de 2de helft van de 3de eeuw tengevolge van invallen van piraten uit de kuststreek door brand vernield. Zie over deze belangrijke ontdekking de korte mededelingen van M. Rogge en A. van Doorselaer in Archeologie 1974, 2, blz. 83; 1975, 2, blz. 62 en 1976, 2, blz. 81.
De belangrijke lezing van M. Hoebeke over ‘De romanisering in Zuid-Oost-Vlaanderen in de spiegel der plaatsnamen van dit gebied’ kon, dank zij de bereidwilligheid van de auteur, in de onderhavige aflevering van Naamkunde worden opgenomen. De lezers van dit tijdschrift zullen Prof. Hoebeke dankbaar zijn omdat zij deze synthese van de stratificatie van de talen die haar neerslag vindt in de toponymie, zonder verwijl kunnen bestuderen. Indien uit het oudheidkundig bodemonderzoek steeds duidelijker blijkt dat de romanisering (in de betekenis van de verspreiding van de Romeinse beschaving) ook in ons thans nederlandstalig gebied is doorgedrongen, dan bevestigt het toponymisch onderzoek dat de romanisering (in de betekenis van het
| |
| |
Romaans taalgebruik), ook na de eigenlijke germanisering, van af de Merovingische periode tot omstreeks 800, niet werd ongedaan gemaakt, doch sporen heeft nagelaten 1) in dubbelvormen voor dezelfde plaats, dubbelvormen opklimmend tot één of twee grondvormen, 2) in Latijnse of Romaanse toponymische bestanddelen, zoals mons, mansus, mont, curtile enz. Het historisch tweetalig karakter van de streek Oudenaarde-Ronse is door deze studie door nieuwe bewijsplaatsen bevestigd.
‘De taalgrens in Z.O. Vlaanderen was niet van in de vroege middeleeuwen gefixeerd en zal het nooit zijn’. Aldus formuleerde A. Cambier zijn stelling ten overstaan van het taalgebruik te Ronse in zijn geestdriftige toespraak ‘Van Romeins tot Romaans Ronse’, tijdens de namiddag-vergadering van het kongres die gehouden werd in de crypte van de St.-Hermeskerk te Ronse. Aan de opgraving, de restauratie en de geschiedenis van deze crypte heeft A. Cambier sinds 1950 zijn beste krachten besteed. Als beoefenaar van de plaatselijke geschiedenis van Ronse heeft hij o.m. de ligging van de stad tegenover de Romeinse wegen, haar plaatsnamen van Latijnse en Romaanse (Picardische) oorsprong, en vooral de bedevaart ter ere van Sint Hermes, met de ten dele heidense, ten dele christelijke volksgebruiken die daarmee samenhangen, tegen een brede cultuurhistorische achtergrond bestudeerd.
Het was een interessant kongres, dat terecht grote belangstelling heeft gewekt.
Leuven.
H. Draye
| |
Het derde congres van de vereniging voor Limburgse dialekt- en naamkunde
Op 8 oktober 1977 had in het Provinciaal Centrum voor Sociaal-Cultureel Vormingswerk te Neerpelt het derde congres plaats van de in 1975 gestichte Vereniging voor (Belg.-Nederl.) Limburgse Dialekt- en Naamkunde (zie Naamkunde 8 (1976), 279-280). De vorige congressen hadden plaats in Bokrijk (1975) en Dilsen (1976). Volgend jaar komt wellicht een congresplaats in Nederlands-Limburg aan de beurt.
De voormiddagzitting was gewijd aan de dialectologie, met twee voordrachten aangepast aan het Noordlimburgse (Dommellandse) gebied, waar dit congres onder een ruime belangstelling plaatsvond. Drs. C.A.J. Hoppenbrouwers, Wetenschappelijk Hoofdmedewerker aan de Rijksuniversiteit te Groningen, behandelde het thema Taalverandering, op basis van gegevens uit de dialecten van zuid-oost Nederland en het aangrenzende Belgische gebied. Vervolgens kregen de congressisten van Prof. Dr. J. Goossens, voorzitter van de Vereniging, een bloemlezing Dommellandse woorden aangeboden, geput uit zijn rijke materiaalverzameling.
| |
| |
's Namiddags had een naamkundig forumgesprek plaats o.l.v. Dr. J. Molemans. Vertrekkend van de vraag ‘Hoe maak ik een studie over de plaatsnamen van een gemeente?’, behandelden vier inleiders de belangrijkste aspekten van het plaatsnaamkundig onderzoek: Het historisch bronnenonderzoek door V. Mennen; het veldwerk of het optekenen van plaatsnamen die thans nog in de volksmond leven door W.H. Cornelissen; de kartering of het op kaart brengen van de gelokaliseerde toponiemen door H.E.M. Melotte; tenslotte de verklaring van plaatsnamen door J. Segers. - Na elke inleiding volgde een geanimeerde discussie, waaraan de deelnemers aan het congres actief deelnamen, niet alleen door het stellen van problemen, maar tevens door het verstrekken van aanvullingen en het informeren over eigen onderzoeksmethodes. De aanwezigen noemden deze formule van congresseren zeer geslaagd en spraken de wens uit de congressen in de toekomst in zulke praktische richting te oriënteren.
In de reeks ‘Mededelingen van de Vereniging voor Limburgse Dialekt- en Naamkunde’ verschenen in 1977, als overdrukken, vier nummers:
1. | J. Cajot, De rijksgrens tussen beide Limburgen als taalgrens. - Verschenen in Taal en Tongval 29 (1977), 37-49. |
2 | W. van Langendonck, Bijnamen en familienamen. - Verschenen in Limburg 56 (1977), 185-196. |
3. | J. Molemans, Profiel van de Kempische toponymie. - Verschenen in Naamkunde 9 (1977), 1-50. |
4. | A. Schrijnemakers, Problemen rond de plaatsnamen Venray en Margraten (Ned. Limburg). - Verschenen in Naamkunde 9 (1977), 105-120. |
De Vereniging voor Limburgse Dialekt- en Naamkunde heeft in haar slotresolutie ook op enkele problemen en toestanden gewezen:
1. | Voor de zoveelste maal werd herhaald, dat het veldwerk zo spoedig en zo grondig mogelijk dient aangepakt te worden, bij voorkeur op regionaal vlak. Is hier geen zinvolle taak weggelegd voor een reeks werkzoekenden? |
2. | De vervuiling van het kadastrale namenbestand neemt van jaar tot jaar toe. De verhaspelde namen, die ontstaan bij het hertekenen van plans, worden overgenomen door notarissen, gemeentebesturen, staan in de dagbladen enz. Indien de plaatsnamen op de kadasterkaarten voor de ambtenaren van belang zijn, dan moet men er niet mee knoeien! |
3. | Ook werd gewezen op de improvisatie, het gebrek aan coördinatie en het geknoei bij de herziening der straatnamen tengevolge van de recente fusies van gemeenten. Het kwaad is weer eens geschied, terwijl het anders en beter kon! |
Eksel.
J. Molemans
|
|