wordt, vermelden we hier enkel zijn etymon: Oergerm. [xneupōn] ‘(af-, uit)rukster’, een ‘verduidelijkende’ vertaling van gandā die oorspronkelijk de Leie aanduidde. Van deze rivier kennen we nu vijf opeenvolgende namenGa naar voetnoot(40):
a. | Kelt. dubī, acc. dubiān, ‘zwarte’, bewaard in Douvebeek of Dovië: gewaand antoniem van gandā; |
b. | Oergerm. [xneupōn]; |
c. | Kelt. as(t)napiā > asenapiā ‘stangenwater’, bewaard in Annappes: verkeerde vertaling van skalđōn, volksetymologisch opgevat als Oergerm. *skalđōn ‘stangenwater’; |
d. | Kelt. calonā ‘schalrijke’, bewaard in Calonne-Ricouart, Calonne-sur-la-Lys, Oude Kaandelbeek en Kalebeek (alsook in Kale): verkeerde vertaling van skalđōn, volksetymologisch opgevat als Oergerm. *skalliđōn (?) ‘schalrijke’; |
e. | Westgerm...., acc. laija, ‘lei(kleurige waterloop)’, bewaard in Leie: hypergermanisering van het uit skalđōn ontstane Westgerm. *Skalda, volksetymologisch opgevat als Romaans *scalia ‘lei(kleurige waterloop)’. |
De opeenvolgende namen van de Durme en van de Leie hebben iets gemeen: alle vinden hun oorsprong in de echt-Keltische of de echt-Germaanse naam van de Schelde, waarvan het (gewaande) antoniemen of (meestal verkeerde) vertalingen zijn.
Ook aan de Niepe zal in de Oudheid een Germaans taaleiland bestaan hebben. Of de Germaanse traditie hier onderbroken werd, is onzeker.
Brussel.
J. Devleeschouwer
Geassocieerd Navorser van het N.F.W.O.
|
-
voetnoot(1)
- Zie onze congreslezing ‘Die Dreisprachigkeit des Scheldebeckens in vorrömischer Zeit’ in: Onoma XXII (1977), 201-17; en haar korte samenvatting, getiteld ‘Nervische hydroniemen (IV)’ in: Naamkunde VIII (1976), 54-56.
-
voetnoot(2)
- E. Blancquaert, Dialect-atlas van Noord-Oost-Vlaanderen en Zeeuwsch-Vlaanderen (Antwerpen (1935)), 218. (Het teken., onder de consonant duidt aan, dat deze geheel of gedeeltelijk stemhebbend geworden is.) Vgl. de uitspraak van de beeknaam in naburige plaatsen bij: W. Pée met de medewerking van E. Blancquaert, Dialect-atlas van West-Vlaanderen en Fransch-Vlaanderen (Antwerpen, 1946), 168, 428; en Blancquaert, a.w., 212, 214, 216, 220, 230. Te Ruiselede, Kanegem en Aarsele luidt de stamvocaal van het eerste bestanddeel resp. o⊤, o⊤, en o', Blancquaert, 212, 214, Pée, 428 (‘zoeken’ heeft er overal o⊤., Blancquaert, 211, 213, Pée, 427); te Kanegem is zijn inlautende consonant een k̮, Blancquaert, 215 (‘zoeken’ heeft er eveneens een k̮⊤, Blancquaert, 213); te Aarsele, Lotenhulle en Vinkt is zijn eind-ə verdwenen, Pée, 428, Blancquaert, 216, 220.
-
voetnoot(3)
- F. V[ande Putte] -- C. C[arton], Chronicon et cartularium abbatiae Sancti Nicolai Furnensis, ordinis Premonstratensis, et Chronicon Bethaniae seu domus S. Joseph Furnensis (Brugis, 1849), 211, 212.
-
voetnoot(4)
- M. Gysseling, Toponymisch Woordenboek... (z.p., 1960), 801. Vgl. 1155 (k.) Olin de Poca, Ch. Piot, Cartulaire de l'abbaye d'Eename (Bruges, 1881), 44.
-
voetnoot(5)
- K. de Flou, Woordenboek der toponymie van Westelijk Vlaanderen... XII (Brugge, 1931), kol. 1136.
-
voetnoot(6)
- L. Gilliodts-van Severen, Bruges, port de mer = Annales de la Société d'Émulation pour l'étude de l'Histoire & des Antiquités de la Flandre XLIV = 5e série VII (1894), 273, 273, 274.
-
voetnoot(8)
- De voornaamste bestanddeelen der Vlaamsche plaatsnamen (Brussel, 1935), 129.
-
voetnoot(9)
- Dictionnaire étymologique du nom des communes de Belgique... (Louvain, 1939-40), 463; Origines des noms des communes de Belgique (...) (Louvain, 1948), 548(-49).
-
voetnoot(11)
-
Mansion verwijst ‘voor pok-, poek-woorden, met de bet. puist, zak, opgeblazen, kikvorsch...’ naar v. Wijk, s.v., d.i. [J.] Franck, Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal, 2e druk,
door N. van Wijk ('s-Gravenhage, 1912), 514 onder pok. Aldaar worden weliswaar ‘pok-woorden’ vermeld met de betekenis ‘puist’ (Mnl. pocke en verwanten) of ‘zak’ (Mnl. pōke en verwanten), doch niet ‘kikvors’ (vroeg NNl. pogghe en verwanten hebben geen k) of ‘opgeblazen’ en evenmin ‘poek-woorden’ (Oudeng. pūcel ‘kobold’ en Oudnoors pūki ‘duivel’ verdienen deze benaming niet). - Carnoy beweert dat ‘En moyen-néerlandais, pok, poek désigne divers gonflements tels que: “bulle, grosseur, poche, etc.” (...) et ici, sans doute, les “bouillons” de l'eau’ (Dict., 463, Orig., 549); of verwijst naar Mnl. poeck, poke ‘poche, gonflement’ (Orig., 548); en vermoedt voor Poeke in elk geval een betekenis ‘habitation sur le ruisseau aux bulles’ (Dict., 463, Orig., 548). Doch bij E. Verwijs -- J. Verdam, Middelnederlandsch Woordenboek VI ('s-Gravenhage, 1907), vindt men enkel pocke (poc) v. ‘puist of blaar’ (kol. 535), poke (poocke) m. en v. ‘zak, vooral of uitsluitend als benaming voor eene bepaalde maat van wol’ (kol. 534), en poeck = poke (kol. 506). Bovendien is poeck wel een grafie voor pook uit poke: het staat in de (door R. Fruin uitgegeven) Informacie up den staet faculteyt ende gelegentheyt van de steden ende dorpen van
Hollant ende Vrieslant om daernae te reguleren de nyeuwe schiltaele gedaen in den jaere MDXIV (Leiden, 1866), waarvan het allereerste woord Alsoe (voor *Also) luidt. - Volledigheidshalve vermelden we nog de mening van Jellinghaus in: E. Förstemann, Altdeutsches namenbuch II, 3.... auflage, herausgegeben von H. Jellinghaus, 2. hälfte (Bonn, 1916), kol 489, als zou Poeke wellicht bij Middelnederduits pok, poeck [beide met ō] m. ‘spiel, scherz’ horen. Uit K. Schiller -- A. Lübben, Mittelniederdeutsches Wörterbuch III (Bremen, 1877 = Münster in Westf., 1931), 358, blijkt genoegzaam, hoe onzeker het bestaan van dit woord is, in tegenstelling met dat van Mnd. pōk(e) [m.] ‘Dolch’ [bij Nl. poken].
-
voetnoot(12)
- Rom. *Pǫca ware wel tot *Pūka gegermaniseerd, waaruit men *Puike zou verwachten (vgl. Nl. kruin).
-
voetnoot(13)
- ‘Im Galloromanischen sind... während der Frankenzeit die kurzen Vokale vor einfachen Konsonanten gelängt, die langen Vokale vor mehrfacher Konsonanz gekürzt worden. Man spricht also um das Jahr 500 pę̄de, scrị̆ptu’ E. Gamillscheg, Romania Germanica I (Berlin, 19702), 368-69. Wij nemen aan, dat de
‘Quantitätsausgleich’ reeds vóór de Galloromaanse sonorisatie der intervocalische tenues geschiedde en bijgevolg iets ouder is.
-
voetnoot(14)
- De Vulgairlatijnse ǫ kan enkel op een ǫ berusten; een ō of een ŭ ware klankwettig ọ geworden.
-
voetnoot(15)
- De ‘a-umlaut’ van u dateert uiterlijk van de Ie eeuw na Chr., zie W. Streitberg, Urgermanische Grammatik (Heidelberg, 1896 = 1943), 58-59. Volgen K. Luick, Historische Grammatik der englischen Sprache... herausgegeben von F. Wild und H. Koziol, I (Stuttgart, 1964), 266 (vgl. 101-09), vond de nieuwe verdeling van e en i, o en u in het Germaans in de Ie eeuw vóór en de Ie eeuw na Chr. plaats.-In de evolutie -ōn > -ō̃ > -a werd het tweede stadium nog vóór onze tijdrekening, het laatste omstreeks de Ie of de IIe eeuw na Chr. bereikt, ald., 320 (vgl. 269), 321 (vgl. 275). Dat -ōn in het derde kwart der IIe eeuw reeds -ā of -a geworden was, blijkt uit Ptolemeus' corrupte Scheldenaam Ταβούδα, die op een verkeerde lezing berust van een in Latijnse cursief geschreven *skalda: zie Nervische hydroniemen [I]-in: Naamkunde IV (1972) -, 21, Die Dreisprachigkeit,
203 n. 7, en Nervische hydroniemen (IV), 56.
-
voetnoot(16)
- Zie F. Kluge, Nominale stammbildungslehre der altgermanischen dialekte, 3. Auflage, bearbeitet von L. Sütterlin und E. Ochs (Halle (Saale), 1926), 21.
-
voetnoot(18)
- Zie Franck -- van Wijk, a.w., 514, en J. Murray, A New English Dictionary... VII (Oxford, 1905-06), 1060. Hierbij ook Oudeng. pucian, dat vertaald wordt met ‘to poke (?), strike’ door T. Toller, An Anglo-Saxon Dictionary, based on the manuscript collections of the late J. Bosworth (Oxford, 1882-98), 779, en - ten onrechte - met ‘tappen, kriechen’ door F. Holthausen, Altenglisches etymologisches Wörterbuch (Heidelberg, 1934), 250. Wel werd Lat. repens in het begin der XIe eeuw met Oudeng. pucigende geglosseerd, A. Holder, Die Bouloneser angelsächsischen Glossen zu Prudentius, in: Germania, Vierteljahrsschrift für deutsche Alterthumskunde XXIII = Neue Reihe XI (1878), 397. Doch de desbetreffende Latijnse tekst luidt: 405 (k. VIe e.) Repens medullas indoles / adflarat..., Io. Bergman, Aurelii Prudentii Clementis Carmina (Vindobonae-Lipsiae, 1926), 314; en repēns is hier geen deelwoord van
repere ‘kruipen’ maar een bijwoord voor ‘plotseling’. Zie voor het ontbreken van de ‘a-umlaut’ in het Oudengels woord Luick, a.w., 105-06.
-
voetnoot(19)
- 1203 (k. ± 1247) ubicunque dominium de Haltra protenditur ultra fluvium qui dicitur Dorma, A. d'Herbomez, Chartes de l'abbaye de Saint-Martin de Tournai I (Bruxelles, 1898), 184.
-
voetnoot(20)
- 1242 (k.) [de parochie Lotenhulle] protenditur... usque ad Dormam rectâ lineâ contrà turrim de Somerghem et ibi finitur. A dicto fine parochiae de Hansbeke in medio Dorme incipit parochia de Somerghem, A.-P.-V. Descamps, Notice sur Walter de Marvis, évêque de Tournay (Tournai, 1852), 139 (vgl. 105) = in: Mémoires de la Société historique et littéraire de Tournai I (1853), 271 (vgl. 237).
-
voetnoot(21)
- 1251 (or.) A Vindroeth usque ad aquam, quae Doreme nuncupatur, et a Doreme usque Vronestalle et a Vronestalle per pratum de Wondelghem... protendi debet aquaeductus praedictus [= de Lieve], L. Warnkönig, Flandrische Staats- und Rechtsgeschichte bis zum Jahr 1305, II, 1. Abtheilung (Tübingen, 1836), Urkundenbuch der Stadt und Chatelenie Gent, 49. De Doreme is de huidige Kale, J. Boes, De Lieve, Eerste kunstmatige verbinding tusschen Gent en de Zee, in:
Bulletijn der maatschappij [zo] van Geschied- en Oudheidkunde te Gent XXXVII (1929), 15, vgl. de kaart tussen blz. 6 en blz. 7; niet het Kanaal Gent-Terneuzen, zoals beweerd werd door A.-K. Van Werveke, Étude sur le cours de l'Escaut et de la Lys-Durme au moyen âge, in: Société royale belge de géographie, Bulletin XVI (1892), 464.
-
voetnoot(22)
- 1215 (or.), 1215 (or.) Ego concessi abbati et conventui sancti Bavonis, in Gandavo, quod ipsi omnes wastinas, que sunt in parrochia de Everghem, ad omnes utilitates ecclesie sue possint adaptare.... Concessi etiam ipsis quod nemus illud, quod habent inter Scaldam et Dormam, possint fossato et sepi cingere, [C. Serrure,] Cartulaire de Saint Bavon à Gand (z.p. [1836-40]), 92, 92, 93, 93.
-
voetnoot(23)
- 941 (naar een stuk van 694; or.) aecclesiam... qui nunccupatur Medmedug sita super fluuio Dorma, M. Gysseling -- A. Koch, Diplomata Belgica ante annum millesimum centesimum scripta I (z.p., 1950), 135.
-
voetnoot(24)
-
Ter Durmen, naam van een kasteel op ½ km ten N. van het Kanaal Oostende-Gent.
-
voetnoot(25)
-
Durmen, naam van een gehucht aan weerszijden van hetzelfde kanaal.
-
voetnoot(26)
-
də 'dΛərmbΛ:ə, Blancquaert, a.w., 178: naar vriendelijke mededeling van Dr. J. Taeldeman (Landegem) fout voor də
'dΛərm'brΛ:ə, d.i. *De Durmebrug, naam van een brug over hetzelfde kanaal.
-
voetnoot(27)
-
De Durmen, naam van een plek ten Z.W. van hetzelfde kanaal.
-
voetnoot(28)
-
De Durmakker, naam van een plek aan de Nieuwe Kale.
-
voetnoot(29)
- Denkelijk moet haar bovenste loop geïdentificeerd worden met de huidige Kwade Stroom, een beek die te Aalter op 25 m hoogte en iets meer dan 4 km ten W.Z.W. van het gemeentecentrum ontspringt, en die zich in dezelfde gemeente in het Kanaal Oostende-Gent uitstort.
-
voetnoot(30)
- In 1362-66 ‘wordt er een rivier genoemd, de Durme of Cale, wier bedding, voor een klein gedeelte, door het kanaal [de Lieve] moest gevolgd worden’ Boes, a.o., 15 en (voor de datum) n. 3.
-
voetnoot(31)
- 1350 dat niemen en vissche in der stede [Gent] vischerie die men eed de Dorme, beghinnende ten hende van der kelchieden [= Fr. chaussée] van der Muden ende streckende tote Hughe Braems ende toter Licht, N. de Pauw, De voorgeboden der stad Gent in de XIVe eeuw (Gent, 1885), 51. Vgl. 1336 tote in de Licht, banderside Tsaffelaer, N. de Pauw -- J. Vuylsteke, De rekeningen der stad Gent, Tijdvak van Jacob van Artevelde, 1336-1349, I: 1336-1339 (Gent, 1874), 8 n. 1.
-
voetnoot(32)
- Het verwante Loker werd reeds door Gysseling, a.w., 629, uit een Keltisch hydroniem *lukara ‘de heldere’ verklaard. Op onze etymologie van Lokeren kunnen we hier niet nader ingaan; zie nochtans voor de betekenis J. Pokorny, Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch I (Bern, 1959), (687-)688.-Als antoniem van dit antoniem beschouwen we het in de naam der vroegere gemeente Teralfene voortlevende Kelt. albonā ‘witachtige’ dat vóór de Belgische inval de Dender zal aangeduid hebben. De etymologie is te danken aan Mansion, a.w., 6.
-
voetnoot(34)
- Wellicht werd dit ten tijde van de Belgische inval niet als een rechterbijriviertje, maar als de bovenloop - of althans de rechterbovenloop - der Durme beschouwd: de Poekebeek ontspringt nl. op 37 m hoogte, d.i. zeker hoger dan de middeleeuwse Durme (vgl. de n. 29).
-
voetnoot(35)
- De Kale heet
dialectisch də ka.⊥ļnə te Merendree, de kɔ.lə te Lovendegem, də ka.lə te Mariakerke, də ku⊤.lə of kɔ.ələ te Evergem, Blancquaert, a.w., 230, 228, 180, 226, 224, 170, 238, 178. Ze heeft als oude bewijsplaats: 1560 (gelijktijdige k.) le Lys, Mandele, Cale et la Lieve... le Lyz, Mandele, Caele et [l]a Lieve, Gilliodts-van Severen, a.o., 448, 450. Carnoy verklaarde Kale eerst, zoals de Picardische Calonne-namen, uit Kelt. *cal-onna, dat waarschijnlijk ‘ruisseau aux berges’ zou betekenen (Dict., 300, vgl. 107-08). Later merkte hij nog enkel op: ‘Il y a divers ruisseaux appelés Kalene, parmi lesquels il peut se trouver quelques anciens Calonne’ (Orig., 360, vgl. 119).
-
voetnoot(37)
- Aanvankelijk had de Durme een heel andere bovenloop dan in de Middeleeuwen of in de IJzertijd. In de eindfase van het [Oudere] Quartair ‘les eaux pluviales tombant sur la vaste plaine de la Flandre occidentale émergée, se réunirent en une
rivière qui a reçu le nom de Mandel; celle-ci, qui se dirigeait droit sur la Lys, fut peu à peu ramenée par le mouvement du sol à prendre la direction normale vers la partie la plus basse de la cuvette. Dès lors, elle coula parallèlement à la Lys, frôla celle-ci à Deynze, mais toujours rejetée vers le nord-est, elle continua sa route par une vallée qui a reçu le nom de Vieille-Caele, puis par une autre appelée Moervaert. La Mandel avait ainsi atteint Stekene et s'apprêtait à traverser une des anciennes barres fermant le golfe de Gand,..., lorsque le mouvement de soulèvement, gagnant sensiblement l'ouest, la força à chercher un autre écoulement. Celui-ci se fit sans doute par la vallée d'un ruisseau préexistant, en formant la Durme actuelle. Plus tard, le soulèvement ayant gagné le nordouest, il n'y eut plus de pente suffisante vers le nord-est, et le bras Vieille-Caele-Moervaert devint stagnant. Les eaux de la Mandel, sollicitées vers l'est, n'eurent que peu d'efforts à faire pour s'écouler directement dans la Lys à Deynze;.... Dans la suite, l'embouchure de la Mandel a encore rétrogradé deux fois vers le sud-ouest’, A. Rutot, Les origines du Quaternaire de la Belgique, in: Mémoires de la Société belge de Géologie, de Paléontologie & d'Hydrologie, Bruxelles, XI (1897), 69. Ten onrechte beweert dan ook Ch. Stevens, Le Relief de la Belgique (Louvain, 1938), 264, dat ‘au N.W. de Gand, un premier tracé de la Lys suivait le cours actuel de la Caele, par Deynze et Nevele’: de Kale - die nooit Deinze bespoeld heeft-is geen overblijfsel van een oorspronkelijke benedenloop der Leie, maar van de
oude Mandel-Durme. Een blik op de kaart leert ons dat zulks ook het geval is met het noordelijkste deel der Oude Kaandelbeek, dat vroeger de grens vormde tussen Zeveren en Meigem enerzijds en Deinze anderzijds. De onderbreking van elke verbinding tussen deze beek en de Oude Kale is vrij recent: F. de Potter -- J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 1e reeks (Gent, 1864-70), vermelden nog een Reigersbeek, waarmee ‘De Kandelbeek... zich aan het uiterste zuidoostelijke punt van Meigem... vereenigt’, en die ‘Meigem van Ste-Maria-Leerne en Vosselare scheidt’ (IV, Meigem, 3); ze noemen die elders ‘Reigersbeek of Kandelbeek, ten zuiden van Nevele’ en beschrijven ze als een ‘thans... zeer onbeduidende waterloop, die vroeger gemeenschap had met de Leie, te Deinze, en met de Poekebeke, te Nevele’ (V, Nevele, 15).
-
voetnoot(15)
- De ‘a-umlaut’ van u dateert uiterlijk van de Ie eeuw na Chr., zie W. Streitberg, Urgermanische Grammatik (Heidelberg, 1896 = 1943), 58-59. Volgen K. Luick, Historische Grammatik der englischen Sprache... herausgegeben von F. Wild und H. Koziol, I (Stuttgart, 1964), 266 (vgl. 101-09), vond de nieuwe verdeling van e en i, o en u in het Germaans in de Ie eeuw vóór en de Ie eeuw na Chr. plaats. - In de evolutie -ōn > -ō̃ > -a werd het tweede stadium nog vóór onze tijdrekening, het laatste omstreeks de Ie of de IIe eeuw na Chr. bereikt, ald., 320 (vgl. 269), 321 (vgl. 275). Dat -ōn in het derde kwart der IIe eeuw reeds -ā of -a geworden was, blijkt uit Ptolemeus' corrupte Scheldenaam Ταβούδα, die op een verkeerde lezing berust van een in Latijnse cursief geschreven *skalda: zie Nervische
hydroniemen [I]-in: Naamkunde IV (1972) -, 21, Die Dreisprachigkeit, 203 n. 7, en Nervische hydroniemen (IV), 56.
-
voetnoot(38)
- Het staat vast dat Strasele eens door de Niepe bespoeld werd: 875 (k. 2e helft XIIe e. van k. 961 van het or.) in loco... Stratsele super fluuio Niopa, Gysseling -- Koch, a.w., 75. Het is dus uitgesloten dat de Niepe ooit bij Niepkerke ontsprong, zoals Gysseling, Top. Wb., 740, vermoedt: Strasele ligt op meer dan 50 m hoogte, Niepkerke op minder dan 20.
-
voetnoot(39)
- Dit werk, dat hopelijk in 1978 persklaar zal zijn, verklaart ruim 530 vertaalde (niet: fonetisch aangepaste) en door vertaling (niet: fonetische aanpassing) ontstane plaats- en waternamen van het Picardische dialectgebied ten N. van de duidelijke grens die de in de vroege Middeleeuwen Romaans-Germaanse streken van de toen haast uitsluitend Romaanse scheidt-een grens die ten Z. van Rue, Saint-Pol, Atrecht, Kamerijk, Valencijn en Bergen, ten N.W. van Avesnes, en van deze plaats naar Trélon loopt.
-
voetnoot(40)
- Zie voor deze namen, behalve de tweede, Die Dreisprachigkeit, 205-07, 211-13.
|