Naamkunde. Jaargang 9
(1977)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Inleiding.In de hiernavolgende bijdragen worden enkele Noordantwerpse plaatsnamen bestudeerd die de verre en enige getuigen zijn van twee historische feiten die het landschapsbeeld van het Noordantwerpse Waterland in belangrijke mate hebben bepaaldGa naar voetnoot(1). Voor lezers die minder geïnteresseerd mochten zijn in de uitvoerige taalkundige en historische argumentaties van de volgende bladzijden, geven we de essentie ervan hier kort weer:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
1. Leerwijk1.1. De betekenis van ‘wijk’.Aanleiding tot het schrijven van deze bijdrage was de in maart 1976 door de Antwerpse Vereniging voor Romeinse Archeologie (AVRA)-Ekeren uitgevoerde noodopgraving van een Gallo-Romeinse hoeve bij het zwembad ‘De Schinde’. Bij een nazicht van oudere kaarten bleek deze omgeving eertijds bekend te staan als Leerwijk. De archeologische vondsten, de hoge ouderdom van het toponiem (reeds vermeld in 1155) en de aanwezigheid van een wijk-element wekten het vermoeden dat we hier mogelijk voor de oudste bewoningskern van Ekeren stonden, die dan later naar het huidige centrum zou zijn verlegd. In plaats van de gerezen vermoedens te bevestigen, bleek een onderzoek tot geheel andere, maar niet minder merkwaardige conclusies te leiden. Een gezaghebbend naamkundige als J. Lindemans verkondigde dat wijknamen tot de Romeinse tijd konden opklimmenGa naar voetnoot(2). Het woord zou, althans volgens sommigen, een directe ontlening zijn aan het Latijnse vicus (voortlevend in Frans voisin). Onmiddellijk zijn hieraan toegevoegd dat het ontstaan van wijk-namen ook uit later tijd kan dateren: het woord is tot op de huidige dag in het Nederlands gangbaar gebleven; het spreekt dan ook vanzelf dat het op om het even welk moment in toponiemen kon verstenen. Als zo vaak in de toponymie geldt ook voor de geleverde etymologieën van wijk het gezegde: zoveel hoofden, zoveel zinnen. De verklaringen variëren als volgt: verlaten dorp (of Wüstung, in Westfalen); poel of moeras (enkele malen in het Nederduits); vluchtoord, vooral langs de Noordzeekust; inham in het water (Zaanstreek); zijsloot (in de Oostnederlandse veengebieden); handelsnederzetting of stapelplaats, meestal uit de Karolingische tijd; nederzetting in lintbebouwing langs een belangrijke weg, enz.Ga naar voetnoot(3). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Voor ons Ekerse Leerwijk hoeven we daarom nog niet met de handen in het haar te gaan zitten. De betekenis ‘nederzetting’, die trouwens in vele verklaringen terugkeert, ligt zeker niet ver van de waarheid. Vergelijkt men bovendien met nabijgelegen wijk-toponiemen, dan ziet men bij het merendeel steeds een van volgende betekenissen weerkeren:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
1.2. De samenstelling Leerwijk.Al zien we voorlopig niet in hoe beide interpretaties van wijk met elkaar te verenigen zijn, voor Leerwijk valt er alleszins uit te leren, dat het een nederzetting van secundaire betekenis moet zijn geweest t.o.v. Ekeren en Wilmarsdonk, wat trouwens onmiskenbaar blijkt uit de hieronder aangehaalde attestaties van 1326 en 1491. De oudste en merkwaardigste vermeldingen zijn als volgt:
De meervoudsvorm Leerwijken komt voor sinds de 17de eeuw en is blijkbaar ingegeven door de omstandigheid dat het gehucht te paard zat op de grens tussen Ekeren en Wilmarsdonk en in feite uit twee delen bestond. Volledigheidshalve vermelden we hierbij nog een Wilrijks toponiem Leijderwijc, dat ons vanaf 1383 bekend isGa naar voetnoot(16). Het betrof een hoeve die eerst bezit was van het Karthuizerklooster, later van de Sint-Michielsabdij. Aangezien het Ekerse Leerwijk voor een groot deel in handen was van deze twee Antwerpse kloosters, ligt topografische migratie voor de hand.
1.2.1. Het achtervoegsel -er.
Wat het eerste lid betreft, kunnen geen zinnige verklaringen worden bedacht, indien men ‘leider’ als een enkelvoudig woord beschouwt, in | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de zin van ‘aanvoerder’, ‘ladder’ of ‘leder’. We dienen het bijgevolg als een samenstelling te interpreteren. Wie vertrouwd is met het Middelnederlands, zal hierin al vlug het er-suffix herkennen, dat in het Zuidwestnederlands bijna geheel is verdwenen en binnen ons taalgebied enkel nog voortleeft in toponiemen als Pulderbos, Rottumerplaat, Noordwijkerhout enz., en in oostelijke en noordelijke streektalen: Maastrichter Steenweg, Edammer kaas, Kamper aal. Ook in het Duits is het suffix tot op vandaag blijven leven: Hamburger Sportverein, Leipziger Messe. Ook te onzent moet dat suffix tot in de 14de eeuw bekend zijn geweest:
Door middel van het suffix -er was het mogelijk inwonersnamen van deze toponiemen af te leiden. In de genoemde voorbeelden stond deze afleiding in de genitief meervoud zodat men Brechterlo b.v. moet interpreteren als ‘het lo van (de) Brechtenaren’, Wilmaersdongher Leyderwijc als ‘het Leerwijk van (de) Wilmarsdonkenaren’. Leerwijk zelf zou dan moeten worden geïnterpreteerd als ‘de wijk van (de) bewoners van een plaats, Leid of Leide genaamd’.
1.2.2. De betekenis van Leide.
Het element Leide of Lede kon in het Middelnederlands twee betekenissen hebben:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
1.3. Bezwaren tegen een afleiding uit leide = kanaal.Leiderwijk zou volgens de hierboven staande gegevens kunnen geïnterpreteerd worden als ‘wijk van de mensen die zich bij een waterloop de Leide hadden gevestigd’. Tegen zulke interpretatie rijzen volgende bezwaren:
1.3.1. Inwonersnamen op -er na namen van waterlopen zijn zeer uitzonderlijk. Bach noemt in zijn standaardwerk alleen: ca. 115 Ampsivarii (= de mensen die aan de Ems wonen) en Lähner Nachen (= boottypes zoals men ze op de Lahn aantreft)Ga naar voetnoot(26). Het er-suffix was of is alleen maar gebruikelijk:
Als echter riviernamen in dergelijke afleidingen zo zeldzaam zijn, kan men zich afvragen waar niet zo zeldzame namen als Lekkerkerk (aan de Lek), Rotterdam (aan de Rotte), Amsterdam (aan de Amstel), | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Alblasserdam (aan de Alblas), Leerdam (aan een kanaal de Lede) vandaan komen. Schönfeld begrijpt ze in zijn bekende werk Nederlandse Waternamen als regelrechte afleidingen bij de genoemde waterlopen. Gaat men echter nader op deze zaak in, dan blijkt de afleiding niet direct op de waternaam te zijn gebeurd; de waternaam is nl. eerst overgedragen op een aanliggende woonkern en het is op deze laatste dat de er-afleiding werd geënt. De naam Ekeren zelf bewijst dat reeds:
Men denke in dit verband ook aan de etymologie van huidige gemeentenamen als: Zandvliet, Molenbeek, Oosterweel. In de door Schönfeld vermelde gevallen heeft zich precies hetzelfde voorgedaan: de oorspronkelijke waternamen Rotte, Amstel, Lek, Lede, Alblas zijn mettertijd overgedragen op aangrenzende ambachten, gebouwen of dorpen:
Interessant i.v.m. met deze laatste naam is de plaatsnaam Lexmond, in 1277 Lakesmunde genoemd. Hier heeft geen bemiddeling door een nederzettingsnaam plaatsgegrepen en missen we dan ook het er-suffix!Ga naar voetnoot(30).
1.3.2. Wil men voor Leiderwijk blijven vasthouden aan een interpretatie met een waternaam, dan zal men dienen te zoeken naar een nederzettingsnaam in de buurt waarop de oorspronkelijke riviernaam werd overgedragen. We zijn daarmee evenwel tot ons grootste bezwaar gekomen tegen een afleiding uit een waternaam ‘Leide’. Het wijk-element en vooral het er-suffix geven duidelijk te kennen dat de plaats Leiderwijk secundair | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
moet zijn geweest tegenover een eerder bestaande en belangrijker plaats ‘Leide’. Voor het bestaan van een dergelijk toponiem is nergens in de Ekerse geschiedenis en evenmin in de omgeving ook maar het geringste bewijs voorhanden. Nochtans weten alle auteurs die uitvoeriger over het er-suffix hebben geschrevenGa naar voetnoot(32), bij dergelijke afleidingen steeds een grondwoord aan te wijzen. Alleen bij ons Ekerse Leiderwijk zijn we daartoe niet in staat! | |||||||||||||||||||||||||||||||
1.4. Leiderwijk = wijk van Leidenaars.Gelukkig rest ons nog een derde verklaring, die taalkundig perfect sluit maar historisch noch bevestigd noch weerlegd kan worden. Bij afleiding op -er viel, bij plaatsnamen die op -en eindigden, dit laatste weg. Zo heet een inwoner van Groningen nog altijd Groninger en niet Groningenaar, en vinden we b.v. volgende toponiemen en hun afleidingen: Wieringen/Wieringermeer; Holten/Holterberg (Overijsel); Rijssen/Rijsserberg (Overijsel); Emmen/Emmer Compascuum (Drente); Sloten/Slotermeer; Muiden/Muiderslot; Velsen/Velsertunnel (dus erg recent nog gevormd); Naarden/Naardermeer; Sint-Truiden/Truiersteenweg; Oorderen/Oor(der)dam; Nordhausen/Nordhäuser; Giessen/Giesser (beide laatste als bijvoeglijke naamwoorden). Bij laatstgenoemd toponiem komt eveneens de vorm Giessener voor, maar die is duidelijk jongerGa naar voetnoot(33). Reeds in het Middelnederlands zijn zulke ‘jongere’ vormen te vinden: 1349 Nispenre Driebouts Berch (supra); 1250 Husdenredam (N.-Brab.)Ga naar voetnoot(34). Merkwaardig is het voorkomen van de oude, ‘regelmatige’ vorm broechouer hoeve, naast de jongere broechouender bosch in 1394 te NoorderwijkGa naar voetnoot(35). Voortgaand op bovenstaande voorbeelden kan men Leiderwijk terugvoeren op een basiswoord Leiden, waarbij men natuurlijk onmiddellijk aan de Hollandse stad van die naam denkt. In de buurt van Leiden komen trouwens toponiemen voor die zeer goed lijken op het Ekerse Leiderwijk: 13de eeuw Leytherebroeke, LeitherdorpeGa naar voetnoot(20), Leiderkerk (overigens niet in de buurt van Leiden!)Ga naar voetnoot(5). Aangezien in de omgeving | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
van Ekeren met geen middelen een plaatsnaam Leiden te bekennen valt, en leide in toponiemen vrijwel alleen gefossilizeerd werd in de naam van de Hollandse stad en zijn afleidingen, zijn we wel genoodzaakt aan te nemen dat Leiderwijk zoveel betekent als: wijk van Leidenaars. Wellicht gaat het hier om specialisten die door kapitaalkrachtige instellingen als de Sint-Michielsabdij, die in 1155 trouwens belangrijke bezittingen blijkt te hebben in Leerwijk, werden aangetrokken bij de inpoldering van het Waterland. De moderne vorm Leidenaar moet van jongere makelij zijn en een oudere Leydere, ons nog bekend uit toponiemen als Leiderdorp, hebben vervangen. Bij enkele Nederlandse inwonersnamen is de er-afleiding overigens algemeen gangbaar gebleven: Amsterdammer, GroningerGa naar voetnoot(36). Het Noorden blijkt trouwens eerder -er te gebruiken dan het Zuiden, waar men meer -enaar aantreft. Zo heten b.v. inwoners van Pekela, Meppel, Baflo in Noordnederlandse dialecten resp. een Pekelder, een Meppelder, een BavvelderGa naar voetnoot(37), waar men bij ons (en ook wel in het A.B.N.) van o.a. een Meppelaar en een Baflonaar zou spreken. Van taalkundige kant rijst ten slotte nog één bezwaar. Gaat men immers op dit ogenblik de ligging na van afgeleide er-toponiemen t.o.v. hun hoofdwoord (b.v. Soesterberg tegenover Soest), dan blijken die steeds in elkaars onmiddellijke nabijheid te liggen. Daardoor hebben toponiemen als Holterberg, Naardermeer meestal de betekenis gekregen van ‘Berg van de gemeenschap Holten; Meer van de gemeente Naarden’. Vanzelfsprekend rijzen dan nogal wat problemen wanneer men het Ekerse Leiderwijk in verband wil brengen met het Hollandse Leiden; men kan het poldertoponiem bezwaarlijk gaan interpreteren als ‘wijk van de gemeente Leiden’. Ik vermoed evenwel dat de oorspronkelijke betekenis van Leiderwijk moet zijn geweest ‘wijk van de of van enkele Leidenaars’. Bewijzen hiervoor zijn begrijpelijkerwijs erg schaars: Oldebroek in de provincie Overijssel, dus ver van Holland, heette vroeger Hollanderbroek; ten zuiden van Zalk (Overijssel) lagen vroeger de Hollander Akkers en de Hollander HuizenGa naar voetnoot(38); bij de benedenloop van Weser, Elbe, Oder en Weichsel liggen de plaatsen Hollerstrasse, Hollerdeich (beide uit Holländer), Holländerbruch, waarvan men historisch trouwens weet dat | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ze in de 12de eeuw door Hollanders werden ontgonnenGa naar voetnoot(39). Vermelden we ten slotte de toponiemen Leiderkerk (verdwenen in de Dordtse Waard)Ga naar voetnoot(5) en Leyder-AmbachtGa naar voetnoot(39) die blijkens hun naam in verband staan met Leiden. alhoewel ze helemaal niet in de buurt van die stad liggen. Wil men echter de problemen i.v.m. de betekenis van het er-achter-voegsel tot een definitieve oplossing brengen, dan zal men vooreeerst dienen te beschikken over een grondige studie i.v.m. de chronologie en de betekenisverschillen tussen volgende mogelijke afleidingen van b.v. een naam als ‘Brecht’: 1. Brecht-s-gata, de oude naam van Brasschaat; 2. Brecht-er-lo (cf. supra); 3. De Brecht-se kerk; 4. De Brecht-baan. | |||||||||||||||||||||||||||||||
1.5. Andere toponymische sporen.Een geschiedkundige zal bij dit taalkundige spel wellicht alleen maar onverschillig staan toekijken. De toponymie staat bij het bevestigen of het weerleggen van de gestelde hypothese volkomen alleen en is daarbij uitsluitend op eigen middelen aangewezen. Zij kan er vooreest op wijzen dat als eerste bestanddeel van wijk-namen niet zelden vreemde bevolkingsgroepen voorkomen: Vreeswijk = wijk van (de) Friezen; 1457 Vriezewijk, onder DiepenveenGa naar voetnoot(40); Baardwijk = wijk van (de) Langobarden (beide aldus naar Gysseling)Ga naar voetnoot(5) Waalwijk = wijk van (de) Walen? Een analoog geval met dat van Leiderwijk biedt de plaats Jouwerswijk bij Sappemeer (Groningen), die genoemd is naar haar uit Joure komende ontginnersGa naar voetnoot(41). Vervolgens zijn er op Ekers grondgebied zelf sterke aanwijzingen voor een Hollandse aanwezigheid in de Middeleeuwen:
1.5.1. Er is eerst en vooral het toponiem Vriesdonk: 1294 Vrisendunc, 1598 de VriesendonckGa naar voetnoot(42), dat zijn naam te danken moet hebben aan een familie De Vries of gewoonweg aan de aanwezigheid van Friezen, waarmee in die tijd ook Westfriezen of Noordhollanders kunnen bedoeld zijn. Nadat die zich op een stuk van de Ekerse Donk hadden gevestigd, werd dat prompt naar hen Vriesdonk geheten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
1.5.2. Bij Wilmarsdonk is op oude kaarten nog de benaming te vinden van een tamelijk uitgestrekt hoger gelegen complex: de West- en Oost-Planen. Waarschijnlijk zal de in de polder van Muisbroek vermelde plaengracht (o.a. in 1635)Ga naar voetnoot(43) daarmee in verband staan. Ook deze naam is zoals die van Leerwijk eerbiedwaardig oud. Reeds in 1161 komt hij voor als: in PolaenGa naar voetnoot(5); ca. 1288 PollanenGa naar voetnoot(44); 1575 aen de PalaenenGa naar voetnoot(45); ca. 1650 Westplanen, OostplanenGa naar voetnoot(46). De meervoudsvorm in het laatstgenoemde attest hoeft niet te verwonderen, aangezien het complex duidelijk in twee microreliefs uiteenvaltGa naar voetnoot(47). Gysseling waagt zich niet aan een etymologie maar oppert de mogelijkheid: ‘Genoemd naar het land Polen?’Ga naar voetnoot(5). Staan we daarbij voor het toponymisch vaak gebruikte procédé om afgelegen en onherbergzame streken naar verre landen, i.c. Polen, te noemen, of moeten we in dit verband eerder denken aan naamsovereenkomst met het Zuidhollandse Polanen, een middeleeuwse heerlijkheid, omvattende de huidige dorpen Monster, Poeldijk en Half-Loosduinen. Zij was het bezit van een van Hollands beroemdste geslachten, waaruit o.a. in 1316 ridder Jan van PolanenGa naar voetnoot(48), en dankt haar naam, die eigenaardig genoeg niet vóór 1225 is overgeleverd en dus beduidend later wordt geattesteerd dan ons polderse Polaen, aan een prachtig slotGa naar voetnoot(49), dat wellicht ter herinnering aan exploten van een lid uit het geslacht tijdens de zgn. Duitse Ostkolonisation (sinds de 12de eeuw) naar het land Polen werd genoemd. Betekenisvol is hierbij de analogie met de benaming Krakow voor een burcht van de graven van Mörs (W.-Duitsl.) Pollanen, Pulane was inderdaad de Middelnederlandse naam voor Polen, en komt als dusdanig voor in de ReinaertGa naar voetnoot(50). Door migratie zwermde de naam Polanen via het geslacht van die naam verder uit naar Kennemerland (Huis-te-Polanen), naar de gemeente Linschoten (een heerlijkheid en een polder) en mogelijk dus ook naar Wilmarsdonk! Heeft een van de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
leden van het geslacht Pollanen door aanverwantschap met de heren van Breda-Schoten een stuk van Wilmarsdonk als leen verworven, en kreeg dat dan zijn naam? Uitzonderlijk is dat niet, want amper een eeuw later zien we in de onmiddellijke buurt de figuur van ridder Gillis van Attenhoven verschijnen, die, nadat hij zich wederrechtelijk van een deel van de Ekerse tienden had meester gemaakt, zijn naam zou geven aan de parochie Ettenhoven, nu HoevenenGa naar voetnoot(50a).
1.5.3. In de oorkonden van St.-Michiels wordt in 1161 en 1179 een plaats vermeld onder Oosterweel: Mursaterlant. De etymologie is doorzichtig: land van de ingezetenen van het moerGa naar voetnoot(5). Het is echter het bestanddeel sater dat hier intrigeert. Het houdt verband met het werkwoord zitten en komt in het Middelnederlands meestal in de vorm sate voor: huussate, cossate, lantsate; het is bewaard gebleven in modern Nederlands eenzaat, nazaat enz. Als men het Middelnederlands Woordenboek moet geloven, is sater een jongere, uitgebreide vorm van sate. Dat is, te oordelen naar de ouderdom van onze vindplaatsen, zeker onjuist. Het komt me juister voor sate- en sater-vormen als dialectische varianten te interpreteren. Sater blijkt namelijk alleen in het Noorden voor te komen. Het is b.v. ongemeen frequent in de provincie Groningen, waar het tot op heden produktief is gebleven bij het vormen van inwonersnamen: Sappemeester, HogelandsterGa naar voetnoot(51). Toponymisch is het bewaard gebleven in o.a. Beets/Beetsterzwaag (uit Beets-satera-zwaag; -satera is een oude genitief meervoud); Drachten/Drachtstercompagnie; Leek/Leekstermeer; Wildervank/Wildervanksterdallen; Surhuizum/Surhuisterveen; verder: Scharsterbrug, Opsterland, Hoornsterzwaag. Het best bekend is het ongetwijfeld uit de zo typisch Friese familienamen op -stra: Dijkstra, Lenstra, Kamstra, Terpstra... De a van sater is in al deze Friese vormen al zeer vroeg verdwenen. Blijkens de archiefvoorbeelden: 1395 Upsaterland, 1418 UpsterlandGa naar voetnoot(52) moet dat in de loop van de 14de eeuw zijn geschied. Ook in Holland moet sater vrij gebruikelijk zijn geweest, zij het veel minder dan in Friesland. In tegenstelling tot het Fries bleef de -ahier bewaard: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
1063 Rinsaterwald, de huidige gemeente Rijnzaterwoude (Z.-Holland)Ga naar voetnoot(5) 1203 Harsaterdrecht, naar een polder De Haar bij de Eem (Utrecht)Ga naar voetnoot(53) 1319 Leczater ghawech, aan de Leek, een waterloop bij Midwoud (N.-Holland)Ga naar voetnoot(54) 1409 Veenzaters, benaming voor de bewoners van de Langstraat (Waalwijk)Ga naar voetnoot(55) 1448 Claes die veensater, bij DordrechtGa naar voetnoot(56) 1290 in Vorenzaterwaert, 1296 Vorensaterwaert, bij AlmkerkGa naar voetnoot(57) s.d. Mijzaters, aan de Mije, water bij ZwammerdamGa naar voetnoot(53). Volgende oplossingen zijn nu denkbaar: minder waarschijnlijk is dat het Hollands-Friese woord sater ook in het Ekers bestond, zodat de benaming Mursaterlant zonder toedoen van vreemde invloeden autonoom in het Ekerse dialect kon ontstaan; weinig waarschijnlijk is ook dat de Hollands-Friese dijkspecialisten het door hen in cultuur gebrachte land zelf zouden hebben benoemd. Vervolgens rest nog de mogelijkheid uit te gaan van een ander toponiem, nl. Mursaten of Mursate, waarvan men volkomen regelmatig de vorm Mursater kon afleiden. Zulk toponiem is evenwel in de Antwerpse toponymie volslagen onbekend, maar komt wel voor als de benaming van een nu verdwenen en onvindbare gouw in Oost-Friesland oostelijk van de Ems: 788 Morseti; 1092 Morsacienses; 1163 Morsatia!Ga naar voetnoot(58). Dienovereenkomstig zou het polderse toponiem niet betekenen ‘land van de lieden in het moer’, maar ‘land, aangewonnen door mensen uit Morsaten’.
1.5.4. Sporen van Hollandse (of Friese) inwijking blijven overigens niet strikt tot Ekeren beperkt: De bekende Deurnse Gallifortlei gaat terug op de in 1296 vermelde Petrus en Ingelbertus de Galenvoert (Antwerpen of Broechem)Ga naar voetnoot(59), en de Antwerpenaars 1316 Johannes de Galivord, Nicholao de GalivordGa naar voetnoot(60), | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
die zeer waarschijnlijk hun naam hebben van een plaats onder Castricum (Noord-Holland), reeds in 1230 vermeld als GalenvoertGa naar voetnoot(61); in 1264 als GalenvorhtGa naar voetnoot(62). Een Haarlemmer uit de 14de eeuw heet Hendrik PonciaenGa naar voetnoot(63), een andere in 1341 Jan PonciaenGa naar voetnoot(64). Hun toenaam gaat terug op de naam van een Romeins martelaar, Pontianus, wiens gebeente in de tiende eeuw in Utrecht terechtkwamGa naar voetnoot(65). In Holland was deze Pontianus een zeer geliefde heilige, want in Dordrecht bestond een Sunte Poncyaensghyld, in Leiden sprak men in 1423 van een Sinte PonstghenavontGa naar voetnoot(66), en herhaaldelijk worden Hollandse grafelijke oorkonden bezegeld op Sint-PontiaansdagGa naar voetnoot(67). Het treft dan ook weer een familie van dezelfde naam in Antwerpen aan te treffen: in 1272 de kapelaan Henricus PoltianGa naar voetnoot(68), diens broer Arnoud PulsianGa naar voetnoot(69), in 1271 Adreas Poltian, eveneens kapelaanGa naar voetnoot(70). In 1272 worden in Antwerpen de poorter Balduinus Hollandere en de priester Johannes Hollandere tezamen in één oorkonde vermeldGa naar voetnoot(71). Opvallend is dat het toponymische duo Zwijndrecht-Berendrecht zowel in Zuid-Holland als bij Antwerpen wordt gevonden. Reeds andere auteurs als MullerGa naar voetnoot(72), SpijkerboerGa naar voetnoot(73) en SchönfeldGa naar voetnoot(74) hebben op dit parallellisme gewezen. In de buurt van beide toponymische paren ligt bovendien telkens een Putte(n). Vermeldenswaard is wel dat de huidige gemeente Middelharnis vroeger Sint-Michiel-in-Putten heette. Deze parochie hoorde namelijk oudtijds toe aan de Antwerpse Sint-MichielsabdijGa naar voetnoot(75), tevens een van de machtigste grootgrondbezitters in de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Noordantwerpse polders! Men dient zich ook hier weer af te vragen of het Antwerpse klooster een bemiddelende rol heeft gespeeld bij het aantrekken van vreemde ontginners. Min of meer buiten de eigenlijke bewijsvoering vallend, maar vanwege de grote afstand toch weer intrigerend, is het feit dat het Brasschaatse goed De Mik (1362 Ter Micke... een ghehuchte) korststondig (van 1362 tot 1377) in handen is geweest van de Noordhollandse abdij EgmondGa naar voetnoot(76). | |||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitOndanks de wisselende sterkte van de hierboven aangevoerde argumenten, wordt een vrij sterke aanwezigheid van Hollandse kolonisators in onze polder hiermee toch wel aannemelijk. De belangrijkheid van hun ontginningen blijkt alleen al uit de uitgestrektheid van de plaatsen die we met hun aanwezigheid in verband hebben willen brengen: Leerwijk, Planen, Vriesdonk, Mursaterlant. Anderzijds mogen we hun invloed ook weer niet overschatten. Tal van andere sporen van vreemde aanwezigheid in de Antwerpse noordergronden zijn aanwijsbaar. Zij dateren echter uit wat later tijd en hoeven, met uitzondering van het geval Attenhoven, wegens de nabijheid van de herkomstgebieden ook niet te verbazen: Oostvlaamse herkomst: Lillo: 1273 Gerardus de Waes, schepen; Ekeren: 1267 Willelmus Capric, blijkens zijn naam afkomstig uit KaprijkeGa naar voetnoot(77); Ekeren: 1283 een plaats der Vlamingen gehetenGa naar voetnoot(78); Wommelgem: 1155 Selsaten, tezamen vermeld met het goed HageGa naar voetnoot(79), een naamduo dat ook in de Oostvlaamse gemeente Zelzate wordt aangetroffenGa naar voetnoot(80); Berendrecht-Lillo: 1284 Jan van Ghistel en Jan van Swynaerde herstellen in dat jaar de dijkenGa naar voetnoot(81). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Zeeuwse herkomst: Oosterweel: ca. 1288 EveringweelGa naar voetnoot(82), wellicht genoemd naar een Zeeuwse plaats Everinge bij Borselen, in de 13de eeuw bedijkt door Hendrik van EveringeGa naar voetnoot(83); Schoten: 1252 CruningheGa naar voetnoot(84), voortlevend in de huidige Kruiningenstraat, wellicht naar de heren van Kruiningen, op Zuid-Beveland, die het als leen van de heren van Breda zullen hebben gehouden; Berendrecht-Zandvliet: 1266 Dyonisius de Ostende, waarschijnlijk uit het Zeeuwse ambacht of het slot bij Goes van die naamGa naar voetnoot(85). Ook het Ekerse hoff van Oosteijnde... achter die kercke zal hiermee verband houdenGa naar voetnoot(86). | |||||||||||||||||||||||||||||||
2. De Steenborgerweert2.1. Het raadsel van de Steenborgerweert.Ingesloten tussen Oosterweel, de Schelde, Merksem, Ekeren en Antwerpen lag vroeger een langwerpige strook land, in 1652 295 gemet metendGa naar voetnoot(1), met de naam Steenborgerweert. De merkwaardige uitsprong die het terrein in de hoogmiddeleeuwse villa Antwerpensis maakte, was voor F. Prims in 1928, nu alweer zo'n halve eeuw geleden, aanleiding om er een bijdrage aan te wijden onder de titel ‘Het raadsel van de Steenborgerweert’Ga naar voetnoot(2). Wat Prims daarbij intrigeerde, was, behalve de merkwaardige uitsprong, dat de tienden die erop rustten, sedert 1095 (akte uitgaande van Godfried van Bouillon) niet toekwamen aan de kanunniken van het O.-L.-Vrouwekapittel, maar in lekehanden bleken te zijn, als allodium van de families Zimaer/Van der Borch en Amman. Wanneer dan in 1119 dat tiendrecht van het kapittel door | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
keizer Hendrik tot het hele gebied tussen Zandvliet en Olmeremuthen wordt uitgebreid, valt de enclave van de Steenborgerweert daar blijkbaar weer buiten. Analoge voorbeelden van eigengoederen in het Antwerpse hebben Prims naderhand de oorzaken van deze allodialiteit doen inzien. Ten jare 1154 blijken bepaalde gronden in Zandvliet het allodium te zijn van Wibodo en zijn erfgenamen, die daar bedijkingswerk hadden verrichtGa naar voetnoot(3); in 1148 en 1150 verkrijgt de Sint-Michielsabdij van het O.-L.-Vrouwekapittel vrijdom van tiendverplichting, telkens als compensatie voor bedijkingswerk of waterschapslastenGa naar voetnoot(4); in Merksem-Polder komt in de 13de eeuw een plaats Meereigen voor, allodiaal bezit van de familie Van Meer die er nieuwland had ontgonnenGa naar voetnoot(5). Wanneer Prims dan over de Steenborgerweert spreekt als een schepping van de mens, in de elfde eeuw door een voorouder van de families De Castro/Zimaer of Amman tot stand gebracht door het dijkwerk van de Ekerse WegGa naar voetnoot(6), dan is duidelijk dat de betrokken ontginners voor hun prestatie aldaar eveneens vrijdom van tienden zullen hebben bedongen. In dat licht lijkt ook de naam Steenborgerweert zelf zijn motivering wat makkelijker prijs te geven: de genoemde families behoorden tot de aanzienlijkste van de stad, bezaten er o.m. het schepenambt van vader op zoon, en waren vaak metterwoon binnen de eerste burchtomwalling gevestigdGa naar voetnoot(7): vandaar dan wellicht ook de benaming ‘weert van de burgers van het Steen’Ga naar voetnoot(8)? Met Prims nemen we, op basis van de oorkonden van 1095 en 1119, aan dat de Steenborgerweert reeds in de elfde eeuw was bedijkt. Die veronderstelling vindt steun in een edict van het Concilie van Lateranen uit 1179, volgens welk geen sinds dat jaar opgebroken tienden nog in | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vreemde handen mochten komen, en een uit 1215 dat verbood nog langer tienden aan leken te verkopenGa naar voetnoot(9). Aangezien de Steenborgerweert in 1262 en 1263 grotendeels in het bezit blijkt te zijn van de familie ZimaerGa naar voetnoot(10), moet die toestand dateren van vóór het jaar van de edicten. De hoge ouderdom van de Steenborgerweert blijkt ten slotte nog uit het feit dat hij deel uitmaakte van het Antwerpse stadsgebied: kennelijk was hij reeds ontgonnen op het ogenblik dat de grenzen van de villa Antwerpensis werden vastgelegd (11de eeuw?). | |||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. Het rivierenstelsel in de buurt van de Steenborgerweert.De betekenis van het woord weerd of waard is tweeërlei: het kan de betekenis hebben van ‘ingedijkt land’, wat Prims van toepassing achtte op de SteenborgerweertGa naar voetnoot(11); oorspronkelijk betekent het echter ‘riviereiland, strook land tussen een rivier en een stilstaand water’Ga naar voetnoot(12). Zo vindt men bij Düsseldorf Kaiserswerth, bij Bonn Nonnenwerth, beide eilandjes in de Rijn, bij ons Weert bij Temse, eens een eiland in de Schelde, enz. Volgens Pottmeyer en PrimsGa naar voetnoot(13) was ook onze Steenborgerweert aanvankelijk een eiland, en de bijgevoegde kaart van het eind van de 17de eeuw spreekt die stelling geenszins tegen. De grote moeilijkheid bestaat echter in de voortdurend wisselende nomenclatuur van de diverse Schijnarmen die het eiland omgaven. De Schijnarm aan de westzijde van de Steenborgerweert is zowel voor Prims als Pottmeyer de Laarse Beek, eveneens op de kaart van Verbiest uit 1662Ga naar voetnoot(14). Zij identificeren hem met de Holma en de Akerne van 1240. De benedenloop staat volgens Pottmeyer en Havermans gelijk met het VosseschijnGa naar voetnoot(15). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Kaart van de Steenborgerweert, eind 17e eeuw (S.A. Antwerpen 31/25)
De vermeldingen tussen haakjes zijn van mijn hand (J.v.L.) | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fschuerweghs, Landkaart van de polder van Oosterweet, Bijdragen tot de Geschiedenis 1950, pp. 200-201
De Scheygracht aan de oostzijde, door Kaerius in 1617 Oude Scheijnt genoemd, is voor Prims het VosseschijnGa naar voetnoot(16). Door het ongetwijfeld reeds oude dijkwerk van de Ekerse Weg en de in 1637 voltooide Ferdinandusdijk moet hij veel van zijn oorspronkelijk debiet hebben verloren. Zeer waarschijnlijk gaf hij eertijds aansluiting bij de westelijke Schijnarm en omsloot hij met deze laatste de noordzijde van de Steenborgerweert. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o.160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Zonder met deze bijdrage het laatste woord in die duistere kwestie te willen spreken, lijkt het toch mogelijk de tot nu bekende archivalische gegevens wat sluitender in elkaar te passen. Met Prims en Pottmeyr neem ik aan dat de oude Holma uit 1240 de huidige Laarse Beek is. In 1119 is er sprake van een plaats ergens bij de Schelde even benoorden Antwerpen, Olmeremuthen genaamdGa naar voetnoot(17). Die vorm vraagt wel om enige opheldering: allereerst is er het ontbreken van de h van Holma. In onze vanouds h-loze dialecten hoeft die vorm allerminst te verbazenGa naar voetnoot(18). Ten tweede is er het in de bovenstaande bijdrage over Leerwijk besproken er-suffix. Gysseling, aan wie het bestaan van een riviernaam Holma en van het moderne Holmebrug door de chronologische begrenzing van zijn standaardwerk onbekend moest blijven, leidt Olmeremuthen af van een hypothetisch Ulmaro; het ligt echter voor de hand een verband te zoeken met de overige (h)olmtoponiemen uit de buurt. Ook bij die komt sporadisch een er-vorm voor: Diercxsens spreekt in de 18de eeuw van de OlmerendeyckGa naar voetnoot(19), de Olmebrug heet in 1532 OlmerbrugGa naar voetnoot(20); ook in Mechelen is in de 18de eeuw sprake van een OlmerbroekGa naar voetnoot(21). Staan we voor een van die zeldzame gevallen waarbij men met het ere-suffix toch een afleiding bij een riviernaam kon makenGa naar voetnoot(22)? Zo vinden we in 1254 in Ruisbroek aan de Rupel het Ruperbroch (geen origineel)Ga naar voetnoot(23). Pottmeyer vermeldt tevens, spijtig genoeg zonder bronverwijzing, de vormen Scelrebeemt en RupelrewaertsGa naar voetnoot(24). Een andere oplossing bestaat erin Holma als een oorspronkelijk toponiem te beschouwen (cf. infra), dat dan volkomen normaal een er-afleiding ter aanduiding van zijn bewoners kon krijgen (Olmeremuthen = de muide van de Holm-bewoners). Muide-benamingen hoeven in hun eerste lid trouwens niet steeds een riviernaam te bevatten (vgl. Diksmuide, en Bortburemuiden onder Hemiksem). Volledigheidshalve dienen we ook rekening te houden met een recht- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
streekse ontlening van het Oudnoorse holmr, maar erg waarschijnlijk is dat nietGa naar voetnoot(25). Wat verder stroomopwaarts op de Laarse Beek lag de Olmebrug, precies op de scheiding van Antwerpen, Merksem, Ekeren en Oosterweel. Ten slotte halen Prims en Pottmeyer een akte aan uit 1251 die de grensscheiding regelt tussen Merksen en Schoten enerzijds (Land van Breda) en Ekeren (gedeeltelijk hertogelijk, gedeeltelijk Bredaas territorium)Ga naar voetnoot(26). Daarbij worden achtereenvolgens drie plaatsen vernoemd, Olme, Zodert en ElshoutGa naar voetnoot(27). De twee laatste vindt men op moderne kaarten terug als gehuchten van Merksem en Schoten aan deze zijde van de Laarse Beek (Grote en Kleine Zeurt en Elshout), de eerste leeft vermoedelijk nog voort in de Brasschaatse Olmelei, bij de Zwaantjesbrug en eveneens aan de Laarse Beek gelegen. Men kan gevoeglijk aannemen dat de vier toponiemen Olmeremuthen, Olmebrug, Holma en Olme verband met elkaar houden en in hun benamingen de loop van de in 1240 vermelde rivier Holma aangeven. Een tweede aanwijzing voor een identificatie van de Laarse Beek met de oude Holma is de oorkonde van 1240Ga naar voetnoot(28). Daaruit blijkt dat de heer van Breda rechten bezat op de Donsele (voortlevend in de gehuchtnaam Deuzelt onder Schoten; de waterloop heet nu Eethuisbeek), waaraan o.a. de burcht van Schoten lag (het huidige kasteel Calixberg), de Schinde (welke arm?) en de Holma; zoals de Deusele moet de Holma dus door het territorium van de heren van Breda hebben gelopen, waartoe naast de gemeenten Merksem en Schoten, ook gedeelten van Ekeren behoorden, al valt voorlopig niet uit te maken welke preciesGa naar voetnoot(29). De Laarse Beek beantwoordt, alleszins in haar bovenloop, vrij nauwkeurig aan de gegeven beschrijving. De Akerne van 1240, de Ekrene van 1262 en 1263 worden door Prims en Pottmeyer geïdentificeerd met dezelfde Holma of Laarse Beek. Dat leidt echter tot complicaties: het hydroniem Ekrene, dat ongetwijfeld aan de oorsprong ligt van de gelijkluidende gemeentenaam, komt in die veronderstelling namelijk onnodig ver van het dorpscentrum te liggen. Het bracht Pottmeyer er zelfs toe voor de gemeentenaam | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
en de riviernaam Ekeren een afzonderlijke oorsprong te bepleiten!Ga naar voetnoot(30) De Ekrene, die zoals de Holma slechts in 13de-eeuwse bronnen is overgeleverd, liep stellig bij de Steenborgerweert: in 1262 verkoopt Zimaer van der Borch 15 gemeten ‘in palude de Steenborgerweert inter Primosthuc et Kokesdame prope aquam quae dicitur Ekerne’Ga naar voetnoot(31); in 1263 schenkt dezelfde, weer in de Steenborgerweert, 18 gemeten aan de Sint-Bernardsabdij, met bovendien het recht: ‘quod fossatum extensum sive protensum juxta latus terre predicte versus Ekrene, ab uno fine usque ad alium integraliter, fossatum vero ad aliud latus ipsius terre protensum versus Schinth, pro medietate ad commodum et utilitatem dictorum abbatis et conventus et ad terram eorum predictam libere pertinebit, et quod dicti abbas et conventus, eorem (sic) coloni et nuntij liberum transitum et viam eundi ad terram predictam et redeundi obtinebunt versus Ekrene per terram que Scor dicitur, ad ipsos Zimarum et eius liberos pertinentem’Ga naar voetnoot(32). Het geschonken allodium werd dus aan weerszijden door een gracht afgewaterd, één die naar het Schijn liep (de Laarse Beek of Holma?), een andere die naar de Ekrene liep. De oorkonde bepaalt eveneens dat die van Sint-Bernards vrije toegang tot het perceel krijgen door het land, Scor genaamd, eveneens bezit van de Zimaer-familie. Nu staat een groot deel van het Merksemse Neerland, de Steenborgerweert aan de oostzijde begrenzend, op jongere kaarten als Rietschoor bekend; het werd gedwarst door een transversale dijk met de naam SchoordijkGa naar voetnoot(33), die de Ekerse Weg met de Laarse Baan verbond. De kans is dus wel groot dat de 13de-eeuwse Ekrene met de Oude-Schijnarm of Scheijgracht moet worden gelijkgesteld. Eertijds liep hij wellicht niet dood, maar stond dan in verbinding met wat nu bekend staat als Damschijn en hoger nog de Donkse Beek. Kenschetsend is ook dat hij dan praktisch over zijn gehele lengte het tracé van de Ekerse Weg volgde (zie kaart van Schuerweghs bij voorgaand artikel). | |||||||||||||||||||||||||||||||
2.3. De benaming Holma.In feite was het de riviernaam Holma van 1240 die de aanleiding vormde tot het schrijven van dit artikel. In de Nederlandse en Duitse | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
toponymie is het woord een kwasi-onbekende. In Nederland vermeld SchönfeldGa naar voetnoot(34) een vijftal Holme's, in Groningen, op Ameland, in de Wieringen en in Zuid-Holland aan de Maasmond. Ook in West-Vlaanderen is Holma slechts hier en daar overgeleverd en het valt niet steeds uit te maken of we nu met de boomsoort of het ons interesserende woord hebben te makenGa naar voetnoot(35). Tot dat laatste behoren misschien een perceel onder Sint-Andries, een maaigras onder Woumen, een kapel Ter Olmen te Ooigem, en vooral het toponiem Holmzant onder Vlissegem, in 1408 vermeld als het afstuivende duinzand waarin vóór die datum enkele dorpen moeten hebben gelegenGa naar voetnoot(36). Zeer opvallend is dan ook het vrij geconcentreerde voorkomen van enkele (h)olm-toponiemen voor beemdgronden in de gemeenten Mechelen, Ruisbroek (Rupel), Kathelijne-Waver, Hever, Werchter en RijmenamGa naar voetnoot(37), met uitzondering van Kathelijne-Waver typische nederzettingen op landtongen in de valleien van Rupel of Dijle. Veel bekender is het woord in het Noordgermaans. Men denke slechts aan de Zweedse hoofdstad Stockholm en het Deense eiland Bornholm, het stameiland van de Germaanse volksstam der Boergonden. Ook in Groot-Brittanië zijn niet weinige holm-plaatsnamen overgeleverd, die duidelijk verband houden met een sinds de vroege Middeleeuwen onafgebroken Deense bezetting. De betekenis van dit Skandinavische woord luidt: ‘land aan een rivier dat bij vloed onder water komt te staan’ of ‘eilandje, vooral in een rivier, waard’Ga naar voetnoot(38), toevallig of niet een volstrekt synoniem dus van ons Nederlandse weerd of waard! Zo was ook de hierboven reeds geciteerde Holm van Mechelen (in 1386: holm supra diliam) aanvankelijk zeker een riviereiland; historisch was hij van zo'n centraal belang in de ontwikkeling van de stad Mechelen dat J. Uytterhoeven er in de jaren 1932-33 een artikelenreeks aan wijdde in het tijdschrift MechliniaGa naar voetnoot(39). Blijkens zijn uiteenzetting vormde die Holm de kern van het Mechelse stadscentrum met o.a. de huidige Grote Markt en de Sint-Romboutskathedraal. De kluizenaar Sint-Rombout zou er in 756 een kerk hebben gesticht en er in 775 onder moordenaarshand zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gevallen. De afgeleide benaming Olmerbroek was nog in de 18de eeuw in gebruik ter aanduiding van een uitgestrekte polder op de rechter Dijle-oeverGa naar voetnoot(40). De Noordantwerpse Holma is ons overgeleverd als een riviernaam en niet als de benaming voor het riviereiland dat hij afzoomde. Mijn vermoeden is echter dat de Steenborgerweert eertijds Holma heette en dat die benaming mettertijd op het erlangs lopende water is overgegaan. Het omgekeerde, de overgang van een waternaam op een aangrenzend landtoponiem, is een veel gebruikt procédé: men denke aan gemeentenamen als Zandvliet, Oosterweel, Hilvarenbeek enz. Voorbeelden uit de onmiddellijke omgeving zijn het reeds onder 2 besproken Ekeren en het Schotense Deuzelt. ‘Het is daarbij zeer gewoon’ aldus Schönfeld, de specialist bij uitstek inzake hydronymie, ‘dat, nadat de waternaam op de nederzetting is overgegaan, het water een andere naam krijgt’Ga naar voetnoot(41). Op een soortgelijke manier moeten de waternamen Ekrene en Deusele, die slechts in de 13de eeuw als dusdanig worden vermeld, ten slotte zijn ondergegaan; de eerste werd vervangen door de benamingen Vosseschijn, Oude Schijn, Scheijgracht, Damschijn of Donkse Beek, de tweede staat nu nog slechts als Eethuisbeek bekend. Het procédé dat ons in het geval van de Steenborgerweert/Holma interesseert en waarbij de naam van het land overgaat op een waterloop, is niet zo gebruikelijk. Schönfeld besteedt er in zijn standaardwerk een heel hoofdstuk aan. Hij citeert daarbij namen van wateren met als tweede lid een onverdacht landtoponiem: -laan, -pad, -straat, Gronings -ree (de laan van de boerderij naar de weg), sidewende (eigenlijk een dijk), Fries -leest (eigenlijk brandweg), -weg, Fries -wei (= weg), -gouw (= zowel de weg langs het water als de waterloop zelf)Ga naar voetnoot(42). Gemeenschappelijk aan al die benamingen is dat waterlopen vooral naar stroken land kunnen worden genoemd waarmee ze in hun volle lengte evenwijdig lopen. Men denke aan soortgelijke procédés in het Duits waar Teich, in feite hetzelfde woord als ons ‘dijk’ vijver betekent, en het woord dam, dat in het Zuidafrikaans eveneens vijver is gaan betekenenGa naar voetnoot(43). Is het dan niet denkbaar dat de rivier die de Holm/Steenborgerweert aan de westzijde afzoomde zijn naam aan het stuk | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
land ging ontlenen, nadat dit laatste van langs om meer met de eigen Nederlandse benaming weerd werd aangeduid. Ondanks het erg deductieve karakter van onze beschouwingen, zijn we er toch mee in staat vrij goed de gebeurtenissen te periodiseren. De betekenisverschuiving van Holma van landnaam naar riviernaam gebeurde denkelijk nadat de Holm in de 11de eeuw (aldus Prims) door bedijkingswerk als cultuurland toegankelijk was gemaakt. Toen daarvoor dan de benaming Steenborgerweert in zwang kwam, moest het vreemde en niet begrepen woord Holm het loodje leggen; het werd dan van langs om meer gebruikt voor het erlangs lopende water. Het is goed mogelijk dat aanvankelijk enkel de benedenloop van deze Schijnarm, van Olmeremuthen tot Olmebrug, de naam Holma droeg. Bij uitbreiding moet hij dan wel ook de bovenloop van de Laarse Beek zijn gaan aanduiden, wat blijkens de akten van 1240 (het recht van de heer van Breda op de Holma) en 1251 (het toponiem Olme bij de Zwaantjesbrug) reeds in de 13de eeuw een feit was. Denkelijk kon die uitbreiding van benaming pas gebeuren nadat de Oude-Schijnarm aan de oostzijde van de Steenborgerweert (de Akerne?) door de aanleg van de Ekerse Weg van zijn bovenloop was afgesneden. Door die ingreep werd de Laarse Beek immers de belangrijkste toevoerbeek van de westelijke Schijnarm of Holma. | |||||||||||||||||||||||||||||||
2.4. De Noormannen in het Antwerpse.Het woord Holme is als gezegd van Skandinavische oorsprong. Aangezien de enige periode waar in onze geschiedenis met de Noordse volkeren af te rekenen viel, de Noormannentijd was ligt de conclusie voor de hand dat de naam hierheen moet zijn gebracht door de Vikingen. In wat volgt, zal worden getracht de naamkundige argumenten historisch wat steviger te funderen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitIn de veronderstelling dat onze identificatie Steenborgerweert = Holma juist is, staan we hier voor een van de weinige en duidelijke sporen die de Noormanneninvallen in de Nederlandse toponymie hebben nagelaten. Dat zich het vreemde woord Holma in onze streken kon inburgeren, moet worden toegeschreven aan het belang die de plek voor de Noormannen moet hebben gehad als operationele basis bij hun acties in het binnenland. De bezetting ervan moet bovendien lang genoeg hebben geduurd om de naam bij de inheemse bevolking te doen beklijven. Hiervoor pleit dat Antwerpen sinds zijn verwoesting | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
in 836, tot 941, wanneer het weer ‘in vico Anuuerpis’Ga naar voetnoot(54) heet, in de bronnen volkomen wordt doodgezwegen, in tegenstelling tot andere plaatsen in het landGa naar voetnoot(55). Zou Antwerpen misschien vanaf ca. 836 voortdurend in de greep van de Noormannen zijn geweest? Blijkens de Ekerse muntschat moet die permanente bezetting dan wel dateren van na het jaar 840. In 941 wordt Antwerpen weer een vicus genoemd, wat erop wijst dat er opnieuw een zekere handelsbedrijvigheid waar te nemen viel. Omstreeks die tijd herneemt ook de belangrijke stapelplaats Wijk-bij-Duurstede zijn commerciële activiteitGa naar voetnoot(56). De Noormannenexpansie is dan zeker over haar hoogtepunt heen. Wil men begrijpen dat de Vikingen gedurende ruim een halve eeuw (ca. 850-begin 10de eeuw?) ongemoeid de Holma/Steenborgerweert bezet konden houden, dan dient men te weten dat zij gedurende driekwart eeuw (814-885?) wellicht ook met de bedoeling er een eigen rijk te stichten (men denke aan hun rijken in Zuid-Italië en Normandië) Friesland hebben bezetGa naar voetnoot(57). Op het niet zo ver afgelegen Walcheren, dat steeds nauwe relaties met Antwerpen heeft onderhouden (de abdij Middelburg werd o.a. in 1128 gesticht door Antwerpse Norbertijnen)Ga naar voetnoot(58) en dat met de rest van Zeeland tot het oude Friesland wordt gerekendGa naar voetnoot(59), waren sinds 837 Denen gevestigd, die er in 841 door Lotharius I mee werden beleend. Hoewel men aanneemt dat Walcheren na 842 opnieuw onder het rechtstreekse gezag van de keizer kwam, blijken de Scheldeoevers voortdurend, zeker tot 911, onder de controle van de Deense piraten te hebben gestaan, die in 867 veelbetekend Scaldingi, Scheldevikingen worden genoemdGa naar voetnoot(60). In 851 vermeldt een Latijnse kroniek dat ‘pyratae Danorum Fresiam et Batauos populantur’ en in 859 dat ‘Dani loca ultra Scaldem populantur’Ga naar voetnoot(61) of in kort Nederlands bestek dat de Denen in die jaren Friesland (op dat ogenblik ook Zeeland), de Betuwe en plaatsen op de Brabantse Scheldeoever (aldus D'Haenens) bevolkten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Zou men de Steenborgerweert/Holma dan mogen beschouwen als een tegenhanger van dat andere vooruitgeschoven kamp dat de Noormannen ca. 881-2 bij hun acties in de Maasvallei gebruikten en dat ons nog met name is overgeleverd: Ascloa op de Maas, door sommigen met Elslo (bij Maastricht), door anderen met Asselt (bij Roermond) vereenzelvigd?Ga naar voetnoot(62) Lijnrecht in tegenspraak met onze veronderstelling van een permanente Noormannenbezetting in het Antwerpse is de vondst van een houten en aarden wal precies op dezelfde plaats waar later de eerste stenen burgwal van Antwerpen zou verschijnenGa naar voetnoot(63). A. van de Walle veronderstelt dat hij halfcirkelvormig geopend was naar de Schelde toe en dateert hem op iets na 850Ga naar voetnoot(64). D'Haenens interpreteert deze wal als een versterking opgeworpen tegen de dreiging van de NoormanneninvallenGa naar voetnoot(65), wat onze hypothese in verband met een continuë bezetting natuurlijk terdege ondergraaft. Leest men echter het technisch commentaar van Van de Walle: ‘de hoefijzervormige aanleg van de versterking, open langs de rivier of de zee, vinden we eveneens terug te Haithabu (N.-Duitsland, tegen de grens met Denemarken), te Birka (Zweden), Willington (Gr.-Brittannië) en te Novgorod (U.S.S.R.), enz., nederzettingen van deze Skandinaviërs’Ga naar voetnoot(66), dan kan die voorloper van de eerste Antwerpse burgwal even goed in plaats van een versterking tegen, een bastion van de Noormannen zijn geweest! Bekijkt men de centrale plaats die de Mechelse Holm en de oudste Antwerpse stadsomwalling in de ontwikkeling van deze twee steden innamen, moet men zich dan niet afvragen of de invloed van de Noormanneninvallen in onze gewesten misschien toch verder reikte dan wat legendevorming over barbaarse woestelingen uit het Hoge Noorden?
Antwerpen. Jozef van Loon |
|