Naamkunde. Jaargang 8
(1976)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eeuwsel
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingGa naar voetnoot(1)Blijkens de antwoorden op vragenlijst nr. 2 (1948) van de afdeling Naamkunde van de Centrale Commissie voor Onderzoek van het Nederlands Volkseigen der Kon. Ned. Akademie voor Wetenschappen was het woord eeuwsel in een klein gebied in oostelijk Noord-Brabant nog bekend. De betekenis is zo ongeveer bouwland, hoge zandgrond, maar voornamelijk wordt het woord gebruikt als appellatief en komt het voor in talloze toponiemen. In deze studie wordt geprobeerd de oorspronkelijke betekenis van het woord te achterhalen en vanaf de oudste bewijsplaats (Leuven, 1251) de woord- en zaakgeschiedenis van eeuwsel en het verwante eeuwte te volgen en te beschrijven, zodoende de ontwikkeling van zaaknaam tot toponiem vastleggend. Het eerste gedeelte van dit onderzoek richt zich op de informatiebronnen, waarbij het woord (de woordenboeken), de woord-zaakrelatie (de encyclopedische woordenboeken en woordstudies) en de zaak (de encyclopedie en speciale studies) centraal staan (Hoofdstuk I). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De woordgeschiedenis wordt apart bekeken in een afzonderlijke studie over de etymologie (Hoofdstuk II). De dialektgeografische aspecten worden aan de hand van een aantal open woord- en vormkaarten belicht (Hoofdstuk III). Alle gegevens worden telkens getoetst aan de informatie uit mijn ca. 700 plaatsen tellende materiaalverzameling (zie voetnoot 1). De resultaten van dit onderzoek worden tenslotte samengevat in Hoofdstuk IV, Conclusies. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk IA. De woordenboeken‘... the lexicographic definition enumerates only the most important semantic features of the defined lexical unit, which suffice to differentiate it from other units’. Het woord eeuwsel wordt al opgegeven door Plantijn in 1573: ‘Euwssel oft weyde’. Pasturage à beste. Pascuum. Deze omschrijving is dáárom belangrijk omdat de auteur het denotatum nog gekend heeft. Dit geldt ook voor Kiliaan, in de uitgave van zijn Dictionarium van 1574, 1588 en 1599: ‘Eeuwsel. Pastio, pastus, Pascuum, ager pascuus’. Een volgende niet-nederlandse uitleg van het woord vinden we nog bij Hexham, in zijn Dictionarium, ofte Woorden-boeck, begrijpende den schat der Nederlandtsche Tale, met de Engelsche Uytlegginge 1678 s.v. ‘Eussel, of Weyde, Pasturage, n. Feeding for beasts’. Deze citaten duiden op twee in elkaar overgaande betekenissen van het woord: 1. Het voedsel der dieren, 2. De plaats waar dat voedsel is, c.q. het voederen plaatsvindt. Voor het bijbehorende verbum ‘voederen, te eten geven’, cf. de zgn. Hasseltse fragmenten, waarop dr. P. van Sterkenburg me attendeerde, een Latijns-mnl. glossarium (K.B. Brussel IV, 821) s.v. depascere ‘afweiden, etten, weyden, euwen uel afvoeden’ en Kiliaan s.v. ‘euwen, voeren (pascere, cibum in os indere)’. Vanaf de tweede helft der vorige eeuw neemt het aantal beschrijvingen van eeuwsel toe: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schuermans Vlaams Idioticon (1870) geeft: ‘Eeuwsel, eusel, eeuwsel, eesel, eertijds veel in gebruik, bet. in de Kempen eene weide tusschen het hout of den bosch’. We merken hier twee beperkingen op: ‘Weide’ geeft alleen nog aan de plaats waar, dus niet meer het voedsel, bovendien is de omschrijving slechts van lokale geldigheid: de Kempen. Een tweede omschrijving in Schuermans: ‘Euwsel, hetzelfde als huudsel, hoedsel, waar wat te hoeden is’, doet een beetje gezocht aan. Het is jammer dat Schuermans geen fonetische transkriptie geeft; /'y:(t)səl/ of iets dergelijks zou denkbaar zijn, maar dat een vorm, die geschreven wordt als eeuwsel (en var.) hieraan zou beantwoorden, lijkt me onwaarschijnlijk. Nagenoeg dezelfde beschrijving als Schuermans geven Cornelissen(-Vervliet) in hun Idioticon van het Antwerpsch Dialect, p. 1671: ‘Eesel, Eeuwsel, znw., o. - Z. Idiot. Bij landb. Weide of beemd, tusschen een bosch gelegen of langs twee of vier zijden door een schaarbosch begrensd’. In het Bijvoegsel, p. 202, wordt als plaats opgegeven: Heist-op-den-Berg en omstr., (1936). Voorzichtiger in zijn beweringen is Stallaert. In zijn Glossarium, p. 391 a (1890), waar hij Kiliaan (1599) aanhaalt, lezen we: ‘Eeusel (Eeussel, eusel, eussel, eeuwsel), zn.m. Een weiland, welks natuur moeilijk met zekerheid te bepalen is, doch o.e., van de geringste hoedanigheid, ... De “eeusel” staat in het gebruik zooal gelijk met “eeusselingen, eeute, etmeersch, ettinge, etweide en driesch” achter “weide, beemt, broeck en meersch”, doch schijnt ook menigmaal de waarde te hebben van eene behoorlijke, geprezene weide’. Deze omschrijving is veel vager dan de voorgaande, er wordt niets over het verspreidingsgebied van de eeuwsels gezegd, alleen wordt de betekenis met een aspekt uitgebreid, nl. dat van de ‘geringste hoedanigheid’. Ook de bewering dat het eeuwsel ‘achter weide, beemt, broeck en meersch’ gesteld werd, moet in het licht van o.a. volgende aanhalingen niet al te strikt worden genomen: de beemt die men heit roggen eusel, Tienen, 1322; een stucksen beempts ochte eeusels, Rhode en Alsemberg, 1372; van enen beemde die... heit Coenraerdts eusel, Zelem, 1375. Het aspect van de geringere kwaliteit vinden we ook benadrukt in J. de Vries, Ned. Etym. Wb., p. 151: Eeuwsel znw. ‘schapenweide’ (Zuidnederl.), naast eusel (N.-Brab.) ‘slechte grond’. De 20e eeuw kent het woord nauwelijks meer. De Bont, Dialekt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Kempenland II, geeft het als toponiem s.v. ö'usəl en verwijst o.m. naar Brabantius, die ‘êûwsel, o.: zonderlinge benaming ener zekere reeks grasvelden’, heeft. Het MNW, II, 578 heeft s.v. ‘Eeuselinc (eeusselinc, ook eeusel), znw. m. Eene door bosschen ingesloten weide, eig. in 't alg. weide’. Het Middelnederlandsch Handwoordenboek van Verdam spreekt van: ‘Eene (door bosschen ingesloten?) weide, waarschijnlijk is de betekenis dezelfde als van Eewas, laag gelegen weiland dat bij hoogen waterstand onderloopt’. Het WNT tenslotte, III, 2-3, 3945, geeft ‘Eeuwsel - eesel -, znw. onz. Mnl. eeusel’ met als betekenis: ‘Weide in een bosch, weide die rondom of aan twee zijden door hakhout is ingesloten’. Het verspreidingsgebied wordt omschreven als ‘gewestelijk in Z.-Ndl., bepaaldelijk in Braband’. Deze afbakening wordt onderschreven door De Vries (supra) en sluit de Kempen (Schuermans en De Bont) en Heist-op-den-Berg (Cornelissen-Vervliet) in. Terugblikkend stellen we vast dat MNW en Stallaert als geslacht mannelijk opgeven, WNT en Cornelissen(-Vervliet) en De Bont-Brabantius onzijdig, terwijl Plantijn, Kiliaan en De Vries geen geslacht vermelden. Met de gegevens, verkregen uit de aangehaalde woordenboeken kunnen we tenslotte de volgende betekenis voor eeuwsel rekonstrueren: Een laaggelegen voederweide van mindere kwaliteit voor vee (vnl. schapen?), die aan een of meer zijden door bos of schaarhout is omgeven. In deze omschrijving is de ‘oudere’ betekenis: voedsel, het voederen, het weiden, cf. Plantijn en Kiliaan, verder buiten beschouwing gelaten, omdat ik nergens anders een citaat of bewijsplaats heb aangetroffen waar eeuwsel een van deze betekenissen heeft. Vgl. ook de ‘aanmerking’ van Knuttel in WNT, III, 3945, s.v. eeuwsel: ‘Kiliaen vermeldt ook de bet. pastio, pastus, waarschijnlijk worden deze slechts aangenomen om den samenhang met ww. eeuwen duidelijk te maken’. Wanneer we een aantal punten uit deze woordenboekartikelen, als lemma, orthografische variant, grammatikale kategorie en geslacht, naast elkaar stellen, komen we tot onderstaand overzicht: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a. lemmaDe recentere (Plantijn, Kiliaan en Hexham vallen dan af) woordenboeken hebben alle de spelling eeuwsel, een etymologische spelling, die in het materiaal nauwelijks voorkomt. De oudste (en - afgezien van de 19e en 20e eeuw - enige) plaatsen met de spelling eeuwsel zijn Houthalen, 1435 en 1456. Als label-vorm is deze daardoor zeer geschikt als lemma, omdat een andere keuze uit de veelheid van spellingen moeilijk zou zijn. Het aantal spellingvarianten was nl. ruim 30; hierbij zijn alleen geregistreerd die, welke na de anlautende e(e) een u of een w hebben. Voor de spellingen met ei en ui zie kaart 3. Aangetroffen werden: eeusel, eeůsel, eeussel, eeusele, eeussele, eeusselle, eeuwsel, eeuwsele, eeusselkene, aeusele, euysel, euyssel, eusel, eussel, eussele, eusele, euscele, eusela, heusel, heusele, euchel, eucheel, eeuchsele, euselken, euselkene, euselkine, eusselkine, eusseltjens, euzel, ewesel, euwesel, euwsele, euweyssel. Hier verder niet besproken varianten zijn nog: eyssel (reeds 1301), eersel, eensel, essel, eeuwser, iessel en jouwsel. Zie hiervoor hoofdstuk IIIc. Deze overvloed is natuurlijk wel enigszins in te perken. De diminutiva op -ken(e), -kin(e), -tjens kunnen onder de simplicia gerangschikt worden, anlautend h- kan als groep vervallen, omdat deze spelling uitsluitend voorkomt in het gebied waar h geen foneem is, en evenzo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
auslautend -e en -a (1 × Leuven, 1251); eucheel (1 × St. Truiden, 1301), euchel (1 × Zoutleeuw, 1316), eeuchsele (1 × Hoeselt, 1399), zijn op zichzelf staande incidentele varianten, zo ook eeůsel (1 × Helmond, 1492), euweyssel (1 × Beringen, 1482). Plaatsgebonden zijn verder aeusele (8 × Anderlecht, vanaf 1349) en euyssel (12 × Tielt, vanaf 1613, 1 × Beigem, 1570) en euzel (7 × Noorderwijk vanaf 1476). De slot-e is in de meeste gevallen een buigings-e, hoewel ook nominativi op -e voorkomen (oudste plaats 1349). Er blijven dan 2 typen over: eeuwsel en eusel, een variant met dubbele e, waarachter we misschien de uitspraak /'e:wsəl/, en een variant met enkele e, waarachter we naast /'e:wsəl/ ook /'øSəl/ kunnen vermoeden. De verhouding is ongeveer 3:7 in het totaal van ruim 600 eeuwsel-plaatsen uit mijn materiaal. Afgezien van enkele typerende spellingen voor bepaalde centra (zie hierboven) is de tegenstelling ee:e niet lokaal bepaald. Voor de centra die meer dan 5 eeuwsels opleverden is de verhouding als volgt:
Totaal (284×) 85:199 = 30%:70%. Dit komt vrijwel overeen met de verhouding in het totale bestand. Noorderwijk, Grimbergen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hombeek, Turnhout en Deurne-bij-Diest hebben (vrijwel) uitsluitend eu, Tielt en Anderlecht eeu (of variant). Nu er lokaal geen voorkeurgebied voor een van beide typen is aan te wijzen, rijst de vraag of deze spelling aan een bepaalde tijd is gebonden. Bovengenoemde plaatsen tezamen geven vóór 1401 de volgende verhouding: (77×) 11:66 (van Brussegem, Tielt, Londerzeel, Tildonk, Antwerpen, Opwijk en Deurne-bij-Diest zijn vóór 1401 geen eeuwsels geregistreerd). Van 1401-1501: (59×) 31:28; van 1501-1601 (65×) 25:40; van 1601-1701 (57×) 11:46. De spelling met eeu (oudste plaats Mechelen, 1340) lijkt in de 14e eeuw in opkomst, bereikt haar top in de 15e eeuw en neemt, in de 16e eeuw nog geleidelijk, daarna snel in frequentie af. Voor eeuwte noteerde ik de volgende (31) spellingen: eut, ewt, eeut, eewt, euwt, eeuwt; eute, eeute, eewte, eeuwte, euwte; eudt, eeudt; eutte, euthe; euet, ewet, euwet, eeuwet, eweth, euweth, eeuweth, euwyte, euweyte, euwette, eywyt, eywit, eywett, eywetten (sing.), euwete; heutde. Dim. eutken, eeutken, euwtken, jeutien. Voor de spellingen met jou- zie onder IIIc. De verhouding tussen de spellingen met eu-, eeu- en (e)ewe- in het verzamelde materiaal (bijna 200 plaatsen) is ongeveer 70:50:70 en blijft vanaf ca. 1400 vrij konstant. Ik neem aan dat vóór 1600 met de spelling eu en eeu dezelfde (lange) tweeklank werd aangeduid /e:w/. Daarna is met het veranderen en verdwijnen van de zaak ook de uitspraak veranderd. Het overwegen van de spelling eu na ca. 1600 wekt het vermoeden, dat de uitspraak /ø/, de klank van neus, meer op de voorgrond is gekomen. Van hieruit zijn nl. varianten als (h)eisel (ontronding) en (h)uisel makkelijker te verklaren dan vanuit /e:w/. Schuermans en Stallaert geven een relatief juist beeld van de voorkomende spellingen. Cornelissen en het MNW missen de meest frequente: eusel, en het WNT en Cornelissen geven als variant een m.i. willekeurig gekozen en geheel overbodige bijvorm. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. Grammatikale kategorieDe grammatikale kategorieaanduiding is, voorzover gegeven, juist: zelfstandig naamwoord. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c. GeslachtUit de citaten blijkt nergens dat het geslacht vrouwelijk is. Als mogelijkheden blijven dus mannelijk en onzijdig, waarbij de laatste voor de hand ligt, gezien het suffix -sel. Voor onzijdig pleiten verder (in de 13e en 14e eeuw): dat eusel, Lubbeek, 1291; een heusele, dat, St. Genesois-Rode, 1291; eusele, quod, Brussel, 1231; tgroetheusel, Zoutleeuw, 1332; dit voers. aeusele, Anderlecht, 1349; dat calver eeusel, 's-Hertogenbosch, 1399. Voor mannelijk (13e en 14e eeuw): een heusele, die, St. Genesius-Rode, 1291; uit deze voers. aeusele, Anderlecht, 1349. Voor de 15e eeuw liggen de verhoudingen als volgt: Onzijdig: dat eeussel, Helmond, 1414; dat droegheusel, Tienen, 1420; dat scaepeeusel, Vorst, 1349; aent bieseeusel, Ukkel, 1447; dat Euwesel, Asten, 1479; dat calver eusel, dat droeg eusel, dat groet eusel, twelck, Budingen, 1480. Mannelijk: desen eusel (acc.), Messelbroek, 1404. Het geslacht is dus vrijwel steeds onzijdig, de jongere citaten geven geen wezenlijk ander beeld. MNW en Stallaert hebben kennelijk uit te weinig materiaal hun conclusies getrokken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d. Lexicale betekenisDe lexicale betekenis noemt alleen die aspekten, die volstaan om het eeuwsel van andere soorten grasland te onderscheiden. Hiertoe is behalve van eeuwsel ook een studie nodig van het grasland. We zullen daarom dan ook aan het eind van hoofdstuk IV, wanneer we over meer gegevens beschikken, op de lexicale betekenis terugkomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
e. FlexieTot slot van deze paragraaf iets over de flexie. De aangehaalde woordenboeken geven nergens een meervoudsvorm. Dit impliceert dat deze ‘regelmatig’ is, i.e. voor het mnl. -e, voor het ndl. -s, waarnaast evt. -en. Het woord eeuwsel bestaat uit de verbaalstam eeuw- en het nominaalsuffix -sel, welk laatste bepalend is voor de flexie. In het mnl. volgen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze woorden op -sel<germ. *-sl-a-m de vocalische flexie (flexie I, naar het paradigma worm bij Van Loey, Mnl. Spr. I, § 10). De flexie is (de jaartallen achter de vormen geven de oudste bewijsplaats aan):
Sing. De oudste vindplaats eusela (1251) heb ik niet in bovenstaand schema verwerkt, omdat de context Latijn is, en de a derhalve een latinisering kan zijn; of is het een spellingresidu? Vanaf de oudste bewijsplaatsen komen in het enkelvoud de vormen met en zonder e in nom., dat. en acc. sing. naast elkaar voor. De gen. sing. is onveranderlijk eusels. Plur. De vormen op -en zijn in alle naamvallen het talrijkst. Een gen. plur. heb ik niet aangetroffen, tenzij eusele in: aen drie sillen // eusele gheleghen, Lummen, 1393, als zodanig beschouwd mag worden. Door de -- vaak al te - geringe lengte van de citaten was het dikwijls niet uit te maken of een nom. dan wel een acc.. plur in het geding was. In het paradigma zijn alleen de zekere gevallen opgenomen. Het verdient aanbeveling in een woordenboek op te nemen, voor het mnl., dat de flexie in zoverre afwijkt, dat het mv. vrijwel steeds in alle naamvallen -en heeft, en, voor het nnl., dat het meervoud gewoonlijk -en (i.p.v. het te verwachten -s) heeft. De vormen sing. eeuwsel plur. eeuwsels lijken mij woordenboekvormen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f. SamenstellingenHet woord eeuwsel wordt aangetroffen in talrijke samenstellingen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als eigennaam (familienaam) werden aangetroffen: voren Aleyden kindre van den Euthe, Borlo, 1301; Jan Willems soen van eusel, Lille, 1368; Jan van den Eusel, Rijkevorsel, 1488. Hierbij als adjectief: de Eusselsche straet (Straat van Broekhoven naar Strateneinde (Voortkapel)). Eussels voetweg (voetpad van Noorderwijk naar de Eussels. Beide plaatsen naar J. Helsen, Toponymie van Noorderwijk, p. 83). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
g. UitspraakVolledigheidshalve en in de stellige wetenschap dat ik mij hiermee op glad ijs begeef, wil ik dit hoofdstuk besluiten met een aantal opmerkingen over de uitspraak van het woord eeuwsel. Hierbij ga ik bij gebrek aan andere criteria voor de mnl. periode uiteraard uit van de spelling. Bij een dwarsdoorsnede door mijn bewijsplaatsenverzameling | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarbij ik om de 50 jaar de spelling van eeuwsel noteerde van vijf onderscheiden gebieden, t.w. West-(Belgisch)-Brabant, Midden-(Belgisch)- Brabant, (Belgisch-)Limburg, de (Antwerpse) Kempen en oostelijk Noordbrabant heb ik slechts geringe ontwikkelingen kunnen waarnemen. De reeks van Midden-Brabant bv. (Leuven e.o.) luidt: 1251, eusela; 1300, eusel; 1370, eusel; 1400, (e)eusel; 1450, (e)eussel; 1500, (e)eussel; 1550, (e)eussel; 1600, eussel; 1650, (e)eussel; 1700, euysel; 1750, eussel. Er zijn slechts drie dingen op te merken: 1. vóór 1350 en na 1650 is de spelling eeusel schaars, eusel overweegt; 2. vanaf ± 1450 wint de spelling met -ss- veld; 3. in Noordbrabant overweegt eeusel. Aangezien het enkelvoudig teken e zowel voor de lange /e/ als de korte /ε/ kan staan, omgekeerd ee bezwaarlijk voor /ε/ kan staan, moeten we uitgaan van een beginklank /e/ van eeuwsel, hetgeen aansluit bij de observatie dat, wanneer dissimilatie of epenthese in het spel is, /e/ blijft: eersel, eensel (zie hoofdstuk III, C). Deze /e/ vormde met de volgende w [w] of [u̮] een lange diftong, de (bi)labiale coarticulatie kan blijken uit de vele spellingen met eeuw-, speciaal uit spellingen als ewesel, euwesel. De -s- werd scherp gesproken als stemloze dentale spirant /s/, hetgeen kan blijken uit de vele spellingen met -ss-, speciaal ook uit spellingen als euscele; eucheel (/'ε.wṣəl/?) tgov. weinige gevallen met -z-. Het geheel schijnt derhalve op een spelling /'e:wsəl/ te wijzen. In de 20e eeuw zijn een aantal uitspraakvarianten opgetekend:
Hieruit en ook uit de talrijke spellingvarianten blijkt een aantal fonetische verschijnselen de uitspraak /'e:wsəl/ te hebben gewijzigd: monoftongering, ronding, ontronding, verkorting en ‘epenthese’ en dissimilatie. Onder epenthese begrijp ik die gevallen waarin de uw van eeuwsel in de spelling is vervangen door n of r, maar mogelijk is eensel een soort ontronding, eersel een vorm van dissimilatie. Zo is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een vorm als essel te verklaren vanuit eeuwsel door monoftongering: (cf. eusel), verkorting: (cf. ussel), ontronding: (cf. essel). Verkorte vormen zijn: essel, ussel, unsel, ensel, ersel. Ontronde vormen zijn: eisel, eesel, essel, ersel. Epenthetische consonant hebben: eensel, unsel, ensel. Dissimilatie treedt op bij: eersel, ersel, eeuser, eeuwser. Een contaminatie van eusel en eersel lijkt eursel. Al deze spellingen zijn min of meer bedoeld om de uitspraak weer te geven en wijken duidelijk af van de gereconstrueerde uitspraak /e:wsəl/ en de daarbij meest passende spelling eeuwsel, de huidige woordenboekvorm. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. Encyclopedische woordenboeken - Monografieën‘No wonder that it is above all in this sphere (of technical terms) that lexicografic definitions tend to become encyclopedic, or at least to contain some encyclopedic elements’. In tegenstelling tot de vorige paragraaf worden hier de lexicografische werken aangehaald die niet alleen een taalkundig kriterium hebben. De woordenschat blijft beperkt tot vaktalen, in dit geval tot de landbouw, het boerenbedrijf, e.d. of tot de namen van het veld, het grasland of de toponymie (de monografieëen). ‘De betekenis van eeuwsel en etsel (met de stam van etten < *atjan “doen eten” + suffix -sel) is dus: iets dat dient voor grazing van het vee (vgl. voedsel, van voeden)’, aldus J. Lindemans, Top. Versch., 295. Hierbij is natuurlijk ‘gegeven’, zijn op p. 287 onder het kopje Eusel voorgestelde betekenis: ‘Dit woord, dat met allerlei grafieën in de oorkonden verschijnt (...) diende, hoofdzakelijk in Brabant, om een soort droge, schrale weide aan te duiden’. De grafieën die Lindemans opgeeft, zijn: eeusel, eeussel, eeuwsel, eusel, eussel, - eysel, eyssel, heysel, ijsel, uyssel, huyssel, ussel, hussel, - eesel, ezel, eensel, eersel, eeuser, - eeusselinc, usselinc, enz. Het hak- of schaarhout, dat in de vorige paragraaf aan de orde kwam, is volgens J. Lindemans ‘maar een bijkomende omstandigheid, (...) voortspruitende uit de schraalheid van den grond die als eusel gebruikt werd en die al voor niet veel anders kon dienen dan voor houtwas’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan definitie, plaats in het boerenbedrijf en verspreidingsgebied van de eeuwsels, wordt aandacht besteed door M. Schönfeld, Veldnamen in Nederland, p. 69. Na op enige als toponiem in oostelijk Noord-Brabant, o.a. te Asten, Heeswijk en Eindhoven voorkomende eeuwsels te hebben gewezen, zegt hij: ‘Het is naar Van Loey aantoonde (in voetnoot wordt verwezen naar Elsene-Ukkel, 111), een afleiding van eeuwen “voederen, pascere”, en betekent dus beweid land, weide, in het bijzonder “schrale weide”. Het woord is typerend voor het oude hertogdom Brabant (zie kaart 1); het hoofdverspreidingsgebied ligt in Belgisch Brabant’. Nog een interessante mededeling bevat voetnoot 87 van Schönfelds artikel: ‘Het woord schijnt in Noord-Brabant nog voor te komen als appellatief. Zo geeft Mej. Konings op, dat eeuwsel te Stiphout veel gebruikt wordt voor bouwland, meestal hoge zandgrond’. Dat dit bouwland tegenwoordig anders wordt opgevat blijkt uit de Volkskrant van 6 okt. 1973, waar melding wordt gemaakt van nieuw te bouwen woningen in het plan de Eeuwsels te Helmond. Het is nuttig bovenstaande uitspraak in Schönfelds Veldnamen, uit 1949, te leggen naast die van Lindemans, Top. Versch., 289, gepubliceerd in 1945: ‘Het woord eusel is in het taalgebruik geheel verdwenen en dat dit reeds lang gebeurd moet zijn bewijzen de spellingen eensel en eersel’. Ik geloof toch dat hier verschillende zaken door elkaar gehaald worden. Dat het woord eeuwsel niet uit het taalgebruik verdwenen is, maakt de aangehaalde plaats uit Schönfeld aannemelijk, en bovendien zijn in Lindemans eigen materiaal, a.w. 289-294, verscheidene eeuwsels voorzien van de toevoeging ‘Kad.’ of ‘Mil.’ kaart, maar bovenal leverde de vragenlijst van de Centrale Commissie voor Onderzoek van het Nederlandse Volkseigen der KNAW, afdeling Naamkunde in 1948 voor de volgende plaatsen nog eeuwsels op: Rosmalen, L 144; Nistelrode, L 151; Boekel, L 183; Oploo, L 186; Bakel, L 208; Milheeze, L 208a; Stiphout, L 236; Vlierden, L 243; Liessel, L 263a; Someren, L 264; Borkel en Schaft, L 281 en Budel, L 285; zodat ik aanneem, dat het woord nog wel in de taal bestaat. Iets anders is of de zaak nog bestaat en of de relatie woord-zaak nog intact is, zoals die bestond bv. in de tijd van de oudste bewijsplaatsen. Het meest uitgebreide artikel over eeuwsel met sterk encyclopedische inslag, is dat van J. Goossenaerts, in De Taal van en om het Landbouwbedrijf in het NW. van de Kempen, p. 187. Hierbij wordt aan de hand van een groot aantal citaten uit woordenboeken, en allerlei | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
publicaties op het gebied van de dialectologie, dialect-geografie, landbouw, toponymie e.d., een beeld samengesteld van het eeuwsel, waarbij het evenwel door de onoverzichtelijke indeling van het artikel niet altijd duidelijk is, wie aan het woord is, Goossenaerts of degenen uit wier werken werd geciteerd. Een tweetal korte aanhalingen te naderer bepaling van het begrip eeuwsel kunnen ons beeld completeren: ‘De talrijke eusels liggen meestal op hooge gronden aan de heiden’, J. van Gorp, Plaatsnamen van Turnhout in 1368, p. 92. Dezelfde van Gorp, Kasterlee, p. 138, noemt de eeuwsels ‘grazingen op heiden en slechte gronden, en dus goed onderscheiden van beemden en broeken’. En Van Loey, Elsene-Ukkel citeert G. Des Marez, die een idee geeft van het ontstaan van een eeuwsel, door laatstgenoemde eensel gespeld: ‘... Toutes les autres (parcelles) avaient été manifestement conquises sur les marécages suivant un processus qui nous est connu. La partie humide est entourée de fossés, vers lesquels on draine les eaux. Des saules ou des aunes sont plantés tout autour de la partie ainsi délimitée. Celle-ci devient alors ce qu'on appelle een eensel. Ce n'est pas encore une prairie destinée à nourrir le bétail. C'est un terrain, toujours humide, mais dans lequel pousse déjà l'herbe. (...) Au bout d'un certain nombre d'années, voilà l'eensel, suffisamment sec, qui devient weide ou beempt (prairie)’. Naast de kennis van het woord (hoofdstuk I, A) is in deze paragraaf de kennis van de zaak komen te staan. De meningen lopen nogal uiteen: Van de ‘schrale droge weide’ (Lindemans) naar het ‘terrain toujours humide’ (Des Marez); ‘Des saules ou des aunes sont plantés tout autour de la partie’: ‘Het hak- of schaarhout is maar een bijkomende omstandigheid’. Een eeuwsel is ‘een afleiding van eeuwen “voederen, pascere”, en betekent dus beweid land’: ‘Ce n'est pas encore une prairie destinée à nourrir le bétail’. ‘Het woord (eeuwsel) schijnt in Noord-Brabant nog voor te komen als appellatief’: ‘Het woord eeuwsel is in het taalgebruik geheel verdwenen’. Als we de vaak geheel afwijkende beschrijving van Des Marez buiten beschouwing laten, komen we tot de volgende begripsbepaling: Een weide, die door haar minder gunstige ligging slechts als zomervoederweide voor het vee kon worden gebruikt (en die, afhankelijk van de natuurlijke omgeving door een afscheiding van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nu eens hout, dan weer van anderssoortige gewassen, in sommige gevallen zelfs door een kunstmatig aangelegde afscheiding als zodanig herkenbaar was).
Voor het verspreidingsgebied, zie kaart 1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. Het encyclopedisch artikel. De citaten‘The indication of semantic features is based on what appears to be relevant to the general speaker of the language in question, not on properties that can be perceived only by scientific study’. In de plaats van deze paragraaf zou kunnen worden volstaan met een verwijzing naar Paul Lindemans, De Geschiedenis van de landbouw in België. De schat aan gegevens die daar, met name ook over eeuwsel te vinden is, voldoet stellig aan de encyclopedische eis. Toch kan een aantal aspekten van Lindemans beschrijving niet worden gemist i.v.m. ons doel de karakteristiek van een encyclopedische behandeling van een begrip te stellen tegenover de lexicografische. Met name zullen dan ook die aspekten naar voren worden gehaald, die in beide voorgaande paragrafen niet of nauwelijks zijn belicht, en zal daarnaast aandacht worden besteed aan de controversiële punten uit de vorige paragrafen. Zo is bijvoorbeeld de definitie van eeuwsel in de verschillende woordenboeken slechts geldig voor een bepaalde tijd en voor een bepaalde streek. Een eeuwsel in Leuven, 1251 lijkt niet op de eeuwsels in Helmond, 1973.
1. ‘De Brabantse eusels (...) zijn zeer oud, en eigen aan de leemstreek die zich uitstrekt van de Zenne tot aan de Leie, I, 389’ (d.i. westelijk Belgisch-Brabant). 2. ‘Ook de Kempische landbouw kende eusels. Maar hier schijnen ze niet zo oud te zijn als in de Brabantse leemstreek. Zij waren kunstmatige weiden, aangelegd op pas ontgonnen heide, en dus niet begroeid met heidekruid, maar wellicht met gras (...). De eusel schijnt hier het eerste stadium uit te maken van de ontginning van heide tot winnend land’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. ‘De eusel bestond eveneens in het Oosten van (Belgisch-)Brabant, tussen Zenne en Gete, maar ook hier verschilde hij van de West-Brabantse eusel (...). Na enkele jaren wilde weide werd hij terug onder de ploeg gebracht om gedurende enkele jaren veldvruchten te dragen’. Lindemans onderscheidt dus drie soorten eeuwsels: 1. Westbrabantse, 2. Kempische (ook in de Noord-Brabantse Kempen), 3. Oostbrabantse. De oudste bewijsplaatsen zijn resp. Grimbergen, 1289, Turnhout, 1368 en Leuven, 1251. Ik zou hieraan het Limburgse eeuwsel, met als oudste bewijsplaats Romershoven, 1280 en het Noordbrabantse (voor zover niet Kempische), Helmond, 1396, willen toevoegen. Wat nu de verschillen in de tijd betreft het volgende: ‘In de late middeleeuwen schijnen reeds vele eusels kunstmatig begraasde weiden te zijn voor het melkvee. Later (vanaf de 17e eeuw) verdwijnen de eusels en worden zij vervangen door kunstmatige weiden,...’, Lindemans I, 27. De oorzaak is de verbreiding van de klaverteelt sinds de 17e eeuw: ‘de laatste eusels verdwijnen in de leemstreek als zijnde voortaan geheel nutteloos, omdat de dieren voordeliger op stal gevoed worden met klaver. De grotere hoeveelheid mest waarover de boer thans beschikt, laat hem trouwens toe, de nog vage euselgronden onder de ploeg te nemen’. Daarom moeten de citaten van na 1650 (±25%) met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden, vanaf dan is eeuwsel nog slechts de naam voor wat eens een ‘eeuwsel’ was. Men vergelijke: ‘tgoidshuys bosch geheeten het eusel’, Elsene, 1683; stuck Land... eerteyts geseyt het Eussel’, Elsene, 18e eeuw; ‘Zoals vele benamingen van velden en weiden ging het woord “eusel” over op andere gronden die met de echte eusel enige gelijkenis vertoonden. Een private heide of andere woeste droge bodem, werd in Brabant ook “eusel” genaamd’, Lindemans, I, 390. De meeste tegenstrijdigheden uit de vorige paragraaf vinden, zoals gezegd, dan ook hun oorsprong in het feit dat een eeuwsel in de verschillende streken en verschillende tijden een ander aanzicht had. De grote verandering ligt in de 17e eeuw: de eeuwsels, wat hun natuur ook was, veranderden geleidelijk, zodat de betekenaar-vlag de betekenis-lading niet meer dekte, anderzijds was nu de weg vrij om de vlag boven vele ladingen te planten. Maar ook reeds het feit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat in de oudste tijden de eeuwsels onderscheiden worden in 3 (5) soorten ligt ten grondslag aan vele interpretatieproblemen. Wat is nu de mening van de agrarische deskundigen over deze problemen? Was een eeuwsel droog of drassig? Een voederweide voor schapen (vee) of niet? Door hak- of schaarhout omgeven of niet? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Droog of drassig?Eerst volgen enige citaten die op hoog en droog wijzen: ‘Men moet deze prata-beemden = natuurlijke weiden wel onderscheiden van de pascua-eeusels = hoge weiden’, Jansen, Landb. in Brab., p. 27Ga naar voetnoot(2). ‘... zelfs de opbrengst van de droge weiden of eusels (pascua)’, Jansen, Landb. in Brab., p. 45. Deze uitspraken worden gesteund door citaten als ‘op en eusel jnde hasdonck’, Mechelen, 1287; ‘siccam pascuam dictam vulgariter d'eeusel’, s.l. 1349; ‘so in drogen eusselen’, Diest, 1338; hoocheusel, Hombeek, 1349; hoghe eusel, Turnhout, 1368; droeghe euesels, Halen, 1394; hoech-eusel, Noorderwijk, 1400; dat droegheusel, Tienen, 1420; es nv droeghe eusele, Leuven, 1449; droege eussel, Kerkom, 1470; hoghe eusel, Opwijk, 1472. ‘Etting, etsel is de tegenhanger, in Vlaanderen, van het Brabantse eusel. In Vlaanderen gebruikte men ook de benamingen heet, en hoge of droge weide’, Lindemans, I, 388. Verdam, Mnl. Handwoordenboek s.v. Eeuselinc, eeusel, eeute is een andere mening toegedaan: ‘... waarschijnlijk is de betekenis dezelfde als van eewas, laag gelegen weiland dat bij hoogen waterstand onderloopt’. Hierbij sluit Van Dijck, Het Toponiem Euwet, p. 58, aan: ‘... een ontegensprekelijk bewijs dat de gissing (!) van Verdam (euwet = laaggelegen weiland) juist is’. En op p. 59: ‘... een drassig weiland van slechte hoedanigheid...’. Maar mogelijk is natuurlijk dat eeuwte niet zonder meer een eeuwsel was, doch de Limburgse, drassige, variant. Toch zou ik op grond van o.a. navolgende aanhalingen de zienswijze van Van Dijck niet willen delen: dat hey eeut, Koersel, 1377; heÿ ewete, Kermpt, 1391; tdonck eeuwt, Zonhoven, 1422; eeute te helpendonck, Zolder, 1435; hey ewet, Zolder, 1441 e.v.a. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tegen ‘hoog en droog’ pleiten verder de volgende citaten: ‘de eusele dicto Waschpoel’, Brussel, 1321; ‘pratum dcm eusel qd modo est viuarium’, Elsene, 1380; viver eeusel, Essene, 1512. We merken op dat deze alle drie in West-Brabant gelegen zijn. Ik houd het erop, dat eeuwsel voornamelijk een droge weide aanduidde, waarbij droog staat tegenover drassig, regelmatig onder water lopend, en dus niet de betekenis dor heeft. Ik ben het dan ook niet eens met wat De Man, B.O., p. 710, schrijft bij droge eeuwsel... ‘Droge bn.: dor, verdord; onvruchtbaar; woest kaal, Mnl. II, 427. Doelt nog op de primitieve toestand van de eusel: droge, woeste, private weide’. Een eeuwsel was, als regel niet dor of verdord, noch woest, noch kaal. Onvruchtbaar is wellicht het enige bn. dat hier past. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Voederweide of niet?In de vorige paragraaf zegt Des Marez dat de eeuwsel (t.a.p. eensel gespeld) ‘n'est pas encore une prairie destinée à nourrir le bétail’. Lindemans, II, 395 meent evenwel, dat ‘de schapen (...) in de zomermaanden het meeste voedsel op de eusels (vonden)’, maar ‘of de oude eeusels en andere natuurlijke ettingen de dieren een weide verschaften tot in het najaar, is een open vraag’, I, 407. ‘Het leenboek van Brabant spreekt van “heyden ende eeusselen ofte sterile ende onwinbare erffven”, maar daarmede bedoelt men niet de echte eusels, die de weide zijn van een landbouwbedrijf en de spil vormden van de veeteelt aldaar’, I, 390. ‘Het melkvee graasde zowel op de eusels als de schapen (...)’. ‘De pacht van de eusels omvatte trouwens dikwijls een zeker aantal kazen’, I, 409. De volgende citaten ondersteunen Lindemans uitspraken: ... partim terrae in qua animalia depascuntur que wlgo eusela dicitur. Leuven, 1251; tote sinen eusele sijn vee te drivene, Lubbeek, 1291; ettinghe die men heet coe eussels, Teralfene, 1377; van enen eeussele houdende 6 coyaert, Vorselaar, 1381; Item sal de wynne de eeusselen etten ende weyden met synen beesten, Kortenberg, 1481; dat desselfs wynnen beesten sullen moegen gaen op de ettinge of eeùsselinge des heren van Corbaix, Blamont, 1492; een eeusel van drie coeyweyen, St.-Pieters-Leeuw, 1506. Vóór 1600 treffen we de volgende samenstellingen met dierbenamingen aan: kalvereeuwsel, 12 ×, de oudste, 1335; koe-eeuwsel, 10 ×, 1368; schaapeeuwsel, 3 ×, 1439; paardeeuwsel, 5 ×, 1474; lammereeuwsel, 1 ×, 1483; rundereeuwsel, 1 ×, 1489; en osseneeuwsel, 2 ×, 1518. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor eeuwte liggen de zaken als volgt: kalvereeuwte, 1377; paardeeuwte, 1431; hameleeuwte, 1434. Indien deze benamingen (mede) wijzen op het gebruik van de eeuwsels als voederweide, dan moet toch de aandacht gevestigd worden op de volgende benamingen van vóór 1600: roggeneeuwsel, 1 ×, 1406; havereeuwsel, 2 ×, 1428; bieseeuwsel, 4 ×, 1447; doorneeuwsel, 1 ×, 1486, een eussele, geheeten Terwenbloc, 1540. Dit alles duidt erop, dat de eeuwsels niet uitsluitend als voederweide dienst deden: er groeiden vruchtbomen (bogaerts eusel, Noorderwijk, 1394; bogaerden eeusel, St.-Katharina-Lombeek, 1406) op of rondom - andere benamingen met bomen zijn: abeel-, beuk- en berkeeuwsel - granen (rogge, haver, tarwe) of wilde gewassen (hei, biezen, doornen). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Hak- of schaarhout?Dit brengt ons bij het laatste twistpunt: waren de eeuwsels ‘door hak- of schaarhout’ omgeven of niet? Simpeler: waren ze omheind (= privébezit) of open (= gemeenschappelijk bezit)? We geven opnieuw Lindemans het woord: ‘In Brabant schijnen de eusels in de Middeleeuwen beplant te zijn geweest met fruitbomen (bogaard-eeuwsel, W.P.) en de kanten met slaghout en tronkbomen’, I, 390. ‘Elk hof bezat één of meer eusels; als privaat bezit, waaruit andermans vee moest geweerd worden, waren de eusels omheind, of bevrijd’, I, 389. De Kempische eusel ‘was ook omheind, juist zoals de blokken en de akkers in de Kempen’, I, 390. En wat voegen de citaten hieraan toe?: ein ewesel mit widen, Vrijherne, 1389; 1 eusel bij die achterhaghe, Lille, 1368; tbosch eusel, Tildonk, 1410; een eeusel geh. tforeesken, Bierbeek, 1425; dat calver eusel, dat droegeusel, d'monnich eusel, tgroot ende kleyn block en det groet eusel, twelck al tsamen leeght binnen sijne grachten ende boomen, Budingen, 1480; vant de vors. eyken moesten gheruympt zijn witen euselle, Leuven, 1508-9; de grachten ende thuynen rontomme d'osseneusel, Averbode, 1518; bosch-eeussele, Essene, 1534; eusselen (...) bevreden met dobbelen welfgrachten op te graven en die met levend hout bepooten, Hechtel, 1548; de grachten omtrent de meerschen en eusselen wesende beplant met levende haegen, Dilbeek, 1595; den bosch geheeten deussel, Elsene, 1596. Te Averbode krijgt een pachter opdracht een stuk grond ‘uut te graven om eusel, beempt oft groeswas te maken...’ door dit te omgeven ‘met dobbelen grachten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wel bepoot met scaerhout...’. Hieruit blijkt tevens dat het schaarhout geen exclusief kenmerk van het eeuwsel was. De citaten zijn over het algemeen niet erg conclusief. Ik meen, dat een eeuwsel waaraan alle zorg werd besteed (zie hierna) en derhalve waard was om tegen ongewenste bezoekers beschermd te worden, een model-eeuwsel, niet alleen met zorgen maar ook met grachten en houtopstand werd omringd. Hierbij speelt uiteraard ook de natuurlijke omgeving een rol. Wat de zorg betreft, die aan de eeuwsels besteed werd, merkt Lindemans op, dat ‘de pachter (soms) zelfs verplicht (werd) de eusels te bemesten’, I, 390. ‘Alhoewel bekleed met spontane flora waren de eusels en ettingen lang geen verwilderde vogelweiden. Een goed landbouwer wijdde er evenveel zorg aan als aan zijn hooiland, reinigde ze van bramen, doornen en nutteloze heesters, werkte molshopen weg, ruimde de grachten waarmee ze bevrijd waren’, I, 389. ‘Hier volgen een reeks excerpten die allen op die zorg wijzen; zij hebben betrekking zowel op de Kempische, Oost-Brabantse en West-Brabantse eusels, als op de Waalse prairies; het zijn dezelfde als deze die te besteden zijn aan hooiland: in... euselen en sal hij egheen hout laten uytspringen oft wilderen, Veerle, 1599; eusels zuiveren van dorens, bremen ende andere quaet hout, Grimbergen, 1638; eusels... te cuysschen soe van dornen ende bremen, die molhoopen nieuwe ende oude slichten, die riolen ende waterloopen t'openen ende onderhouden, Tildonk, 1658; reynighen ende rumen desen eusel van biesen distelen, dornen ende bremen, Messelbroek, 1404; eeuselen wael misten ende houden, Koersel, 1404’, I, 408. Daaraan kunnen we toevoegen: eusselen... wel ende loflijc grachten en beureden, Perwijs, 1446. De grachten ende thuynen (...) omme de (...) eeuselen (...) wel ende lofbaerlijk onderhouden, Averbode, 1508; de grachten van... euselen met welffrusschen maken, Averbode, 1528; de eusselen... te ryolen ende die open houden ten minsten totter wydden van j 2 voet, Lubbeek, 1538; We merken op, dat de citaten van Lindemans alle tamelijk jong zijn. Uit deze aanhalingen blijkt dat er nogal wat zorg aan de eeuwsels werd besteed, zodat het weinig aannemelijk is, dat het hier om dorre weiden ging. Dat er afhankelijk van deze zorg, van ligging, intensiteit van het gebruik, bodemgesteldheid, en ontwikkelingsgraad van de landbouw ter plaatse talloze ‘soorten’ eeuwsels geweest zijn, ligt eigenlijk voor de hand. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk IIEtymologieDe gissingen omtrent de etymologie van eeuwsel c.q. eeuwen zijn in drie groepen te verdelen. De eerste groep zoekt aansluiting bij ooi ‘vrouwelijk schaap’, de tweede bij ouw ‘(drassige) weide’; de derde bij de stam van ‘eeuwen’ en vergelijkt hiermee on. aeja ‘laten weiden’, sommigen zien in dit laatste woord verwantschap met oi. āśayati, caus. bij aśnāti ‘eten’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a. Ooi-hypothesen‘Wie vindt er mij, geboekt of anderszins, het woord *euwe (= ouwe = ooie = eie) = moederschaap?’ vraagt Gezelle, Loquela 9 (1889), 42, en vervolgt: ‘'t En valt geen meerder verschil tusschen ouwe, leest owe, en *euwe, als tusschen logen en leugen, boter en beuter’ en (a.w. ibidem): ‘Eeuwen ware diesvolgens zoo vele als *schapen, d.i. schapen drijven, doen zoo de schaper doet; eeuwsel ware *schaapsel, eeuwkant ware schaapkant, kant waar men *schaapt of schapen langs drijft’. Het woord eeuwkant wordt hier verder buiten beschouwing gelaten; het is een jonge samenstelling (oudste plaats volgens opgave in het MNW XI, 132: Goeree, 1841), die niet op een lijn te stellen is met oudere afleidingen als eeuwsel en eeuwte (sedert de 13e eeuw). A. van Loey, Studie over de Nederlandsche Plaatsnamen in de Gemeenten Elsene en Ukkel (1931), p. 111, zegt: ‘Lindemans verklaart het woord als volgt: eeusel, eusel, eensel, eisel, heisel, huissel, hunsel: schapenweide, afl. van ooi, cf. ovile: offel, uffel. Ik kan moeilijk gelooven aan de onderlinge identiteit van al die woorden, die bovendien waarschijnlijk allen in west-Brabant gevonden werden. Een umlautsvorm van awi- (cf. got. aweþi) bestaat alleen in het o.s.: ewi’. (Feist, Vergleichendes Wörterbuch der Gotischen Sprache3, Leiden, 1939, p. 70, geeft overigens nog as. euui f., mnnd. ewe.) Even verder meent hij: ‘Zoo is... eeuwsel gevormd met -sel van eeuwen: voeren, Kil. pascere (Verdam II, 578); wat de etym. van eeuwen is, weet ik niet’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reeds vroeger had Jan Lindemans, Kleine Leidraad bij de Studie der Plaatsnamen, p. 39, zijn voorkeur uitgesproken voor een etymologie met ooi: ‘Eusel is een afleiding van ooi (schaap) op dezelfde manier als Lat. ovile van ovis’. (Geciteerd naar Goossenaerts, NWK (1956-58), p. 187.) In Toponymische verschijnselen geografisch bewerkt (1945), neemt J. Lindemans de etymologie van van Loey over; op p. 295 zegt hij: ‘Van Loey heeft, op afdoende wijze, aangetoond dat eeuwsel een afleiding is, met suffix -sel, van het werkwoord eeuwen, “voeren”, -’ en verwijst naar de hierboven aangehaalde passage. Maar Lindemans vervolgt: ‘Wat nu de etymologie van eeuwen betreft, waarschijnlijk is dit werkwoord gevormd met ouw (door analogie met weiden, grazen)’. Hiermee stapt hij van de eerste groep naar de tweede over. We zullen hier dadelijk op terugkomen, en onze schaapjes nog even op het droge houden. Om een dergelijke verklaring (achteraf?) te adstrueren wordt ook gewezen op de samenstelling schaapeeuwsel e.d.: ‘Daarentegen schijnt het zoo vaak in de toponymie voorkomende eeusel, eusel, eensel, eisel, husel, huissel, hunsel, een schapenweide te beduiden. De samenstelling schaapeusel, schepeneisel vindt men op vele plaatsen’, Goossenaerts, NWK, p. 187, met verwijzing naar J. Lindemans. Ook J. de Vries, Nederlands etymologisch woordenboek (1971), p. 151, noemt Eeuwsel een ‘schapenweide’. Houdt men vast aan verwantschap met *ou̯i- ‘schaap’ germ. *awi- dan is een grondvorm *awi-sla- > eeuwsel niet onmogelijk. Evenwel ontbreken parallellen in de verwante talen terwijl ook de samenstellingen met schaap- niet zó talrijk zijn, dat men daaruit noodzakelijk eeuwsel = schaapweide moet concluderen, waarbij dan eeuw > *awi- en -sel, sele ‘mit der Bedeutung “Niederung, Wiese”’, Frings, Germania Romana, p. 31, of -sel < *-sla-m. Wat de samenstellingen betreft, het talrijkst in mijn materiaal zijn die met ‘kalver-’ gevolgd door die met ‘koe-’. Vgl. ook uit de citaten: ‘... enen wech... tote sinen eusele sijn vee te driuene’ [1291], ‘... een eeussel... daer de beesten op weiden’ [1349], ‘van eenen eeusele houdende 6 coyaert’ [1381], ‘en... die euselen... voer haer coeyen’ [1510]. Het is dus bepaald niet zo dat uit de citaten een etymologie met *awi- ‘schaap-’ a.h.w. gesuggereerd wordt; bovendien is het bezwaar dat in dat geval eeuwsel, eeuwte en eeuwseling van eeuwen gescheiden zou moeten worden, tenzij men Gezelle wil | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volgen (eeuwen = *schapen, zie hierboven) die [N.B. nu met de spelling eu] opmerkt: ‘Euwen beteekent ook spijzen, eten in de mond steken, zegt Kiliaen. Vergelijkt iemand paplammeren, d.i. spijzen gelijk een paplam: eeuwen, euwen, *ouwen, *ooien, *eien’, Loquela 9 (1889), 42. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. Ouw-hypothesenZoals gezegd, heeft J. Lindemans later de etymologie eeuwsel uit eeuw(en) + sel overgenomen van Van Loey, maar hij vraagt zich terecht af wat eeuwen dan voor etymologie heeft. Van zijn voorstel tw. eeuwen < *ouwen een denominativum bij ouw ‘drassige weide’ (= ooi, -oog), zegt hij (Top. Versch., 295-6): ‘Er kunnen phonetische bezwaren tegen deze etymologie opgeworpen worden. Maar welke was de uitspraak, in de verschillende dialecten van het woord eusel? Afgaande op de relatief vroege grafieën met ui en ei, in Zuid-Brabant, zouden we aldaar een tweeklank [j] kunnen vermoeden, umlaut van ou (vgl. Boudin, waaruit Boidin en de f.nn. Boyens, Buyens, Baeyens, die ook allemaal pogingen zijn om op correcte of hypercorrecte wijze den tweeklank [ǫj] weer te geven)’.Laten we de fonetische bezwaren even terzijde. Indien eeuwsel gevormd is uit eeuw(en) + sel, en dit eeuwen is op zijn beurt een variant van *ouwen dat weer een denominatief is van ouw, dan is *ouwen eerst een (middel)nederlandse vorming, d.w.z. zij veronderstelt ouw als grondvorm niet bv. *agwjō-, *aujō. Zo zou de umlaut of de palatalisering van ouw tot eeuw onverklaard blijven. Is de vorming ouder, d.w.z. gevormd met *aujō, - in ieder geval moet een umlautsfaktor aanwezig geweest zijn - dan is *aujōn cf. got. sunja: sunjōn, sībja: gasibjōn denkbaar, maar dat ontwikkelt zich tot ndl. *ooien, waarbij de invloed van een (dialektische) umlaut zich zal beperken tot de oo, zodat misschien eusel /'øsəl/ verklaard wordt, maar stellig niet de labiale articulatie in vormen als eeuwsel, ewesel. Een geheel andere mening, hoewel uitgaande van dezelfde woordfamilie, heeft J.H. Hoeufft, Taalk. Magazijn 1 (1835), 157: ‘Eeuw toch voor ee, water, kan eveneens gezegd geweest zijn, als seeuw voor see, zee, of ook water in het gemeen’ en hij leidt dit niet, via het mnl., af van germ. *ahwō ‘water’ maar van het ofr.: ‘In het oud Fransch vindt men eeue voor water, zie Roquefort op eau. Het woord behoeft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dus in den Vlaamschen tongval geene verwondering te baren, en zal, naar mijn inzien, hier ter plaatse, eenige lepelkost of eene suipe, gelijk vervolgens gezegd wordt, tegen eten, als eene vaste spijs, overgesteld, beteekenen’ (ibidem). Het eeuwen waar Hoeufft op doelt komt voor in de Liesveldtse Bijbels, 2 Sam. 13 A [1526], evenzo [1532]: Ik citeer Hoeufft, niet de beide bijbels: ‘als u vader dan comt om u te besoecken, so segt tot hem, Lieve laat mijn suster Thamar commen, dat si mij eeuwe, of tetē, geve’. Het voorstel van Hoeufft is dus: eeuwen < *eeuw + en, *eeuw < ofr. eeue en inderdaad is vóór 1150 ewe de gewone vorm in het frans, waarna, tot in de 16e eeuw, de vorm eaue op de voorgrond treedt, cf. Bloch-von Wartburg, Dictionnaire Étymologique de la Langue française, i.v. eau, en in het FEW vinden we dat de vorm ēw ‘wallon’ is voor water. Zo is ontlening zowel wat de vorm als de tijd betreft wel mogelijk en behoeft dit woord ons ‘in den Vlaamschen tongval geene verwondering te baren’, maar toch is het bevreemdend, dat in het mnl. de afleiding eeuwsel reeds in 1251 geattesteerd is, weliswaar te Leuven, maar ‘Vlaamschen’ bij Hoeufft is dan ook geen linguistische, maar een politieke term - hij noemt de taal van het Brabantse Antwerpen immers vlaams - zodat daaronder ook limburgs en brabants kan worden verstaan. Ook in Noord-Brabant, Helmond [1396] en 's-Hertogenbosch [1399] komt eeuwsel reeds in de 14e eeuw voor. Het is op zijn minst toch opmerkenswaard, dat een leenwoord uit het ofr. reeds in het (vroeg-)middelnederlands een reeks afleidingen heeft gevormd (eeuwsel, Leuven [1251], eeuwte [1284], eeuwseling [1492]), terwijl het woord zelf in de betekenis die Hoeufft eraan toekent ‘“lepelkost of eene suipe” gebruiken’ eerst 1524 optreedt. Weliswaar is eeuwen ‘hoeden, weiden’ vroeger geattesteerd, Brussel [1389], maar dit kan toch bezwaarlijk met het ofr. eeue ‘water’ in een semantisch verband gebracht worden, terwijl een betekenisontwikkeling ‘doen eten’ > 1. ‘hoeden, weiden, voeden’, 2. ‘te eten geven, voeren’ daarentegen alleszins bevredigend is. Bovendien, en dat is afgezien van de formele en dialekt-geografische aspekten, een wezenlijk bezwaar, schijnen de eeuwsels vooral oorspronkelijk juist hoge en droge weiden aan te duiden, zodat aan een vorming van ouw + sel toch ook semantische bezwaren kleven. Eveneens van dezelfde woordfamilie gaat Th. Frings uit, Germania | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Romana, p. 27: ‘Darf man die Sippe eeuwen, eeuwsel heranziehen zur Stütze von *awi-thi, insbesondere eeute n.?’ Dit awi-þi, dat in *awi-þi-arium ten grondslag zou liggen aan fr. osier (wilg), is dan de voorganger van mnl. eeuwte. Frings neemt daarbij de volgende morfemen aan: ‘awi- als Stamm von germanisch aue “wasserdurchsetztes Land”, -(i)thi- als Suffix kollektiver Stellenbezeichnung, -arium von gleicher oder ähnliche Funktion’, zodat eeuwte<awi-þi- zou betekenen ‘Auenland’, ‘was zur Aue gehört’, ‘Auenwuchs’. Maar welk i-þi- suffix bedoelt Frings eigenlijk? Op grond van de voorbeelden, die hij aanhaalt: steente, gesteente en ‘Hamarithi “wo Steine vorhanden sind” (hamar “steen” cf. ohd, os. hamar “(stenen) hamer” met het suffix -iþi-), Winethe “Weideland” zu gotisch vinja “Weide”’ lijkt het suffix -te van gesteente, type (ge-) + znw. + te, in aanmerking te komen. De grondvorm hiervoor is evenwel *-itia-. Aan de vormen -iþi-, -idi-, eventueel verlengd tot -iþia-, -idia- moet in het ndl. een -d- beantwoorden, bv. *-i(d)de, *-e(d)de, terwijl van dit type nergens een vorm met -d- bekend is: ge-boom-te, ge-been-te, ge-steen-te, ge-berg-te, nooit *ge-boom-de, *ge-been-de, cf. nd. Ge-bein-ze, Schönfeld, p. 197, dat duidelijk op -t- wijst. Ook de aangehaalde plaatsnaam Steneland, Stenedland, Steneteland levert onvoldoende bewijs, omdat de d in de tweede vorm een combinatorische variant van t voor l kan zijn, en waarschijnlijk hier ook is. Gysseling, Top. Wdb. II, p. 937, neemt dan ook een grondvorm *stainitja- n. aan. Uit het bovenstaande valt af te leiden dat het suffix òf een -þ- bevat, maar dan zijn Frings verbindingen met gesteente, steneteland onjuist, òf een -t- bevat, en dan gaat eeuwte niet terug op *awi-þi-. Een bijkomend bezwaar is dan dat van eeuwte geen vormen met het prefix ge- voorkomen. Zoals mnl. steente, raemte, boomte, beente, hemelte allen ook met ge- voorkomen, zou ook een ge-eeuwte te verwachten zijn. Sporadisch komen echter ook wel vormen zonder ge-varianten voor: mnl. streecte ‘landstreek’, lampte, maar ook lampde, dus waarschijnlijk *lampede<-iþa, lecte ‘gebrek aan de waterkering’, vuurte ‘brandstof’, vlecte ‘zedelijke smet’. Of eeuwte tot deze groep behoort is echter de vraag: de vorm eeuwsel zou dan ontstaan zijn uit *awi-sla-m, type znw. + sel, dat met eeuwte alleen een (gedeeltelijke) parallel heeft in de vormen (ge-)hemelte, hemelsel. Andere voorbeelden van znw. + sel/te heb ik in het MNW niet aangetroffen. Er is een kleine categorie woorden, vnl. aanduidingen van gebruiks- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorwerpen, in de landbouwterminologie, die nevenvormen op -sel kent, type znw. + -sel, hoofd- hoofdsel, ring- ringsel, schut- schutsel, wolf- wolfsel, cf. Goossens, Semantische vraagstukken uit de taal van het Landbouwbedrijf in Belgisch Limburg. Daarnaast met de slot-s van het simplex knuts- knutsel (Goossens o.c.) en wiers- wiersel (Van Dale). Samenvattend zou dan eeuwte evenals het bij Frings (o.c.) aangehaalde Oete (Westfalen, 948), Oidi, Odi, Ogitdi (Osnabrück, ± 1000), Oita (Hamburg, 1189), Oyten (Bremen) e.a. ontstaan zijn uit *awi-þi-, waarnaast *aujō voortleeft als oo, öö, ouwe, öuwe (Frings o.c.), in ons taalgebied bv. o, oo, oe, ohe, ooh, en, met umlaut, öhen, öe, öö, üë, eu, öëhen, bv. in gheen oo (Neeroeteren, 1362), in de o (Eupen, 1442), neffens d'öe (Eupen, 1770), cf. Lindemans, Top. Versch., p. 285-286. De vraag is dan waarom vormen als *o-te, *üete, *ohete, *oohte, etc. niet geattesteerd zijn, evenmin als *osel, üesel, etc. In zijn verklaring lijkt Frings me teveel van de Duitse toestand te zijn uitgegaan; louter morfologisch zou ndl. eute hier wel bij aansluiten, hoewel het bezwaar blijft dat het type znw. + -te in het ndl. zeer zwak geattesteerd is, en in combinatie met znw. + sel zelfs maar éénmaal: hemelte; hemelsel. Bovendien zou het verbum eeuwen, dat Frings tot de familie van eeuwte, eeuwsel rekent weer een afleiding van deze laatste woorden moeten zijn, terwijl juist hier de parallel met on. aeja aan eeuwen de oudste rechten lijkt te verlenen. En vormingen met *-iþō en *-sla-m van verbaalstammen zijn goed bekend in onze taal en zelfs voor een deel (-sel) nog produktief. Ook de combinatie van ww-stam + sel/-te is goed geattesteerd. Ik noem naast eeuwen: eeuwsel: eeuwte; bakken: mnl. bacsel: bakte; mnl. joocen: joocsel: joocte; weven: weefsel: weefte; welven: mnl. welfsel: mnl. welfte; werpen: mnl. werpsel: mnl. werpte; brouwen: brouwsel: mnl. brouwte. Een semantisch bezwaar tegen de zienswijze van Frings is nog dat hij in eeuwte, eeuwsel per se drassige weiden wil zien. Zoals hiervoor van eeuwsel is aangetoond, dat het een hoge en droge weide aanduidde, zo zijn ook van eeuwte, naast de plaatsen die op een vochtige omgeving duiden, 1 eeutken... geh. dat wijer eeut, Zonhoven, 1454, ook citaten aanwezig die op een hoge en droge ligging wijzen, bv. 1 1/2 bonder onder hey ende eusel, geh. dat hey eeut, Koersel, 1377, en verder donk-eeuwte, 3 ×; hei-eeuwte, 10 ×, vóór 1500. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c. Eeuw-hypothesenDe derde groep beperkt zich tot het verbum eeuwen. J. Verdam, Ts. XXXVII, 58: ‘Het ww. eeuwen (is) merkwaardig omdat het ook in het Ogerm. is aan te wijzen; het bestaat nl. in het oudnoorsch zooals Uhlenbeck mij heeft medegedeeld. Hij schrijft mij: ‘Mnl. eeuwen is gelijk te stellen met onr. ǽja, “etten” uit *aiwjan. Men plaatst het object van ǽija in den datief, bv. “ǽja hestum sínum”, d.i. zijn paarden etten, maar dikwijls wordt ǽja absoluut gebruikt, bv. “eigi skal mađr ǽja í engi manns.”, d.i. “men mag niet etten op iemands weide”. Het vocalisme van ǽja moet verklaard worden uit de vroegere aanwezigheid der w; vgl. zonder proleptische mutatie of umlaut het praeteritum ađa’. Wat dit aeja betreft bestaat er een andere verklaring: niet uit *aiwjan-, maar uit *ahjan, cf. M. van Blankenstein, Indogermanische Forschungen XXIII (1909), p. 113. Aisl. aeja bedeutet: ‘mit seinen Pferden ruhen und sie mittlerweile weiden lassen’... AEja (ist) wohl ein Kausativ zu aind. açnāti ‘isst’ (aeja aus *ahjan wie aisl. hlaeja aus *hlahjan). Das Präteritum ađa geht zunächst auf *ahda zurück’. N.B. Hier wordt geen verbinding met eeuwen c.s. gelegd, zodat de w buiten beschouwing blijft. Beide mogelijkheden worden vermeld door J. De Vries, eerst in zijn Altnordisches Etymologisches Wörterbuch 181 a, i.v. aeja: ‘sch. V. “weiden lassen; ausruhen” (<germ. *ahjan)’. Onder het kopje etymologie geeft hij twee mogelijkheden:
In het Nederlands Etymologisch Woordenboek is de volgorde van de etymologieën (en daarmee ook de voorkeur van de schrijver?) veranderd. I.v. eeuwsel, p. 151 a staat nl. eerst: ‘met suffix -sel afgeleid van eeuwen “voeden” uit germ. *aiwjanan, vgl. aeja “laten weiden”’ en even verder in zijn commentaar: ‘On. aeja heeft men ook <germ. *ahjan willen verklaren en vergeleken met oi. asayati (l. āśayati) “voederen”... maar is het raadzaam dit woord van eeuwen te scheiden?’ Het is zeker aantrekkelijk, met name vanuit semantisch oogpunt, om de vergelijking on. aeja: nl. eeuwen intact te laten. Er zijn echter wel enige bezwaren van morfologische aard tegenin te brengen. Daarentegen is op de vergelijking aeja: āśayati morfologisch noch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
semantisch iets af te dingen, maar beiden moeten dan wel gescheiden worden van nl. eeuwen. De w hierin blijft immers onverklaard, want germ. *ahjan>nl. *achen cf. got. hlahjan: lachen. Laten we beide voorstellen eens nader bekijken. Oi. aśnāti ‘eet’ kan een caus. vormen t.w. āśayati. Van het wortelvocalisme is weinig te zeggen, a, e en o zijn mogelijk, waarschijnlijk is e: ie. *h1ek̑-neħ1-ti met voltrap-e tegenover o-vokalisme in het caus. āśayati> *ok̑ei̯eti, de wisseling a: ā heeft in het oi. in deze gevallen dezelfde funktie als ε: o in de griekse paren πέτομαι: ποτέομαι, φέβομαι: φοβέομαι. Als aeja samenhangt met āśayati is een stam *ok̑(e)i̯e- waarschijnlijk, i.e. germ. *ahja-, dat, indien inderdaad het (sterke) w.w. hlaeja<hlahjan (6e kl.) als voorbeeld mag gelden in het oijsl. verschijnt als aeja. Het praeteritum *ahida>*ahda na syncope van de onbetoonde korte vokaal in de paenultima, cf. Noreen, Altisländische Grammatik, 156, waaruit, met Ersatzdehnung, āđa (o.c. S 123). Deze reconstructie is dus feilloos zowel voor praesens als praeteritum, maar staat geen verbindingen met eeuwen toe. Mogelijk lijkt inderdaad ook de verklaring aeja<*aiwjan. De verbinding *aiw>aev voor vokalen, elders ae: *aiwja>aeja, cf. Heusler, Altisländisches Elementarbuch, § 87. De ontwikkeling loopt dus parallel met
Het praeteritum āđa levert hier echter problemen op: *aiwida kan onmogelijk > āđa. Het Oudnoorsch Handboek van R.C. Boer, § 64, 2 geeft weliswaar een ontwikkeling van ai vóór heterosyllabische w>á bv. *aiwī ‘leven’>*āwi. Aldus zou *aiwida > *āwida; wanneer de syncope in dit stadium zou optreden, dus *āwida > *āwda, dan zal volgens § 170 ‘een onmiddellijk voorafgaande lange klinker... w-wijziging (ondergaan)’. Dus *āwda > * óda, waarmee deze weg dood loopt. Treedt de syncope niet in bovengenoemd stadium, doch eerder, op, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dus *aiwida > *aiwda, dan gaat de ontwikkeling zoals Boer die aangeeft niet op, omdat de w tautosyllabisch is geworden, en volgt de ontwikkeling van § 64, 3 ai>aei en hieruit wordt ijsl. ey (§ 65). Het Oudijslands moet dus kiezen tussen het indisch en het germaans: Met het indisch bestaat semantische en formele overeenkomst, zowel in praesens als in praeteritum, met het germaans semantische en formele overeenkomst. Deze laatste echter alleen met het praesens. Ik zou als voorlopige oplossing willen voorstellen: eeuwen (al dan niet samen met aeja) < *aiw-jan-am, eeuwsel < *aiw-i-sla-, eeuwte < *aiwiþa, de beide laatste wsch. rechtstreeks van eeuwen, dus pas in de ndl. periode gevormd. Ook J. Lindemans, Top. Versch., 317, meent: ‘Eusel, eute, (...), zijn latere formaties, die vermoedelijk niet veel ouder zijn dan de 14e eeuw’. In mijn materiaal zijn 17 plaatsen van vóór 1300 opgenomen, waarvan de oudste 1251. De vorming eeuwsel van ww-stam + sel behoeft nauwelijks te worden toegelicht. Aldus vormt men concreta, cf. got. swum-f-sl ‘vijver’ bij swimman, ndl. weef-sel, dek-sel en abstracta, cf. Schönfeld, Hist. Gramm.7, § 190 b. Anders is het met eeuwte. De ‘normale’ mnl. vorm zou *eeuwede zijn, wellicht in het enkelvoud eeuwt geschreven, maar in het meervoud toch onbetwistbaar *eeuwden. Nu is volgens Franck-Van Wijk, Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal, 108 a, de combinatorische variant -te van -(e)de reeds middelnederlands, cf. ook in MNW i.v. verdiente ‘verdienste’, dat reeds in de Lanceloet [14e eeuw] vóórkomt. Deze tekst wordt in de bronnenlijst van het MNW vlaams genoemd. Het woord behoorte ‘wat iemand past, opgelegd is; wat ergens bij behoort, eigenaardigheid’, MNW, I, 750 b, komt voor bij Ruusbroec en in de Bliscape van Maria, in de bronnenlijst [1440] gedateerd. De oudste bewijsplaats van eeuwte is in mijn materiaal Bommershoven [1284]. In het Haarlems Glossarium, waarvan de woordenschat door P.G.J. van Sterkenburg, Het Glossarium Harlemense, p. 34, ‘een Brabants-Limburgs mengproduct’ wordt genoemd, komen ook reeds vormen met -te voor. Cf. verdiente ‘meritum’. Het verspreidingsgebied van eeuwte, vnl. Belgisch-Limburg, valt dus gedeeltelijk samen met dat van de taalvormen van Harlemense, zodat deze vorm ons daar niet hoeft te verbazen. Lindemans, Topon. Versch., 295, noot 2, merkt nog op: ‘Voor de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afwisseling -sel, -te, vgl., in Vlaamsche dialecten, baksel, bakte, brouwsel, brouwte, groensel, groente, enz.’. Vergelijk ook de bij de ouw-hypothese aangehaalde vormen. Opmerkelijk is, zoals gezegd, dat vanaf de oudste citaten [1284] nergens de spelling eeuw(e)de(n) verschijnt, tenzij we sporadische spellingen met -th- te Koersel (2 ×) en te Lummen (2 ×) zo moeten interpreteren. Hiertegen pleit echter dat deze spelling eerst in de 16e eeuwGa naar voetnoot(3) voorkomt, terwijl de oudere spelling verder met uitzondering van enkele malen -dt-, de oudste Zonhoven [1457], steeds t of tt heeft. Ook de spelling heutde (3 ×, Tongeren [1398]) lijkt me onvoldoende reden om een mnl. *eeuw(e)de als geattesteerd te beschouwen. Zoals de titel aangeeft wil A. van Dijck, Het toponiem Euwet, Limburg, XXXV, 2 (1956), 56-62 euwet lezen. Hiervoor pleiten spellingen als euwet, ewet, euweyte, eywytten, euwette e.d.; in mijn materiaal 64 × tegenover 102 × eeuwte, zodat op grond daarvan alleen deze conclusie niet gewettigd lijkt. Vgl. ook de sporadische spelling eeuwesel en de volgende plaats: ‘1 euweyssel gheh. dat goevers eywyt’, Beringen [1482] (a.w., p. 60). Eenzelfde verhouding treffen we aan bij de spelling van mnl. weeuwte ‘pijn, smart’ gespeld: weeuwede, weeuwete, weeuwet, weeuwijt. Opmerkelijk is verder dat Alken en Zonhoven vrijwel steeds eeuwte, Houthalen vrijwel steeds eeuwet, plaatsen als Lummen, Koersel, Beringen, Heusden beide schrijven. Ondanks de problemen met het oijsl. praeteritum ađa en het ontbreken van verdere verwanten (āśayati) acht ik de formele en semantische overeenkomst tussen oijsl. aeja en ndl. eeuwen niet zonder belang voor een mogelijke verwantschap hogerop. Bij aeja: ađa<*ahjan: *ahida is er geen reden om dit aan te nemen, zodat het mij wenselijker lijkt de relatie intact te laten. Curiositeitshalve nog een tweetal opmerkingen. Schuermans, Vlaams Idioticon, p. 115, geeft de volgende vormen: ‘eeüen, eūën, huën, t.w. voor hueden, d.i. hoeden, fr. paître, l. pascere’. Gaat Schuermans hier uit van een ontwikkeling: hoeden→hüüden→ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hüüjen→huën→uën→euën→eeuen? Vergelijk ook p. 120, onder Euwsel, hetzelfde als huudsel, hoedsel, waar wat te hoeden is. Z. eeusel. Ook de volgende plaats uit de Grimbergsche Oorlog 2, 267 verdient de aandacht (14e eeuw): ‘So sijn comen..., Gereden uyt eren euselkine, Die van den grave B(aldewine), Te hulpe daer waren ghesant Den jongen kinde van Brabant’. Var.: uit eenen eusselkine. Komm.: hooiselken, hooisel, meersch, weide. Bedoelen de commentatoren (Serrure en Blommaert) eeuselken<hooiselken? Beide constructies met h- zijn wel uiterst merkwaardige grondvormen voor een zo grote overvloed van h-loze bewijsplaatsen (ca. 99%). Vgl. M. Gysseling, Corpus van Middelnederlandse teksten, dl. I (in bewerking) ‘... en dat heuet hi heme be set ane een heusele dat leet bi gosuens van hofelens rode’, St.-Genesius-Rode [1298]; deze en ook de weinige andere voorbeelden met anlautend h-, liggen echter alle in het gebied waar h- geen foneem is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk IIIDialekt-geografische aspektenA. Het materiaal, de kaartenHet materiaal voor de kaarten is afkomstig uit drie soorten van publicaties: 1. uit woordenboeken, zoals ze in hoofdstuk I a worden aangehaald; 2. uit encyclopedische (woorden-)boeken en monografieën, zoals ze in hoofdstuk I b en c worden aangehaald en; 3. uit tekstedities. In de materiaalverzameling is steeds de bron genoemd (de gebruikte afkortingen worden in de toelichting bij de materiaalverzameling verklaard), en tevens is elke plaatsnaam van het codenummer van de lijst van Pée-MeertensGa naar voetnoot(4) voorzien. De kaarten zijn gedeelten van de kaart van KloekeGa naar voetnoot(5) en omvatten globaal het gebied dat omsloten wordt door de Maas, de Schelde en de Nederlands-Franse taalgrens. Er zijn vier kaarten getekend. Kaart 1 brengt het verspreidingsgebied in beeld van de woorden eeuwsel(ing) en eeuwte. Kaart 2 bedoelt een overzicht te geven van de frequentie van de opgaven. Kaart 3 geeft de verschillende sub-types. Kaart 4 brengt de toestand in de mnl. periode in beeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. Kaart 1. Het verspreidingsgebiedIn kaart gebracht zijn alle plaatsen waar, blijkens het materiaal, tenminste éénmaal het woord eeuwsel, eeuwseling, of eeuwte voorkwam. De codenummers op de kaart zijn óf voorzien van het symbool © óf van een driehoek ▲. Waar zowel eeuwte als eeuwsel voorkwam, K 358, 359, 361, L 414, P 51, 118 a, 120 en Q 1 is het codenummer van beide symbolen voorzien. Het verspreidingsgebied van eeuwsel is globaal Oost-Noord-Brabant, de Belgische provincies Antwerpen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaart 1. - Verspreidingsgebied
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en Brabant en westelijk (Belgisch) Limburg. Voor eeuwte is dat Zuidwest-Belgisch-Limburg. Schuermans, Vlaams Idioticon, geeft dus een veel te beperkt gebied (De Kempen) op, terwijl De Vries, Ned. Etym. Wb. te ruim is met ‘Zuidnederl.’. Ook de opgave van het WNT ‘gewestelijk in Z.-Ndl., bepaaldelijk in Brabant’ laat nog te veel te raden over. De enige serieuze poging tot afbakening van het gebied is gedaan door J. Lindemans, Top. Versch., p. 317: ‘Eusel beslaat een uitgebreid gebied binnen het oude hertogdom Brabant: eute komt alleen voor (eigenaardig genoeg!) in de Brabantse enclaves binnen het Loonsche: Lummen, Linthout, Koersel’. en meer uitgebreid op p. 289: ‘Dit gebied ligt uitsluitend in het oude hertogdom Brabant; het omvat het grootste gedeelte van het Antwerpsche Kempen, ongeveer tot aan de grens van de huidige provincie Limburg; ook de Noord-Brabantsche Kempen ten Oosten van een lijn Hilvarenbeek-Boksmeer-St. Oedenrode-Nistelrode, verder geheel Zuid-Brabant, tusschen Dender en Gete met uitzondering van de zuidelijke rand (ten Zuiden van de lijn Ninove-Brussel-Leuven-Tienen), waar zij zeldzaam zijn’. Wij merken op dat 1. het gebied niet uitsluitend in het hertogdom Brabant ligt; 2. de oostgrens niet de grens van de huidige provincie Belgisch-Limburg is; 3. de plaats Boksmeer (L 187) kennelijk verward is met Oirschot (K 187); 4. dat onder de zuidgrens van Lindemans, t.w. Ninove, O 152; Brussel, P 65; Leuven, P 88; en Tienen, P 145; nog wel enige opgaven werden aangetroffen, waaronder een van de oudste. Het materiaal van L. de Man, dat in zijn Glossarium van de Brabantse Oorkondentaal is gepubliceerd, bevat nog een aantal plaatsen van over de taalgrens. Prof. de Man was zo vriendelijk deze voor mij nader te lokaliseren: PerwijsGa naar voetnoot(6) = Perwez, even bezuiden Thorembais (P 233), Blamont = Villeroux-Blanmont tussen Waver (P 202) en Mont Saint-Guibert (P 231). Nadat ik de kaarten had getekend kwam uit het Corpus van Middelnederlandse Teksten van M. Gysseling nog een opgave uit Schore (H 55)! te voorschijn: De tekst (uit 1293) luidt: binden / ambochte van vlardslo in die prochie te score oest vander kerke in ene / jeghenode die men heet steenkete dat men wilen hiet eusel land. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hierbij vermeldt Gysseling in voetnoot: of ensel. Ik heb deze plaats niet meer in kaart gebracht: de lezing is onzeker, maar ik weet er verder ook geen raad mee. Het woord eeuwseling is beperkt tot een onderbroken ringvormig veld in het hart van het verspreidingsgebied (zie noot 6). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. Kaart 2. De vormvariantenBij kaart 1 is uitgegaan van de vormen waarvan de spelling een uitspraak doet vermoeden met een geronde e-klank, lang of kort. Deze kaart besteedt aandacht aan de heterofonen: allereerst de ontronde vorm eisel, naast de vorm met anorganische h: heisel, Weijnen, Ned. Dial. 65, geeft geen voorbeelden van ontronding van (e)eu- < *aiw + umlautsfaktor tot ei; vervolgens de vorm (h)uisel cf. luipaard < leopardus naast leeuw < leō; dan de vorm iesel, mogelijk een ontronding van eeuwsel met vernauwde anlautsvokaal; dan, met verkorting, essel en tenslotte eersel en eerseling met een epenthetische -r-. Zowel Weijnen, Ned. Dial., § 225, als De Bont, Kempenland, § 167, kennen alleen r-epenthese in voortonige syllaben, type (kar'nei̯n) konijn. De vormen zijn opgenomen, omdat 1. eersel in dezelfde streek voorkomt als eeuwsel; 2. het aantal spellingvarianten van eeuwsel na het verdwijnen van de zaak (zie hoofdstuk I, 3) toeneemt, terwijl eersel juist in die tijd opkomt: Deurne-bij-Diest (K 354) reeds 1714 en 1747; 3. dezelfde samenstellingen voorkomen: peerdseersel, biese eersel; 4. dezelfde nevenvorm voorkomt: eersel-eerseling precies in het gebied met de combinatie eeuwsel-eeuwseling. Overigens suggereerde drs. Van Bree, dat later mogelijk ook een volksetymologische verklaring van eersel een rol kan hebben gespeeld. Hierbij zou dan aan eer-, de stam van eren ‘ploegen’, zijn gedacht. Cf. Fn. Eerenbeemd. Op grond van deze 4 punten neem ik aan dat we met hetzelfde woord te doen hebben. Voor een verklaring van de vorm denk ik in de volgende richting. Het feit dat epenthese in de tonische syllaben noch door Weijnen noch door De Bont voor het Brabants zijn opgetekend, wettigt de veronderstelling dat we voor een ander verschijnsel staan, nl. dissimilatie. We moeten daarbij dan wel uitgaan van een ‘dikke’ l als laatste foneem. De l in fine van een morfeem of woord neigt in verschillende talen in verschillende graden tot vokalisering, tot u cf. fr. mou-molle, fou-folle, of servokroatisch tot o | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaart 2. - Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(gesproken w) in je rekao ‘hij sprak’ tegenover slov. je rekel ‘id.’. De slot-l van eeuwsel met (bi-)labiale coarticulatie en de geronde tweeklank eeuw-, in IPA notatie /'ˀe:msəl̮/ of /ˀ'Λ'səl̮/, streven naar dissimilatie, die tenslotte bereikt wordt door de vervanging van een van de beide (bi-)labiale componenten door r, vandaar eeuwser (door Lindemans, Top. Versch., p. 297, en Goossenaerts, NWK, p. 187 opgegeven) en onze vorm eersel; voor de uitspraakvariant /'ˀΛ'səl̮/ lijkt de vorm eursels, Noorderwijk, 1869, een goed voorbeeld. De laatste stap vertoont een vorm als eenseṙ, Essen, 1677, waar beide elementen zijn vervangen. Tenslotte is er nog een speciaal geval, t.w. jouwsel / jouwte. De laatste vorm heeft de oudste rechten en is al geattesteerd te Alken (P 120) in 1501; alle overige jouwte-varianten stammen uit Houthalen (L 414), de oudste aldaar is van 1595. De spellingen zijn jouten, 1501; jout, 1595; jaute, 1601; jaudt, 1625; jaut, 1664; joudt, 1666; jautie, 1682; iout, iaut, 1684 en dim. jeutien, 1732. Eerst in de 20e eeuw zijn in de Kempen een aantal gevallen met ± jouwsel opgetekend: jeuwsel, Oostelbeers (K 199), Westelbeers, Riethoven (L 258), Lommel (K 278); joowsel, Leende (L 262), Waalre (L 257); ouwsel, Casteren (K 218 c); Oowsel, Oostelbeers (de Bont, Kempenland); Kleverjosel, Josel, Vier josels, Borkel en Schaft (L 281) [Vragenlijst, Naamkunde 2 (1948)]; jöwsel, Woensel (L 226), (WBD, 211.) De overgang eeuw->jou- /e:w-/>/jƆw-/ is die van een dalende diftong naar een stijgende (met aanpassing van de kwaliteit aan de volgende sonant?). Heeft deze kwaliteitsovergang, getuige vormen als ouwsel, ook rechtstreeks, d.w.z. buiten de overgang eeuw→jouw- om, plaatsgevonden of is de j- hier later weer verloren gegaan; is de anlautende j- een gevolg van metanalyse bij groepen met hiaatdelging door -j- als de-j-eusel, cf. spellingen als djeuwsele (Waalre), djeuwsele (Oostelbeers)? Stijgende diftongen zijn bekend in een deel van B.-Limburg, met name in de omgeving van Tongeren (Oudenbiezen): bjeugel, tjeugel, josseling (eersteling) naar P. Goossens van het WLD mij meedeelde. Ook in Noord-Brabant zijn er gebieden met stijgende diftongen, cf. Weijnen, Ned. Dial., § 67: ‘in oostelijk Noord-Brabant bijna uitsluitend in condities waaronder ook verkorting optreedt...’ een verkorting waarover ook De Bont, Kempenland, 100 i.v.m. eeuwsel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaart 3. - Opgavedichtheid
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reeds had gesproken. Pauwels, Taal en Tongval 2, 18 meldt dat ze te Aarschot (P 25) alleen in correspondentie met de dalende diftongen voorkomen en ‘alleen in de verkortingscondities’ (Weijnen, Ned. Dial., 230). Eeuwsel met zijn dalende diftong en verkorte anlaut is in zijn variant jouwsel dan ook niet zo'n opvallend verschijnsel, tenzij wat de ou betreft. Wat het Kempenlands aangaat kan hier weer verwezen worden naar De Bont die ronding van klinkers één van de voornaamste fonetische trekken van dit dialekt noemt. Deze ronding treedt o.a. op voor w en l: ‘lö'u̮ lěuw, leeuw... o'u̮ (lees ö'u̮, w.p.) ěuw, eeuw; ö'u̮səl (eigenn.) Eǔwsel...’ (Kempenland, 246). Ouwsel en oowsel zijn nog meer geronde vormen. Het verschijnsel is overigens reeds indoeuropees: ie. *eu→balt. iau, slav. ju: ħ1leudh- ‘volk, lieden’ = lit. liáudis, russ. ljud; en ook uit het fries bekend: Leeuwarden: Ljouwert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D. Kaart 3. De frequentieKaart 3 is een aanvulling bij de beide voorgaande kaarten. Van belang is namelijk niet alleen de omvang van het verspreidingsgebied maar ook de relatieve frequentie. In feite bevestigt deze kaart het beeld van kaart 1, nl. dat waar het aantal eeuwsels per plaats het hoogst is, ook de grootste opgavedichtheid is. Toch is de frequentie buiten het kennelijke kerngebied van West-Belgisch-Brabant tamelijk gelijkmatig. Open plaatsen in het kaartbeeld worden eerder veroorzaakt door het ontbreken van schriftelijke getuigenissen dan van de eeuwsels zelf. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
E. Kaart 4. De Middelnederlandse periodeOp de eerste plaats moet worden opgemerkt, dat hier meer dan bij de voorgaande kaarten, rekening moet worden gehouden met de overgeleverde bronnen. Zo is bv. het oude eeuwsel-gebied in Belgisch-Limburg uitsluitend gebaseerd op de opgaven uit Het Oudste Goederenregister van Oudenbiezen, van Buntinx en Gysseling. Dit goederenregister is uitgegeven tot 1344. Latere goederenregisters uit Oudenbiezen zijn nog niet uitgegeven, terwijl ook hier een aantal bewijsplaatsen verwacht mogen worden. Toch is ook in de 14e eeuw het verspreidingsgebied van kaart 1 in wezen ook aantoonbaar. De ‘opvulling’ is dan ook meer te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaart 4. - De middelnederlandse periode
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
danken aan de toeneming van de bronnen, dan van de eeuwsels. De 15e eeuw brengt geen wezenlijke wijzigingen meer. Als de veronderstelling juist is dat eeuwsel en eeuwte jonge (in de [middel-]nederlandse taalperiode gevormde) woorden zijn, dan kan er nauwelijks van expansie vanuit bv. Z.-W. Brabant sprake zijn. Reeds in de 13e eeuw is de gehele leemstrook tussen Maas en Dender met eeuwsels bekend. Nauwelijks een eeuw later kent het hele hertogdom Brabant (m.u.v. westelijk Noord-Brabant) en Limburg bewesten de Maas het woord. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schema 1.
schema 2.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk IVConclusiesBinnen de lexicale betekenis kunnen we de volgende hoofdbestanddelen onderscheiden: de betekenis (in engere zin), de bijbetekenis (connotatie) en de toepasbaarheidsbeperking. Onder de betekenis (in engere zin) vallen o.a. de definities zoals een verklarend woordenboek die geeft bij een bepaald woord, de lexicographic definition, die alleen die aspecten in de betekenis opsomt, die voldoende zijn om het te beschrijven woord van andere te onderscheiden. Voorbeeld: Eeuwsel: ‘eene weide tusschen het hout of den bosch’ (Schuermans). Onder de bijbetekenis rangschik ik de contrastieve connotatieve elementen, die de schakeringen binnen een reeks woorden met dezelfde ‘betekenis’ teweegbrengen. Voorbeeld: Eeuwsel: ‘Een weiland welks natuur moeilijk te bepalen is, doch o.e., van de geringste hoedanigheid’ (Stallaert). Voor hem is eeuwsel en weide niet zonder meer synoniem. Onder toepasbaarheidsbeperking versta ik de actieradius van een bepaald woord. Bijgevoegd schema (zie schema I en II) geeft een beeld van het gedeelte van het semantische veld ‘weide’, dat door eeuwsel wordt bestreken. Hierbij komen de aspekten van de vorige hoofdstukken weer ter sprake: Was het eeuwsel omheind of niet, m.a.w. was het een privé of een gemeenschappelijke weide, nat of droog, voederweide of niet, m.a.w. diende het als grasland om het vee in de zomer te laten grazen of als hooiland om wintervoer voor het vee te krijgen; is het een algemene of een lokale benaming, is deze nog gangbaar of verouderd. Zie schema III. Volgens dit schema is dan eeuwsel een verouderde brabantse benaming voor een private zomer-voederweide. Schema IV geeft een inzicht in de plaats van een aantal andere woorden voor het grasland t.o.v. het eeuwsel. Het schema maakt, vooral wat de rechterzijde betreft geen aanspraak op volledigheid. Hierin is met opzet de onderscheiding gangbaar: verouderd weggelaten, immers een aantal aspekten zijn niet wezenlijk meer in een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schema 3.
schema 4
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tijd dat het vee ook op andere wijze gevoederd kan worden dan op grasland en met gras. De oppositie privaat: gemeenschappelijk speelt nauwelijks meer in onze gewesten: niemand moet voor zijn vee nog uitwijken naar gemeenschappelijke weiden. Evenzo is de oppositie hooiland: grasland verzwakt (klaverteelt). Met het doordringen van het zgn. ABN zijn ook de laatste tegenstellingen, die der dialekten, kwijnende. De oppositie weide: akker is voor de tegenwoordige maatschappij vaak reeds voldoende. Wie derhalve de woorden beemd, meers, band, eeuwsel, etsel, etting, eeuwte behandelt, moet zich realiseren, dat deze veelheid van termen is terug te voeren op een dialektische verscheidenheid uit een tijd dat het onderscheid tussen hooi- en grasland en privaat en gemeenschappelijk nog wezenlijk was. De lexicale betekenis van deze woorden in hun woord-zaak-relatie kan dus alleen maar beschreven worden in historisch perspectief. Daarbij moet dan aandacht worden besteed aan drie punten, te weten de opposities
Onderstaand schema geeft nog eens een overzicht van de verwerking van bovengenoemde aspekten A, B en C in de verschillende woordenboeken.
Dit overzicht is niet bemoedigend, hoewel we hierbij moeten bedenken dat Stallaert, MNW en WNT verwijzen naar vroegere werken, bv. Kiliaan. Toch blijft de vraag of een woordenboek en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met name een wetenschappelijk woordenboek kan volstaan met het geven van alleen de betekenis (in engere zin). Ik dacht dat, zeker in de grotere woordenboeken, de toepasbaarheidsbeperking (= Zgusta: Range of application) een plaats verdient. Voorlopig is de conclusie, dat de omschrijvingen in de woordenboeken vaak onvolledig en soms foutief zijn. Stellen we eenzelfde schema op voor de werken die in hoofdstuk I b werden aangehaald, dan krijgen we het volgende beeld:
P. Lindemans tenslotte (hoofdstuk I c) geeft het volgende beeld:
De feitelijke betekenis van het woord eeuwsel variëert uiteraard van bewijsplaats tot bewijsplaats. Dit wordt geaccentueerd in die gevallen waarin één speciaal eeuwsel wordt bedoeld, bv. tgrootheusel, Zoutleeuw, 1332. Het is duidelijk dat aan de exacte beschrijving van dit eeuwsel verder geen enkele andere beschrijving zal beantwoorden, zelfs niet die van datzelfde grooteeuwsel, één minuut na een voorgaande beschrijving. Wij noemen dan ook datgene eeuwsel wat al deze individuele eeuwsels gemeen hebben, niet op een bepaald tijdstip, maar gezien over een grotere periode. Groeperen zich meer ‘feitelijke betekenissen’ samen met een ekstra aspect tot een grotere groep binnen de grenzen van het semantisch veld eeuwsel, dan kan polysemie ontstaan. Het feit dat de Zuid-Brabantse eeuwsels op leem lagen en de Kempische op zand is niet van wezenlijk belang voor de taalkundige, wel voor de landbouwkundige. Door de lexicografen is eeuwsel nooit als een polyseem woord beschouwd, omdat voor hen, zoals uit voorgaande schema's blijkt, in feite alleen het aspekt ‘weiland’ telde, zodat eeuwsel een synoniem | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor weiland werd. Hieruit volgt dat eeuwsel op woordenboek-nivo, op het nivo van de betekenis in engere zin, niet polyseem is, echter op het nivo van de landbouwer wel. In de nomenclatuur van het ‘grasland’ is een eeuwsel met een ‘tuin bevrijd’, gelegen op kleigrond, iets heel anders dan een eeuwsel die door een paar bosjes is gescheiden van de omringende heide en waarop wat mager gras groeit. Zo is macaroni voor velen alleen maar macaroni, maar voor de kenner is de vraag: ‘Als je macaroni zegt, bedoel je dan spaghetti, tagliatelli, rigatone, vermicelli, fettucini, tufali, farfalli, of gewoon macaroni?’Ga naar voetnoot(7) wel degelijk van belang. Aangezien echter dit aspekt van betekenis toch moeilijk onder de feitelijke (momentane) betekenis is te rangschikken, en door de lexicografen ook niet binnen hun betekenis in engere zin wordt verantwoord, dreigt het tussen wal en schip te vallen. Het is weinig zinvol aan deze blinde vlek te ontkomen door het geven van synoniemen bij de ‘betekenis’. Immers hierdoor komen we voor hetzelfde probleem: geven we als synoniem weide, dan blijven de genoemde aspekten ook buiten beschouwing, geven we als synoniem eeuwte, etsel, etting, dan zijn deze termen voor een steeds wisselende groep van taalgebruikers onbegrijpelijk. De woordenboeken geven hiervoor derhalve geen oplossing. Als we de in de inleiding gestelde vraag willen beantwoorden, nl. of reconstructie van lexicale betekenis mogelijk is en wel door het bestuderen van de bronnen, dan is de eerste conclusie dat lexicale betekenis niet uit de lexica te reconstrueren valt. Nodig is een studie van alle materiaal, synchroon en diachroon, om de gegevens juist te kunnen beoordelen. Het is een andere vraag in hoeverre de ‘betekenis’ in een woordenboek daarvan de weerslag moet zijn; maar van de andere kant is het duidelijk dat de bepaalde aspekten van lexicale betekenis die niet in de lexica zijn verantwoord, zo ergens, dan toch in de wetenschappelijke woordenboeken hun plaats moeten hebben. Het mag dan zo zijn, dat voor de zaakgeschiedenis bij een woord de onder I b en I c aangehaalde werken de juiste bronnen zijn, vanaf het moment echter dat vanuit de zaakgeschiedenis elementen naar voren komen die een plaats verdienen onder de noemer lexicale betekenis, moeten deze gegevens in de wetenschappelijke woorden- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boeken worden verwerkt; in een handwoordenboek daarentegen moet worden volstaan met de betekenis in engere zin. Nu kan ik me als bezwaar voorstellen, dat men op deze manier van elk woord een uitgebreide studie zou moeten maken, alvorens men aan een woordenboek kan gaan schrijven, een werk dat toch al (meer dan) genoeg tijd vergt, getuige de ellende met het WNT. Toch zou ik dat als principe graag gehandhaafd zien, maar men zou daaraan kunnen toevoegen 1) dat een enorme hoeveelheid materiaal reeds is bewerkt door de auteurs van de onder I b en I c aangehaalde werken en 2) dat o.a. uit mijn onderzoek weer blijkt, dat men bij de studie van één woord tegelijk een groot aantal relevante gegevens over semantisch verwante woord(groep)en verzamelt. In bv. schema III zijn behalve eeuwsel ook de woorden meers, beemd, band, etting, etsel, eeuwte, vroente, broek, aard, dries, opstal, schor en heet in meer of mindere mate geplaatst. Hierdoor wordt dan tevens bereikt dat de ‘lexical definition’ inderdaad die aspekten opsomt die voldoende zijn om het ene begrip van de andere te onderscheiden, en wel omdat we de andere kennen en dus weten welke punten voor het onderscheid wezenlijk zijn. Mede hierdoor kan worden voorkomen, dat een woordenboek als het WNT dubieuze informatie geeft: ‘-eesel-’ als enige bijvorm; onjuiste informatie geeft: ‘Mnl. eeusel’, terwijl dit een van de minst frekwente spellingen is; redundante informatie geeft: ‘Weide in een bosch’, al kan dit toevallig wel eens zo zijn; onnauwkeurige informatie geeft: ‘Gewestelijk in Z.-Ndl., bepaaldelijk in Brabant’. Beter ware: Frekwent in Belgisch-Brabant en aangrenzend Belgisch-Limburg, verspreid in de prov. Antwerpen en Oost-Noord-Brabant; onvolledige informatie biedt: Noch de toevoeging ‘verouderd’ noch de toevoeging dat het hier een ‘private weide’ betreft, lijkt mij hier gemist te kunnen worden. Tenslotte zijn de citaten niet representatief, noch naar de tijd: drie 16e eeuwse, één zeventiende eeuws; noch naar inhoud: drie opsommingen van soorten land; noch naar verspreiding. Een exacte beschrijving zou m.i. als volgt moeten luiden: eeuwsel, znw. onz. Mnl. eus(s)el, eeus(s)el. mv. -en. Leuven, 1251. Nnl. eeuwsel, euzel (euzel vaak mann.). mv. -en en -s. Verouderd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Citaten. Literatuur:
Ter completering van de gegevens in schema III en IV lijkt het dienstig om van de benamingen van het grasland die hier zijn verwerkt (alsook van die welke terloops in het voorgaande aan de orde zijn gekomen) te vermelden waar en wanneer zij voor het eerst werden aangetroffen. Een volledige lijst is te vinden in het als nr. 30 in de bibliografie opgenomen artikel van J. Lindemans, waarop in hoofdzaak het volgende is gebaseerd:
Leiden, september 1975. W.J.J. Pijnenburg |
|