Naamkunde. Jaargang 7
(1975)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 258]
| |
DriesDe oudste - en veruit de oudste - vermelding van het woord dries staat in het Liber Traditionum van de Gentse Sint-Pietersabdij: 814-40 kopie 941 de terra arabile in Wipinga accara ubi potest seminare modios iii, in Gegninga thriusca modios v, onbekend in de buurt van ZulteGa naar voetnoot(1). Dit betekent: (Wlbertus gaf aan ons convent ...) zoveel bouwland in de akker van de Wipingas als bezaaid wordt met 3 mud, en in de dries van de Gegningas zoveel als bezaaid wordt met 5 mud. De -a in thriusca is de uitgang van de datief enkelvoud mannelijk (ook onzijdig). Het is duidelijk dat dries hier niet de in Vlaanderen veel voorkomende betekenis ‘dorpsplein’ heeft, maar wel de hierna eerst behandelde betekenis van ‘tijdelijk rustend land’. Dat het woord in deze tekst een toestand van het land aanduidt die niet permanent maar van voorbijgaande aard is, verklaart meteen waarom dit gedurende eeuwen de enige attestatie is: het is nog geen vast toponiem. Tevens is het de enige vermelding van het type: patroniem in de genitief meervoud + dries. Het is denkbaar en ook waarschijnlijk dat naast een Gegninga thriusc ook een Gegninga accar zal bestaan hebben. In de eerstvolgende vermelding is het woord duidelijk een eigennaam: 11e eeuw in Thriuschon, onbekende plaats in de streek van Neheim, WestfalenGa naar voetnoot(2). Daar de betekenis ‘dorpsplein’ in Westfalen niet voorkomt, dient deze plaatsnaam geïnterpreteerd te worden als ‘bij de tijdelijk rustende akkers’, zodat dit wel een opnieuw in gebruik genomen nederzetting ter plaatse van een verlaten en naamloos geworden nederzetting (een Wüstung) zal zijn. Vervolgens krijgen wij: 1097 apud Drische als nederzettingsnaam, nu Driesch in het Regierungsbezirk Koblenz. eind 12e-begin 13e eeuw Ingelbertus de drisk ii den., te Hillegem. Omdat het woord in deze cijnslijst afwisselt met ofland, is het zo goed | |
[pagina 259]
| |
als zeker een appellatief, dus met de betekenis ‘tijdelijk rustend akkerland’. 1200 terram incultam quę in vulgari drijsch vel venne dicitur, onder Blatzheim, Regierungsbezirk Keulen. 1201 terra que iacet iuxta driscum, de Dries te Meerbeke, hier ongetwijfeld met de betekenis ‘dorpsplein’. 1222 actum iuxta nemus de Vile el Tries, onbekend in de streek van Valenciennes. Hier fungeert de dries dus als gerechtsplaats. ± 1210 Woitin de Drische, verkoper te OostakkerGa naar voetnoot(3). Vertaling van de familienaam van den Driesche; hierin betekent dries ‘dorpsplein’. ± 1212 Hannekin de Driesche, cijnsplichtige te Wondelgem. 1227 Razo de Drisco, cijnsplichtige te Bavegem. 1227 ½ daghmael driesch, te Munkzwalm. Hier betekent dries ‘tijdelijk rustend akkerland’.
De historische bronnen laten toe, in hoofdzaak twee betekenissen van dries te onderscheiden: 1o tijdelijk rustend akkerland, 2o dorpsplein. Omdat eerstgenoemde betekenis over een aanzienlijk ruimer gebied (namelijk de gehele Nederlanden en geheel Noord-Duitsland ten noorden van de Main, geïsoleerd in de vorm dreusch ook in de streek van Stuttgart, en daarenboven als trīhe, trieu, enz. in Wallonië en Noord-Frankrijk) verbreid is dan de tweede, die beperkt is tot Vlaams België (min de Kempen en de polders), met uitlopers tot Aken en Keulen (Sankt Gereonsdriesch), moet eerstgenoemde betekenis de oudste zijn. De betekenis van dries ‘tijdelijk rustende akker’ werd, voor Oost-Vlaanderen, aan de hand van te Gent geregistreerde pachtcontracten uit de 14e-15e eeuw, nauwkeurig nagegaan door Jan BoonGa naar voetnoot(4). De oudste vindplaats in deze Gentse bronnen, namelijk van 1378, die daarenboven heel welsprekend is, lijkt aan de aandacht van Boon te zijn ontsnapt: ende dese vorseide mersch en mach Simoen vorseid niet scoren noch saijen dachterste twee jaer, maer moetse laten licghen driesch (pachtcontract van een meers te Ledeberg, Stadsarchief Gent, 301/6, 110vo). | |
[pagina 260]
| |
Boon komt tot de conclusie dat dries voormalig akkerland was dat gedurende meerdere jaren rustte. In de pachtcontracten wordt b.v. melding gemaakt van landerijen die reeds 1, 2, 3, 4 jaar dries liggen. In een ander contract, van 1467, wordt bedongen dat bepaalde landerijen 20 resp. 30 jaar dries moeten liggen. Op dries volgde meestal een bezaaiing met haver na één beploeging, soms echter een braak met vier beploegingen. Braak was eveneens rustend akkerland, doch gewoonlijk slechts voor één jaar; tijdens dit jaar werd de braak viermaal geploegd en daarbij eenmaal gemest. Het woord braak is verwant met breken en duidde oorspronkelijk, bv. Ohd. brācha, de diepe zomerbeploeging aan die, blijkens Middelnederlands braecmaent voor juni, aanvankelijk in juni uitgevoerd werd. Men vergelijke met het synoniem scheuren voor beploegen. De met gras begroeide driesen werden gebruikt als weide voor het vee. Daar het vooral schrale, weinig vruchtbare gronden waren die lang dries bleven liggen, heeft het woord secundair de betekenis ‘schrale weide’ (die permanent dries ligt) aangenomen. In deze betekenis heeft het woord tot talrijke toponiemen aanleiding gegeven. In Duitsland, waar de betekenis van driesch in de diverse gewesten zorgvuldig nagegaan werd door DittmaierGa naar voetnoot(5), heeft het woord een betekenis behouden die nog heel dicht ligt bij die welke Boon voor Oost-Vlaanderen in de 14e-15e eeuw vastgesteld heeft en die trouwens ook uit laat-middeleeuwse Nederduitse bronnen blijkt. Bv. in het Rijnland: 1. Adj. driesch ‘ungepflügt, müssig liegend für längere Zeit, meist mehrere Jahre; als Wildland liegend mit einer Grasnarbe bewachsen, von einem früher bebauten Lande’; 2. Driesch (m.n.) ‘früher beackertes, nun aber für mehrere Jahre unbebautes, brachliegendes minderwertiges, ausgewonnenes Ackerland, mit einer spärlichen Grasnarbe bewachsen, deshalb als Weide dienend oder zum Heuen’, ferner ‘Gemeindeland, -wiese, -weide’. Dit is ook de gewone betekenis in Nederland. Dezelfde betekenis heeft trīhe, trī, trieu bewaard in Wallonië. Ook in Vlaanderen, Brabant en Zuid-Limburg is het woord gebleven ter aanduiding van schrale weiden en in die betekenis doorgaans als toponiem versteend. Daarnaast is in deze gewesten echter een tweede | |
[pagina 261]
| |
betekenis op de voorgrond getreden, namelijk (het doorgaans driehoekig) dorpsplein of gehuchtplein, eveneens het driehoekig graspleintje op een driesprong van wegen, o.m. te Gent ook het grasplein binnen de muren van een begijnhof. Zo bv. 1308 in Trisco Thenensi, 1405 op den Driesch, 1650 op den Dries oft Groote Merckt, te TienenGa naar voetnoot(6). De betekenis ‘dorpsplein’ moet, blijkens de familienaam van den Driesche, reeds in de 12e eeuw gewoon zijn geweest. Dergelijke driesen waren, evenals de straten, heerlijk, later gemeentelijk bezit. De met gras begroeide dorpsdriesen waren, zoals men op oude kaarten, bv. de Ferraris-kaart, kan zien, met bomen beplant en er was vaak een waterpoel, die ongetwijfeld dienst deed als drenkplaats voor het vee. Een artikel van De VosGa naar voetnoot(7) licht nauwkeurig in over de driesen te Evergem. De functie van de dorpsdriesen als gerechtsplaats wordt belicht door volgende excerpten in verband met de dries, nu Grote markt, te Sint-Niklaas, en de Springdries te Petegem bij Deinze:
1371 ende alle dese vorseide rekeninghe es ghedaen te Senter Claus op den Driesch vore Ianne van den Winkele baelgu van Waes, voer hoeftscepenen ende vore al tghemeene lant van Waes int jaer dusentich driehonderd tseventich ende een (Rijksarchief Gent, fonds Waas nr. 3233). ± 1386 Item proposeert de vorseide watergrave ten derden pointe dat hi nemmermeer en gheloeft dat de vorseide driesch noit uteghegheven was, ghemerct ende gheconsidereert de grote nobleche ende herlijchede die onse gheduchte heere heeft up den vorseiden driesch ende oyt daerup gheussert ende ghepossedert heeft, dats te wetene waer een grave van Vlaendren die nu es of gheweest heeft van ouden tijden spreken wille met sinen lieden van Waes of doen spreken minen heeren van sinen edelen Rade, dat sine vorseide liede van Waes sculdech ende ghecostumert hebben te vergaderne up den vorseiden driesch, daer men schuldich es thoeft te vergaderne ende oyt vergadert hebben gheziin ende daghelijcx meinteneert dat alle manieren vanden cleinen bancken in Waes daer commen moeten te haren hoofde vor mijns heren hooftscepenen (naar een afschrift door E.H. Jozef De Wilde genomen van een oorkonde in het kerkarchief van Sint-Niklaas). | |
[pagina 262]
| |
1402 item ghesonden den balliu van Thielt in hooscheden doe hij dede de duerghinghe warede te Peteghem ten Sprincdriessche ij cannen wijns (stadsrekening van Deinze, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer 33912, 9 ro). - 1404 up den vjsten dach in november so dede de baeliu van Tielt sijn duerghinghe waerhede ten Sprijncdriessche (idem 33914, 7 vo).
De betekenis ‘dorpsplein’ is ongetwijfeld af te leiden van die van ‘permanent dries liggend land’. De dorpsgemeenschap bezat immers het weiderecht zowel op het dries liggend land als op straten en pleinen, ook al was het eerste privébezit en waren de openbare wegen heerlijk of gemeentelijk bezit. In de Kempen heet een dorpsplein niet dries maar biest; de waterpoel op deze pleinen is hier naamgevend geweest. In de 14e eeuw wordt, vooral in zuidelijk Vlaanderen, het woord dries met de betekenis ‘dorpsplein’ vaak verdrongen door het Romaanse leenwoord plaetse. Met FoersteGa naar voetnoot(8) mag men aannemen dat het woord dries primair een adjectief was (dries liggen) en dat secundair hieruit een substantief gegroeid is. Dat het woord het adjectiefsuffix -isk bevat, lijkt moeilijk betwistbaar. Terecht heeft Dittmaier het op één lijn gesteld met atisk > es ‘akkercomplex’ (in Noord-Oost-Nederland en Noord-West-Duitsland), waaraan men ook marisk > meers kan toevoegen. Het laatste is afgeleid van mari ‘waterplas’, dus ‘het waterachtige (land)’. Het eerste (Gotisch atisk) mag men, met Dittmaier, tegen de etymologische woordenboeken (die verwantschap zoeken met Latijn ador ‘spelt’) in, in verband brengen met Germ. atjan ‘doen eten, te eten geven’ (bv. Gotisch fra-atjan), zodat atisk zou betekenen ‘het voedende (land)’. Voor de woordstam werden totnogtoe zeer uiteenlopende etymologieën voorgesteld. Een groep onderzoekers (Vercoullie, Lindemans, aanvankelijk ik zelf) zocht verband met het telwoord drie. Daarbij dacht VercoullieGa naar voetnoot(9) aan de braak (het derde jaar) in het drieslagstelsel. Jan | |
[pagina 263]
| |
LindemansGa naar voetnoot(10) knoopte aan bij het door zijn broeder Paul Lindemans zo genoemde driesbedrijf, waarbij de voormalige akkers 3, 6, 9 jaar of meer (steeds 3 of een veelvoud van 3) dries lagen. Zelf veronderstelde ik destijdsGa naar voetnoot(11) dat de primaire betekenis die van dorpsplein, dus driesprong van wegen, zou geweest zijn. Mansion daarentegenGa naar voetnoot(12) reconstrueert Germ. þreuska- en leidt dit af van Indo-europees treu- ‘gedijen, aan kracht toenemen, rijpen’ (Pokorny 1095). In dat geval zou het woord dries dienen geïnterpreteerd te worden als zijnde oorspronkelijk een aanduiding voor een akker die weer op krachten komt, die een herstelperiode doormaakt. De gereconstrueerde vorm is in strijd met de oudste attestaties: thriusca in Vlaanderen, thriuschon in Westfalen. Germaans eu leidt immers in Vlaanderen tot Oudnederlands eo, ea en, indien geen umlautsfactor volgt, ook in het Oudnederduits, tot ea, eo, niet tot iu. De etymologie kan evenwel gered worden indien men uitgaat van þrewisk uit IE. trewisk (zie beneden). In aansluiting bij Sperber, die uitging van þreutsk, reconstrueert Dittmaier twee vormen: enerzijds þreutisk waaruit schwäbisch dreusch, anderzijds þreutsk waaruit driesch, beide bij IE. treud-‘kwellen, drukken’ (Pokorny 1095), bewaard in o.m. Oudengels aþreotan, Oudnoors þrjōta ‘vermoeien’, zodat de oorspronkelijke betekenis zou zijn ‘vermoeide, uitgeputte akker’. Opnieuw strookt de gereconstrueerde vorm niet met de oudste attestaties. De studies van Boon en Dittmaier hebben duidelijk aangetoond dat van een betekenis ‘rustend akkerland’ dient uitgegaan te worden. Daarom heb ik achterafGa naar voetnoot(13) een nieuwe etymologie voorgesteld, namelijk Indo-europees treuisk bij teru-, treu- ‘wrijven’ (Pokorny 1072-73). In het Indo-europees heeft de sonant u in intervocalische positie consonantische waarde, dus trewisk. Voor een gelijklopende betekenisevolutie cf. Grieks τρύω ‘ik mat af, put uit’, τρυσί-βιος ‘het leven uitputtend’, Oudslavisch traviti ‘opteren’, trava ‘tuin’, | |
[pagina 264]
| |
Russisch trava ‘gras’. De betekenis van dries zou dan oorspronkelijk geweest zijn ‘opgeteerde, uitgeputte akker’ en de betekenisevolutie in het Germaans te vergelijken met die in het Slavisch. De fonetische evolutie is: IE. trewisko- > Germ. þrewiska- > þreuwisk > þriuwisk > þrīwisk > þrīysk > þriisk > þriisk > þriəsk > driesch, waarnaast een afwijkende evolutie þrīysk > þriysk het schwäbische dreusch verklaart. Inderdaad wordt de fonetische evolutie, zoals uiteengezet in mijn Proeve van een Oudnederlandse grammatica, II 41-42, enerzijds bepaald door het ontstaan, in de klankverbinding ew, van een overgangsklank u, dus euw. In tegenstelling met eu in andere posities wordt deze eu steeds iu, dus ook in Vlaanderen en ook als geen umlautsfactor volgt. In een later stadium wordt een van beide componenten van de diftong door de andere geabsorbeerd. Vergelijk voor de hier geschetste evolutie: IE. kwetwōr > Germ. fedwōr > fewar > feuwar > fiuwar (9e eeuw Uiuwarflet ‘viervliet’) waaruit enerzijds Fries fjouwer, anderzijds fīwar > fīor > fior > vier. IE. newio- > Germ. newja- > neuwja > niuwi (904 Niuwenrothe) waaruit hetzij nīwi > nieuw, hetzij nūwi bv. in Naunheim, hetzij nȳwi > Hd. neu. Anderzijds wordt de fonetische evolutie bepaald door een vooral in het Nederlands optredende tendens wi, we > y. Cf. 1e helft 9e e. kopie 1e helft 11e e. Wyscwyrd, nu Uskwerd. 714 kop. 1191 Suestra, 891 kop. ± 1100 Suestra, 949 kop. id. Suestera, ± 1070 Sustrensis, ± 1100 Sustra, waarnaast nog 1201 Swestris, nu Susteren. swestar > zuster, cf. Oudnoors systir > Engels sister. twiskan > tussen. swalīk > swilīk > sylic waaruit Middelnederlands sulc naast selc, nu zulk. Hoewel Foerste in zijn reeds geciteerde studie verwijst naar mijn Proeve II, lijkt hij toch erg verstrooid te zijn geweest daar hij beweert dat ik hierin nog steeds mijn vroegste etymologie van dries, namelijk driesprong van wegen, aankleef. In feite is zijn etymologie, hoewel aanknopend bij die van W. Wissmann in het Deutsches Wörterbuch van Grimm, een variant van de mijne. Wissmann en Foerste reconstrueren Germ. þreuska- bij IE. teru-, treu- ‘wrijven’. Volgens hen zou de oorspronkelijke betekenis geweest zijn ‘stukgewreven, murw | |
[pagina 265]
| |
land’. Foerste onderstelt daarbij dat het woord dries oorspronkelijk het gebroken land, dus het braakland zou aangeduid hebben, en bij uitbreiding, het rustend land vóór de braak, een betekenisevolutie die het woord braak zelf eveneens doorlopen heeft. Persoonlijk verkies ik mijn hierboven uiteengezette etymologie.
Gent. M. Gysseling |
|