Naamkunde. Jaargang 7
(1975)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd[Nummer 3-4]Typen van terpnamen vooral in de oude kern van WestergoGa naar voetnoot(*)
Wat kan de zin zijn van een beperkt onderzoek naar terpnamen, juist in de oude kern van Westergo? In de eerste plaats het feit dat hier de drie voornaamste naamtypen (die op -um, -werd en -ens) in flinke trossen voorkomen. Kuipers (1950, 6; 1957, 54) heeft de aandacht gevestigd op de concentraties van werd-namen en ens-namen rond Wommels tegenover de um-concentratie iets noordelijker. Vervolgens hebben we bij dit onderzoek het voordeel van het beschikbare materiaal: 1. onder meer de laat-oudfriese teksten over de rechtsomgang van Franekeradeel, 2. de studies van Kuipers over de toponiemen rond Wommels en Kubaard uit de vijftiger jaren en 3. het ‘Toponymisch Woordenboek’ van Gysseling (1960) en | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vooral de terpenatlas van Halbertsma (1963), bestaande uit een atlasdeel en een vrij uitvoerig tekstdeel. In de derde plaats is het van belang dat deze oude kern van Westergo vooral in de vijftiger jaren ook de aandacht van de archeologen Van Giffen en zijn opvolger Waterbolk heeft getrokken. Na proefgravingen in de terprestanten van Felsum, Klein Gietens, Hichtum en Kubaard werd besloten een systematisch onderzoek te verrichten in de terp van Tritsum in het hart van Westergo (Waterbolk 1961, 218). Wanneer we spreken over de oude kern van Westergo, sluiten we ons aan bij het werk van Postma, een dichterlijke geleerde die met zijn zienersblik toch met beide voeten op de grond bleef staan. In zijn boek over De Friesche kleihoeve (1934, 23-30, 42-5 en 72-4 met kaart I en II) bestudeerde hij die kern en hield zich nauwgezet aan de feiten. Maar in zijn voorwoord en ook in zijn verzen riep hij een beeld op van het oude terpenlandschap, zoals in een vers uit 1937 ‘Fan it Fryske lân’ in de bundel ‘It sil bistean’: En hawwe jimme wol ris west - sa moat ik noch freegje - to Tsjom,
Sintrum fan âld Fryslân, kearn fan de klaei fan it Westereach?
Kenn' jimm' de pleatsen fan Tritsum en Teetlum yn heel har birin,
En de diken, de platte, slein om it âldste gea?
| |||||||||||||||||||||||||||||||
1. Van het Drentse zand naar de Friese kwelder.Waterbolk heeft er op gewezen dat ook in Drente vormen van aardewerk voorkomen die identiek zijn met het oudste terpenaardewerk. Daarom heeft hij het voornaamste type naar twee belangrijke vindplaatsen in Drente en Friesland ‘Ruinen - Wommels I’ genoemd. Zandverstuivingen en andere redenen hebben toen veel bewoners van de drentse zandgronden (o.a. Ruinen) gedwongen uit te wijken naar elders. Ze hebben zich kunnen vestigen op de hoogste punten van de kweldergronden van Friesland en Groningen die juist rijp werden voor bewoning (o.a. Wommels). Waterbolk 1961, 220 vond nu dat de terp van Tritsum van ongeveer 500 vóór Christus af waarschijnlijk permanent bewoond is geweest. In 1968, 44 sprak hij over parallelle continuïteit in de terpen van Tritsum en Ezinge in Groningen. Deze ononderbroken bewoning laat zien hoe de kolonisten van de drentse zandgronden met hun Ruinen-Wommels cultuur zich hebben ontwikkeld tot de Friezen van later. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Volgens Waterbolk 1961, 224 hadden zij zich in Tritsum gevestigd aan een getijdengeul en wel op de hoge oevers van een meander. Deze meander was al gedicht en door de terp overdekt in de romeinse tijd, toen dit gebied dichtbevolkt en welvarend was. Het ligt nu voor de hand de naam Tritsum zo mogelijk in verband te brengen met de oudste bewoners. De eerste nederzetting uit ongeveer 500 vóór Christus kan echter geen germaanse naam gehad hebben, omdat het Oergermaans pas enkele eeuwen vóór Christus is ontstaan. Daarentegen beschouwt men -um en andere suffixen van terpnamen wel als germaans. Daarom wil ik eerst stilstaan bij de voornaamste typen van terpnamen en hun verspreiding, vooral in de tegenwoordige provincies Friesland en Groningen. Ze komen ook daarbuiten voor, vooral in Oostfriesland. Dit wil ik niet buiten beschouwing laten, maar Halbertsma's terpenatlas ‘Terpen tussen Vlie en Eems’ biedt het voordeel van een overzichtelijke verzameling voor de twee provincies tussen beide rivieren. | |||||||||||||||||||||||||||||||
2. De verbreiding van de terpnaamtypen.Als de voornaamste typen van terpnamen beschouwt men de volgende vier, waarbij ik voorbeelden kies uit de omgeving van Franeker:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Dit vierde type beschouwt men over het algemeen als jonger dan de drie andere; daarom blijft het hier buiten beschouwing. In zijn terpenatlas heeft Halbertsma de 1190 terpen van Friesland (955) en Groningen (235) voor zover ze namen dragen, om begrijpelijke redenen geordend per gemeente en binnen elke gemeente volgens het alfabet. Om een globaal overzicht te krijgen van de verspreiding der drie terpnaamtypen verwijs ik naar Halbertsma's lijst (1963, 265). Het leek mij beter hier nu niet de cijfers te geven van alle kleine groningse gemeenten, maar van groepen van gemeenten die min of meer (kunnen) samenhangen. Andere indelingen zijn mogelijk, maar ik moest een keuze doen om een uitgangspunt voor vergelijkingen te krijgen. Ik begin in het oosten, waar ik (voorlopig) -ing(e) bij de ens- namen, -heem bij de um-namen en wierde bij de werd-namen indeel, ook al wijst de plaatselijke uitspraak (wier) in de richting van de wier-namen. Met wisseling van suffixen heb ik nu geen rekening gehouden: het is practisch om voorlopig van de vormen uit te gaan die bij Halbertsma te vinden zijn. Per streek geef ik eerst het totaal aantal terpnamen der drie typen, zodat men ook kan zien hoe de verhouding is van de drie typen onderling in die streek. De zogenaamde percentages staan tussen haakjes en dienen alleen om de verhoudingen enigszins aan te duiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
2.1. Groningen.
Bij deze indeling valt op dat de werd-namen in het oosten en noorden op een veilige afstand liggen van de oude Fivel-delta die geen terpen kent. Er ligt een reeks werd-namen ten zuiden van de Fivel-delta | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
(ongeveer van Delfzijl tot Stedum) en een reeks ten westen van deze delta (van Usquert tot Westerwijtwerd bij Middelstum). Evenzo vinden we werd-namen op enige afstand ten oosten van de oude Hunze-delta (het Reitdiep van nu; bij Adorp en Baflo) en ten zuidwesten van deze delta in de gemeenten Ezinge, Oldehove, Hoogkerk en Aduard. Ook de um-namen blijven op veilige afstand ten zuiden van de Fivel-delta en van de Hunze-delta, maar we vinden ze wel ten oosten en noorden van de Hunze (of het Reitdiep), met inbegrip van het vroegere Marne-eiland bij de Lauwerszee. De Marne kent géén werd-namen, wel enkele ens-namen. Deze laatste komen vrij sporadisch en verspreid voor, terwijl de um-namen meestal het talrijkst zijn. Als we de wierde-namen niet bij de werd-namen tellen, daalt het aantal in Fivelgo-oostkust van 14 tot 10. | |||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. OostergoVan Groningen gaan we naar Oostergo: het gebied rond de steden Dokkum en Leeuwarden, tussen de Lauwerszee en de middeleeuwse Middelzee. Bij de terpnamen gaat het hier vooral om vier noordelijke gemeenten. Halbertsma heeft beide steden weer bij hun platteland ondergebracht: Leeuwarden bij Leeuwarderadeel en Dokkum bij Oostdongeradeel. De weinige terpnamen in andere, aangrenzende gemeenten (Tietjerksteradeel, Dantumadeel en Kollumerland) sluiten zich wel aan bij de terpgemeenten langs de noordkust.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Nu volgen nog vier gemeenten uit Midden-Friesland die maar ten dele bij Oostergo gehoord hebben, maar bij de voorgaande aansluiten, wanneer men langs de oostoever van de vroegere Middelzee naar het zuiden gaat in de richting Sneek. Zij geven vrij kleine aantallen namen. Midden-Friesland: Idaarderadeel (Grouw), Rauwerderhem, Utingeradeel (Akkrum) en Wymbritseradeel (rond Sneek en IJlst; bij Westergo horend). Totaal: 39, UM: 18 (46%), WERD: 13 (33%), ENS: 8 (21%) Terugkijkend vinden we in Oostdongeradeel aan de Lauwerszee een situatie die lijkt op die van de Marne aan de oostkant van de Lauwerszee: weinig terpnamen, maar naar verhouding veel um-namen. Ten noordwesten van Dokkum zien we een net van een 20 werd-namen: de kustdorpen Ferwerd, Holwerd en Ternaard en vele kleine plaatsen zuidelijk daarvan in de gemeenten Ferwerderadeel en Westdongeradeel, een paar ook over de grenzen met Leeuwarderadeel en Dantumadeel (Birdaard aan de Dokkumer Ee). Trosjes um-namen liggen, hetzij in dit net: Janum (Dantumadeel) en de zogenaamde Vlieterpen, hetzij oostelijker (bij Dokkum). Rijen van um-namen vinden we in het oosten: langs de Lauwerszee en in het westen langs de kust van de vroegere Middelzee (Finkum, Hijum, Hallum, Marrum) en ook zuidelijker (Jelsum, Kornjum, Britsum) boven Leeuwarden. In Leeuwarderadeel houden aantallen werd- en um-namen elkaar ongeveer in evenwicht. Dit geldt op kleinere schaal ook in de andere gemeenten ten oosten van de Middelzee: Idaarderadeel en Rauwerderhem, maar in Utingeradeel vinden we 6 um-namen, terwijl de werd- en -ens-namen er ontbreken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
2.3. Westergo.Nu gaan we over de Middelzee naar het westen: naar Westergo, waar Halbertsma de steden ook weer bij het platteland heeft ondergebracht: Franeker bij Franekeradeel, Harlingen bij Barradeel en Bolsward bij Wonseradeel. Wij kunnen voor de terpnamen onderscheid maken tussen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
We vinden hier 196 terpnamen van de drie typen. Totaal: 196, UM: 94 (48%), WERD: 52 (27%), ENS: 50 (25%) De verhoudingen tussen de typen is echter in het noorden heel anders dan in de zuidelijke gemeenten. NW (Barradeel): 12, UM: 9 (75%), WERD: 1 (8%), ENS: 2 (17%) Franekeradeel: 42, UM: 30 (72%), WERD: 6 (14%), ENS: 6 (14%) NO (Menaldumadeel): 13, UM: 11 (84,6), WERD: 1 (7,7), ENS: 1 (7,7) Tellen we de aantallen van de drie noordelijke gemeenten bij elkaar op, dan krijgen we voor het Noorden: 67, UM: 50 (75%), WERD: 8 (12%), ENS: 9 (13%) Vervolgens nemen we van de zuidelijkste gemeenten de westelijkste (Wonseradeel) en de oostelijkste (Baarderadeel) afzonderlijk en samen: West (Wons.): 50, UM: 22 (44%), WERD: 17 (34%), ENS: 11 (22%) Oost (Baard.): 36, UM: 13 (36%), WERD: 11 (31%), ENS: 12 (33%) West & Oost: 86, UM: 35 (41%), WERD: 28 (32%), ENS: 23 (27%) Na deze omwegen benaderen we nu Hennaarderadeel, de middelste van de drie zuidelijke gemeenten, met zijn opmerkelijke verhoudingen: Midden (= H.): 43, UM: 9 (21%), WERD: 16 (37%), ENS: 18 (42%) Terwijl in de meeste gemeenten de um-namen het talrijkst zijn en de ens-namen bijna altijd het minst talrijk, zijn in Hennaarderadeel de verhoudingen precies omgekeerd. Toch zit er wel enige lijn in de verschuivingen, want beginnend in het noorden met zijn vele um-namen, vooral aan de kust, zien we hun aantal sterk dalen in de randgemeenten Wonseradeel en vooral Baarderadeel. Andersom hebben de noordelijke gemeenten weinig werd- en ens-namen. Dit geldt ook voor andere gemeenten dicht bij de noordkust en een rivierdelta, zoals Oostdongeradeel en de Marnegemeenten bij de Lauwerszee. | |||||||||||||||||||||||||||||||
2.4. De oude kern van Westergo.Om de bijzonder sterke tegenstelling tussen de verhoudingen in Hennaarderadeel en die in Franekeradeel beter na te gaan, moeten we de gemeentegrenzen voorlopig buiten beschouwing laten. Waarschijnlijk zijn de tegenstellingen ouder dan de gemeentegrenzen, ook voor zover zij die van de middeleeuwse ‘delen’ of grietenijen voortzetten. Daarom lijkt het van belang de kern van het oude Westergo | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
te bekijken, een gebied waar drie gemeenten aan elkaar grenzen: Franekeradeel, Wonseradeel en Hennaarderadeel. Het ligt dus tussen de stadjes Franeker en Bolsward en tussen Tzum (Fran. dl) en Wommels (Henn. dl). Het noorden van Westergo vormde in de late Middeleeuwen een samenhangend geheel onder de naam ‘De Vijf Delen’. Deze naam wijst al op een uiteenvallen van een grotere eenheid in kleinere delen. De vijf zijn, te beginnen in het noorden: Barradeel, Franekeradeel, Menaldumadeel, Baarderadeel en Hennaarderadeel. Afgezien van namen uit deze streken in de vaak verhoogduitste registers van Fulda, zijn we vooral aangewezen op vrij late latijnse, oudfriese en ook enkele middelnederlandse oorkonden. Het meeste materiaal hebben we nog wel voor Franekeradeel, doordat hier de teksten van de ‘Rechtsomgang’ uit 1406-1438 bewaard zijn gebleven, zowel de regeling of ‘ordinancie’ als het register (S.O.II, 17 en 18 en Overdiep & Tjessinga). Hier was een rechtscollege ontstaan van acht rechters waarvan één grietman was. Elk jaar kregen acht andere rechtvoerende ‘staten’, (boeren)huizingen met grond, de beurt om rechters aan te wijzen. Franekeradeel was hiervoor verdeeld in vier Fiarndelen (Vierendelen) van elk twee eedsgebieden, die een rechter leverden. Binnen de eedsgebieden werden de beurten ook weer verdeeld. Zo was de ‘Rechtsomgang’ de dienstregeling voor de beurten bij het leveren van een rechter. Van de vier Fiarndelen was het zuidelijkste Tzumminga Fiarndel, maar hier waren merkwaardigerwijze de rechters uitgesloten van de grietmanskeuze. Dit Fiarndel (met een hoofdletter) bestond weer uit vier onderdelen, fiarndelen met een kleine letter, namelijk:
Drie vierde van deze twaalf plaatsnamen gaat op -um uit. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Overdiep en Tjessinga 106 hebben verondersteld dat Tzumminga Fiarndel eerst bij Hennaarderadeel heeft gehoord. Maar Postma 1951, 152 achtte het waarschijnlijker dat Tzum vroeger een aparte, zij het kleine grietenij is geweest. Bij de aanleg van de eerste dijk vormde het al een eigen geheel binnen Westergo. Van Buijtenen 1958, 17 herinnerde er aan dat het klooster Prüm in 1222 in de villa Chzimingen (Tzum) het ‘jus patronatus’ had op een kerk, die een van de beste was van Friesland: ‘una de melioribus Frisie’. Ook moest het klooster veel cijnsen ontvangen uit andere villae, vrij dicht bij Tzum. Kort daarna heeft het Cisterciënser klooster Bloemkamp bij Bolsward Tzum verworven. Daarom moeten Tzum en omgeving volgens Van Buijtenen 1961, 65 en 114 exempt gebied zijn geweest van Bloemkamp. Dit klooster bezat ook Herum (bij Tzum) en Jorum (bij Kubaard, waarover verderop meer), maar tussen 1349 en 1373 gingen ze weer verloren (Van Buijtenen 1958, 18). Spahr van der Hoek 1969 (Samenleven 58 en 72, noot 24) heeft gewezen op de evenwichtige stemmenverhouding tussen Barradeel, Franekeradeel (met inbegrip van Tzum) en Hennaarderadeel. Maar met Tzum bij Hennaarderadeel gerekend, was er een wanverhouding. Door zijn um-namen had Tzum zich met zijn omgeving blijkbaar vanouds op het noorden georiënteerd en niet op Hennaarderadeel. Voor deze namen vinden we ook gegevens in de ‘Aanbreng der Vijf Deelen’ (voor 1511 en 1514) die door Tjessinga zijn uitgegeven, en eveneens in de atlassen van Schotanus, niet alleen voor Franekeradeel, maar ook voor Hennaarderadeel. Voor deze laatste gemeente hebben we de studies van Kuipers, terwijl het aangrenzende Wonseradeel in 1969 door Spahr van der Hoek is bestudeerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||
3. Tegenstellingen tussen de terpnaamtypen.Om nu over de gemeentegrenzen heen oudere toestanden te ontdekken, kunnen we toevallig uitgaan van een interessant kaartje dat door verschillende publicaties bekend is. Het is te vinden bij Edelman 135 en ook bij Cnossen 1971, 63, Feteris 27 en in ‘De bodem van Nederland’, 32. | |||||||||||||||||||||||||||||||
3.1. Tussen Tzum en Wommels (met kaart en luchtfoto).Dit kaartje is gebaseerd op de onderzoekingen van Veenenbos en geeft erosiegeulen in het knipkleigebied tussen Tzum, Waaxens en Wommels en bovendien de terpen van dit gebied in de oude kern van | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De oude kern van Westergo, tussen Franeker in het noorden en Bolsward in het zuiden
Erosiegeulen in het knipkleigebied tussen Tzum, Waaxens en Wommels (naar Veenenbos uit Edelman, 1950) (ongeveer 5 bij 7 kilometer)
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Luchtfoto uit 1959 van Tritsum (de terp met drie boerderijen midden-boven, binnen de kronkelboog van de Plattedijk) en naar het zuidoosten: het terpje Jorum en even zuidelijker: het dorp Kubaard op de driesprong. Zie verder de tekst: 3.1. en 5.
K.L.M. Aerocarto B.V. Fototheek Topografische Dienst. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Westergo. Alleen Doyum en Sidlum heb ik toegevoegd. Aan de zuidkant zien we een uitloper van de Middelzee. Door de toenemende invloed van de zee in de 10e eeuw, die men wel de postkarolingische transgressie noemt (zie 4.3. hierna), werden de geulen van dit gebied door erosie uitgeschuurd. De bewoners waren toen weer gedwongen tot verhoging der terpen en begonnen met de aanleg van de eerste dijkjes, o.a. de zogenaamde Plattedijk of Groenedijk, die de terpenreeks omvat van Tzum, Barrum, Koum, Fatum, Teetlum, Tritsum, Tolsum, Laakwerd en Sidlum (Winsemius 1943, 57). Op het kaartje heb ik de terpnamen bij benadering trachten te localiseren, maar b.v. bij Barsum komen dit kaartje en de terpenatlas (en de luchtfoto) niet overeen. De Plattedijk, die men in de 10e eeuw dateert, heb ik met een stippellijn ingetekend evenals enkele latere dijkjes. Vermoedelijk geldt het beeld van het kaartje (zonder de dijkjes) ook voor de voorafgaande eeuwen van de karolingische periode en misschien nog vroeger. Cnossen 1971, 62 heeft er op gewezen dat de zee bij het toenemen van zijn invloed telkens weer gebruik maakte van de vroegere geulen en kreken. Tussen ca. 300 en 800 is de oppervlakte van dit gebied gevormd zoals hij nu nog vaak is. De kalkarme afzettingen uit deze periode hebben meestal knippige eigenschappen. Dit geldt vooral voor het gebied ten zuiden van de zavelgronden van Tzum en naaste omgeving. Vanuit de Middelzee werd het landschap rondom Wommels met knipklei overdekt (Cnossen 1971, 63-4). Misschien kan de tegenstelling tussen de streek in het noorden met zijn um-namen en het zuiden zonder um-namen hiermee verband houden? Dit wil niet zeggen dat al deze namen pas in deze periode zouden zijn ontstaan. Zoals de terpen uit verschillende perioden dateren, kan dat ook voor hun namen gelden. Het kaartje geeft 15 um-namen die op het bovenste deel een dichte tros vormen: Lollum, Barsum en Jorum zijn de zuidelijkste. In het noordwesten vallen de 3 werd-namen op: Laakwerd, Loerd en Rillaard. Maar de andere 10 van de 13 werd-namen op dit kaartje staan op de onderste helft, vooral rond Wommels. Hier vinden we ook 6 ens-namen, die een onderdeel vormen van de tros van 11 ens-namen rond Wommels (inbegrepen), maar ten dele buiten dit kaartje. Op de luchtfoto liggen bovenaan drie terpen met stafrijmende namen: Tolsum in het noordwesten, Tritsum meer naar het midden en Teetlum in het noordoosten. De Plattedijk loopt in een kronkelboog | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
om Tritsum heen: ten oosten, zuiden en (als onderdeel van de latere Slachtedijk) in het westen (met de Tolsumerzijl). Door zijn grasbegroeiing is de Plattedijk of Groenedijk ten zuiden van Tritsum alleen zichtbaar door de sloten aan beide kanten. De Slachtedijk is beter te zien: als een slingerende verkeersweg loopt hij van het noordwesten (over de Tolsumerzijl) naar het zuiden, waar de Kubaarderlaan oostwaarts aansluiting geeft naar Kubaard. In het westen stroomt de Tzummervaart langs Lopens (en Barsum) via de Tolsumerzijl in de richting van Tzum, in het noorden, maar niet meer op de luchtfoto. Zuidelijk van de Plattedijk en aan weerskanten van de Kubaarderlaan wijst de grillige verkaveling op de oude geulen die er ongeveer van het westen naar het oosten liepen, o.a. tussen Kubaard en Jorum, iets noordelijker. Deze geulen scheidden het um-namengebied in het noorden van het zuiden met zijn namen op -werd en -ens. Laard ligt ten zuiden van Kubaard en Gietens nog zuidelijker. Waaxens en Wommels staan net niet meer op de foto. | |||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. Gysseling's naamtypen.De 39 namen die ik hierna onder 3.3. (um), 3.4. (werd) en 3.5. (ens) bespreek, heb ik overgenomen zoals ze in de terpenatlas van Halbertsma staan: 38 op zijn kaart, Laard in de lijst achter in zijn boek. De oudste en voornaamste vormen heb ik toegevoegd omdat ze waarde kunnen hebben voor de verklaring. Dat ik vaker naar Ekwall en Gysseling verwijs dan naar anderen die ik heb geraadpleegd, bewijst mijn grote waardering voor hun werk. Bij mijn pogingen tot etymologiseren en ontraadselen heb ik vrij veel, maar zeker niet alle mogelijkheden genoemd. Ik heb mij voorlopig tevreden gesteld met de m.i. voornaamste en die heb ik voorzichtig voorzien van vraagtekens. Ik heb mij graag aangesloten bij Gysseling 1969, 47, die bij de haim-namen (na samenstellingen met een volksnaam als Engelum, uit Angla haim, woonplaats van Angelen) vier typen onderscheidt die ik hier overneem met een voorbeeld:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ook bij de namen op -werd kan men deze vorming veronderstellen. Die op -ens, -enze moeten teruggaan op -ing-ja, waarin het eerste suffix wijst op een behoren tot de persoon of het appellatief, terwijl -ja een geheel of gemeenschap aan zal duiden (Gysseling 1969, 46), b.v. Harns / Harlingen uit *Harilingja bij de persoonsnaam Harilo of Harila en Grins / Groningen uit *grôningja, het groene geheel. Bij enkele namen van dit type is het mogelijk dat ze teruggaan op archaïsche namen op -inja: Gysseling 1969, 44 heeft het groningse Kantens uit Kantingja - vergeleken met het nu noordfranse Cantaing uit Kantinja- en Harlingen met Herlin. Naast het type met -ingja neemt Gysseling 1969, 46 een nevenvorm op -ingum aan die in het noorden niet zo gebruikelijk lijkt. Hij voert b.v. Dokkum terug op Dokkingum: de gemeenschap van Dokko (of Dokka) en de zijnen. Als dit juist is, moeten we bedenken dat volgens Halbertsma 1970, 42 de terp van Dokkum vermoedelijk pas na 754 (de dood van Bonifatius) is ontstaan. Maar wanneer er geen persoonsnaam, doch een appellatief, een natuurnaam in deze plaatsnaam zou schuilen, zou ik - evenals Gysseling - niet uitgaan van de waarschijnlijk verhoogduitste vormen als Tochingen (uit Fulda). Halbertsma denkt hier aan een waternaam Toghe, tocht (sloot), maar het is mij niet duidelijk hoe deze t- tot de d- van Dokkum kon worden. Dan zou ik eerder met Gysseling van Dokkingum als nevenvorm van Dokkingja willen uitgaan. Als de persoon Dokka een rol kan hebben gespeeld bij het ontstaan van Dokkum en zijn naam, kon dit waarschijnlijk pas in of na 754 gebeuren. Maar de plaatsnaam zou toch wel ouder kunnen zijn, ingeval er een appellatief, de plantenaam dokke (J. de Vries 1971) in schuilt evenals blijkbaar in het engelse Docking (Ekwall). De omwonenden zouden de onbewoonde plaats dan misschien al lang voor 754 gekend hebben als een verzameling dokken: een plaats met zuring, waterlelies of soortgelijke planten? Maar voorlopig waag ik het niet hier dieper op in te gaan: ik wilde alleen laten zien, hoe weinig we nog weten over deze toch vrij vroeg bekende friese plaatsnaam. Daarom wil ik mij ook bij de volgende lijst met namen van de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
voorlopigheid der verklaringen bewust blijven, al is het beter iets te geven dan niets; een voorzichtige veronderstelling kan het onderzoek bevorderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
3.3. Namen op -um.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
3.4. Namen op -werd.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
3.5. Namen op -ens.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
4. Indelingen en perspectievenDe vele vraagtekens in de voorgaande lijst geven bij zoveel onzekerheden alleen de zekerheid dat onze veronderstellingen niet allemaal tegelijk juist kunnen zijn. Maar bij gebrek aan beter moeten we voorzichtig verder gaan om de vorming der namen te overzien. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
4.1. Appellatief, adjectief en persoonsnaam.Volgens Gysseling's indeling (3.2. hiervóór) komen we tot de volgende groepen van mogelijke samenstellingen met -haim en -wurthi, voorzien van de nummers uit onze lijst:
Na deze samenstellingen (26 mogelijkheden met -um en 20 met -werd) zien we twee typen van afleidingen. Allereerst de weinig voorkomende op -um, dus de dativus pluralis als locativus: hier misschien alleen 6. Hederum, bij de meidoorns, al lijkt -um uit haim wel zo waarschijnlijk met het oog op de oude vorm Heterheim.
Dan de afleidingen met -ens, waarvan
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Dit kunnen we ook kort samenvatten en indelen:
Het valt op dat de persoonsnamen vooral een rol schijnen te spelen bij de namen op -um en naar verhouding ook bij de minder talrijke namen op -ens. De appellatieven lijken vooral voor te komen bij de werd-namen en naar verhouding het minst bij de talrijke um-namen. Aanduidingen van stroompjes komen vrij veel voor: ril, tia, geut, (door)laat, zwin en mogelijk ook Felison? Daarnaast ook planten, struikgewas en misschien zelfs boompjes: braam (of brem?), doorn, hagedoorn, look, berk? Verder dieren: vee, zwijn, kobben (indien: zeemeeuwen), fald als verblijfplaats van schapen (of ook van koeien?)? Verkeer dat niet over het water ging, kon een brug of laan volgen. Ondanks onze terughoudendheid bij zoveel onzekerheden zien we toch wel enkele aanwijzingen omtrent de woordenschat der terpbewoners. Terwijl de vorm vaak een oer- of westgermaans karakter zal hebben gehad, vinden we meestal latere, noordzeegermaanse en oudfriese vormen en ontwikkelingen, b.v.:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
4.2. Opvattingen.De late overlevering verhult misschien talrijke veranderingen die de vormen hebben ondergaan. Daarom mogen we niet in de fout van Lohse vervallen door ook het ontstaan van de terpnamen laat te dateren (Möller). Er zijn in de laatste decennia bij de studie der terpnamen enkele vrij eenzijdige opvattingen naar voren gebracht. Ik herinner aan het werk van Carsten vóór en in de laatste oorlog. Hij schreef de -ingi (-inge of -ens)-namen aan de Chauken toe en de haim-namen aan de Friezen. Hij inspireerde Heeroma tot het aannemen van een Chaukisch dat bedoeld was als een betere benaming voor Heeroma's Westingweoons. Maar de meeste deskundigen wezen Carsten's opvattingen dadelijk af, o.a. W. De Vries (1940) hier en Lohse in Duitsland. Bij zijn verzet tegen Carsten verviel Lohse echter in het andere uiterste door de terpnamen als heel jong: (merovingisch-)karolingisch op te vatten. Intussen werkten in Nederland de friese naamkundigen Sipma, Brouwer en Kalma en later vooral Halbertsma en Spahr van der Hoek aan een meer objectieve benadering: een voorzichtige inventarisatie en kartering der terpnamen. Nadat Brouwer in 1949 de eerste kaartjes had gegeven met de verspreiding van de -um en -ens-namen in Friesland (en Groningen), kwamen in 1958 Kalma en Spahr van der Hoek met hun lijsten en kaartjes van de drie oude terpnaamtypen en bovendien van de wier- en woud-namen in de ‘Encyclopedie van Friesland’. Vervolgens bestudeerde Spahr van der Hoek 1959 de verbreiding van deze en andere plaatsnaamtypen voor Friesland en Groningen. Evenals Kuipers 1950 en 1957 wees Spahr van der Hoek o.a. op de um- of haim-concentraties bij Tzum. Bovendien deed hij een voorzichtige poging tot verklaring van hun ligging: meestal op de hogere gedeelten van het vlakke land: op ruggen, strandwallen en dergelijke, b.v. op de wallen aan beide kanten van de Middelzee, op de hoge wallen bij Piaam en in Barradeel aan de westkust, die bij Tzum en die op de strandwallen van de eilanden, vooral Terschelling. Spahr van der Hoek 1959, 57 zag ook dat de ruimten tussen de rijen en groepen hoge um-namen hier en daar opvallend worden opgevuld met werd- en ens-namen. Deze komen ook wel eens op hogere plaatsen voor, maar toch meer - en dit leek hem karakteristiek - in de laagvlakte: de lagere plaatsen van de hoge kleigronden. Wanneer men nu rekening houdt | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
met het inklinken van de grond en het rijzen van de zeespiegel, zou men bijna kunnen aannemen dat de plaatsen met werd- en ens-namen ouder zijn dan de dorpen met um-namen op de ruggen, b.v. doordat een deel van de bevolking vanwege de beperkte ruimte van de eerste terpen, van de werd- en ens-plaatsen naar de ruggen is getrokken om daar um-dorpen te stichten. Spahr van der Hoek 57 drukte zich zeer voorzichtig uit en wilde naar aanleiding van het bovenstaande niet beweren dat de werd- en ens-namen ouder zijn dan de um-namen: dit is wel mogelijk, maar het is niet altijd zo dat een oudere nederzetting ook eeuwenlang een oudere naam heeft bewaard. Hij wees er op dat hier andere factoren kunnen meespelen: het meenemen van een oudere namensoort door een verhuizende bevolking en bovendien de ‘besmetting’ waardoor jongere dorpen een niet meer begrepen deel van de naam van oudere dorpen in de omgeving overnemen. Deze belangrijke beschouwingen van Spahr van der Hoek haal ik aan, omdat ze te weinig aandacht hebben gekregen van de betrokken deskundigen der verschillende wetenschappen. Alleen Halbertsma heeft zijn studies over geschiedenis en verbreiding der terpnamen op grote schaal voortgezet en vastgelegd in zijn terpenatlas van 1963. Dank zij zijn werk hebben we hiervóór meer materiaal kunnen gebruiken over het voorkomen der terpnaamtypen in Groningen en Friesland. | |||||||||||||||||||||||||||||||
4.3. Periodiseringen.Ook niet-Friezen uit Nederland, België en Duitsland hebben zich intussen in de problemen der terpnamen verdiept: Gysseling, Blok, Kuhn en Möller begaven zich op dit friese jachtterrein. Zij wezen vooral op de mogelijkheid van een periodisering door de pregermaanse elementen die buiten, maar soms ook wel in de terpengebieden opduiken. Afgezien van deze elementen kan men met de engelse naamkundigen Cox en McN. Dodgson onderscheid maken tussen de namen op -haim en die op -inga-haim. Zij hebben met behulp van de archeologie aangetoond dat dit laatste type in het zuidoosten van Engeland jonger is dan de andere haim-namen. Gysseling 1969, 47 heeft voor Friesland gewezen op -inga-haim-samenstellingen als Anjum, Beetgum, Firdgum en Herbaijum, allemaal ten noorden van ons westergose kerngebied: op de noordrand die ten dele later bewoonbaar werd. Voor de jonge palatalisering van -inge uit -inga wijs ik op b.v. Burmania, brânje, Tynje uit Burman- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ningha, brandinge, têninge en Loopstra 69-70: Anjum. Het -inga-haim-type vinden we ook op ons kaartje. Vermoedelijk behoren ertoe: Doyum, Koum, Lollum en Tzum (zie hiervóór: 4.1.b) en even buiten ons kaartje o.a. ook (Lutje)lollum (3.3. nr. 9) ten zuiden van Franeker en Dongjum (3.3. bij nr. 3) ten noorden daarvan. De archeologen Van Es (1968, 53) en Waterbolk (1970, 18) hebben nu een periodisering voorgesteld in terpengeneraties, die verhelderend kan werken, al is men het nog niet geheel eens over bijzonderheden. Ik wil proberen enkele van hun gegevens tot een overzichtje te verwerken, waarin ik rekening houd met het werk van de bodemkundige Cnossen en ook met de taalgeschiedenis.
1. Eerste terpengeneratie: ca. 500 voor Christus. Taal: Pregermaans. Zeijener cultuur 600-400 v. Chr. (Waterbolk 1968, 35-39). Stadia Ruinen-Wommels I en II: Wommels, Tritsum, Hichtum (Westergo), Leeuwarden, Hoogebeintum (Oostergo), Ezinge (Groningen), Hatzum (Oostfriesland). Hoogebeintum en Ezinge zijn vanaf 700 v. Chr. zeker continu bewoond geweest (Waterbolk 1970, 19). Tritsum en Ezinge zijn wegens de dreiging van de zee rond 500 v. Chr. met opgestapelde kwelderzoden opgehoogd (Waterbolk 1970, 15-16). Ca. 400-200 v. Chr.: Protofriese cultuur (Ruinen-Wommels III: Waterbolk 1968, 39). Preromeinse transgressie (Van Es 1968, 54 en 1971, 7) en preromeinse afzettingen (Cnossen 1971, 59) sinds ca. 300 v. Chr. en het ontstaan van het Oergermaans (Germ. klankverschuiving o.a. Miedema 1974, 102).
2. Tweede terpengeneratie: ca. 200 v. Chr. (Waterbolk 1970, 18): Friese cultuur (streepband-aardewerk, 200 v. Chr. - begin jaartelling, Waterbolk 1968, 39). De bevolking breidt zich sterk uit (Van Es 1968, 74; Cnossen 1971, 61). Uit de romeinse tijd dateert het schrijftafeltje uit de terp van Tolsum. Germaanse terpnamen. Postromeinse transgressie (Van Es 1968, 54 en 1971, 7 en 33) en postromeinse afzettingen (Cnossen 1971, 59) van ca. 250-600 of 800 (Cnossen 1971, 59 en 62). Afzetting van knipklei, o.a. in het gebied van Wommels en Kubaard, van zavel en lichte klei meer in het noorden. Taal: Noordzeegermaans en Fries (runen: Miedema 1974, 102 en 125). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
3. Derde terpengeneratie: ca. 700, de merovingisch-karolingische tijd, o.a. terpen in Barradeel, Oostdongeradeel en de Marne, b.v. Leens en Tuins (Waterbolk 1970, 18). Koning Rêdbâd; expansie tot het Sincfal, Zeeuws-Vlaanderen (Lex Frisionum; ofri. â uit oergerm. ai in Zeeland: Miedema 1970, 12). Postkarolingische transgressie: ca. 900-1000 (Van Es 1971, 7) met de aanleg van de eerste (Platte) dijken. Westergo en Oostergo waren omstreeks 900 zo dicht bevolkt dat zij volgens Slicher van Bath 203 in de Nederlanden waarschijnlijk de grootste bevolkingsdichtheid bezaten. Zie voor transgressieperioden echter ook Gottschalk VII-VIII, die er sceptisch tegenover staat (deze bijzin is toegevoegd op grond van de discussie na de lezing). | |||||||||||||||||||||||||||||||
5. Trosvorming rond Tritsum.Nu we hebben gezien welke grote veranderingen in verschillende perioden de bewoning van de terpen hebben beïnvloed, is het de vraag in hoeverre de naamgeving kan samenhangen met de veranderende tijden. Blok 1968, 97 en Gysseling 1969, 41-43 en 46 hebben er op gewezen hoe plaatsnamen van suffix kunnen wisselen, nadat ook Spahr van der Hoek 1959 (hiervóór: 4.2.) ‘besmetting’ had gevonden. In Oostfriesland hebben Ammersum en Filsum pas laat hun archaïsche vorm van een um-suffix voorzien. Ook Borkum en in ons Friesland Hantum, (Oude)mirdum en Rottum zijn geen oorspronkelijke um-namen. Zo is het overgeleverde toponymisch beeld vervalst ‘door interne evolutie of systeemdwang’. Ik gebruik hier woorden van Gysseling 1969, 44, die rekening houdt met de mogelijkheid dat Kantens, Harns en andere ens-namen oorspronkelijk archaïsche inja-namen zijn geweest (hiervóór: 3.2.). Doordat -um het meest voorkomt, kan het ook de grootste aantrekkingskracht gehad hebben. Enum en Krassum in Groningen en Dedgum, Birstum en Sopsum (Kalma-Spahr van der Hoek 110) in Friesland hadden oorspronkelijk een ander suffix: vier van deze vijf gingen eerst op -ingi, -ens uit, terwijl Dedgum een werf-naam is geweest (Gysseling 1960). Maar zo zijn er ook wel eens nieuwe ens- en werd-namen ontstaan: Beswerd in Groningen en Schettens en Warns (door het naburige Mirns) in Friesland. Daarom mag men vermoeden dat Tritsum en andere um-namen rond Tzum zijn beïnvloed door een dergelijke mode die in die omgeving | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
en in een bepaalde tijd heeft geheerst. Evenzo kunnen de werd- en ens-namen rond Kubaard en Wommels ten dele van latere datum zijn: misschien is er een tijd geweest dat werd, wurthi in trek was en misschien heeft ens of ingi, ingja in een andere periode meer aantrekkingskracht gehad. We kunnen ons voorstellen dat iets dergelijks vooral kon gebeuren in perioden van uitzwermen naar nieuwe nederzettingen en van weer innemen van oude woonplaatsen na een transgressie die de terpbewoners tot uitwijken had gedwongen. We weten nu door Waterbolk dat van de eerste terpengeneratie Ezinge, Tritsum en Hoogebeintum (waarin bent(gras), dat vermoedelijk uit een substraattaal stamt volgens J. De Vries 1971) steeds bewoond zijn gebleven. Maar andere woonplaatsen zijn bij transgressies voorgoed verlaten. Volgens Cnossen 1971, 44 werd het friese veengebied omstreeks 300 na Chr. vrijwel geheel overstroomd en door een nieuwe kleilaag bedekt. Op dit knipklei-dek is bewoning aanwezig geweest, die circa 1200 weer door het water werd verdreven en waarschijnlijk naar de ‘Wouden’ is uitgeweken. Een luchtfoto (Cnossen 1971, 45) laat drie greppelsystemen uit drie bewoningsperioden herkennen. Volgens een mededeling van ir. Cnossen lijkt iets dergelijks ook wel mogelijk op de (knip)klei van Westergo. Zie tevens Santema 1955, a en b. Op de bodemkaart van Friesland bij Cnossen 1971 en in de grote ‘Atlas van Nederland’ (IV, 2 en op de globale bodemkaart van Nederland: IV, 12) zien we een opmerkelijke tegenstelling tussen de lichtere, zandige klei rond Franeker en ook bij en ten zuiden van Tzum (nr. 22) en anderzijds de zware knipklei rond Wommels (nr. 34). De grens tussen beide gebieden ligt op de kaart ongeveer van west naar oost langs de Plattedijk en de grens der gemeenten Franekeradeel en Hennaarderadeel. Iets zuidelijker loopt van het (zuid)westen naar het noordoosten een strook van kleiïg zand (nr. 43) als restant van oude geulen, die van Kubaard en Jorum langs Harns in de richting van Felsum liepen. In de atlassen van Schotanus (1698 en 1718) ziet men op de kaart van Hennaarderadeel die waterlopen nog, ten zuiden van de Plattedijk en ongeveer evenwijdig daarmee. Zelfs loopt er een water tussen Kubaard en Jorum door dat ten oosten van Jorum de Wadden (doorwaadbare plaatsen?) heette, nu meestal de Warren (Kuipers 1957, 57-58), dus vermoedelijk met een jonge r uit een intervocalische d zoals in siere uit siede, zieden, koken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Pas in 1904-1905 is er een wegverbinding tussen Kubaard en Jorum aangelegd. Vóór die tijd moest een boer die van Jorum naar Kubaard wilde rijden, eerst naar het noorden en dan via de Plattedijk naar het westen, over de Slachtedijk naar het zuiden en tenslotte via de Kubaarderlaan oostwaarts naar Kubaard zelf, dus via een zeer omslachtige omweg (Mededeling van Y.S. Andela, Tritsum). Dit wijst op een eeuwenlange oriëntatie van Jorum op het noorden met zijn um-namen, ondanks dat Kubaard hemelsbreed dichtbij was. De grens tussen Hennaarderadeel en Franekeradeel is blijkbaar bepaald door de Plattedijk en de geulen die er aan de zuidkant langs liepen. De grens met Wonseradeel, deels de Tzummervaart, lijkt ook verband te houden met de Plattedijk, de (latere) Slachtedijk en de westelijk ongeveer noord-zuid daarlangs lopende geulen die we op de bodemkaart vinden. Ook andere gemeentegrenzen zijn in veel gevallen bepaald door de loop van oude getijdengeulen (Winsemius 1960, 73). Zo krijgen we de indruk dat de noordelijke oriëntatie van Jorum, Tritsum en andere zuidelijke um-namen verband houdt met de tegenstelling noord/zuid: het gebied rond Tzum in het noorden werd door een geulenstelsel en de (latere) Plattedijk afgegrensd van het zuidelijke ens- en werd-gebied rond Wommels en Kubaard. Dit was waarschijnlijk met zijn knipklei van de postromeinse transgressie meer georiënteerd op de Middelzee-arm in het zuiden en Bolsward en andere plaatsen daar met werd-namen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Besluit.In welke perioden de drie grote namentrossen rond Tritsum zijn gevormd, is nog niet gemakkelijk te achterhalen. Nadat de oudste namen van de drie typen: op -um, -werd en -ens waren ontstaan, konden ze zich bij terpophoging tijdens een transgressie eeuwenlang handhaven. Daarna kon bij een regressie van de zee en het betrekken van nieuwe of verlaten woonplaatsen door een zekere namenmode trosvorming optreden. Zo zal het pregermaanse *Trî-aki-, later *Trî-etse, Tritsum zijn -um danken aan de vorming van een um-tros rond Tzum. Meer naar het zuiden zal b.v. Walp naast Walperd wel beïnvloed zijn door de mode die de tros van werd-namen daar deed ontstaan, misschien toen het knipkleigebied rond Wommels en Kubaard weer | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
geheel bewoonbaar werd. Iets dergelijks geldt wel voor de tros van ens-namen in dit gebied die op een germaans suffix -ingja, maar ook op een nog ouder -inja kunnen teruggaan (Gysseling 1969, 44)). In de vloed van germaanse terpnamen zijn er in de oude kern van Westergo blijkbaar niet veel pregermaanse relicten bewaard uit de tijd der eerste terpengeneratie omstreeks 500 v. Chr. Misschien is de oude waternaam Ame (o.a. Blok 1971, 155) in Ame-jet zo'n geval. Het ofri. jet betekent: gat, inbraak van de zee. Amejet ligt aan de vaart ongeveer tussen Tallum en Fatum en is in deze vorm in 1640 vermeld (mededeling O. Santema; zie ook Winkler). Gysseling 1969, 41 vermoedde (met Sipma) dat de archaïsche waternaam apa of apô schuilt in de Hulp, de naam van twee watertjes bij Dokkum, beide uit Hul-apô. Zie ook Blok 1959, 14 en Schönfeld 119. Holp in Holprijp bij Doyum (hiervóór 2.4.d) en Walp(erd) horen ook wel bij deze archaïsche waternaam. Volgens een mededeling van Halbertsma bedoelde Waterbolk met Wommels in zijn Ruinen-Wommels-stadia eigenlijk voorwerpen uit de terp van Walperd bij Wommels. Is het daarom niet mogelijk dat zowel de terp van Walperd als de oudste vorm van zijn naam ouder is dan terp en naam van Wommels? Zoals in Oostfriesland Ammersum een um-suffix heeft gekregen achter zijn archaïsche naam Ambriki, zo zal het pregermaanse *Trî-aki-Tritsum zijn geworden. Ter onderscheiding van de terpengeneraties, van de oudste germaanse namen en de latere trosvormingen bij de um-, werd- en ens-namen mochten archeologen en bodemkundigen hun dateringen wel in chronologische lijsten publiceren (dus niet alleen kaarten met stippen) en zo meer proberen terpen, bodem èn namen in hun onderzoek te betrekken.
Een woord van dank ben ik verschuldigd voor de inlichtingen die ik mocht ontvangen van: mw. dr. A.A. Bosma (Utrecht) en de heren S.S. en vooral Y.S. Andela (Tritsum), ir. J. Cnossen (Heerenveen), drs. H. Halbertsma (Amersfoort), mr. H.W. Kuipers (Wommels), O. Santema (Leeuwarden), dr. J.J. Spahr van der Hoek (Beetsterzwaag), H. Twerda (Bakhuizen) en drs. D.J.M. Zeinstra (Leeuwarden). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Instituut voor Oudgermaanse, Friese en Skandinavische taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit, Lucasbolwerk 11, Utrecht. H.T.J. Miedema |
|