Naamkunde. Jaargang 7
(1975)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Malmédy en de via MansuariscaVan de naam Malmédy zijn reeds zeer uiteenlopende verklaringen gegeven. Bekend is vooral de vroegste, die van Heriger van Lobbes, die in zijn Gesta episcoporum Tungrensium (972-980) meedeelt dat deze plaats, die eerst een heidense cultusplaats geweest was, door de heilige Remaclus zo genoemd werd omdat hij ze van boze geesten had gezuiverd: Malmundarium quasi a malo mundatum. Al deze etymologieën worden opgesomd en besproken door Ludwig Drees in zijn boek Der Kult des Mannus in den Ardennen - Die heidnische Kultstätte von Malmédy und ihre Christianisierung (Schriftenreihe des Geschichtsvereins ‘Zwischen Venn und Schneifel’ St Vith, nr. 7) 1974. Zelf voegt hij er een geheel nieuwe aan toe, die geïnspireerd werd door het verhaal van Heriger. Hij laat zich daarbij vooral leiden door een bewaarde afbeelding van het omstreeks 1135 gebouwde, in de 18e eeuw verloren gegane retabel van de abdijkerk van Stavelot, waarop men o.m. een tweekoppig en tweeslachtig afgodsbeeld ziet, dat door de heilige Remaclus werd omvergeworpen. Dit zou volgens Drees de god Mannus voorstellen die, aldus Tacitus in zijn Germania, in oude liederen bezongen werd als de stamvader van de Germanen en bijgevolg, zo concludeert Drees, tweeslachtig moet geweest zijn. Te Malmédy zou bijgevolg de god Mannus vereerd zijn geworden, zodat de naam van de plaats zou opklimmen tot Man-mundari-e, hetgeen een locatief zou zijn van Man-mundari ‘Man-beschermer’, vermoedelijke bijnaam van de god Mannus. Het woord mundari, dat met behulp van het aan het Latijn ontleende suffix-āri afgeleid is van het werkwoord mundōn (Oudhoogduits mundōn) ‘beschermen’, is overgeleverd in het Middelnederlands: monder. De heilige Remaclus zou er zich dan toe beperkt hebben, de naam in christelijke zin om te buigen: Malmundario, dat is van het boze gezuiverd. De door Drees aangenomen locatiefvorming is onbestaande. Zijn etymologie kan evenwel in die zin verbeterd worden, dat men uitgaat van een datiefvorm Manmundarja. Het toponymisch suffix -ja- wordt inderdaad, hoewel zelden, ook nog aan Germaanse persoonsnamen toegevoegd, bv. Elvert (10e eeuw Egilfrithi) uit Agilafriþja-, Maurik (± 300 Mannaricio) uit Mannarīkja-. Het zet het Belgische suffix | |
[pagina 14]
| |
-io- voort, dat overvloedig aangewend wordt om van persoonsnamen nederzettingsnamen te vormen, bv. Zemel (± 900 kopie eind 11e Simile), uit Similio-, afgeleid van de persoonsnaam Similis, SimilioGa naar voetnoot(1). Dat dit ook bij godennamen optreedt, wordt bewezen door Kemmel, uit Camulio-, afgeleid van de naam van de god Camulos, zodat men mag aannemen dat eenmaal op de Kemmelberg deze god vereerd werd. Volkomen alleenstaand in dergelijke oude afleidingen zou echter zijn dat in plaats van één enkele naam een juxtapositie (naam + bijnaam: Man + mundari) optreedt. Dit pleit zeer sterk tegen de stelling van Drees. Persoonlijk zou ik dan ook liever terugkeren naar de etymologie van Quirin Esser en Windisch, doch aangepast aan de huidige stand van onze kennis. Malmundra, nevenvorm van Malmandra, kan best een lokale naam van de Warchenne geweest zijn, de beek die te Malmédy in de Warche vloeit. De naam is afgeleid van malm, dat in het Germaans bewaard is in Gotisch malma ‘zand’, Oudengels mealmstān ‘zandsteen’, doch in het Belgisch niet precies dezelfde betekenis hoeft te hebben. Tot de prehistorische waternamen op -andra behoren, in onze gewesten, eveneens: Merendree uit Marandra, IJzendoorn uit Isandra, Mallendar uit Malandra, 1180 Harendre uit Carandra, enz. Het suffix is als leensuffix eveneens overgenomen door het Germaans en treedt er o.m. op in de volksnaam Texuandri. Met toevoeging van het suffix -io- verkrijgt men de nederzettingsnaam Malmundrio. Bij de ook fonetisch gemakkelijk te begrijpen aanpassing tot Malmundario kunnen de Latijnse namen op -ario (Freux uit Frigidario, Tilly uit Tiliario, aquarium) en de prehistorische waternamen op -ara (Vesder uit Wisara, enz) een rol gespeeld hebben. De naam van de god Mannus schuilt volgens Drees ook in via Mansuarisca, een weg die door het Hoge Veen liep in de buurt van Malmédy. Terecht ontleedt hij deze naam als Mans-war-isk-, en ziet in het tweede lid Germaans warjas ‘bewoners, aanwoners’, gevolgd van het suffix -isk dat o.m. adjectieven vormt van volksnamen (Theudisk, Frankisk, Anglisk, Menapisk, enz.). Het eerste lid zou volgens Drees de nog in het Gotisch bewaarde archaïsche genitief mans (met wortelverbuiging) van man zijn, waarmee dan de god Mannus bedoeld wordt. | |
[pagina 15]
| |
Ter adstructie van deze etymologie zou men ook kunnen aanhalen Oudhoogduits Cyuuari ‘de Ziu-vereerders’, bijnaam van de Schwaben. Onmiddellijk valt dan echter een formeel onderscheid op: Cyuuari is een stamcompositum, t.t.z. het eerste lid is de stam als zodanig, zonder genitiefuitgang dus. Vergelijk daarentegen Hoogduits Ziestag ‘dinsdag’, waarin de naam van dezelfde god in de genitief verschijnt. Ook alle overige samenstellingen met warjas blijken stamcomposita te zijn. Voorbeelden van composita met warjas zijn: Ampsivarii ‘die aan de Ems wonen’, Chasuarii ‘die aan de Hase wonen’, Ripuarii ‘die aan de ripa (de oever) wonen’, Angrivarii ‘die in Engern wonen’, Oudengels Centware ‘bewoners van Kent’, Wihtware ‘bewoners van Wight’, burgware ‘stadsbewoners’, Oudnoors Manverjar ‘bewoners van het eiland Man’, enz. Omdat het eerste lid van de namen op warjas nooit een genitief lijkt te zijn, is het verkieslijker terug te keren naar de etymologie van Vannérus, met aanpassing nochtans aan de huidige stand van onze kennis. Volksnamen op warjas zijn vaak afgeleid van riviernamen. Zo bv. in oude vermeldingen van de Maasgouw (in Belgisch- en Nederlands- Limburg): 714 kopie 1191 in pago Mosariorum, 741 kopie begin 11e eeuw in pago Masuarinse. De via Mansuarisca zou zeer goed naar de Maasbewoners kunnen genoemd zijn, m.a.w. weg leidend naar de Maasgouw. De grafie mans in plaats van mas is te verklaren als omgekeerde schrijfwijze in het Romaans, als gevolg van het vroege wegvallen van n voor s in deze taal, terwijl tevens het etymologisch verband met de naam van de Maas door Romanen niet meer gezien werd, daar deze stroom bij hen Mosa heette, nu Meuse. Een ander voorbeeld van omgekeerde spelling is 941 Transmarus, bisschop van Noyon en Doornik, bij Germaans þrasa- ‘dreigend’, cf. bv. 768-814 kopie 941 Thrasbertus, mancipium in de streek van Gent; 982-83 Trasbertus, getuige te Gent; 867 kopie 961 Thrasborg, mancipium te Wierre-Effroy; enz. Vroege voorbeelden van wegvallen van n voor s vindt men reeds in het volkslatijn, bv. mēsa uit mensa. Is deze etymologie juist, dan zou via Mansuarisca de naam geweest zijn van de Romeinse weg Trier-Maastricht in zijn geheel, of van een groot deel daarvanGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 16]
| |
Volgens Drees zouden de monniken van Malmédy de naam via Mansuarisca in christelijke zin omgebogen hebben, namelijk door verwijdering van de naam van de god Mannus, dus via Verisca. Deze vorm zou, aan de Duitse kant van de taalgrens, voortleven in Averscheid, en, met omgekeerde volgorde (Verisca via), in Weywertz. Nochtans is in Averscheid het eerste lid gemakkelijker te verklaren als Germaans afar achter’ (cf. 1139 Averhout, nu Avroult), en is de Centraalfranse volgorde via Verisca strijdig met die in het Germaans en het Waals, waarbij nog komt dat men in het Duitse taalgebied niet via, maar weg zou verwachten.
Gent. M. Gysseling |
|