Naamkunde. Jaargang 6
(1974)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
Sittard: (Kollen-) berg-flank‘Evenals het woord fiets in de algemene taal etymologisch door een sfeer van geheimzinnigheid was (is) omweven, was (is) dat in de toponymie ook met Zitterd het geval’. Aldus schreef A.P. De Bont in 1972 ten aanzien van de plaatsnaam Zitterd bij Oerle (N. Br.)Ga naar voetnoot(1). Het lijkt ons een aantrekkelijke opgave om te trachten het waas van die geheimzinnigheid te doorbreken. Toen G. Krekelberg in 1933 nauwelijks een handvol theorieën over de betekenis van de plaatsnaam Sittard (Ned. Limb.) opgesomd had, sprak hij al van een ‘embarras du choix’Ga naar voetnoot(2). Ofschoon er sindsdien nog ongeveer een dozijn verschillende verklaringen van dit toponiem voorgesteld werd, bestaat er o.i. toch niet voldoende reden voor een dergelijke ‘embarras’. Het is hier immers niet zozeer een kwestie van ‘kiezen’ dan wel van nauwkeurig en kritisch onderzoeken en evalueren. Gelukkig hebben verschillende plaatsnaamkundigen reeds veel werk verricht door elkaars theorieën wederzijds te verdedigen of te bestrijden. Alvorens ons eigen standpunt te bepalen, zullen we eerst de verschillende interpretaties chronologisch en volgens de nationaliteit van de onderzoekers de revue laten passeren. Aldus zullen we een dialoog kunnen observeren, die uiteindelijk doorslaggevend materiaal voor onze eigen verklaring zal opleveren. | |
De oudste ons bekende vormenSittard, Broeksittard en Haagsittard (Ned. Limb.)Sitter (1119, 1157, 1235)Ga naar voetnoot(3), Sithert (1135-1180)?Ga naar voetnoot(4), Siter (1157)Ga naar voetnoot(5), | |
[pagina 52]
| |
Zittart (1180, 1348, 1380, 1396)Ga naar voetnoot(6), Zitterne en Ziterne (12e e.)?Ga naar voetnoot(7), Sitere (1215)Ga naar voetnoot(8), Sytert (1230)Ga naar voetnoot(9), Sitterd (1230)Ga naar voetnoot(10), Sittert (1243, 1269, 1276, 1294, 1304, 1310, 1321, 1336, 1346, 1347, 1351, 1356, 1385, 1396)Ga naar voetnoot(11), Sitterte (1275)Ga naar voetnoot(12), Sitthert (13e e.)Ga naar voetnoot(13), Sytterth (1318)Ga naar voetnoot(14), Zyttert (1323, 1335, 1372)Ga naar voetnoot(15), Zittert (1327, 1331, 1348, 1349)Ga naar voetnoot(16), Sittart (1342, 1350, 1351, 1375, 1385, 1401, 1408)Ga naar voetnoot(17), Zittart (1348)Ga naar voetnoot(18), Sittardt (1378, 1379)Ga naar voetnoot(19), Syttart (1400)Ga naar voetnoot(20). Onder de gemeente Sittard vindt men ten noordoosten van de stadskern het dorp Broeksittard. Deze plaatsnaam komt in de archieven als volgt voor: Bruchsitert (1144)Ga naar voetnoot(21), Brucsittert (1274-75)Ga naar voetnoot(22), Bruicsyttert (1323)Ga naar voetnoot(23), Broeckzittart (1338)Ga naar voetnoot(24), Brucsitter (1366)Ga naar voetnoot(25), Broec- | |
[pagina 53]
| |
sittart (1370)Ga naar voetnoot(26), Bruyczittert (1372)Ga naar voetnoot(27), Broessittart (1390)Ga naar voetnoot(28), Brochsittard (1400)Ga naar voetnoot(29) en Broicsittart (1401)Ga naar voetnoot(30). Ten zuiden van Broeksittard ligt de buurt Haagsittard. Van deze laatste plaatsnaam vindt men in de archieven de volgende oude vormen: Hagensitert (1144)Ga naar voetnoot(31), Hagetsitert (1180)Ga naar voetnoot(32), Haisittert (1269)Ga naar voetnoot(33), Haytsittert (1341)Ga naar voetnoot(34), Hasittert (1341)Ga naar voetnoot(35), Haicsittart (1350)Ga naar voetnoot(36), Haissittart (1381)Ga naar voetnoot(37), Haetzittert (1385)Ga naar voetnoot(38). In 1144 werd tesamen met Bruchsitert en Hagensitert tevens een Balsitert genoemdGa naar voetnoot(39). Dit lijkt ons identiek te zijn met Bausittart (1472), de naam van een hoeve bij Havert, ten noorden van SittardGa naar voetnoot(40). Voor 1324 gaf Haas de vorm Bayczyttart opGa naar voetnoot(41); dit is wellicht een foutieve versie. | |
Nederlandse NaamgenotenIn Nederlands Limburg vinden we de Zittardhof in de gemeente St. Odilienberg. In 1885 werd aldaar een stuk land het Sittert genoemdGa naar voetnoot(42). Onder Baarlo (gem. Maasbree) wordt een Sittard vermeldGa naar voetnoot(43) In Noord-Brabant ligt het gehucht Zitterd, Sittert of Sittard in de gemeente Oerle. In 1342 werd aldaar een localisatie ter Zittert aangegevenGa naar voetnoot(44). In de gemeente Vechel vindt men de gehuchten Groot | |
[pagina 54]
| |
en Klein Zijtaart, Seitaart of Seitert. Een bouwland bij Grave (Velp) heet Zitterd en een ander bouwland bij Soerendonk (Maarheeze) heet ZittertGa naar voetnoot(45). In 1641 was er sprake van die Sittaert bij s'-Hertogenbos en in 1687 werd een plaats bij Gilze als aen de Sittaert opgegevenGa naar voetnoot(46). Voor Gelderland vermeldde Schönfeld Zittert (Rumst), in parvo Sittert en juxta magnum Sittert (Enspijk)Ga naar voetnoot(47), terwijl men voor Overijssel Sitters, landen aan de Zandwetering ten noordoosten van Olst opgeeftGa naar voetnoot(48). | |
Belgische NaamgenotenVoor België stelde Lindemans een uitvoerige lijst samenGa naar voetnoot(49). Zo vond hij voor Belgisch Limburg: de Sittaerd (Vucht), het Sittert (Hoeselt), 1604 Sittertstraete (Wellen), 1385 pratum cleyn Zittart, groot- en klein Sittaertveld (Vliermaal), groot Zittard (Kerniel), 1404 Sittert (thans Sittard, gehucht bij Borgloon), 1273 de Sittert, dat alde Sittert, de grote Sittert, de cleen Sittert (Overrepen) en groot Zittaert (Halen). Voor de Antwerpse Kempen gaf hij op: 1430 Zitterthage (Vorselaar), Zittaert (Poederlee) en 1524 tSittaert, thans Zittaert (Meerhout). In Zuid-Brabant noteerde hij vooreerst Zittert-Lummen, waarvan de volgende oude vormen bekend zijn: Zetrud (1132), Seytruth of Zeytruth (1139), Setrut (1187, 1220, 1236, 1237, 1241, 1249, 1260), Sittert (1229), Setrud (1260), Sertrud (1261), Sentrut (1277), Sitter (1374), Zittert (1386), Zittaert of Zittaerd (1241, 1576)Ga naar voetnoot(50). Verder nog: Sitterveld (Zemst), Zittaartveld (Outgaarden), Sitterstraet (Rillaar), 1647 den Sittert (Deurnebij-Diest), 1226 Suttert, 1450 Sittert (Opwijk en Merchtem), 1296 Zittert (Assche en Bekkerzeel), 1356 Sittert (Itterbeek), 1321 Zittert, 1496 Zittart (Beersel en Dworp-Lot). Tenslotte vermeldde hij voor Oost-Vlaanderen: 1700 Zuttert (Denderleeuw), de Sitters (Denderwindeke), 1520 Zittert, 1654 Suttert en 1675 Zutter (Zottegem). | |
[pagina 55]
| |
Hierna merkte Lindemans op: ‘Verder westwaarts schijnt zitter in de toponymie te ontbreken. Evenmin komt het voor in Noorden Westvlaanderen’Ga naar voetnoot(51). Wel voegde hij aan die lijst nog toe Setrez tussen Hardinghen en Hermelinghen (Pas-de-Calais), waarvan de oude vormen luiden: Seithrut (11e e.), Setru (1286), Sittru (13e en 14e e.)Ga naar voetnoot(52). Bij de Flou wordt ook nog een Setru bij Ferques (Pas-de-Calais) vermeldGa naar voetnoot(53), terwijl Carnoy een Sotterue/Sotrud bij Bailleul (Henegouwen) noemdeGa naar voetnoot(54). De bewering van Lindemans, dat A. Bayot zou aangetoond hebben, dat plaatsnamen van dit type elders in Noord-Frankrijk en in Wallonie voorkomenGa naar voetnoot(55), zullen we in de loop van ons betoog kritisch onder de loupe nemen. | |
Duitse NaamgenotenIn het Rijnland wist Dittmaier 147 naamgenoten van ons Sittard te registreren. Daarvan liggen er 53 ten zuiden van de Moezel, nl. 26 van het type Sitters (waarvan 12 in de Kreis Saarbrücken) en 27 van het type Seiters (waarvan 11 in de Kreis Birkenfeld). Tussen de Moezel en de Ahr noteerde hij 31 gevallen van het type Seitert (waarvan 19 in de Kreis Daun). Ten noorden van de Ahr vond hij 50 vertegenwoordigers van het type Sittert (waarvan 10 in de Kreis Schleiden, 7 in de Kreis Kempen-Krefeld, en 7 in de Kreis Mörs). Van deze Sittert-groep hebben er slechts 16 de vorm Sittert, terwijl de overige als volgt voorkomen: Sittard (20 ×), Sittart (5 ×), Sittardt (2 ×) en Zittard, Sitterd, Zittert, Sitterz, Sitert, S(e)itterdt, Süttert elk eenmaal. Deze auteur vermeldde in het Rijnland ook nog 13 gevallen van de vormen Sitter en SeiterGa naar voetnoot(56). Met bovenstaande lijst ten dele samenvallend is de opgave door Jungandreas van 7 vertegenwoordigers van Seiter, 56 gevallen van | |
[pagina 56]
| |
Seiters en 49 instanties van Seitert in het MoezelgebiedGa naar voetnoot(57). Op de kaart van Christmann staan ongeveer 70 gevallen van Sitters, Seiters en Seitert in de Saarpfalz aangegevenGa naar voetnoot(58). In Westfalen vermeldde Jellinghaus Sittere (1234), thans Sitter (Ankum), 1558 im Zitter (Meesdorf), 1723 Zitter-Wish (Eiken), 1717 hinter der Zittern (Dissen) en 18e e. die Sitterbreide (Gesmold). Hij noemde ze alle ‘Flurabteile’Ga naar voetnoot(59). Ook elders in Duitsland komt dit toponiem, zij het sporadisch, voorGa naar voetnoot(60). | |
Oudere lokale en regionale interpretaties van Sittard (Ned. Limb.)1. Sidderen (beven)In 1823 gaf A. Dunckel de zogenaamde 12e eeuwse vormen Zitterne en Ziterne op, zonder deze nader te documenteren. In verband hiermee vermeldde hij de populaire opvatting, dat de naam Sittard ‘soll herkommen von Zittern, d.h. Beben’. Doch hij achtte dit ‘kaum wahrscheinlich’Ga naar voetnoot(61). Jos. Russel schreef in 1863, dat men wel beweerde dat de naam Sittard van ‘sidderen’ zou zijn afgeleid, ‘doch geeft men geene redenen aan waarom dit zou geschied zijn, en moeten wij dezen oorsprong als te vernederend voor onze voorouders beschouwen’Ga naar voetnoot(62). | |
2. Sisterne: putOp grond van diezelfde o.i. verdachte vormen Zitterne en Ziterne vroeg J.S. Kentgens zich in 1924 af, of dit toponiem wellicht met een Romeinse cisterne (put) in verband zou staanGa naar voetnoot(63). Het middelnederlandse woord cisterne of sisterne betekende ‘waterput, regenbak, vergaderbak voor water, vijver’Ga naar voetnoot(64). Afgezien van het feit, dat we de | |
[pagina 57]
| |
vormen Zitterne en Ziterne niet in oude documenten gevonden hebben, komt deze verklaring ook in strijd met andere duidelijk gedocumenteerde oude vormen van Sittard. | |
3. Si tard: zo laat!?In zijn ‘Karelsage van Sittard’ vermeldde de romanticus Felix Rutten een legendarische verklaring voor de naam van zijn vaderstad. Hij verhaalde hoe ‘Karelmagne’ ter jacht was gereden en tegen de avond op de deur van een boshut klopte om de terugweg naar Aken te vragen. Toen de oude vrouw hem daarop verbaasd aankeek, vroeg hij haar hoe laat het was. Het antwoord luidde: ‘Een uur na zonsondergang’. Daarop zou de keizer ‘tot zich zelven sprekend... in de taal die aan zijn hof gesproken werd’ Si tard gezegd hebben. Klaarblijkelijk vond hij dit ‘te laat’, want hij stapte van zijn paard, ging de hut binnen en zat heel de nacht ‘donker peinzend bij het vuur’. Nadat hij 's anderendaags vertrokken was, verspreidde zich het nieuws van het keizerlijk bezoek in heel de streek. Aan allen, die haar kwamen bezoeken, vertelde de oude vrouw, dat de hoge gast de voor haar onverstaanbare uitdrukking Si tard gebruikt had. Volgens Rutten ‘bewaarden zij het allen in hun geheugen en noemden zij er mee het oord van hun verblijf’Ga naar voetnoot(65). Een meer recente auteur heeft deze Karelsage met de Sanderboutsage verward en heeft de verzuchting Si tard toegeschreven aan de ruiter, die in zijn rondrit om de Graetheide door een gesloten ‘valder’ te Holtum (ten noordwesten van Sittard) zou zijn tegengehoudenGa naar voetnoot(66). Rutten had die sage van de oudere generatie overgenomen, want reeds in 1863 schreef Russel, dat hij die verklaring niet kon aannemen, ‘daar het zeer bedenkelijk is of die Keizer wel de fransche taal met zijne hovelingen sprak’Ga naar voetnoot(67). Tummers merkte dienaangaande op: ‘Dit schone verhaal leert ons hoogstens iets over de fantasie van onze voorvaderen of over de populariteit van Karel de Grote, maar niets over de werkelijke betekenis van deze plaatsnaam’Ga naar voetnoot(68). | |
[pagina 58]
| |
4. Sihte-eerd: lage vlakteOnder degenen, die een etymologisch verantwoorde verklaring voor de plaatsnaam Sittard trachtten te vinden, dient vooreerst de Valkenburger Th. Dorren genoemd te worden. Deze zag Sittard of Sitterd als een samenstelling uit een middelhoogduits sihte in de betekenis van ‘laag, vlak’, en aard of eerd. Zodoende zou die plaatsnaam volgens hem ‘lage vlakte’ betekenen. Ter staving van zijn opvatting wees hij niet alleen op het Geleendal, maar citeerde hij tevens de uitdrukking ‘sideland in den broke (broek) en hogeland in den velde’ (1450)Ga naar voetnoot(69). Het woord side of zide had inderdaad de betekenis van ‘laag(te)’Ga naar voetnoot(70), zoals uit de oude uitdrukking ‘opten hoghen ende in den siden’Ga naar voetnoot(71) blijkt. Doch het door Dorren aangehaalde middelhoogduitse sîhte was de voorganger van het huidige seicht(igkeit), dat ‘ondiepte’ betekentGa naar voetnoot(72). De ligging van Haagsittard tegen de flank van de Kollenberg komt trouwens met deze verklaring in strijd. Bovendien zou de toevoeging Broek aan side-aard (in de betekenis van ‘laag land’) overbodig geweest zijn. | |
5. Sit-rode (Zit-rode): nederzetting in gerooid landDe Heerlense archivaris Peters ontleedde Sittard als Sit-rode. Hij baseerde zich hierbij o.a. op een in 793 en 796 genoemde (doch niet op ons Sittard slaande) silva SitrothGa naar voetnoot(73). In het eerste lid zag hij de stam zit- of zet-. Zodoende zou Sittard een ‘nederzetting... in een ontgonnen land’ betekenenGa naar voetnoot(74). | |
6. Sit-rode (Zijd-rode): brede rode of terzijde gelegen rodeDe verklaring door Peters kwam voor de helft overeen met degene, | |
[pagina 59]
| |
die door professor Kern werd voorgesteld. Deze laatste aanzag Sittard eveneens als een Sit-rode. Voor het eerste lid gaf hij twee mogelijke verklaringen op, nl. ‘breed’ en ‘terzijde’. Zodoende zou Sittard ofwel ‘Brederode’ ofwel ‘Terzijde gelegen rode’ kunnen betekenenGa naar voetnoot(75). Deze verklaring, die lang opgeld deed, geraakte in het gedrang toen de opvattingen van buitenlandse onderzoekers geleidelijk de overhand kregen. | |
7. Sit-rode: rooiing van Sit (of Sitta) of oever-rodeIn 1951 schreef Knippenberg, dat ‘anderen wezen op eventueel ontstaan uit “Sit-rode”, dat men beduidde als “rooiing van zekere Sit of Sitta”, ook wel als “oever-rode”, gerooide plek, open plek in een bos op de oever van de Geleen’. Hij liet echter onvermeld waar hij deze interpretatie van Sit-rode gevonden had. Wel merkte die auteur op, dat deze interpretaties van Sittard hem onwaarschijnlijk lekenGa naar voetnoot(76). | |
Verklaringen (van Belgische naamgenoten) door Belgische onderzoekers8. Sitr-ûth of Setr-ôd: groep (runder)huttenIn 1927 schreef A. Carnoy, dat zowel Sittard in Nederlands Limburg als Sittard (bij Loon) in Belgisch Limburg uit *sitruth zouden ontstaan zijn. Het achtervoegsel -ûth zou hier een verzameling aanduiden, zodat dit toponiem volgens hem een collectief van een Germaans *setra (in de betekenis van ‘cabanes et pacage pour bestiaux’ of ‘pré où le bétail séjourne en été’) zou geweest zijn. Dit grondwoord zou in het oudijslands setr (‘résidence, hutte’) geluid hebbenGa naar voetnoot(77). In 1929 schreef hij, dienovereenkomstig, dat het Nederlandse woord zittert een ‘groep hutten’ zou betekenenGa naar voetnoot(78). J. Mansion, die in 1924 reeds over het zogenaamde verzamel-suffix -oth, -od, -uth of -ut uitgeweid hadGa naar voetnoot(79), sloot zich in 1935 bij de opvatting | |
[pagina 60]
| |
van Carnoy aan. Ook hij zag in Setrôd een collectief van *setr. In dit verband wees hij op het Noors-IJslandse setr of saetr (‘zomerweide voor het vee’) en op het Angelsaksische set (‘runderstal’). Derhalve verklaarde hij dat toponiem als ‘verzameling van runderhutten’. Ten aanzien van Sittard in ‘Hollands’ Limburg merkte hij evenwel op: ‘Dit laatste mets... kan misschien van anderen oorsprong zijn’Ga naar voetnoot(80). In 1940 gaf Carnoy uiting aan zijn voldoening over de bijval, die hij van Mansion gekregen had. Maar nu verwees hij niet meer naar het Nederlands-Limburgse SittardGa naar voetnoot(81). Intussen had A. Bayot de opvattingen van Carnoy en Mansion als zijn basis genomen voor de verklaring van de in Wallonië en Noord-Frankrijk voorkomende toponiemen Serü, Serou, Seuru, Seureu, Seuri en Séri. Hij veronderstelde, dat zij etymologisch zouden corresponderen met het z.g. Frankische *Setrûth, dat aan Zétrud-Lumay (Zittert-Lummen) ten grondslag zou gelegen hebbenGa naar voetnoot(82). Van de 18 door hem opgesomde plaatsnamen vertonen enkel le Scaireut (1612) of Scairut (1642) in het arrondissement Charleroi (Henegouwen) en het 13e eeuwse Soiruth, thans Soiru in het arrondissement Meuse (Frankrijk), enige gelijkenis met het prototype. Bayot gaf o.i. echter geen geldige redenen op om de overige 16 toponiemen met *Setrûth in verband te brengen. Hij schreef zelf: ‘il y a lieu de s'étonner de voir le t intérieur devant r conservé dans ce dernier nom, tandis qu'il serait tombé dans les autres’Ga naar voetnoot(83). Zijn verklaring, dat dit Germaanse woord in de Romaanse taal ‘suivant la règle générale’ de d,t voor de r zou verloren hebben, wist hij door geen enkele oude vorm aannemelijk te maken. In 1930, 1935 en 1940 had Lindemans de verklaring van Zuttert en Sittert door Carnoy als ‘weide’ aanvaard; wel kwalificeerde hij dit nader als ‘grensweide’Ga naar voetnoot(84). Doch naar aanleiding van de zo | |
[pagina 61]
| |
juist genoemde publicatie door Bayot bestreed Lindemans in 1944 het bestaan van een Germaans suffix -oth of -uth. Hij schreef aldus: ‘Een Germaans suffix -oth in plaatsnamen, zooals Mansion voorhoudt, heeft nooit bestaan. Het door hem bedoelde suffix vindt men alleen in de Nederlandse en Rijnlandse gebieden grenzende aan het Romaanse. Verder Duitschland in is het onbekend, evenals in Engeland en Scandinavië’. Hij beschouwde het in onze toponymie zo vruchtbare suffix -oth, later -t, als een ontlening aan de Romaanse collectieve uitgang -utum, die met -etum uit het klassieke latijn op een lijn stondGa naar voetnoot(85). Dittmaier was het met deze kritiek eens. Volgens hem ‘hat Lindemans recht’. Deze Duitse onderzoeker voegde daaraan toe: ‘Da wir keine Veranlassung haben, das rheinische Sitroth von den belgischfranzösischen Setrud-Namen zu trennen, und es im Rheinischen das romanogerm. -ud-Suffix nicht gibt, dürfen wir es auch bei den belg.-frz. Namen nicht annehmen’Ga naar voetnoot(86). In 1945 bestreed Lindemans bovendien het veronderstelde grondwoord *setr. Mansion had immers zelf het Noors-IJslandse setr of saetr met het Angelsaksische set op één lijn gesteld. Doch volgens Lindemans beantwoordde aan dit laatste het Nederlandse zateGa naar voetnoot(87). De r is hier klaarblijkelijk een typisch Noors-IJslandse karakteristiekGa naar voetnoot(88). Tenslotte voerde Lindemans nog als argument tegen de verklaring door Carnoy en Mansion aan, dat ‘hutten voor het vee in de weide’ in onze streken niet bestaan hebben, want in de Middeleeuwen bleef het vee 's nachts niet in de weideGa naar voetnoot(89). | |
9. Seitur-id: gemeenschappelijke maaiweideTerwijl Bayot aan een verklaring van de Waalse en Noord-Franse toponiemen uit Germaanse elementen (volgens de opvatting van Carnoy en Mansion) de voorkeur had gegeven, zag Lindemans | |
[pagina 62]
| |
veeleer in de Germaanse toponiemen een afleiding uit het latijn en het oudfrans. Volgens hem was Seitruth onstaan uit het oudfranse seiture of seyture, dat evenals het middellatijnse sectura of segatura op het latijnse secare (in de betekenis van ‘maaien’) terugging. Dit woord zou dan zoveel als ‘dachmaet’ betekend hebben, d.w.z. wat een arbeider op één dag kon afmaaien. Het collectief *segatur-id zou in de 9e eeuw tot *seiturid zijn samengetrokken en daarna tot seitruth of seitroth geëvolueerd zijn. Derhalve verklaarde hij het toponiem Zittert als ‘gemeenschappelijke maaiweide’Ga naar voetnoot(90). Deze verklaring door Lindemans maakte op Carnoy zo'n indruk, dat deze in 1948 schreef: ‘Ce... mot (setra) désignant des huttes dans les prés d'été, fut confondu avec le rom. sectura (“pré loin du village - pré à faucher”) dans le mot *setrôd (Zetrud)’Ga naar voetnoot(91). En andermaal in 1949: ‘Nous croyons, donc, que dans nos régions, un germanique *setrôth s'est croisé avec le roman sectura, de façon à former un germanolatin: *sectrutum’Ga naar voetnoot(92). Bij de bespreking van Zittert onder Asse in 1952 benadrukte Lindemans nogmaals zijn verklaring uit het oudfranse seiture en het middellatijnse sectura in de betekenis van ‘gemeenschappelijke maaiweide’Ga naar voetnoot(93). Tegen deze interpretatie zou Dittmaier in 1958 aanvoeren: ‘ein lat. sectura... hätte entweder zu *sechter, *setter oder auf Grund der romanischen Form (seiture) zu *seiter, *sêter... geführt’Ga naar voetnoot(94). | |
10. Zit-aard: vaste grondIn 1949 stelde Carnoy ons Sittard (Ned. Limb.) op één lijn met Zittaard bij Meerhout. Hij schreef aldus: ‘ce nom... est probablement différent de Zittert (Zétrud) (à moins qu'il n'en soit une transformation par étymologie populaire, sous l'influence de néerl. aarde terre)... semble avoir désigné une terre fixe, lourde, par opposition aux sables avoisinants et aux marécages’Ga naar voetnoot(95). | |
[pagina 63]
| |
Ten aanzien van deze verklaring zou Dittmaier in 1958 opmerken: ‘das von Carnoy angenommene *zitter (hätte) teilweise zu *sitzer, aber niemals zu sîter, siter, seiter geführt’Ga naar voetnoot(96). | |
11. Sigidrôþu: plaats waar rietgras (zegge) groeitIn 1952 verklaarde M. Gysseling het toponiem Sitard als ‘plaats waar zegge groeit’Ga naar voetnoot(97). In 1960 trachtte hij die bewering te staven door deze plaatsnaam af te leiden van een Germaans sigidrôþu, dat een collectief bij sigidra (uit sigi: ‘zegge’) zou zijnGa naar voetnoot(98). Naar ons weten heeft geen enkele onderzoeker zich bij deze verklaring aangesloten. Tenslotte dienen wij hier de opmerking van de Luikse hoogleraar G. Kurth niet te vergeten, nl. dat het toponiem Sittard vaak een bos of een gerooid bos aanduiddeGa naar voetnoot(99). Zodoende worden wij naar de verklaringen door Duitse onderzoekers verwezen. | |
Verklaringen (van Duitse naamgenoten) door Duitse onderzoekersMerkwaardigerwijze komt de oudste ons bekende verklaring door Duitsers met die van de Nederlander Kern overeen. | |
12. Sit(t)-hart en Sit(t)-rode: bos en ontginning (bij de grens)In 1875 richtte een lezer de volgende vraag tot de redactie van het ‘Monatschrift für die Geschichte Westdeutschlands’: ‘Welche Bedeutung liegt der am Niederrhein häufig, theils für sich allein, theils in Verbindung mit anderen Ortsnamen vorkommenden Lokalbezeichnung “Sittert” zu Grunde?’Ga naar voetnoot(100) Daarop antwoordde R. Pick vooreerst, dat de door Förstemann gegeven verklaring van plaatsnamen op -ert uit Erde niet op de Nederrijnse toponiemen van toepassing kon zijn. Daartegenover stelde hij de afleiding van -ert enerzijds uit -rode of -rath en anderzijds uit -hart. Voor de eerste categorie verwees hij naar de plaatsnamen Bovert bij | |
[pagina 64]
| |
Willich en Bayert bij Winterscheidt, die eertijds respectievelijk Bauenrode en Beyenrode heetten. Bij de tweede categorie stelde hij niet alleen vast, dat het toponiem Hart ‘am Niederrhein ein gebrauchlicher (Waldname)’ was, maar legde hij er tevens de nadruk op, dat Hart ‘zur Weidetrift für das Vieh benutzt wird’Ga naar voetnoot(101). Aan het eerste lid Sit(t)- werd hier door Pick geen aandacht geschonken. Nog in 1938 sloot W. Kaspers zich als volgt bij de opvatting van Pick aan: ‘Sittard = sith-hard, öfters im Rheinland und in Belgien, Holland; für einige kommt auch Sith-rode in Frage’. Aan het eerste element Sith- gaf hij de betekenis ‘Grenzlinie’, die hij uitdrukkelijk aan Förstemann-Jellinghaus ontleendeGa naar voetnoot(102). Volgens die auteurs zou sith- identiek zijn met een oudfries swithe, dat ‘grenslinie’ zou betekend hebbenGa naar voetnoot(103). Lindemans schreef echter, dat een oudfries swithe hier bezwaarlijk in aanmerking kon komen. Al bestond er dan ook een middelnederlands swette, zwette, swet-sloot in de betekenis van ‘grens, scheiding, grenssloot’, hij kon sitter niet als een andere Nederlandse vorm daarvan aanzienGa naar voetnoot(104). | |
13. Sitters - Sieders - Suteren: moerassig terreinOp grond van de oude vorm Donsuteren (thans Donsieders, een dorp bij Waldfischbach in de Palts) trachtte Ph. Keiper in 1914 vele gevallen van het type Sitters te herleiden tot het grondwoord Suter in de betekenis van ‘Sumpflach, Sumpfwiese, nasses Ried’. Hij verklaarde uitdrukkelijk, dat dit ‘für den Flurnamen Sitters wenigstens in manchen Fällen’ gold, maar hij liet daar direct op volgen, dat ‘vielleicht Sitters auch m. Er. auf ein anderes alteres Wort zurückgehen mag’. Hij verklaarde bovendien niet te weten ‘ob aber der Flurname Seiters nur eine Entstellung von Sitters ist, etwa durch Anlehnung an Seite verursacht, oder damit garnichts zu tun hat’Ga naar voetnoot(105). | |
[pagina 65]
| |
14. Sît(w)ert(es): zijwaarts gelegenDe verklaringen van Sittert en Seitert uit een middelhoogduits sîtwërt (nach der Seite hin gerichtet), samengesteld uit sîte, sît (= Seite) en wërt (= gerichtet, Richtung habend), schijnt voor het eerst door Q. Esser voorgesteld te zijn gewordenGa naar voetnoot(106). M. Müller voegde in 1909 hieraan toe: ‘Zu ergänzen bleibt allemal ein Substantiv wie Flur, Feld, Wald’. Hij maakte tevens de observatie: ‘Als Flurnamen bezeichnet das Wort Grundstücke, welche an Hängen liegen’Ga naar voetnoot(107). In 1923 schreef Th. Zink ten aanzien van veldnamen in de Palts onder de paragraaf ‘Aussen, innen, seitwärts usw.’: ‘Was weit ab von der Siedlung liegt, also an den Enden der Mark, befindet sich sîters, sitters, d.h. seitwärts’. Vlak daarop schreef hij onder de paragraaf ‘Seiters’: ‘Der Hang heisst seit alter Zeit Seiters; doch ist der appellative Gebrauch geschwunden. Während für grosse, sanfte Abhänge bei uns und im Saargebiet sîters, sitters > Sitters und Seiters, gesprochen Seitersch erscheinen, hat das niederrheinische Sprachgebiet Sittert; doch tritt mhd. sitert für sitwert auf. Es ist mit Seiters das seitwärts liegende Feld bezeichnet... Als F.N. bezeichnet es nach meinen Feststellungen stets Grundstücke am Hang’. Uit de ruim 20 gevallen, die hij hierna vermeldde, blijkt, dat hij Seiters, Seyters, Siters, Sytters, Seitters en Sitters als identiek beschouwdeGa naar voetnoot(108). R. Vollmann sloot zich bij deze interpretatie aan, en ook hij merkte op: ‘meist für Hänge gebraucht’Ga naar voetnoot(109). E. Christmann schreef echter, dat dit laatste ‘nicht ganz haltbar’ was. Hij verkoos de meer algemene betekenis ‘seitwärts’. Hij wilde daarin niet alleen ‘an einem Hang’ zien, maar tevens ‘nebendraussen’ in de zin van ‘nicht besonders brauchbar und deshalb nicht besonders beachtet’. Als reden gaf hij hiervoor op, dat dit toponiem ook wordt aangetroffen in een ‘Landschaft, die keine Berge und deshalb auch keine Hänge kennt’. De betekenis ‘nebendraussen’ was volgens hem daarop wel toepasselijk ‘weil es nasser, fast sumpfiger Boden, minderwertiges Ackerland ist’. Hierop liet hij volgen: ‘Im übrigen waren die Seiters-Sitters bei uns ehemals fast alle Wald’Ga naar voetnoot(110). | |
[pagina 66]
| |
Tevens merkte Christmann op: ‘Das oben angeführte mhd. sîtwert hat adjektivische Bedeutung; das daraus gewordene Substantiv steht bei uns durchgehends im Femininum... Also kann man kaum, wie Mü(ller) meint, bald Flur bald Feld bald Wald hinzudenken’. Doch hij verklaarde: ‘Was ursprünglich hinzugedacht wurde und Anlass für das Fem. war, vermag ich nicht zu sagen’Ga naar voetnoot(111). In 1953 herhaalde hij diezelfde afleiding van Seiters en Sitters uit mhd. Sîtwertes. Toen uitte hij als zijn mening, dat ‘ursprünglich ein Femininum wie Flur, Gewanne o.ä. zu ergänzen ist’. Ook gaf hij toen daaraan dezelfde betekenis van ‘das Seitwärtsliegende, Abgelegene, Minderwertige’Ga naar voetnoot(112). Maar in 1964 bleek hij die verklaring te hebben laten varen. Naar aanleiding van de toponiemen Seitershof en Seiterswalderhof sloot hij zich toen bij de (nog te vermelden) verklaring door Dittmaier aan en schreef hij ‘Seiters besagt “zum Zweck der Rodung ausgeschiedener Waldteil”’Ga naar voetnoot(113). Ook A. Bach schreef in 1953 nog: ‘Seitlich gelegene Fluren heissen das, der Seiter, Seiters, Sitters, Seiterich’Ga naar voetnoot(114). Maar in 1952 had J. Schnetz al opgemerkt: ‘mhd. sîtwert(es) ist nicht belegt!’Ga naar voetnoot(115) Diezelfde opwerping werd in 1958 door Dittmaier herhaald, nl. dat *sît(w)ert ‘offensichtlich gar nicht existiert hat, also auch nicht zur Deutung eines dunklen Namens herangezogen werden kann’Ga naar voetnoot(116). Hieraan had hij reeds de kritische opmerking laten voorafgaan: ‘Was mir an... der Zurückführung auf mhd. *sît(w)ert(es) nicht gefällt, ist die Tatsache, dass man sich mit keiner Silbe um die Lautlehre dieses Wortes bemüht hat’Ga naar voetnoot(117). | |
15. Sitter, Zither, Syter: cameraNaar aanleiding van een passage in de derde uitgave van ‘Die Westfälischen Ortsnamen’ (1923) door H. Jellinghaus, schreef Dittmaier: ‘Da eine Abart unserer Namengruppe auch in Westfalen vorzukommen scheint, musste sich auch H. Jellinghaus in seinem | |
[pagina 67]
| |
Ortsnamenbuch mit ihnen beschäftigen. Er denkt an das heute nur noch beschränkt verbreitete ndd. Wort sitter, zither, syter kleines festes Nebengebäude einer Kirche, jedoch in irgendeiner übertragenen Bedeutung’Ga naar voetnoot(118). Elders schreef hij: ‘sollte etwa Jellinghaus, der ja dieses sitter, syter in Sinne von “festes Nebengebäude einer Kirche” im Zusammenhang mit den westfälischen Namen nennt, recht haben?’Ga naar voetnoot(119) Daarmee schreef Dittmaier evenwel een positievere stelling aan Jellinghaus toe dan deze in werkelijkheid getoond had. De Westfaalse toponymist had zich immers louter afgevraagd: ‘Ist es (Sitter) das obige sitter “camera” in übertragener Bedeutung?’Ga naar voetnoot(120) Mogelijk legde Dittmaier hierop zoveel nadruk omdat hij zelf dit Zitter of Sitter in de betekenis van ‘Sakristei’ als uitgangspunt voor zijn eigen verklaringspogingen gekozen had. | |
16. Siter-(r)ode: ‘zum Zweck der Rodung ausgeschiedener Waldteil’In 1956 schreef Dittmaier naar aanleiding van het toponiem Sittardsberg bij Huckingen: ‘Der als Sittert, Seitert, Sittard häufige Orts- und Flurname ist noch nicht zuverlässig gedeutet... Meines Erachtens müssen wir das am Mittelrhein und in der Pfalz vorkommende Seiters, Seiders und Seitert von dem niederrheinischen und auch niederländischen Sittard bedeutungsmässig und etymologisch trennen. Gerade im niederrhein. Raum stört das Doppel -t, wenn der Name mit mhd. sîte, mndd. sîde zusammenhängen würde. Des Rätsels Lösung scheint in den niederländischen Namen zu liegen... Mansion sieht in dem Bw. norweg. setr, saetr “Sommerweide” (anord. Sitz, Aufenthalt, Gebirgsweide des Viehs). Ich möchte mich dieser Deutung anschliessen’Ga naar voetnoot(121). Doch reeds twee jaren later bleek deze onderzoeker een geheel andere mening te zijn toegedaan. Nu trachtte hij ‘die Lösung des Problems von einem lautechten mitteldeutschen-niederdeutschen *sîter aus’. Hij beschouwde dit sîter tevens als het grondwoord van de groepen Sitters, Seiters, Seitert en Sittert. | |
[pagina 68]
| |
Hij begon met een 17e eeuws woord Seiter of Sytter in de betekenis van ‘sacristie’. Ditzelfde woord vond hij sedert de 14e eeuw in nederduitse oorkonden o.a. als ziter en sit(t)er. De grondvorm *siter(e) of *sitaere betekende ‘Nebenkammer, abgesondertes Raum’. Ofschoon hij moest toegeven, dat hij voor het genoemde siter als zodanig nergens enig aanknopingspunt kon vinden (‘in vorliegender Gestalt lässt es sich sonst nirgends anknüpfen’), hield Dittmaier het toch ‘für ausgemacht’, dat dit ‘siter und unser Flur- bzw. Ortsname Siters gleichen Ursprungs’ waren. Daarom gaf hij aan dit laatste de betekenis van ‘Nebenflur’ of ‘abgesonderte Flur’. Hij zocht de oorsprong daarvan in een samentrekking uit een oudhoogduits sigitari, dat op zijn beurt uit een latijns secretari(um) ontstaan was. Daar het latijnse werkwoord secernere ‘ausscheiden, trennen, aus-, absondern’ betekent, zullen we volgens hem in secretarium-sigitari ‘einen Ort sehen müssen, der abgesondert, ausgeschieden ist’. Derhalve concludeerde hij: ‘Wir haben also in diesem Wort (Sitter) nichts anderes als eine mlat. Übersetzung der im rein deutschen Namen vorkommenden Bezeichnung Sunder(n), Sonder(n) “ausgesondertes Gut, Sondereigentum”. Das Kanzleiwort, denn ein solches dürfte es ursprünglich gewesen sein, drang in die Volkssprache, wo es zungengerecht gemacht wurde, bis es zu seiner jetzigen Gestalt Sitter oder Seiter gelangte’Ga naar voetnoot(122). Betreffende de uitgangs-t in Sittert en Seitert schreef Dittmaier: ‘Die Endungs-t ist entweder nur Sprosslaut oder Analogie an umliegende -ert-Namen, die sowohl -rod, -hard oder das aus dem Bereich der Personennamen stammende -ert<hard enthalten können... Ein ganz besonderes Augenmerk haben wir auf jene Namen zu richten, die auf -(r)od, -(r)ud endigen, in welchen also das Grundwort -rod (Rodung) enthalten sein könnte (<*sîter-rod)... Es ist klar, dass wir in erster Linie in unseren Namen auf -ert jenes -(r)od, -(r)ud annehmen müssen’Ga naar voetnoot(123). Ten aanzien van deze -ert-Namen merkte Dittmaier verder op: ‘Wir hielten sie zum Teile wenigstens für ursprünglich endungslose Formen, die das scheinbare Suffix aus der Umgebung bezogen haben. Aber die Gleichmässigkeit ihrer Verbreitung nördlich der Mosel bis in die Niederlanden hinein dürfte das nur bei einigen Geltung haben; | |
[pagina 69]
| |
denn wie Sitroth aus Werdener Traditionen vom Jahre 793... zeigt, gibt es auch eine echte Endung -ert. Der Name Sitroth lässt sich zwanglos mit den ähnlich lautenden Namen Belgiens und Nordfrankreichs verbinden... Zugrunde liegt bei allen diesen Namen ohne Zweifel das verbreitete Grundwort -rod, das nicht nur die Bedeutung “Rodung” (als vollzogener Vorgang) sondern auch “Wald, der für die Rodung oder Teilrodung bestimmt ist”, hatte. Die silva sitroth... Auch hier müssen wir eine Altform *sigitari-rod erschliessen’Ga naar voetnoot(124). Hij concludeerde als volgt: ‘Die Bedeutung von sittersGa naar voetnoot(125) und sittert ist also nicht genau gleich. Während die Südgruppe (sitters) sich auf gehegten Wald bezog..., betrifft die Nordgruppe (sittert) Wald, der zum Zwecke der Rodung oder Teilrodung mit Sonderrechten belegt worden ist’Ga naar voetnoot(126). Enkele jaren later herhaalde Dittmaier zijn theorie in de volgende bewoordingen: ‘Der häufig ge- und missdeutete Name (Seiters, Seitert, Sittard, Sittert) hat ähnliche Bedeutung wie anderwärtiges Sonder, Sunder “eine mit Sonderrechten belegte, der Allgemeinnutzung entzogene Örtlichkeit”. Im Rheinischen bezieht er sich meist auf Wald oder ehemaligen Wald... Etymologisch... mlat. secretarium... ahd. sigitari... mhd. ziter, siter, sitter, rhein. sytter, seiter (17 Jh.) “Sakristei, Buchkammer...” Das Endungs t in Sittert, Seitert... ist der Rest des Gw. -rod (Rodung), wie der historische Beleg sitroth (< *sîtarrod) zeigt. Daraus geht hervor, dass die eigentliche Bedeutung der Namen, zum Zweck der Rodung ausgeschiedener Waldteil” war’Ga naar voetnoot(127). | |
17. Sichter-rode: ontginning bij afvoerkanaalJungandreas noemde de taalkundige afleiding in bovenstaande hypothese van Dittmaier ‘dunkel’. Hij prefereerde dan ook een andere oplossing. Aangezien in het oudhoogduitse sîha en het er aan beantwoordende oudengelse siohe (in de betekenis van ‘Seihe’) ‘ein langes und ein kurzes germ. i einander entsprechen’, mag men misschien ook voor het oudengelse siohter, siohtra en het middelnederduitse sichter (in de betekenis van ‘Abzugsgraben’) ‘eine Entsprechung *sîchter vermuten’. Voor de vorm Seiters stelde hij Sîchter-wiese | |
[pagina 70]
| |
voor, terwijl hij zich voor de variant Seitert afvroeg of dit zich niet uit een Sîchter-rode zou hebben kunnen ontwikkelen. Zodoende zou dit laatste misschien ‘Rodung mit Abzugsgraben’ kunnen betekenenGa naar voetnoot(128). In zijn lijst komt inderdaad een Seiderath voor, maar er is geen enkele aanwijzing, dat dit ooit een Sîchter-rath zou geweest zijn. Lübben vermeldde naast de vorm sichter tevens de variant sechter in de betekenis van ‘eine hölzerne Wasserrinne quer unter den Wegen; bedeckter Ableitungskanal für Wasser’Ga naar voetnoot(129). De taalkundige aspecten van deze verklaring laten we liever aan de philologen over, maar de zakelijke kant lijkt ons twijfelachtig. | |
Verder onderzoek in Nederland6 a. Sit-rodeDe verklaring van Sittard uit Sit-rode (Zijd-rode) door professor Kern werd door de Sittardse taalkundige W. Dols bestreden. Een van de stellingen bij zijn doctoraal proefschrift luidde: ‘De door het gezag van Prof. Kern gesteunde, algemeen verbreide mening dat de plaatsnaam “Sittard” is ontstaan uit Sit-rade, kan niet juist zijn’Ga naar voetnoot(130). Daar hij reeds in 1944 (als oorlogsslachtoffer) overleed, heeft de verdediging van dit proefschrift niet plaats gehad; zodoende is ons de motivatie voor deze verwerping onbekend gebleven. Tummers schreef naar aanleiding hiervan: ‘Wij weten helaas niet, of Dols een andere etymologie in de plaats van Sit-rade kon stellen’Ga naar voetnoot(131). Ook de vroegere Sittardse gemeente-archivaris J. Offermans keerde zich tegen de verklaring van Sittard als Sit-rode. Aangaande het eerste lid merkte hij in 1946 op: ‘Sit voor “terzijde” is een voorzetsel dat bij de plaatsaanduiding nooit gebruikt wordt in Sittard en ook elders niet... Ook de veronderstelling dat Sit breed betekent en dat Sittard een, breede roding” is, komt mij zeer onwaarschijnlijk voor’. Tevens voegde hij hieraan toe: ‘de rode kan ik helaas niet vinden’Ga naar voetnoot(132). | |
[pagina 71]
| |
Zijn laatste volgeling vond Kern in zijn jongere collega J. De Vries. Deze schreef in 1958: ‘Sittard... mogelijk uit Sit-rode, daar reeds 793 een silva Sitroth vermeld wordt, dan dus de naam van een “gerooid bos”’Ga naar voetnoot(133). Doch in zijn publicatie van 1962 nam hij deze verklaring niet meer opGa naar voetnoot(134). | |
8 a. Setr-ôthIn 1941 accepteerde W. Roukens de verklaring van Sittard (Ned. Limb.) uit setr-ôth in de betekenis van ‘groep hutten’Ga naar voetnoot(135). Ondanks de kritiek, die in 1945-46 door Lindemans tegen die interpretatie geleverd werd, noemde A. Weynen deze laatste in 1947 nog ‘waarschijnlijk’Ga naar voetnoot(136). Ruim 20 jaren later zou diezelfde interpretatie in enigszins gewijzigde vorm opnieuw gelanceerd worden. Tijdens een spreekbeurt in april 1968 stelde A.H. Simonis voor om bij de verklaring van de plaatsnaam Sittard van een zogenaamd Keltisch substantief sûtr in de betekenis van ‘weide, stalling en herder’ uit te gaan. Door toevoeging van het zogenaamde Keltische suffix öd zou de verzamelnaam sûtröd ontstaan zijn, en door verspringing van de r zou Sutterd in de betekenis van ‘complex van weidegronden’ gevormd zijnGa naar voetnoot(137). In 1971 stelde hij deze visie te boek. Hij beperkte toen de geographische verspreiding van het toponiem Sittard tot ‘het zuidelijk deel van het tegenwoordige Nederlandse taalgebied’, dat volgens hem vrijwel samenviel met ‘de noord-oostelijke uitloper van het voormalige Keltisch-Gallische taalgebied’. D.P. Blok merkte reeds eerder op: ‘On a attribué certains noms (néerlandais) au celtique, parce que leurs homonymes se rencontrent en France et en Belgique. Ce n'est pas l'argument phonétique qu'on fait valoir alors, c'est la répartition géographique’Ga naar voetnoot(138). Dit laatste aspect was klaarblijkelijk voor Simonis het voornaamste motief om de plaatsnaam Sittard te aanzien als een samenstelling uit het zogenaamd Keltische hoofdwoord set, sût, setr of sûtr, en het zoge- | |
[pagina 72]
| |
naamd collectieve suffix öd, ôth of ûth. Zodoende zou Sûtr-öd betekend hebben: ‘gebied met weilanden’ of ‘nederzetting van een aantal veestallen’Ga naar voetnoot(139). Ofschoon Simonis hier geen bron aangaf, is het toch direct duidelijk, dat zijn verklaringspoging een variant was van de theorie, die indertijd door Carnoy en Mansion voorgesteld werd. Doch waar deze Belgische professoren het grondwoord *setr(a) als Germaans beschouwd hadden, aanzag hij dit als KeltischGa naar voetnoot(140). Reeds op het einde van de vorige eeuw schreef een West-Limburger: ‘Laat ons toch zwijgen van Keltisch... Gaat toch, tenzij misschien bij groote uitzondering, de uitlegging onzer namen in geene vreemde talen, maar enkel in onze eigen spraak zoeken’Ga naar voetnoot(141). Sedert het pleidooi (in 1931) door J. De Vries om ‘de theorie van het Keltische substraat met de grootste reserve te aanvaarden en haar althans onvoldoende bewezen te achten’Ga naar voetnoot(142), is de Keltomanie geluwd. Naar aanleiding van enkele pogingen om die theorie opnieuw te lanceren schreef M. Schönfeld in 1958: ‘Er wordt echter een solide kennis van het Keltisch vereist, wil men op goede gronden aannemen dat een Nederlandse naam Keltisch is. En die basis is helaas niet aanwezig... Het is dus met een zekere schroom dat men de stof moet benaderen, voortdurend op zijn hoede voor mogelijke fouten’Ga naar voetnoot(143). Het is dan ook niet te verwonderen, dat we het door Simonis veronderstelde Keltische substantief sûtr in de door ons geraadpleegde woordenboeken niet hebben kunnen vindenGa naar voetnoot(144). Woordenboeken zouden trouwens niet hebben kunnen volstaan; we hebben hier immers met vrij ingewikkelde problemen te doen. Volgens H. Kuhn ‘hat die Nordgrenze der keltischen Ortsnamen in Westdeutschland Eifel und Taunus nicht überschritten’Ga naar voetnoot(145). Ook | |
[pagina 73]
| |
Limburg schijnt ten noorden van die grens gelegen te hebben, want dezelfde auteur schreef: ‘Dinant würde, wenn es tatsächlich keltisch ist, die Grenze nur wenig nach Norden rücken’Ga naar voetnoot(146). Dit is eveneens het beeld, dat de kaarten weergeven, die Kuhn aan zijn studie over ‘Grenzen vor- und frühgeschichtlicher Ortsnamentypen’ toevoegdeGa naar voetnoot(147). We achten het niet nodig hier verder in te gaan op de studie over ‘Völker zwischen Germanen und Kelten’ door R. Hachmann, G. Kossack en H. KuhnGa naar voetnoot(148). Ook menen wij hier de studies over oudbelgisch en oudnederlands door M. GysselingGa naar voetnoot(149) buiten beschouwing te mogen laten. Schönfeld liet immers deze waarschuwing horen: ‘Het is methodisch onjuist, een naam bij de oudste groep te rekenen, wanneer hij etymologisch verklaarbaar is binnen het kader van een jongere groep’Ga naar voetnoot(150). Een beroep op pollenanalyse en op archeologische vondsten kan de toponymische sprong tot ‘enige eeuwen vóór de christelijke jaartelling’ niet rechtvaardigen. De resultaten van die analyse en van die opgravingen verschillen nauwelijks of in het geheel niet van die in de omliggende gemeenten, terwijl een plaatsnaam daarentegen met een specifiek-lokale situatie in verband moet hebben gestaan. Als verder bezwaar tegen de door Simonis gevolgde methode geldt, dat hij meer dan 200 vertegenwoordigers van het toponiem Sitter (waaronder 28 van de vorm Sittard, Sittart etc.) in het onmiddellijk aangrenzende Duitse gebied verwaarloosde. Een dergelijke methodische tekortkoming werd door Dittmaier als volgt gehekeld: ‘Es ist stets von Übel, Namendeutungen auf engem Raum zu versuchen, d.h. ohne Berücksichtigung des Gesamtvorkommens’Ga naar voetnoot(151). Tenslotte is de afleiding van Sittard uit *Sûtröd of *Sutterd in strijd met een der hoofdregels van de toponymie. Die regel schrijft | |
[pagina 74]
| |
voor, dat men een verklaring zoekt op grond van de oudst bekende vormen van een bepaald toponiem. In ons geval waren die: Siter, Sitert, Sitter, Sittert etc. Simonis schijnt deze echter aan de oude vormen van de gemeentenaam Zétrud-Lumay (Zittert-Lummen), aan de oostbrabantse taalgrens, ondergeschikt te hebben gemaakt. Doch het is nog lang niet uitgemaakt of dit laatste toponiem een gelijke oorsprong had als Sittard in Nederlands Limburg. Bovendien waren de oude vormen van de Belgische plaatsnaam, nl. Zetrud (1132), Seytruth (1139) en Setrut (1187) geenszins ouder dan de zo juist vermelde vormen van het Nederlandse Sittard. Welnu, het was juist deze laatste plaatsnaam, die hij trachtte te verklaren. | |
9 a. Seitur-idIn 1948 prefereerde de Sittardse stadsarchivaris J. Offermans de verklaring door Lindemans. Hij schreef als volgt: ‘Sittert betekent grasland, dikwijls een grasland gelegen op de grens van twee gemeenten, een grensweide... Ook de Sitterts, in de gemeente Sittard liggen bijna allemaal ongeveer aan de grenzen’Ga naar voetnoot(152). Tevens zocht Offermans toen steun bij (niet met name genoemde) Duitse toponymisten. Volgens deze laatsten zouden ‘Seiters, Seitert, Sitters en Sittert’ het meest natte dalen zijn, soms bebost, soms driesch-liggende gemeente- of weidegrond. Hij concludeerde: ‘Op ons Sittard, Broeksittard en Haagstitard lijkt me dat laatste vooral toepasselijk’Ga naar voetnoot(153) In 1950 noemde Schönfeld de verklaring door Lindemans ‘scherpzinnig’ en schreef: ‘Het is mogelijk, dat sittard, zitterd oorspronkelijk iets soortgelijks (als “dagmaat”) betekend heeft... In Noord-Brabant komt Zitterd, Zittert voor als naam van bouwland... hier is dus de oorspronkelijke betekenis van (maai)weide geheel verloren gegaan’. Tevens merkte hij op: ‘Er schijnt ons niet voldoende reden om met Carnoy (ss. vv. Zetrud-Lumay en Zittaard) twee woorden te onderscheiden’Ga naar voetnoot(154). Toen Knippenberg in 1951 eveneens de verklaring door Lindemans voorsteldeGa naar voetnoot(155), kwam daarop de volgende prompte reactie door | |
[pagina 75]
| |
F.W. Smulders: ‘Van de afleiding van Zijtaard van sectura geloof ik niet veel. In Haaren is de Zytaert een stuk gemeynt. Een gemeynt nu is onverdeeld, dus onversneden. Communitas non secatur... Waarom heet zij dan Zijtaert? Cultura wordt kouter, Sectura zou moeten worden zechter of zichter, zoals fructus: vrucht, pactum: pacht; dictare: dichten’. Smulders liet hierop volgen: ‘Ik geloof, dat dr Lindemans teveel hypothesen maakt zonder bewijs’Ga naar voetnoot(156). Enkele jaren later schreef hij in diezelfde zin: ‘De afleiding van sectura lijkt mij onzin’Ga naar voetnoot(157). In 1972 noemde De Bont deze afwijzing door Smulders ‘volkomen juist’Ga naar voetnoot(158). Hij achtte het ‘weinig aannemelijk dat... een toponiem van Franse oorsprong te vinden zou zijn te midden van alle andere Germaanse’. Hieraan kan nog de opmerking van D.P. Blok uit 1966 worden toegevoegd, nl. dat de in het Duitse Rijngebied voorkomende vorm Seiter(t) bewijst dat de -i- oorspronkelijk lang was, waaruit derhalve volgt, dat de door Carnoy en Lindemans voorgestelde verklaringen onjuist warenGa naar voetnoot(159). Zodoende worden we op de Duitse onderzoekers attent gemaakt. | |
16 a. Siter-(r)odeIn 1960 gaf Tummers een overzicht van verschillende verklaringspogingen van het toponiem Sittard. Daarbij weidde hij vooral uit over de hypothese van Dittmaier. Hij besloot als volgt: ‘Indien ons Sittard ook de beperkte betekenis van “afgelegen, afgezonderd bos” heeft, leert ons deze naam... iets over de omvangrijke bebossing van Zuid-Limburg in de vroege middeleeuwen’Ga naar voetnoot(160). Twee jaren later aarzelde hij niet langer genoemde verklaring tot de zijne te makenGa naar voetnoot(161). Doch in 1972 noemde De Bont deze overname door Tummers ‘wat al te voorbarig’Ga naar voetnoot(162). | |
[pagina 76]
| |
Wij kunnen ons ten volle bij die opinie van De Bont aansluiten. Dittmaier's ingewikkelde verklaring doet immers zeer gezocht en gekunsteld aan. Het valt dan ook niet moeilijk een hele serie opwerpingen ertegen te maken. (a) Vooreerts heeft Dittmaier het woord ziter of sit(t)er pas sedert de 14e eeuw in nederduitse oorkonden gevonden, terwijl het toponiem Sit(t)er (ons Sittard) reeds in 1119 en 1157 voorkwam. Dit wordt nog des te bedenkelijker omdat dit woord volgens hem een ‘Kanzleiwort’ zou geweest zijn, dat pas later ‘zungengerecht’ in de volkstaal werd. (b) Ook is de afleiding van dat woord uit een hoogduits sigitari (latijns secretarium) louter speculatie, waarvoor geen enkele aanwijzing gevonden werd. Lübben zag in siter(e), siterie (in de betekenis van ‘Kammer’) een heel andere oorsprong. Hij verwees naar het latijnse zeta, zetariumGa naar voetnoot(163). (c) Bovendien komt ons Sit(t)er in de betekenis van ‘sacristie’ als een middellatijnse ‘vertaling’ van een Duits woord Sunder(n) of Sonder(n) vreemd voor. De middellatijnse woorden sacristanus en segristanus bleven immers voortbestaan. Het zuidwestduitse woord ‘Sigrist’ is een directe afleiding uit segristanus, juist zoals ‘koster’ uit custos ontstaan is. Noch Sigrist noch koster zijn ‘vertalingen’ van offerman (een oud woord voor koster). (d) Vervolgens was de betekenis-overdracht in sit(t)er van ‘sacristie’ op ‘Nebenflur’ of ‘abgesonderte Flur’ een vrij grote sprong, die Dittmaier niet met historische gegevens staafde. Het aanvoeren van de Franse woorden ségrais (‘abgesondertes Forstrevier’ of ‘petit bois qu'on exploite à part’), ségrayer (‘Forstverwalter mit Anteil an dem Holz’ of ‘garde forestier seigneural’) en ségrairie (‘Gemeindewald’ of ‘bois possédé par indivus ou en commun’)Ga naar voetnoot(164) kan hier geen gewicht in de schaal leggen, zolang niet is uitgemaakt of zij wel parallelgevallen zijn, m.a.w. of ook het woord sit(t)er taalkundig uit het latijnse secernere ontstaan is en of het toponiem Siter dezelfde bosbouwkundige, sociale en juridische situaties als de Franse woorden aanduidde. | |
[pagina 77]
| |
(e) Een niet te onderschatten moeilijkheid ligt o.i. in Dittmaier's verklaring van de uitgangs-t in Sittert uit -rode. Hij zag zich genoodzaakt om de Sittert-vormen op een *siter-rode terug te voeren. Maar men heeft noch deze vorm als zodanig noch zelfs een enkele overgangsvorm tussen *Siter-rode en Sittert weten aan te wijzen. Niets duidt er op, dat het oude Sitroth, dat volgens Dittmaier tot een Rijnlands Sittard werd, ooit *Siter-roth of *Sitar-rod zou geluid hebben. Dat geldt evenzeer voor de Belgische vormen Zetrud (1132) en Seytruth (1139), die door Dittmaier tot dezelfde categorie gerekend werden. Hier doet zich tevens de tijdsfactor gelden. Die vormen verschenen zo vroeg, dat de door Dittmaier voorgestelde ontwikkeling nauwelijks daaraan (1132) kan zijn voorafgegaan. (f) Verder heeft het weinig zin om met -rode een nog bebost terrein aan te duiden. Het komt ons vrij raadselachtig voor, dat een dergelijke bewering kon gelanceerd worden. Wie oude toponiemen bestudeert wordt telkens weer getroffen door de nauwkeurigheid van de terminologie. Als de Middeleeuwers een terrein met rode aanduidden, was het (eerder aldaar aanwezige) bos reeds gerooid, ‘als vollzogener Vorgang’. Ook als men veronderstelt, dat de naam Sittert (in de door Dittmaier daaraan gegeven betekenis) pas gegeven werd nadat het bos gerooid was, geraakt men in moeilijkheden, want vele Sitterts zijn bossen. Dittmaier moest immers zelf toegeven: ‘Es fällt... auf, dass die Namensträger zum grössten Teil Wald darstellen, nicht nur in den älteren Quellen, sondern auch bei den heutigen Flurnamen’Ga naar voetnoot(165). Ter staving van zijn theorie voerde hij silva sitroth uit 793 en 796 aan. De bewaard gebleven teksten met de zinsnede in silvam que dicitur Sitroth zijn echter niet de originele oorkonden van 793 en 796. De transacties uit die jaren werden gecopieerd in het Cartularium Werthinense, dat volgens Gysseling en Koch in het begin van de 10e eeuw, en volgens Blok ‘in de eerste helft of omstreeks het midden van de 10e eeuw’ vervaardigd werdGa naar voetnoot(166). De opvatting van Lindemans, dat in dit cartularium de spelling der toponiemen ‘verjongd’ zou zijnGa naar voetnoot(167), wordt door genoemde auteurs klaarblijkelijk niet gedeeld. | |
[pagina 78]
| |
Ingeval Sitr (in Sitroth) het grondwoord was, zou volgen, dat -oth hier een suffix vertegenwoordigde. Op grond van zijn naam vermoeden we evenwel, dat dit bos reeds vóór de 10e eeuw (althans ten dele) gerooid was. In elk geval vormt het tijds-element o.i. een onoverkomelijk bezwaar tegen de door Dittmaier voorgestane ontwikkeling uit *Siter-rode. (g) Tenslotte is er nog een bedenking tegen de verklaring van Sittert als ‘Wald der zum Zwecke der Rodung oder Teilrodung mit Sonderrechten belegt worden ist’. Waarom zou een dergelijke juridische regeling geographisch zo beperkt zijn geweest, dat ze enkel ten noordwesten van de Moezel zou zijn voorgekomen? In het zuidoostelijk deel van het Sit(t)er-gebied werd toch ook gerooid; waren er daar dan geen *siter-rode's? | |
14 a. Sit(w)ert(es)Na de verklaring van het Noord-Brabantse Zitterd volgens de hypothese van Lindemans van de hand te hebben gewezen, verklaarde De Bont zich in 1972 ‘volledig akkoord’ met de afleiding van dit toponiem uit Sît(w)ert in de betekenis van ‘seitwärts gelegener Gemarkungsteil’. Ter staving voerde hij niet alleen het middelnederlandse woord sidewaert (zide-, sijt- en -wert) aan, maar wees hij - met behulp van een kaartje - tevens op de ‘zijwaartse’ ligging van dit Zitterd. Daarop illustreerde hij, aan de hand van verschillende analoge gevallen, het elimineren van de -w-. Vervolgens toonde hij, eveneens met voorbeelden, hoe na de verkorting van î tot i de daarop volgende medeklinker verdubbeld werdGa naar voetnoot(168). Die opvatting van De Bont lijkt ons een geschikt uitgangspunt voor verder onderzoek. | |
Sit(t)er(t): (Kollen)bergflankDe voorafgaande revue van opinies doet ons aan een toepasselijke opmerking van Simonis denken, nl. ‘Over de oorsprong en de betekenis van de plaatsnaam (Sittard) zijn herhaaldelijk hypothesen opgesteld, die ook weer zijn losgelaten’Ga naar voetnoot(169). Eigenlijk is ‘losgelaten’ hier niet het juiste woord, want bijna al de voorgestelde verklaringen - ook | |
[pagina 79]
| |
die van Simonis zelf - zijn tegen de toets van de kritiek niet bestand gebleken. Deze auteur merkte tevens op: ‘De veelvuldigheid en de uiteenlopende meningen over de betekenis en de herkomst van de naam “Sittard” is op zichzelf al een waarschuwende vingerwijzing, dat naspeuring van de betekenis van het woord tot nu toe maar ten dele geslaagd genoemd kan worden’Ga naar voetnoot(170). De vraag is nu: welk deel? In 1913 schreef Jellinghaus: ‘Je länger ich mich mit den Ortsnamen beschäftigte, desto klarer wurde mir, dass eigentlich erst nach Besichtigung der Örtlichkeit... die Etymologie gesichert ist’Ga naar voetnoot(171). Het lijkt ons dan ook van belang eerst de zakelijke inhoud van Sit(t)er(t) na te gaan, d.w.z. vast te stellen welke topografische of physiographische situatie oorspronkelijk met dat toponiem aangeduid werd. | |
Seiters, Seitert, Sitters, Sittert: (meestal) Hang (= bergflank)Lindemans zag in zittert een benaming voor grasland. Hij stelde tevens vast, dat deze graslanden ‘dikwijls op de grens van twee of meer gemeenten’ liggen, maar op de grond van andere voorbeelden besloot hij, dat grens niet tot ‘de essentie van een zittert’ behoordeGa naar voetnoot(172). Daarentegen had Kurth reeds in 1895 opgemerkt, dat dit toponiem vaak de naam van een bos of een gerooid bos wasGa naar voetnoot(173). Ook in 1938 schreef Christmann, dat in de Saarpalts ‘die Seiters-Sitters... ehemals fast alle Wald waren’Ga naar voetnoot(174), terwijl Dittmaier in 1958 schreef, dat ook in het Rijnland ‘die Namensträger zum grössten Teil Wald darstellen’Ga naar voetnoot(175). Reeds in 1923 had Zink opgemerkt: ‘Als F.N. bezeichnet es (Seiters) nach meinen Feststellungen stets Grundstücke am Hang, namentlich Waldungen oder späte Rodungen. Wald bedeutet Seiters aber ursprünglich nicht’Ga naar voetnoot(176). Daarmee verschoof deze onderzoeker de zakelijke inhoud van de vegetatie naar een landschappelijk karakter. Müller had al in 1909 voor het gebied van Trier geschreven: ‘Als Flurname bezeichnet das Wort Grundstücke, welche an Hängen | |
[pagina 80]
| |
liegen’Ga naar voetnoot(177). In 1914 schreef ook Vollmann, dat Seiters en Sitters ‘meist für Hänge gebraucht’ werdenGa naar voetnoot(178). Zink benadrukte: ‘Der Hang heisst seit alter Zeit Seiters’. Hij voegde er de specificatie van ‘grosse, sanfte Abhänge’ aan toeGa naar voetnoot(179). Christmann waarschuwde in 1938, dat niet in alle gevallen van Hänge sprake kon zijnGa naar voetnoot(180). Tenslotte observeerde J. Schnetz in 1952 ten aanzien van Seiters en Sitters in het Saargebied en in de Westpalts, van Seitert in de Eifel en van Sittert aan de Nederrijn: ‘nicht immer, aber meist wird das Wort für Hänge gebraucht’Ga naar voetnoot(181). Een Hang is een berg-flank. Deze observatie verklaart tevens waarom er zo weinig van de talrijke vertegenwoordigers van dit toponiem op woonkernen slaan. Hellingen zijn immers minder geschikt voor menselijke nederzettingen. Vandaar dat zovele Sit(t)er(t)-namen ofwel met bos bedekt waren (zijn) ofwel als grasland dienst deden (doen). Die hellingen verklaren wellicht ook de door Lindemans opgemerkte ‘grensweiden’. Onder de natuurlijke kenmerken van een landschap koos men immers bij voorkeur hoogtelijnen voor het afbakenen van grenzen. | |
De KollenbergDiezelfde situatie vinden we ook te Sittard (Ned. Limburg). Als we de driehoek tussen (de oude stadskern) Sittard, (het dorp) Broeksittard en (de buurt) Haagsittard bezien, valt ons op, dat die een terrein beslaat, dat de noordelijke ‘grosse, sanfte’ flank van de Kollenberg uitmaakt. Er is ons inziens geen reden om binnen de gemeente Sittard ‘drie onderscheiden Sittards’ te localiseren. Wijlen archivaris J. Offermans had dit in 1948 voorgestaanGa naar voetnoot(182). Doch in zijn nagelaten persoonlijk archiefGa naar voetnoot(183) vonden we een plattegrond waarop enkel de toponiemen Sittard, Broeksittard, Haagsittard en Boven de Siter ingevuld zijn, en waar in het centrum van de door de drie eerstgenoemde toponiemen | |
[pagina 81]
| |
gevormde (en op die kaart gestipuleerde) driehoek ‘Siter (?)’ staat. Op een andere (jongere?) kaart uit datzelfde archief staat ‘Siter’ met nog grotere letters en is het vraagteken weggelaten. Hieruit blijkt dus, dat de Sittardse stadsarchivaris tot dezelfde overtuiging gekomen was, die wij reeds sinds jaren als de juiste beschouwd hadden, nl. dat er oorspronkelijk slechts een enkele Sit(t)er bestaan had. Genoemde kaarten suggereerden enkel de ‘localisatie’ van die Sit(t)er. Die auteur legde klaarblijkelijk geen verband tussen de localisatie en de betekenis van dit toponiem, want als zijn meest recente verklaring schreef Offermans op de tweede kaart: ‘Sittard, Broeksittard, Haagsittard rond “Siter” (een bosnaam) ontstaan’. Het is reeds lang onze overtuiging geweest, dat de drie genoemde nederzettingen niet rond maar binnen een en dezelfde oorspronkelijke Sit(t)er ontstaan zijn, Zo wijzen (Op)Geleen, Munstergeleen en St. Jansgeleen ook op drie verschillende nederzettingen, maar ze zijn alle drie ontstaan binnen een gebied, dat (omwille van een oversteekplaats van de gelijknamige rivier) Glene genoemd werdGa naar voetnoot(184). Hetzelfde geldt voor Beek, Neerbeek en Spaubeek. Er was hier geen sprake van drie verschillende beken, maar van drie verschillende woonkernen binnen het gebied, dat Beke genoemd werdGa naar voetnoot(185). Het ligt o.i. voor de hand om de gehele noordelijke flank van de Kollenberg als de originele Sit(t)er te aanzien. In tegenstelling tot de vrij steile west- en zuidflanken is die noordzijde een breed terrein, dat geleidelijk van + 60 A.P. tot circa + 44 A.P. afloopt en door (de moerassen van) de Geleenbeek en Rodebeek omzoomd wordt. Ook valt hierbij te vermelden, dat de Kollenberg de noordelijke afsluiting van het Zuid-Limburgse heuvelland vormt. Verder noordwaarts ligt vrij vlak terrein, zodat van daar uit de Kollenberg nog des te sterker opvalt. | |
[pagina 82]
| |
Het centrale hoogterras van die heuvel schijnt nog lang bebost te zijn gebleven. Haagsittard ontstond op de rand van het middenterras, Broeksittard was de nederzetting aan het moeras (broek) langs de Rodebeek, terwijl de kern van de (latere) stad Sittard zich bij een oversteekplaats aan de Geleenbeek ontwikkelde. Hagensitert en Bruchsitert werden reeds in 1144 vermeldGa naar voetnoot(186). Laatstgenoemde plaats had reeds zeer vroeg een eigen (thans verdwenen)SITUATIE-SCHETS TE SITTARD (NEDERL. LIMBURG)
Het hier aangegeven verloop van de Geleenbeek met haar takken en van de Rodebeek, alsook de (afgeronde) hoogtecijfers, werden aan de stafkaart van 1935 ontleend. Tevens werd gebruik gemaakt van enkele kaarten uit het nagelaten persoonlijke archief van wijlen stads-archivaris J. Offermans. | |
[pagina 83]
| |
kerk; aangezien die in haar constuctie naast veldkeien ook het zogenaamde ‘opus spicatum’, d.w.z. korenaar- of visgraadverband toonde, kan men haar oorsprong wellicht tot rond het jaar 1000 terugvoeren. Haagsittard schijnt in de Middeleeuwen uitgebreider geweest te zijn dan thans. Zo is er in een oorkonde van 1341 niet alleen sprake van de ridders Anselmus en Emund van Hasittert, en in verband hiermee van ‘Riddersdael’ en ‘Riddershoefstat’ (deze laatste bij de put van Hasittert gelegen), maar ook wordt daarin nog gesproken van de hoeven van Johannes Corentijt en van Lise de Loere, beide te Ha(yt)sittert gelegenGa naar voetnoot(187). Evenals de meeste andere Limburgse stadjes, zo heeft ook Sittard zijn opkomst als stad aan het Middeleeuwse verkeer (sedert de 11de eeuw) tussen Vlaanderen en de Rijnsteden te danken. Dat verkeer liep hoofdzakelijk via Maastricht en 's-Hertogenrade, maar men gebruikte tevens verschillende secundaire routes. Zo koos het transito-verkeer, dat te Stokkem de Maas kruiste, zijn weg via Born, Limbricht en Sittard. De Geleen stroomde door een moerassig gebied. Op de plaats waar de Kollenberg dit riviertje het dichtst benaderde, was het moeras smaller dan ten noorden (Stadbroek) of ten zuiden (Leyenbroek) ervan. Derhalve vond men daar een geschikte plek om de Geleen te kruisen. Zodoende ontwikkelde de handelsnederzetting zich bij dat kruispunt. Dank zij deze economische factor overvleugelde die kern (later) de beide andere nederzettingen binnen de Sit(t)er. Hiermede menen we de zakelijke betekenis van de plaatsnaam Sittard (Ned. Limburg) verklaard te hebben. Thans vraagt de taalkundige herkomst onze aandacht. | |
18. Sît-er: het aan de ‘wijde zijde’ gelegen terreinUit het voorafgaande overzicht is gebleken, dat enerzijds Sit(t)er en Seiter door de Duitse onderzoekers als identiek beschouwd werden, en dat anderzijds het Nederlands-Limburgse Sittard niet van zijn naamgenoten tussen Maas en Rijn kan gescheiden worden. Deze gelijke oorsprong van nederduitse en hoogduitse toponiemen laat slechts een enge verklaringsbasis toe. | |
[pagina 84]
| |
Als men een (niet bekend) Germaans sîtr als de grondvorm aanneemt, volgt dat -oth in Sitroth een suffix moet geweest zijn. Zoals we zagen schreef Lindemans echter, dat een Germaans suffix -oth in plaatsnamen nooit bestaan heeftGa naar voetnoot(188), en protesteerde ook Dittmaier, dat ‘es im Rheinischen das romanogerm. -ud-Suffix nicht gibt’Ga naar voetnoot(189). De oplossing, die Esser, Müller, Zink en Vollmann gaven, was op het hoogduitse Seite gebaseerd. Mede op grond van de zakelijke inhoud ‘bergflank’ menen ook wij dit Seite als het uitgangspunt voor onze verklaring van Sittard te mogen nemen. Ten aanzien van het verband tussen die landschappelijke situatie en het grondwoord komt Schnetz ons andermaal te hulp. In 1952 stelde hij vast, dat toen in de Beierse Alpen het woord Seite in de betekenis van ‘steiler (meist grasbewachsener) Hang’ nog algemeen gebruikt werdGa naar voetnoot(190). Diezelfde auteur verwees daarbij naar het oudengelse sîd als een parallel-geval. A.H. Smith gaf aan het oudengelse sîde de betekenis van ‘the long side of a slope or hill, a hill-side’Ga naar voetnoot(191). Hij voegde eraan toe, dat dit woord ‘common’ is in ‘the northern part of England’. Merkwaardigerwijze beschouwde Ekwall de elementen -cit, -cett, -sett en Sitt(ing)- in de toponiemen Facit, Fawcett, Langsett en Sittingborne als identiek met het oudengelse sîde; hij gaf daaraan de betekenis van ‘slope of a hill, especially one extending for a considerable distance’Ga naar voetnoot(192). Aangezien het middelnederlandse sîde de t in het nederduitse Sit(t)er niet verklaren kan, en anderzijds een (niet bekend) middelnederlands sîte, wegens de klankverschuiving van t in s(s) et tz, niet tot het hoogduitse Seiter kan geleid hebben, lijkt practisch de enige oplossing, dat het woord sîter in de betekenis van ‘bergflank’ oorspronkelijk in het hoogduitse bergland uit het oud- of middel-hoogduitse sît(e) gevormd werd en zich van daar uit ook over het nederduitse taalgebied verspreidde. Voor de vorming van dit sîter wees o.i. A. Bach de weg. Onder de rubriek ‘-r-Suffixe’ vermeldde hij o.a. een categorie ‘die Lage | |
[pagina 85]
| |
angebende’ toponiemen, zoals bv. der Schacher, d.w.z. ‘am Schach gelegener Acker’Ga naar voetnoot(193). Siter kan op eenzelfde wijze, in de betekenis van ‘het op de (brede) zijde gelegen terrein’, ontstaan zijn. Onder de titel ‘Junge Sekundärsuffixe’ schreef Bach verder: ‘Stellenbezeichnungen männl. Geschlechts werden im deutschen Westen vielfach mit der Endung -ert, niederländisch -aard gebildet... Die Endung ist mit -er gleichbedeutend und steht gelegentlich damit im Wechsel’Ga naar voetnoot(194). Deze jonge ‘Sekundärsuffixe’ schijnen als zodanig voor het ontstaan van Siter niet in aanmerking te komen. Wel kunnen ze invloed uitgeoefend hebben op de ontwikkeling van Sit(t)er tot Sittert en Sittard. Na het grondwoord site en het suffix -er, -ert, -ard, vraagt de dubbele t in Sittard onze aandacht. Blok heeft er op gewezen, dat we in Seiter(t) het bewijs vinden voor een oorspronkelijke lange -î- in de oudste vormen van SittardGa naar voetnoot(195). Onder die oudste vormen vinden we inderdaad Siter (1157), Sitere (1215) en Sytert (1230). De Bont heeft er de aandacht op gevestigd, dat verkorting van lange vokalen in afleidingen met allerlei suffixen kan optreden, zoals bv. linnen (uit lîn-) en lijnen (vergelijk lijnwaad). Verder verklaarde hij: ‘Toen de î tot i werd verkort ging men, om de kortheid van deze laatste klinker aan te geven, de medeklinker t verdubbelen (Zitterd)’Ga naar voetnoot(196). Overigens werd het oudhoogduitse sîtta als een equivalent van sîta opgegevenGa naar voetnoot(197). In hoeverre de hier gegeven verklaring elders van toepassing kan zijn, zal door andere, d.w.z. ter plaatse beter bekende, onderzoekers dienen te worden uitgemaakt. Voor ons Sittard (Nederl. Limburg) menen we een adequate oplossing gevonden te hebbenGa naar voetnoot(198).
Freeport, Long Island New York, U.S.A. Arthur Schrijnemakers |
|