| |
| |
| |
De friese familienamen Kamminga en Kamstra
In 839 heeft Lodewijk de Vrome goederen in het friese Westergo geschonken aan een Gerulf onder meer in villa Cammingehunderi. Er zijn in de negentiende en twintigste eeuw voortdurend pogingen gedaan deze villa thuis te brengen. Pas sinds kort schijnt er een einde gekomen te zijn aan de bijna eindeloze strijd tussen de historici. De ‘Fryske Akademy’ heeft namelijk een vrij omvangrijke ‘Skiednis fan Menameradiel’ uitgegeven, waarin een groot aantal medewerkers een of meer onderdelen heeft bestudeerd van de geschiedenis van deze gemeente, de vroegere grietenij Menaldumadeel en de westelijke buurgemeente van Leeuwarden.
In dit boek heeft Van Der Meer een korte, maar belangrijke studie geschreven over de vlak bij elkaar gelegen boerderijen Kamminga en Hundert. Deze behoorden in de Middeleeuwen tot het bezit van het naburige klooster Anjum ten noordoosten van Franeker gelegen, maar nog net in Menaldumadeel. Het ziet er naar uit dat hiermee de villa is teruggevonden die Lodewijk de Vrome in 839 geschonken heeft en die later onder andere tot het bezit van het klooster Corvei bij Fulda heeft behoord. Het is evenwel niet mijn bedoeling het gesprek over deze veel omstreden villa voort te zetten.
| |
1. Cambuur en Camstraburen in Leeuwarden
Het gaat mij om de etymologie van de naam Kamminga in verband met Kamstra. Er zit aan deze namen te veel vast dan dat ik voor allebei een volkomen bevredigende oplossing kan geven. Toch lijkt het me van belang op de problemen te wijzen die er aan verbonden zijn. Ook wilde ik enkele mogelijke verklaringen aan de orde stellen als een bijdrage tot een uitweg uit de moeilijkheden. Beide namen komen in Friesland veel voor als familienamen. Volgens het ‘Nederlands repertorium van familienamen’ werden ze in 1947 allebei door meer dan 300 personen in Friesland gedragen, verspreid over 24 tot 25 gemeenten. Deze verspreiding geeft echter geen duidelijke aanwijzingen omtrent de herkomst van de dragers uit bepaalde delen van Friesland.
Het is de vraag of beide namen Kamminga en Kamstra wel van
| |
| |
hetzelfde grondwoord zijn afgeleid en of ze in dezelfde omgeving zijn ontstaan. In Leeuwarden zijn enkele samenstellingen of eigenlijk samenkoppelingen bekend die met deze namen beginnen. Dit geldt onder andere voor Camstraburen aan de noordzijde van de oude stad, langs het water van de Dokkumer Ee en voor Cambuur en het Cambuursterpad ten (noord)oosten van de oude stad. Opvallend is de archaïserende spelling met de C- aan het begin. Cambuur is tegenwoordig ook de naam van een vrij bekende voetbalclub.
De middeleeuwse naam van Cambuur was veel langer: in de oudfriese oorkonden van Sipma, II, 21 van 1435 en I, 271 van 1476 vinden we Kaminghabur en Kammyngabwr, later verfraaid tot Kamminghaburch: I, 440 van 1499. Het is de naam van een stins, vroeger: stênhûs, van de familie Kamminga, ten noordoosten van de stad. Het oude bûr betekent in deze naam ‘woning, woonplaats’. Zie ook Miedema, 11, noot 28. Later werd Cambuur een gehucht en vervolgens een wijk van Leeuwarden.
Het reeds vermelde Camstraburen aan de noordzijde van de oude stad is volgens Eekhoff, 183 jonger: het moet in de zestiende eeuw ontstaan zijn. Zijn naam dankt het aan het geslacht der Camstra's die een ‘stins’ Taniaburg hadden op een terp te Bilgaard, verder naar het noorden: Dolk, 66. De middeleeuwse friese familienamen op -stra uit -sittera ‘bewoners’ hebben een plaatsnaam of een plaatsaanduidende soortnaam als eerste lid. Alleen enkele jonge familienamen als Spoelstra en Seinstra - seine betekent ‘zeis’ - zijn wel afgeleid van het werktuig waarmee de eerste dragers hun kost verdienden. Zo kon een wolkammer zich Kamstra (of Kam-, Camminga) gaan noemen toen de oorsprong van het achtervoegsel vergeten was. Maar in de Middeleeuwen was dit nog niet het geval.
Daarentegen zijn de oude familienamen op -inga niet van plaatsnamen maar van persoonsnamen afgeleid (Brouwer), terwijl de plaatsnamen op -ingi, later -enze, -ens meestal van persoonsnamen zijn afgeleid. Uitzonderingen zijn wel: Stiens uit *Stêningi, *Stainingja- bij ‘steen’, Grins naast Groningen bij grôni ‘groen’, Murns uit *Midlingi bij middel(ste): Gysseling 1960 en 1970, 46. We zullen dus de oude familienaam Kamminga wel moeten afleiden van een persoonsnaam en de oude familienaam Kamstra van een plaatsnaam of plaatsaanduiding.
| |
| |
| |
2.1. Kamstra en Kampstra
Wanneer we in de oorkonden zoeken naar de eerst vermelde dragers van de naam Kamstra, moeten we ons afvragen of deze niet teruggaat op een variant met een -p-. We vinden namelijk in het begin van de vijftiende eeuw enkele personen met de voornaam Peter, maar hun familienamen komen voor als Campstra, Kampstra, Camstra, Camminge en Kammynge. De vraag is dus: hebben we hier twee of meer familienamen? Daarom gaan we enkele oorkonden uit die tijd na, in de eerste plaats uit het ‘Ostfriesisches Urkundenbuch’ van Friedländer, deel I.
In nummer 278 van 1420 sluiten Ocko tom Brok, Groningen en de Ommelanden als vetkopers vrede met een aantal schieringers, waaronder Peter Camstra, Take Camstra kinden en Altica Camstra. Twee jaar later verschijnen in oorkonde 302: Take en Peter Camminge of Kammynge als vetkopers en anderzijds een Garbit of Gherbet Camminga of Kammynghe als schieringer. Wij hebben in deze twee oorkonden niet dezelfde personen: terwijl Peter en Take Camstra tot de schieringers behoren, treden de Camminga's met dezelfde voornamen op als vetkopers.
Vermoedelijk is de genoemde Peter Camstra dezelfde als de tegelijkertijd optredende Peter Campstra uit de ‘Rechtsomgang van Franekeradeel’. In 1407 wordt hij daar voor het eerst vermeld als rechter en in 1438 voor het laatst. In 1431 is hij ook grietman geweest. Als we Peter Camstra in het oostfriese oorkondenboek tegenkomen: in 1420, wordt in de ‘Rechtsomgang van Franekeradeel’ vermeld: Jonga Peter Campstra, dus misschien moeten we hier onderscheid maken tussen Peter Campstra senior en junior. Mogelijk trad toen junior op binnen Franekeradeel, dicht bij huis, terwijl senior de ‘buitenlandse’ zaken behartigde? Een paar keren: in 1414 en 1430 wordt de naam niet met een C- gespeld, maar als Kampstra: zie Sipma, II, 18 en Overdiep.
Dat niet alleen de spelling van de eerste letter, maar ook het optreden van de -p- in deze naam geen verschil maakte, blijkt wanneer we nagaan hoe de namen van een aantal andere Camstra's uit die eeuw worden geschreven in de oudfriese oorkonden. Voor de overzichtelijkheid geef ik de verhouding tussen enkele familieleden en generaties:
I. |
Als zoons van Peter vinden we ca. 1450: Renick en Syuwert. |
| |
| |
II. |
Als zoons van Renick (en Thyetie?) omstreeks 1470 onder andere: Wigla, Feyka, Peter en Eda. |
III. |
Als zoons van Peter omstreeks 1490: Renick en Epa. Zie de Encyclopedie, 229 en Nanninga, 183. |
| |
2.2. De generatie van Renick Kampstra/Kamstra
1440 (oork. II, 215) Renyck Kampstera, Renich Campstera. |
1450 (I, 120) Ick Syuwert Kampmestera... habbe... beden Renick Kampmestera mynen broder (In dorso: Sywert Kamstera). |
1451 (I, 124 en 126) Renick Kampstera (124 ook: Kampstra). |
1452 (I, 129) Renick Kamstera (2 x). |
1458 (II, 219) Renick Kampstera. |
1463 (I, 170) Tyethie Kamstera. |
1470 (I, 207) Ick Sywrd Kamstera. |
Het is niet uitgesloten dat ik bij deze en de volgende vermeldingen soms twee (neven, maar) naamgenoten met elkaar heb verward. Als dat zo is, zal dit op één enkel geval slaan en op de strekking van het betoog nauwelijks invloed hebben, gezien het aantal beschikbare vermeldingen. Het ‘Stamboek van den Frieschen, vroegeren en lateren, adel’ van De Haan Hettema en Van Halmael uit 1846 biedt door zijn normalisatie van de meeste spellingen niet zo veel houvast.
| |
2.3. De volgende generatie
1464 (III, 5) Wygla Kaemstra. |
1466 (I. 183) Wigla Kamstra; (III, 6) Wyggla Renicks zoen Kamstra. |
1487 (II, 154) Wigla Kamstera (blz. 175). |
1499 (I, 441) Wiggle Campstra; (442) Wigghele Kamstra. |
1477 (I, 272) Ick Eeda Renickis zoen Kaemstera hli... dat ick Feyka Kaemstera myn broer... |
1481 (II, 98) Feyka Kamstera. |
1482 (I, 319) Feijke Kamstra. |
1484 (I, 339) Feijka Kamstra (2 x); Eede Kamstra. |
1486 (I, 352) Wy Peter ende Feyko salighe Renick Kampstra ende salighe Thietie Kampstra zoenen... Kampstra (2 x). (In dorso: Peter Kamstra). |
1487 (II, 154) Ffeycka Camstera (blz. 176). |
1488 (I, 362) Feijka Kampstra; sillige Renick Kampstra Feyka faedir. |
1490 (I, 385) Ffeika Kamstera. |
| |
| |
1491 (III, 23) Feika Kampstra. |
1492 (II, 186) Feyka Kamstra. |
1495 (I, 413) Feyko Kampstra (In dorso:... Kamstra); (II, 192) |
Feyka Campstra greetman. Evenzo zou ik een lijst kunnen geven van de spellingen in de oorkonden waarin Peter (sinds 1472) en zijn zonen Renick (sinds 1488) en Epa (sinds 1501) een rol spelen. Op grond van het gegeven materiaal uit de oudfriese oorkonden van de vijftiende eeuw is het echter al voldoende duidelijk geworden dat de spellingen met of zonder -p- door elkaar worden gebruikt. Men kan alleen zeggen dat de spellingen als Kampst(e)ra, dus met -p-, vooral in de oudere, maar de spellingen zonder -p- zoals Kamstra vooral in de latere oorkonden voorkomen.
| |
2.4. De etymologie van Kampstera
Zo komen wij nu tot de alleszins aannemelijke veronderstelling dat de familienaam Kamstra, ouder: Kampstera uit *Kamp-sittera, terug gaat op de veldnaam kamp, ‘campus’, een leenwoord uit het Latijn dat ook en vooral in andere delen van ons land voorkomt. Aangezien echter de familienaam Kamstra typisch fries is en - evenals trouwens Kampstra - tegenwoordig vooral thuis hoort in de friese kleistreken, mogen en moeten we ook aan een andere mogelijkheid denken.
De -p- van Kampstera kan namelijk door de volgende -s- verscherpt zijn uit een -b van kamb ‘kam, rug’. Dit woord kan een hoge rug aanduiden zoals die in de terpentijd tussen de oude geulen of slinken door liep. Het ligt voor de hand dat het germaanse woord kamb en kamp als leenwoord uit het Latijn op den duur als veldnamen gemakkelijk verward konden worden. Zo kon de ene vorm de andere verdringen, zeker in afgeleide namen als Kampstera voor bewoners van ruggen langs de slinken van het terpengebied.
Weliswaar moest ‘kam’ in het klassieke Oudfries en Oudengels de vorm komb hebben, dus met de noordzeegermaanse verdonkering van de a voor nasaal, maar we kennen de afgeleide namen alleen uit de tijd na 1400 wanneer in het naklassieke Oudfries de -a-vorm algemeen wordt. Ook in het Oudnoors en het Oudengels kan dit woord een rug in het landschap aanduiden. In het Middelengels had het volgens Smith, I, 79 eveneens de betekenis van ‘bank or ridge of earth (along a ditch)’.
In het noorden van Friesland met zijn oude terpruggen blijft het
| |
| |
moeilijk uit te maken waar we met een kamb of een kamp hebben te maken of misschien zelfs met een kamp op een kamb. Een derde mogelijkheid, die ik evenmin wil uitsluiten, zou zijn: een voorgermaanse, onverschoven naam voor een geul in het terpenlandschap *cambo-, een brits woord dat in Engeland in riviernamen is bewaard en dat ‘crooked’, dus ‘bochtig’ betekent.
| |
3. Kamminga en Kempinga
Ons uitgangspunt was de villa Cammingehunderi in de schenking van Lodewijk de Vrome in 839. Er staat in deze vorm geen -a, maar een -e. Gezien echter de latere vormen van de naam voor de bedoelde villa in Menaldumadeel, mogen we in de -e-spelling een enigszins verzwakte variant van de -a-uitspraak aannemen. Nu zou de -e- ook een verzwakking van de -i- kunnen zijn, maar dan hadden we hier een palatalisering met assibilering van de voorafgaande -ng- mogen verwachten, evenals in een plaatsnaam als Harns, Harnze uit *Harlingi, *Harilingja-: Gysseling 1968, 196.
Omstreeks 1270 werden in het klooster Mariëngaard van de Norbertijnen, bij Hallum ten noorden van Leeuwarden, de Vita Iarici en de Vita Ethelgeri geschreven, de levensbeschrijvingen van abt Jaricus (1238-1240) en abt Ethelgerus (1240-1259). De moeder van abt Ethelgerus wordt hierin vermeld als een dochter van Wibrandi viri potentis de Kampenggabure, soror Dodonis Kampengga. Deze Dodo Kampengga was dus een oom van de abt en hij was bekend als kruisvaarder ten tijde van Olivier van Keulen. Verderop heet hij Dodo Kempinga en de vader van Wibrandus Kempinga en Kempo (Wybrands, 189 en 205; Postma 1946, 43).
Kempinga en Kampengga waren dus varianten van dezelfde naam en ook het latere Cambuur bestond onder zijn volle naam: Kampenggabure, in en voor 1200. Een latere geschiedschrijver Sibrandus Leo heeft deze en andere abtenlevens in de zestiende eeuw gebruikt en gemoderniseerd. Hij spreekt hierbij van Kemponis Cammingani, Kempingaburen en Dodonis Kempinga (Wumkes 4 en 14; Postma 1947, 158 en 165. We mogen daarom aannemen dat de samenhang van de familienamen Kamminga en Kempinga als afleidingen van de persoonsnaam Kempa nog lang duidelijk is gebleven.
De -a- in de eerste lettergreep van Kampenga en Camminga is echter bevreemdend. Vermoedelijk is zij hier ingedrongen onder
| |
| |
invloed van kamp of komp ‘gevecht’, waarvan de voornaam Kempa, eigenlijk ‘kampvechter, kemphaan’, een afleiding is. Verder kan ook de -a- van kamp ‘campus’, kamb, komb ‘kam, rug’ en Kamstra een rol hebben gespeeld. Maar in die families en plaatsen waar naast Kampinga en Kempinga ook de voornaam Kempa voorkwam, bleef het verband duidelijk en werd de -e- langer bewaard.
Dit zou een verklaring kunnen zijn van de naam Kempingwerva die in 845 is vermeld voor een plaats, vermoedelijk een terp, in het zuiden van Westergo. Dit in tegenstelling tot Camminge(hunderi) in 839 bij de noordkust waar ook de oudste Camstra's thuis horen. In beide gevallen zouden we een -ing(a)-afleiding hebben van de voornaam Kempa ter aanduiding van Kempa's familie en onderhorigen: Gysseling 1960, 1970, 49. Zo vinden we in de oudste oudfriese oorkonde, uit 1329, in Baarderadeel een grietman Poppo dictus Kempinga en bovendien Ysso & Kampo Kempinga die in het oudfriese deel van de tekst telkens Yssa en Kempa heten. Sipma, I, 1. Daarentegen weten we dat meer naar het noorden bij Leeuwarden de Kamminga's woonden op hun ‘stins’ Kammingabûr, later Cambuur.
Deze Kamminga's behoorden tot de vetkopers toen in 1396 hertog Albrecht van Beieren zijn tochten naar Friesland ondernam. Gherijt Camyngha was een van de hoofden der vetkopers die het in die jaren met de Hollanders hielden: Verwijs, XL, LIII, 523 en 526. In 1404 vinden we de verkorte vorm Caymga, Sipma, I, 10, maar meestal werd de naam als Kammyngha, Kamminga, Kamingha of ook Kamga geschreven. Hun woonplaats bij Leeuwarden Kammyngabwr heet later in verkorte vorm Cambuur, waarvan het Cambuursterpad is afgeleid.
Ter verklaring van het eerste lid heeft Wobbe De Vries 74 een persoonsnaam *Kâma verondersteld. Later heeft Henning Kaufmann 68-69 een ‘Kurzname’ Kam-, aangenomen, ‘anlautverschärft’ uit Gam-. Bij gebrek aan bewijzen kunnen we deze veronderstellingen aannemelijk achten of niet. Gezien de oude vereenzelviging van Kempa en Campo als voornaam en de afgeleide vormen Kamminga, Kampenggha en Kempinga als familienamen mogen we voorlopig blijven uitgaan van hun samenhang.
| |
4. Samenvatting: Kamstra en Kamminga
Op grond van het besprokene mogen we in de beide oude friese familienamen Kamstra en Kamminga niet zonder meer uitgaan van
| |
| |
een grondwoord *Kam- dat door De Vries en Kaufmann is verondersteld. Bij Kamstra uit Kampstra hebben wij eerder te denken aan de -sittera, de bewoners, van een kamb, een ‘kam, rug in het landschap’ of van een kamp ‘campus’, maar ze kunnen ook aan een *cambo-, een kronkelende geul gewoond hebben, al zouden we hiermee een voorgermaans woord bewaard hebben.
Bij Kamminga en de niet-geassimileerde vorm Kampinga hebben wij te denken aan een bewaarde -a- of een onder invloed van de -a- van kamp ‘campus’ of ‘gevecht’, kamb ‘kam, rug’ of Kamstra herstelde -a-, naast de regelmatige vorm met de -e-: Kempinga, voor de familie en onderhorigen van een Kempa. Deze voornaam betekent ‘kampvechter’ en is een afleiding van kamp ‘gevecht’.
Camstraburen aan de noordkant van de oude stad van Leeuwarden duidde oorspronkelijk de huizen of woonplaatsen van de familie Kamstra aan. De voetbalclub Cambuur te Leeuwarden heeft een naam die verkort is uit Kammingabuur, de woning van de Kamminga's: oorspronkelijk van Kempa en zijn mannen. Met een beetje goede wil zou men ook een vrijere en bij de club aangepaste verklaring kunnen geven: een verblijfplaats van kemphanen of kampioenen.
De Bilt-Utrecht, juli 1973.
H.T.J. Miedema
| |
Bibliografie
Brouwer = Brouwer, J.H. en Miedema, H.T.J., Studies over Friese en Groningse familienamen (Amsterdam, 1965), 5-28: Friese familienamen, afgeleid van toponiemen. |
De Vries, W., Friese persoonsnamen. Assen 1952. |
Dolk, W., Leeuwarder straatnamen. Leeuwarden 1969. |
Eekhoff, W., Geschiedkundige beschrijving van Leeuwarden, I. Leeuwarden 1846. |
Encyclopedie van Friesland. Amsterdam-Brussel 1958. |
Friedlaender, E., Ostfriesisches Urkundenbuch, I, Neudruck. Wiesbaden 1968. |
Gysseling 1960 = Gysseling, M., Toponymisch woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226), z. pl., 1960. |
Gysseling 1968 = Gysseling, M. en Obreen, H.T., Harlingen-Harns-Almenum, It Beaken 30 (1968), 189-198. |
Gysseling 1970 = Gysseling, M., De oudste Friese toponymie, in Philologia Frisica anno 1969, (Leeuwarden, 1970), 41-51. |
Kaufmann, H., Untersuchungen zu altdeutschen Rufnamen. München 1965. |
Miedema, H.T.J., Thor en de Wikingen in Friesland. Naamkunde 4 (1972), 1-20. |
Nanninga, G.W., Een oorkonde uit 1500 betreffende Camstra-goederen, Us Wurk 21-22, 1972-1973 (Oosterhout-nr.), 181-186. |
| |
| |
Nederlands repertorium van familienamen II, Friesland, met een inleiding van .H Buitenhuis. Assen 1964. |
Overdiep, G. en Tjessinga, J.C., De rechtsomgang van Franekeradeel 1406-1438. Franeker 1950. |
Postma, O., 1946 = Personen of geslachten in plaatsnamen en boerderijnamen? De vrije Fries 38 (1946), 29-53. |
Postma, O., 1947 = Forlikinge fen de nammen út de Abtelibbens fen Sibrandus Leo mei dy út de Gesta Abbatum Orti Sancte Marie, Frysk Jierboek 1946 (Assen, 1947), 156-169. |
Sipma, P., Oudfriesche Oorkonden, I-II-III. 's-Gravenhage, 1927-1933-1941. |
Smith, A.H., English Place-Name Elements, I. Cambridge 1956. |
Van der Meer, D.J., Opnij de âlde fraech: hwer lei ‘Cammingehunderi’?, Skiednis fan Menameradiel (Leeuwarden, 1972), 127-134. |
Verwijs, E., De oorlogen van Hertog Albrecht van Beieren met de Friezen. Utrecht 1869. |
Wumkes, D.A., Sibrandus Leo's abtenlevens der Friesche kloosters Mariëngaard en Lidlum. Bolsward 1929. |
Wybrands, A.W., Gesta abbatum orti sancti Marie. Gedenkschriften van de abdij Mariengaarde in Friesland. Leeuwarden 1879. |
|
|