Naamkunde. Jaargang 5
(1973)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |||||||||||
Zever en Kever twee nederlandse waternamenDe oudeuropese hydronymie is al meer dan twee decennia lang een bekend begrip in naamkundig Europa. Krahe, die het schema ervan ontworpen had, was tot de conclusie gekomen, dat de oudste waternamen in een groot deel van Europa eenzelfde struktuur vertoonden. Zij zijn eenstammig en bezitten suffixen die onderling verwisselbaar zijn. Veelal hebben de wortels die in deze namen toegepast zijn, betrekking op begrippen als ‘stromen, vloeien’. Dit hele systeem zou volgens Krahe zijn beslag gekregen hebben voordat de west-indoeuropese talen onderling gedifferentieerd geraakt waren, d.w.z. vóór 1500 v. Chr.Ga naar voetnoot(1). De verleidelijkheid van zo'n theorie dringt zich natuurlijk heel sterk op. Als zij onbeperkt geldig was, zou het mogelijk zijn, waternamen waar we verder geen gegevens over hebben, in één klap tot ver in de prehistorie terug te dateren. Helaas blijkt deze theorie de laatste jaren niet meer in zijn algemeenheid houdbaar te zijn. Blok en anderen hebben er verschillende kritische noten bij geplaatstGa naar voetnoot(2). Een van de voornaamste bezwaren is, dat er ook in de normale woordvoorraad appellatieven met een eenvoudige wortel en verwisselbare suffixen voorkwamen. Deze konden nog in veel later tijd in de naamgeving toegepast worden. Namen die op zo'n manier ontstaan waren, vielen veel moeilijker te dateren. Dit deed de vraag rijzen of we niet bij veel ‘oudeuropees’ genoemde waternamen rekening moeten houden met het feit, dat zij ontstaan zijn uit appellativa die nog lang in de woordenschat van de individuele talen meegedraaid hebben. De opmerking dat dergelijke woorden dan toch wel in de schriftelijke bronnen terecht gekomen zouden zijn, snijdt maar zeer gedeeltelijk | |||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||
hout. Juist omdat het hier om specifieke ‘terreinwoorden’ ging, was de kans dat ze in schriftelijke teksten toegepast werden, gering. De wateren waarvan ik hier de namen iets nader wil bekijken, zijn de Zever en de Kever. Zij bevinden zich in het noordwestelijke gedeelte van de gemeente Alkemade en maken deel uit van de Kager plassen. Alkemade ligt in het laagveengebied ten noordoosten van Leiden. Deze streek is laat ontgonnen. Het grootste gedeelte ervan is pas in de loop van de dertiende eeuw in cultuur gebrachtGa naar voetnoot(3). Dit gebied moet ook in de middeleeuwen al vrij vochtig geweest zijn, want het werd doorsneden door talrijke waterlopen met vaak oude namen. Verschillende nederzettings- en poldernamen hier zijn van huis uit waternamen of wijzen op het drassige karakter van de omgevingGa naar voetnoot(4). Strikt volgens de leer zou Zever zeker een oudeuropese waternaam genoemd kunnen worden. Hij ziet er eenstammig uit en vertoont een r-suffix, dat in de oudeuropese hydronymie veel toepassing gevonden heeft. Voordat we ons echter in de prehistorie begeven dienen we ons eerst nog af te vragen of er soms een rechtstreekse verklaring van Zever vanuit het nederlands te vinden is. Het suffix -er is immers tot op de dag van vandaag in onze taal produktief bij de vorming van deverbatieve nomina agentis. Als gevolg daarvan kennen we verschillende waternamen die hun parallellen vaak nog in de gewone woordenvoorraad hebben. Blok noemde indertijd al de Blaffer en de Houwer. We kunnen verder ook denken aan de Stamper en de ZeezuiperGa naar voetnoot(5). Bij het werkwoord zeven zouden we een nomen agentis *zever kunnen denken, dat ook aan ons water zijn naam gegeven zou hebben. Geografisch gezien is deze verklaring wel mogelijk, want de Zever vormt de verbinding tussen de meer inwaarts gelegen poelen en de noordwestelijke plassen. Het grote bezwaar is echter, dat er geen appellatief *zever met een dergelijke betekenis aan te wijzen valt. | |||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||
Dat geldt niet voor een woord zever ‘speeksel, kwijl, flauwe praat’ dat nu nog in het zuiden bekend is, maar vroeger een veel wijdere verspreiding, o.a. in het oudfries, gehad heeft. Dit zever is een ablautende vorm bij zeef en betekende oorspronkelijk ‘het druppelende’Ga naar voetnoot(6). Toch zal deze verklaring in ons geval niet in aanmerking komen omdat dit woord zever zowel in het middelnederlands als het oudfries onzijdig is, en de Zever, zoals de meeste waternamen, toch wel vrouwelijk zal zijn. Franck - Van Wijk suggereren, dat er een mannelijk zever bestaan heeft. Dit is in de zuidnederlandse dialekten nog steeds het geval. De vraag is of we wvla. sever m. ‘sap van planten’ hierbij moeten betrekken, dat door De Bo echter voor een ontlening aan fr. sève gehouden wordtGa naar voetnoot(7). Alvorens ons nu aan andere verklaringen te wagen, is het goed eerst de vroegste vermeldingen van Zever te geven. Die zijn helaas niet oud. | |||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||
Schönfeld, die de naam Zever duister vond, veronderstelde vragenderwijs, dat hij uit *Zevenaar ontstaan wasGa naar voetnoot(13). Dit op grond van de naam Zevenaerbroec die in 1343 te Alkemade vermeld werdGa naar voetnoot(14). Juist deze vorm maakt het echter waarschijnlijk, dat wij niet Zever, maar Zeven als de oorspronkelijke naam moeten beschouwenGa naar voetnoot(15). De vorm met een -r zal zich ontwikkeld hebben onder invloed van de nabijgelegen Kever waarmee het een rijmpaar is gaan vormen. Behalve Schönfeld hebben nog anderen zich met de verklaring van Zever bezig gehouden. Weijnen dacht, met heel veel vraagtekens, aan kelt. *sav-araGa naar voetnoot(16). In Holland komen evenwel geen keltische namen voor. Dit maakt zijn suggestie minder aannemelijk. Krahe heeft verschillende waternamen bij elkaar gebracht die aan ons Zeven verwant zouden kunnen zijn: Save (2 ×), Seve, Savone, Savīte, Sèvre (3 ×), Sora, Zeyer, SavistasGa naar voetnoot(17). Kettner heeft daar later nog de Sieber bijgevoegdGa naar voetnoot(18). Deze namen zouden alle terug te voeren zijn op een ie. grondwoord *sou̯os ‘vochtigheid’ bij de ie. wortel *seu-/*seu̯e- ‘regenen, stromen’. Zowel bij de Seve als de | |||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||
Sieber wees de oudste vermelding er volgens hen op, dat de oorspronkelijke vorm van de waternaam *Savina geweest moest zijn, waaruit ten gevolge van de Umlaut en, in het laatste geval, verhoogduitsing resp. Seve en Sieber ontstaan waren. *Savina zou ook de uitgangsvorm van de nederlandse Zeven > Zever kunnen zijn. Dat wij in de naam een -v- en geen -w- aantreffen, zoals we misschien zouden verwachten, hoeft ons niet af te schrikken. De u als tweede element van een diftong en de intervokalische -w- kunnen in het hart van Nederland tot -v- wordenGa naar voetnoot(19). De naam Zeven > Zever moet oud zijn en kan dus niet gegeven zijn door de ontginners die zich in de dertiende eeuw in Alkemade vestigden. De Zever vormde een onderdeel van de waterwegen die de Oude Rijn met noordelijker wateren verbonden. Zijn naam zou in midden-nederlandse vorm overgeleverd kunnen zijn omdat hij door reizigers uit dat gebied doorgegeven was. Bovendien mogen we niet vergeten, dat daarnaast natuurlijk het al eerder genoemde rijmeffekt van Kever een rol gespeeld kan hebben. Zo op het eerste gezicht lijkt alles dus te kloppen. *Sav- was al eerder als een oude waternamenstam onderkend. Ondermeer door Pokorny die er echter de naam Sèvre niet op teruggevoerd hadGa naar voetnoot(20). Grondvorm van Sèvre zou volgens hem illyrisch *Sēparis geweest zijn. De vermelding Savara verwierp hij als een valse latinisering. Een misschien wat al te gewaagde veronderstelling als we bedenken, dat deze vorm meer keren geattesteerd is. Eenheid heerste er ook in de opvatting van Schmittlein, die weliswaar van een pre-ie. basis sab/sav/sam uitging, maar daar dan ook een grote groep waternamen zoals Sabis, Save, Savona, Savin, Sèvre, Savaria/Sabaria, Severn, Sabrann en Sambre bij onderbrachtGa naar voetnoot(21). Net als Krahe voerde Dickenmann namen als Sava, Savina, Savinja terug op de ie. wortel *seu-Ga naar voetnoot(22). Toch beginnen er bij nadere beschouwing enige twijfels te rijzen ten aanzien van de uniforme afkomst van al deze waternamen. In de eerste plaats is het opvallend dat geen van de namen die Krahe | |||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||
onder *sou̯os bijeengebracht heeft, een -w- vertoont. Kijken we nu bij voorbeeld bij het grondwoord drou̯os ‘rivierloop’, dan vinden we daar verschillende namen met -w-, zoals Drawa, Drawe, Drewen, DrewenzGa naar voetnoot(23). Het ontbreken van -w- in de namen die via het keltisch of het slavisch overgeleverd zijn, is begrijpelijk, omdat in die talen u̯ intervokalisch regelmatig tot -v- werd. Maar hoe was de gang van zaken dichter bij huis? Met name in het nederduitse gebied waar we de Seve als zijrivier van de Elbe en de Sieber als bijrivier van de Oder vinden. In het middelnederduits werd -awi- tot -ewi. Eventueel kon de -w- uitvallen. Inlautend -v- voor -w- was zeer ongebruikelijkGa naar voetnoot(24). Als Krahe en Kettner gelijk zouden hebben met hun veronderstelling dat de oorspronkelijke vorm van Seve en Sieber *Savina geweest was, dan hadden deze namen toch wel zoiets als *Sewe(n) of *Seue(n) moeten luiden. De oude vormen van Seve en Sieber schrijven evenwel geen oorspronkelijke -a- voor. Zij luiden: 1202 Sevina en 1287 Sevena. Met deze gegevens in het achterhoofd keren we weer naar de nederlandse Zever terug. Blok beschouwde Zever als een naam die van voor de volksverhuizingstijd moest dateren. Hij bracht hem in verband met Zevender (met anorganische, eufonische -d-) en leidde beide namen af van de ie. wortel *sei- ‘siepelen, druppelen’, waartoe ook ndl. zeef behoortGa naar voetnoot(25). Gysseling was dezelfde mening toegedaan. Zijn rubricering van Zever in de kategorie waternamen met -arō-suffix gaat natuurlijk niet op als we Zeven als de oorspronkelijke vorm beschouwenGa naar voetnoot(26). In dat geval moet de naam ondergebracht worden bij de groep die met een -n-suffix gevormd was. Of dit suffix oorspronkelijk -ana, -ina, -ona of -una geweest is, valt niet uit te maken omdat het in alle vier de gevallen de uitgang -en opleverde. De stam van Zeven is niet onmiddellijk duidelijk. Het appellatief zeef wordt meestal verklaard uit ie. *sip-, een p-uitbreiding bij de reduktietrap van de ie. wortel *sei-Ga naar voetnoot(27). Grondvorm van Zever zou | |||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||
*Siƀina, *Siƀana etc. kunnen zijn. De -ƀ- hoeft echter niet beslist via Grammatischer Wechsel, uit ie. -p- voort te komen. Ook ie. bh werd in het germaans ƀ. Zowel bij zeef, mnl. zeve, als bij Zever < Zeven kan dus van een ie. stam *sibh- uitgegaan worden. Deze veronderstelling zou ook voor de namen Seve en Sieber op kunnen gaan. Het postuleren van een ie. stam *sibh- heeft het voordeel dat Zever, Seve en Sieber niet alleen komen te staan. Er zijn in Europa meer waternamen aan te wijzen die er mee verwant zouden kunnen zijn. In de North Riding van Yorkshire noemt Ekwall de rivier de Sĕven (1100-13 Sivena, 1204 Sivene)Ga naar voetnoot(28). Hoewel hij zelf aan afleiding uit brits *Suminā dacht, moeten we toch de mogelijkheid niet uitsluiten, dat voor deze Sĕven dezelfde etymologie kan gelden als voor de drie zojuist genoemde namen. De oude vormen maken het onmogelijk deze naam terug te voeren op ie. *sip- omdat de -p- in het brits verdwenen zou zijn. Ie. bh werd in het brits evenwel ƀ en op die manier is Sĕven < Sivena bij onze stam *sibh- onder te brengenGa naar voetnoot(29). Fellows Jensen maakte gewag van een niet te lokaliseren plaats 1086 Seventorp, die eveneens in de North Riding van Yorkshire gelegen moet hebben. Zij vond deze naam moeilijk te verklaren en suggereerde dat het misschien een samenstelling met gen. pl. skand. sveinn ‘jonge man’ of een skand. PN Sveinn of een oe. PN Soewynn zou kunnen zijn. Hoewel de namen op -þorp in Yorkshire zelden een waternaam als eerste lid bezitten, zou er in dit geval toch aan de Seven gedacht kunnen wordenGa naar voetnoot(30). Een andere verwant is mogelijk in Zwitserland te vinden. In het Berner Oberland, waar de waternamen meest gallisch of oudeuropees van oorsprong zijn, stroomt de rivier de Simme. De oudste vorm daarvan vinden we in een vermelding uit 1246 de duabus Sibanis. Zinsli meende deze naam, in navolging van Hubschmied, te moeten verklaren uit gall. *seg ‘machtig’Ga naar voetnoot(31). We zouden echter ook aan ie. | |||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||
*sibh- kunnen denken omdat het een normale ontwikkeling was, dat ie. bh in het keltisch b werd. Of de riviernaam Simna in Lithauen op dezelfde manier verklaard moet worden als Simme is iets waar ik geen oordeel over durf te geven. Oude vormen van deze naam zijn mij niet bekendGa naar voetnoot(32). Geen oude vormen, maar wel kennis mijnerzijds van het vokalisme ter plaatse ontbreekt bij een aantal slavische plaatsnamen. Ik noem ze voor de volledigheid, maar wil mij over hun etymologie verder niet uitlaten. Het zijn Seeben, Kr. Salzwedel (956 Sebene)Ga naar voetnoot(33), Seeben bij Halle (1229 Sebene)Ga naar voetnoot(34) en Seeben (1419 Seben) in het vroeger OostpruisenGa naar voetnoot(35). Voor inlijving bij ie. *sibh- kan ook de plaatsnaam Zeverdonk bij Turnhout in aanmerking komen. De oude vormen laten ons over het oorspronkelijk suffix in het ongewisse: 1368 Severdunc, Sevendunc, Severdonc, Zevendunc. Van Gorp zag het eerste lid van deze naam voor een PN Sevo aan. Engelen dacht aan het telwoord zevenGa naar voetnoot(36). Carnoy aarzelde tussen verwantschap met mnl. severen ‘kwijlen’ en een oude waternaam *SavaraGa naar voetnoot(37). In het laatste geval zouden we met dezelfde naam te maken hebben als bij Zeveren (1123-1146, kop. ± 1175 Seuerne), Severn, Sèvres etc. Voorz over de oude vormen -a- vertonen is herleiding tot ie. *sou̯- inderdaad het meest waarschijnlijk. Bij de namen die in hun oudste attestaties alleen een -e- laten zien, is het ook mogelijk aan een verklaring uit ie. *sibh- te denken. Dit geldt voor de hierboven genoemde Zeverdonk en Zeveren, maar ook, als we Jungandreas mogen geloven, voor de Seffersbach, zijrivier van de Saar (10e eeuw Sefferne), waarbij de PLN Seffern (893 kop. 1222 Sefferne, 1063 Seferna)Ga naar voetnoot(38). In deze groep kan ook de PLN Sëver- | |||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||
graben in Karinthië thuis horenGa naar voetnoot(39). Ten aanzien van de waternaam Siberis in Galatië durf ik eigenlijk geen suggestie te doenGa naar voetnoot(40). Het is enigszins onduidelijk wat we met de riviernaam Zeyer aan moeten vangen. Krahe zei van deze rivier, waarschijnlijk in navolging van Förstemann, dat zij tussen Nederoostenrijk en Stiermarken stroomde. Bij mijn weten is er in Oostenrijk echter geen rivier de Zeyer bekendGa naar voetnoot(41). De vermelding uit 844, Sevira, die Krahe hierbij plaatste, werd door Steinhauser met de Zöbernbach in verband gebrachtGa naar voetnoot(42). De naam van deze rivier luidde in het pannonisch Savaria(s), wat in het oerslavisch tot Săbărjā werd. Sevira zou hiervan de verduitste vorm zijn die dan niet tot ie. *sibh- te herleiden was. Samenvattend kunnen we zeggen dat Zever een oude waternaam is, afgeleid van de ie. wortel *sei- ‘druppelen, siepelen’. De stam *sibh- waarmee Zever gevormd is, valt in meer waternamen aan te wijzen. De verspreiding van deze namen over Europa zou er op kunnen wijzen. dat zij van betrekkelijk hoge ouderdom zouden zijn.
Een van de wateren die met de Zever in verbinding staat is de Kever. Deze naam biedt nog veel meer moeilijkheden dan die van de Zever. Voor de verklaring ervan kan ik alleen maar een aantal suggesties naar voren brengen die één ding met elkaar gemeen hebben: ze zijn geen van allen erg bevredigend. Zoals welhaast te verwachten was, beschikken we niet over echt oude vormen om ons nadere informatie te verschaffen. De oudste vermeldingen die ik vond, zijn:
| |||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||
Wat kunnen we nu zoal aan verklaringsmogelijkheden bedenken? In de eerste plaats dient zich het insekt, de kever, aan. Insekten hebben maar weinig sporen in de Nederlandse toponymie nagelaten. Waar dat gebeurd is, treffen we ze alleen als eerste lid in samenstellingen aanGa naar voetnoot(47). Een diernaam en dan speciaal de naam van een insekt als waternaam is niet iets wat wij ons licht voor kunnen stellen. Toch is het goed op dit punt even de theorie van Hubschmied over het voorkomen van diernamen in waternamen in herinnering te brengenGa naar voetnoot(48). Volgens hem voelde de primitieve mens zich altijd bedreigd door bovennatuurlijke wezens. Deze loerden overal op hem, maar zij huisden vooral op de bodem of in de nabijheid van rivieren en meren. Zag hij dan ook bij het water een dier dat indruk op hem maakte of hem beangstigde, dan beschouwde hij dat als de demon van die rivier of dat meer. De naam van dit demonisch geladen dier werd dan tevens de naam van het water. Op die manier zouden slavische waternamen van het type de Beer, de Wolvin, de Zwaluw, het Paard, de Draak, de Vis, het Kalf etc. verklaard kunnen worden. Een van de dieren die zoveel angst inboezemden, was de mestkever. In Ierland stroomt de rivier de Dáel. Een ierse tekst uit de twaalfde eeuw zegt: ‘iedereen wordt bang bij het zien van de Dáel, “de mestkever”’. Nier. daol betekent niet alleen ‘tor, vliegend hert, kakkerlak’, maar ook ‘duivel’. De mestkever zou volgens Hubschmied eveneens zijn naam gegeven hebben aan de rivier de Chwil in Wales en de Vãbalas in Litauen. In de toponymie van Frankrijk zijn insekten zeldzaam. Een enkele maal vindt men namen als Chantagret, Chantegrillet, die naar de krekel verwijzen en Achères, waar de bij als naamgever opgetreden isGa naar voetnoot(49). Talrijk zijn daarentegen de plaatsen en wateren die genoemd zijn naar de scarabée pillulaire < scarabeus ‘de mestkever’. Vooral in de Lyonnais en de Forez komen modderige beken en drassige gronden voor die Escharavay of Charavet heten. De oudste vermelding dateert al van 954: rivulus Scaraveus. De | |||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||
reden voor deze naamgeving zou volgens Dufour gelegen zijn in het feit, dat men mestkevers als lawaaierig, kwaadaardig en ondragelijk beschouwde. Hun naam werd dan metaforisch voor drabbige beken en slechte stukken grond gebruikt. Hubschmied beschouwde deze veld- en waternamen natuurlijk vanuit metafysisch gezichtspunt. Was de kever en dan speciaal de mestkever in het nederlandse volksgeloof nu ook zo'n baarlijke duivel? De literatuur op dat gebied zegt er vrijwel niets over. Alleen in Groningen kende men de roggemoeder, naam voor de blauwe mestkever, als kinderschrikGa naar voetnoot(50). In Duitsland had men heel wat meer met kevers te stellen gehadGa naar voetnoot(51). Heksen en geesten verschenen daar soms in kever-gedaante, maar ook betoverde prinsen en prinsessen liepen wel eens in deze onvrijwillige vermomming rond. Waarschijnlijk moet er in germaanse tijd zelfs een kevercultus bestaan hebben. Kevers bezaten een aantal onaangename eigenschappen. Een imaginaire hersenkever kon je het delirium of een slecht humeur bezorgen. Wie een op de rug gevallen mestkever niet hielp, kreeg buikkrampen. Deed je dat wel, dan werkte dat gelukkig echter preventief tegen de kiespijn. Vooral de mestkever gold als een duiveldier, wat op samenhang met een oude onweersgod zou duiden. Wegens de grote schade aan de oogst werden kevers, vooral meikevers, in de middeleeuwen wel voor het gerecht gedaagd of geëxcommuniceerd. Het gedrag van kevers was op vele plaatsen bepalend voor het slagen of mislukken van de oogst. Moeten we uit dit alles nu concluderen, dat kevers een zodanige magische importantie hadden, dat hun naam op een water over kon gaan? Ik vraag het mij af. Het volksgeloof kent beslist nog wel andere enge beestjes dan kevers en waarom vinden we die dan niet als waternamen terug? De enkele diernaam is trouwens überhaupt erg zeldzaam in de nederlandse toponymie. Toch moet ik nog enkele verleidelijke gedachten openbaren die mij bij het bekijken van dit probleem door het hoofd schoten. Het water de Kever staat in verbinding met de Zeven, Zever of Sever. En wat was de naam van de kever in grote delen van het nederduitse taalgebied? Sever! Deze vorm was ontstaan ten gevolge van een sterk palatale uitspraak van de anlau- | |||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||
tende k- die hierdoor tot z of s overgegaan was. De vorm Sever komt nu alleen nog in een gesloten gebied tussen Hamburg, Lübeck en Sleeswijk voor als Sebber, Seffer, Sepper, Seber, Sewer of Säwer, maar kende oorspronkelijk een groter verspreidingsgebiedGa naar voetnoot(52). Het zou aantrekkelijk zijn te veronderstellen, dat men in de oudingweoonse streken rond de mond van de Oude Rijn deze assibilatie ook gekend had. Voorbeelden daarvan zijn mij echter niet bekend. Alleen de plaatsnaam Beets (vgl. ndl. beek) in Noordholland is een aanwijzing voor het bestaan van dit verschijnsel in Holland. De ts, die overeenkomt met wat we uit Friesland zelf gewend zijn, moet ons er al voor waarschuwen, dat we bij sever dan wel van een zeer ver ontwikkelde assibilatie uit zouden moeten gaan. Maar goed; stel dat dit inderdaad het geval geweest is, dan hadden Zever en Kever, die als wateren vrijwel in elkaar overlopen, ook taalkundig met elkaar in verband gestaan. De naam Sever zou niet meer als oude waternaam begrepen zijn en daarom als een ingweoonse, gepalataliseerde vorm van Kever zijn beschouwd. Na het jaar 1000 vond er in dit gebied een sterke verdringing van het ingweoonse taal- en namenbestand plaats. In het kader daarvan zou ook een ontspoorde frankisering van de naam Sever tot Kever passen. Deze suggestie moet daarom niet onmiddellijk verworpen worden omdat we vlak in de buurt een duidelijk voorbeeld kennen van het naast elkaar bestaan van ingweoonse en een gefrankiseerde vorm van dezelfde naam in Zwieten/ZoeterwoudeGa naar voetnoot(53). Een groot bezwaar tegen deze gedachte is in de eerste plaats het feit, dat Zever oorspronkelijk toch wel een n-suffix bezeten heeft. Daarnaast moeten we er rekening mee houden, dat de zgn. friese assibilatie een vrij laat optredend verschijnsel was. Het is sterk de vraag of een dergelijke ontwikkeling het verafgelegen gebied van Alkemade nog had kunnen bereiken. Een andere overweging die de verklaring van Kever uit de naam van het insekt onwaarschijnlijk maakt, is het bestaan van de Keverdijksepolder in Weesperkarpel: 1305/7 KeverenGa naar voetnoot(54), 1308 tiende te | |||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||
KeverGa naar voetnoot(55), 1308 land te KeverenGa naar voetnoot(56). Dat we hier met een oorspronkelijke waternaam Kever te maken hebben, blijkt uit twee feiten. In de eerste plaats is daar de naam 1541 die KeverdyckGa naar voetnoot(57). In de tweede plaats is de nederzettingsnaam Keveren waarschijnlijk afgeleid van een waternaam. Het ontbreken van echt oude vormen maakt het ons onmogelijk met zekerheid uit te maken of de uitgang -en op een oorspronkelijke derde naamval meervoud wijst. In dat geval zou Keveren - en dus ook Kever - van voor de volksverhuizingstijd kunnen dateren. De naam van de nederzetting zou echter ook nog in de vroege middeleeuwen gevormd kunnen zijnGa naar voetnoot(58). Hoe dan ook, de waternaam Kever moet hier toch een respektabele ouderdom gehad hebben, zodat frankisering van een, overigens niet aan te wijzen, *Zever als verklaring weinig waarschijnlijk is. Gottschalk kende in dit gebied geen water *de Kever. Zij lokaliseerde Keveren bij de noordelijke uithoek van het Naardermeer ten zuiden van MuiderbergGa naar voetnoot(59). Deze plaats ligt op een pleistocene zandopduiking. De *Kever kan de naam van een watertje geweest zijn, dat vandaar naar het voormalige Uitermeer gestroomd heeft. Hij kan misschien ook een deel van dat meer geweest zijn. Als we bij de Gooise en de Alkemadese Kever met dezelfde naam te doen hebben, is het ontbreken van een *Zever in het Gooi dubbel jammer. Schönfeld had namelijk een aardige oplossing voor het probleem Zever/Kever. Hij wees erop, dat er een tendentie bestond waternamen op elkaar te laten rijmen. Rijmparen zijn o.a. Spriet en Griet, Hoddemeer en Coddemeer, Striklede en PikledeGa naar voetnoot(60). Bij een oorspronkelijke vorm Zeven zou zo'n rijm evenwel een blank vers worden. Bovendien vraagt men zich wel af waarom het rijmwoord op | |||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||
Zever nu juist Kever moest zijn en niet ever, bever, gever, lever, klever, strever of wever.
Een volgende mogelijkheid die ik even wil aanstippen, is dat Kever oorspronkelijk de naam van een stuk land was (genoemd naar de bolle vorm?), die op het aangrenzende water overgegaan was. Waternamen, ontstaan uit veldnamen komen in Holland en Utrecht meer voor, vgl. Zweiland, Waver, Bullewijk, Heikop, Does en BijleveldGa naar voetnoot(61). Het lijkt me evenwel te onwaarschijnlijk, dat eenzelfde insektennaam tweemaal tot veldnaam werd om daarna ook nog eens in een waternaam over te gaan. Gaan we door met het spel van de tien kleine kevertjes. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal 7/2, 2729, kent een woord keven ‘huiden met kif bewerken’. Kif was het woord voor afgewerkte run die al eens bij het looien gebruikt was. Het was evenwel typisch een oostelijk woord, dat wel in Noordduitsland, maar niet in Holland bekend was. Bovendien is het niet aannemelijk, dat een vrij technisch getint wekwoord als keven via een r-suffix een toch zeker tamelijk oude waternaam als Kever op zou leveren. Er bestaat ook een mannelijk zelfstandig naamwoord kever, dat een bijvorm is bij kevel ‘kaak, onderkaak, tandeloze mond’. We zouden hier natuurlijk aan een overdrachtelijk gebruikte vormnaam kunnen denken, maar de veronderstelde ouderdom van Kever maakt dat niet zo waarschijnlijk. Ook het ontbreken van eventuele vormen op -l in de oude vermeldingen pleit tegen deze gedachte. Richten wij nu onze blik over de grenzen om te zien of het heil soms uit het oosten komt. In Baden ligt een dorp Käfertal, 1227 Cheverndal, 1230 (c. 1304) Keverndal, dat weliswaar met het insekt in verband gebracht wordt, maar misschien de waternaam *Kever bevatGa naar voetnoot(62). Van het dorp Käferbach in Beieren werden als oude vormen opgegeven 1367 Keferndorf, 1387 Keuerdorf, 1425 Keverdorff, 1438 KeferbachGa naar voetnoot(63). Volgens Fechter zou Keferdorf een haplologie van *Keverbachdorf zijn, maar het is natuurlijk ook best mogelijk, dat het ‘dorp aan de | |||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||
Kefer’ betekende. Het element -bach achter een niet meer begrepen waternaam hoeft ons in Duitsland niet te verbazen. Overigens weifelde deze auteur bij de verklaring van Käfer- tussen het insekt en kefer, kiefer ‘zand, grind’. Deze twijfel komen we ook tegen bij Naumann ten aanzien van de oostduitse toponiemen Käferstrauch, Käferberg, Käberberg, GäwerbergGa naar voetnoot(64). Voor de veldnaam Käber/Köber in Maagdenburg zag Burghardt drie mogelijke verklaringen: 1e een persoonsnaam; 2e een bijvorm bij kewer, kefer, kuber ‘jodenkerkhof’; 3e mnd. kepere, kiper ‘opziener’Ga naar voetnoot(65). Een persoonsnaam werd ook verondersteld door Schwarz in de plaatsnaam Köfering ten zuiden van Regensburg, 1181 CheveringaGa naar voetnoot(66). Dit was eveneens de mening van Buck ten aanzien van de naam Käfersulgen in Württemberg-Baden, 14e eeuw Keverensulgen en 1278 Koferensula in ThüringenGa naar voetnoot(67). De beierse toponiemen 14e eeuw Keverloch en 1424 Keferspergweg beschouwde hij daarentegen als samenstellingen met kever, het insekt. In Engeland zoekt men alle verklaringen in de entomologische hoekGa naar voetnoot(68). De naam van het insekt zou het bepalend element zijn in de plaatsnamen Charnes, Cheverden, 1304 Chiverden(e), Chevridge 13e eeuw Chaueru(g)ge, Chivery, 1262 Cheurehaye, Cheverton 1086 Cevredone, Cheverton 1299 ChiuetoneGa naar voetnoot(69). Goedbeschouwd hebben we nog geen verklaringen ontmoet waarmee we voor onze waternaam Kever veel aan kunnen vangen. Laten we dus nog even verder zoeken. In het oudengels bestaat een adjektief cāf ‘snel’. Het komt o.a. voor in de riviernaam de Cave. Dial. eng. kent men kip ‘haast’. Verwant hiermee is on. ákafr ‘heftig, onstuimig’, evenals b.v. noorw. dial. keiv ‘scheef, gedraaid’, keiva ‘linker hand, onbeholpen persoon’. Al deze woorden maken aannemelijk, dat er een ie. wortel *gei bestaan heeft, die, met -bh-uitbreiding, in | |||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||
verschillende germaanse talen woorden opgeleverd heeft, die enerzijds met het begrip ‘draaien, buigen’, anderzijds met dat van ‘snelle, heftige beweging’ samenhangenGa naar voetnoot(70). Naast ie. *geibh- heeft ablautend ie. *goibh- gestaan. Dit leverde de germaanse stam *kaiƀ op, die we in de hierboven genoemde woorden terug vinden. Door toevoeging van een r-suffix zou hieruit natuurlijk een waternaam *Kaiƀara ontstaan kunnen zijn. Oerg. ai leidde in het mnl. tot ê of ei, in het ofri. en het ingweoons meestal tot â. Er zijn echter ook veel gevallen met ê bekend, zoals bv. HeemstedeGa naar voetnoot(71). *Kaiƀara zou dus zeker tot Kever geleid kunnen hebben. Er is echter één bezwaar tegen deze verklaring. Die is gelegen in de vermelding de Coeuer van 1575. Deze vorm komt voor op de kaart van Joost Jansz., die over het algemeen de dialektische uitspraak van de plaatsnamen vrij nauwkeurig genoteerd heeft. Een eu kon in Holland en Utrecht een rondingsprodukt zijn, maar dan wel van een ē die in open syllabe uit een korte vocaal ontstaan was. Naast kevel ‘kaak’, komt bv. keuvel voorGa naar voetnoot(72). Deze ronding zou bij Kever < *Kaiƀara niet plaats kunnen vinden. Er is dus reden om te zien of er niet nog een andere verklaring voor de naam Kever te vinden is. Het oudnoors kent een werkwoord kvefja ‘verstikken, onderdompelen’, dat in de verschillende Skandinavische talen talrijke parallellen en verwanten heeftGa naar voetnoot(73). In de betekenis ‘verstikken’ treffen we o.a. aan on. kvaefa, koefa, kvafna, nijsl. kefja, kvafna, kaefa, kafna, nnoorw. kvaeva, kveva, kvavna, kavna, ozw. kvaefia, nzw. kväva. ‘Onderdompelen’ vinden we o.a. in on. kafa, nijsl. kafa, nzw. kväva, | |||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||
zw. dial. kvafna. ‘Onderduiken’ is de vertaling van on. kefja, nijsl. kafa, ozw. kvaefia, nzw. kväva. Met de grondbetekenis ‘verstikking, onderdompeling’ komen voor on. kaf, nijsl. kaf, nnoorw. kav, ozw. kvav, kav, kaf. Een woord voor ‘diepte van de zee, diepte in het water’ is on. kaf. ozw. kvaf, kaf, nzw. kvav, kav. Zw. dial. käva betekent niet alleen ‘verstikken’, maar ook ‘overstromen’. Buiten Skandinavië is deze woordgroep zeldzaam, maar niet helemaal onbekend. In sommige engelse dialekten vindt men b.v. het werkwoord keave ‘in onmacht vallen’, terwijl het middelhoogduits het werkwoord erqueben ‘verstikken’ kende. Er bestaat onenigheid over de vraag tot welke ie. wortel deze woorden teruggevoerd moeten worden. Pokorny ging uit van ie. gu̯ēbh- (of gu̯ābh- ?)/gu̯əbh- ‘onderdompelen, wegzinken’ en verbond hiermee ook gr. βαπτω ‘onderdompelen’Ga naar voetnoot(74). Volgens Szemerényi was βαπτω echter niet identiek met on. k(v)efjaGa naar voetnoot(75). Hij meende, dat het griekse werkwoord uit een genasaleerde stam verklaard moest worden en wees daarbij op het bestaan van oi. ga(m)bhīráḥ ‘diep’, gambha, gambháram ‘diepte’. Juist op grond van deze laatste vormen kwam hij tot de conclusie, dat er een ie. wortel gu̯embh-/gu̯ombh-/gu̯mbh- bestaan moet hebben, met daarnaast een nasaalloze variant gu̯ebh-/gu̯obh- die als uitgangspunt voor de germaanse vormen gediend moet hebben. Het is moeilijk in dit debat partij te kiezen. Bij de woorden die ik tot nu toe genoemd heb, zijn namelijk twee problemen die opgelost moeten worden: de stamvokaal en de al of niet gelabialiseerde Anlaut. Om ons tot het laatste te beperken. In het geval van gu̯ēbh-/gu̯əbh- kunnen de gedelabialiseerde vormen zoals kaf en kafa niet klankwettig verklaard worden. Alleen een beroep op analogie onder invloed van bepaalde werkwoordsvormen kan ons dan uit de brand helpenGa naar voetnoot(76). Gaan we uit van gu̯ebh-/gu̯obh- dan zijn de vormen kaf, kafa etc. verklaard omdat de labialisering voor ie. o verdween voordat deze in a overgingGa naar voetnoot(77). Maar waar komt kvaf dan weer vandaan? Het zou te ver voeren dit probleem hier tot de bodem toe uit te diepen. We kunnen er mee volstaan te constateren, dat er in verschil- | |||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||
lende skandinavische talen woorden voorkomen die op germ. *kwaƀ- terug te voeren zijn. Daarnaast zijn er ook w-loze vormen aan te wijzen. Toponymisch komen zowel kvav- als kav- voor, getuige de zweedse waternamen Kvavsjön en Kvavtjärn en de plaatsnamen Kävinge, Kavarö en KävraGa naar voetnoot(78). Als we er vanuitgaan, dat de stam k(w)aƀ- niet alleen in Skandinavië, maar ook daarbuiten produktief geweest is, dan hebben we in deze laatste naam een rechtstreekse parallel van Kever. Kävra (1308 Kefro) wordt namelijk verondersteld een Umlautprodukt te zijn en een r-suffix te bezitten. Ook bij Kever kan dit het geval zijn, zodat een oorspronkelijke vorm *Kavira zeer wel mogelijk is. Rest ons nog de vraag naar de betekenis van *Kavira. K(v)av- had in de zweedse toponymie een breed betekenisveld. De grondbetekenis schijnt er ‘verstikken’ en niet ‘diepte van het water’ geweest te zijn. Zeer speciaal werd het begrip k(v)av- toegepast bij ondiepe wateren waarin de vis in de winter stikt bij gebrek aan zuurstof. Een dergelijke verklaring gaat in een druilerig klimaat als het nederlandse natuurlijk niet op. Er bestaat echter ook een zweeds dialektwoord kvaver n. ‘moerassige plaats rond een bron’. Mede op grond hiervan gelooft men, dat k(v)av- ook op overstroomd land of op overstromend water kan slaan. Zo'n verklaring is zowel in Alkemade als bij het Naardermeer veel beter op zijn plaats. De oorspronkelijke betekenis van waternaam Kever zal dan ook ‘het overstromende water’ geweest zijn.
Amsterdam. R. Rentenaar |
|