| |
| |
| |
Kroniek
Nederland.
Personalia.
Op 26 juli 1972 overleed op 64-jarige leeftijd de heer F.W. Smulders, de beste kenner van de archieven, de regionale geschiedenis, de toponymie en het landschap van de Meierij van 's-Hertogenbos. In een grote hoeveelheid kleine publicaties, vooral in het Vlugschrift De Kleine Meierij en in Brabants Heem, heeft hij een deel van zijn toponymische kennis vastgelegd. Zijn plotseling overlijden betekent een verlies voor Brabant en voor de Naamkunde.
Op 19 oktober 1972 werd te Leeuwarden aan Oepke Santema de Dr. Joost Halbertsmaprijs uitgereikt. Deze was hem toegekend wegens zijn vele waardevolle publicaties op het gebied van de Friese regionale en locale geschiedenis en van de Friese toponymie. Onze vakgenoten kennen hem onder andere door zijn artikelen in de Fryske Plaknammen en laatstelijk door zijn bijdrage ‘Toponymie rondom de Suthermuthe’, verschenen in het Jaarverslag van het Fries Scheepvaartmuseum 1971.
| |
Publicaties en symposia.
In de reeks Bijdragen en Mededelingen van de Commissie voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis verschenen als deel XXVI van de hand van Dr. F. Gorissen Niederrheinländische Burgnamen (Amsterdam 1972) en als deel XXVII van de hand van H. Buitenhuis en Prof. Dr. K. Heeroma Noordbrabantse Herkomstnamen (Amsterdam 1972). Deze werken worden in deze aflevering van Naamkunde besproken.
De commissie voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis hield op 9 december 1972 te Amsterdam een symposion, waarop Prof. Dr. M.W. Heslinga en Drs. R.A. Ebeling spraken over ‘De nederzettingsgeografie van de Middeleeuwse streekdorpen’ en ‘De namen van middeleeuwse streekdorpen in Oost-Friesland’. Een talrijk en aandachtig publiek nam na afloop levendig aan de discussie deel. De teksten van de lezingen zullen te zijner tijd in de reeks Bijdragen en Mededelingen worden gepubliceerd.
| |
Activiteiten in Noord-Brabant.
Noord-Brabant is een van de provincies, waar in regionale tijdschriften veel aandacht besteed wordt aan de toponymie en wel
| |
| |
speciaal aan de publicatie van geografische namen uit archivalia. Het lijkt ons nuttig de aandacht van onze lezers hierop te richten, aangezien deze periodieken licht aan de aandacht van niet-Brabanders kunnen ontsnappen. In het bijzonder wijzen wij op Campina, Driemaandelijks Blad van het Streekarchivariaat Noord-Hempenland, dat geregeld - naast andere archiefstukken - lijsten van oude toponymica en van huisnamen publiceert; verder het tijdschrift Merlet, uitgegeven door het streekarchivariaat van het Land van Kuik, en de Historische Bijdragen van de Heemkundekring Tilburg, die ook geregeld zulke publicaties verzorgen. In het tijdschrift De Hage van de Werkgroep Haagse Beemden verschijnen regelmatig historische opstellen, die veel namenmateriaal uit onuitgegeven bronnen bevatten. Verder noemen we nog het Vlugschrift De Kleine Meierij, Gemerts Heem, Met Gansen Trou en natuurlijk het Jaarboek De Ghulden Roos (voor Rozendaal en omstreken), waarin A.A. Weijnen en J.B. van Loon publiceerden.
Een aparte vermelding verdient zeker de aktiviteit van de streekarchivaris van Peeland, mr. E.J.Th.A.M. van Emstede. Sinds 1964 wordt onder zijn redaktie de reeks ‘Varia Peellandiae Historiae ex Fontibus’ uitgegeven, een publikatie van archiefstukken uit de archieven van de dorpen die onder zijn ressort vallen. Hoewel diplomatisch misschien niet geheel vlekkeloos uitgegeven, vormt deze reeks een uitermate rijke bron van gegevens voor velerlei vormen van lokaal en regionaal historisch onderzoek, zoals o.a. de toponymie. Behalve deze reeks wordt door mr. van Emstede sinds 1969 ook uitgegeven de serie Peellandse Archiefinventarissen, waarin reeds verschillende delen verschenen zijn.
Aan al deze activiteiten kan men in menige andere provincie een voorbeeld nemen.
Amsterdam.
D.P. Blok - R. Rentenaar
| |
Naamkundig onderzoek op het Nedersaksisch Instituut der RU Groningen.
Het in 1953 gestichte instituut - zie: 15 Jaar Nedersaksisch Instituut (Groningen, 1969), 1-11 - werd in 1962 met een speciale afdeling voor naamkunde uitgebreid. Voordien hadden de wetenschappelijke hoofdmedewerker J. Naarding († 1963) en de hoogleraar-directeur K. Heeroma zich echter ook al persoonlijk met naamkundige vragen bezig gehouden. Hoofd van de nieuwe afdeling werd H.T.J. Miedema, die naast de noodzakelijke materiële opbouw vooral de persoonsnamenstudie ging aanpakken. De voornaamste resultaten van zijn groningse tijd zijn het in 1964 te Assen verschenen deel III Groningen
| |
| |
van het Nederlands Repertorium van Familienamen (NRF) alsmede de in samenwerking met de instituutsleider geschreven studie Perspectief der doopboeken, Proeve van een historische voornamengeografie van Groningen en aangrenzende gebieden, 1972 in Assen verschenen. Zie verder ook Miedema's verslag ‘Naamkunde op het Nedersaksisch Instituut’, in: Driemaandelijkse Bladen (DrBl) 16 (1964), 116-119.
Eind 1966 volgde ondergetekende Miedema in Groningen op nadat deze hoogleraar in Utrecht was geworden. Tegenwoordig omvat het naamkundig onderzoek in Groningen hoofdzakelijk vier projecten:
a) Familienamen in Oostnederland.
Nadat door Miedema Deel III van het NRF was behandeld, werden door K. Heeroma en ondergetekende Deel VI Overijsel (Assen, 1968) en Deel VIII Gelderland (Assen, 1971) bewerkt en van een inleiding voorzien - de behandeling van het deel Noord-Brabant is geprojecteerd -, terwijl beide bewerkers tegelijk met behulp van de tot dusver verschenen delen van het NRF diverse detailproblemen van het oost- en noordnederlandse familienamenlandschap onderzochten (en nog onderzoeken). De resultaten hiervan vindt men voornamelijk in de laatste jaargangen van DrBl, MVN en BNF alsmede in Festschrift A. Bach; de zg. kernnamen, de herkomstnamen alsmede gewestelijk typische namen en namengroepen zijn enkele onderwerpen.
b) Familienamen in de aan Oostnederland grenzende nederduitse gewesten.
Het spreekt bij de sterk taalgeografische denk- en werkwijze zoals die op het Nedersaksisch Instituut toegepast wordt vanzelf, dat men ook de nederduitse familienamen in het onderzoek probeert te betrekken. Daar een nederduits equivalent van het NRF tot dusver ontbreekt werden proeven met historische burgerboeken en moderne telefoongidsen genomen, waarover verslag werd uitgebracht in resp. Zijn akker is de taal = Feestbundel-Heeroma (Den Haag, 1970), 115-124, en Flecht op 'e koai = Feestbundel-Buma (Groningen, 1971), 221-228. Sedert enkele maanden echter wordt in Groningen de zg. Volkskartei van de oostfriese ‘Kreis’ Leer van plm. 1940 geëxcerpeerd met het doel, het volledige familienamenbestand van deze ‘Kreis’ (en misschien later ook nog de voornamen) op de wijze van het NRF te publiceren. Over dit project heeft ondergetekende onlangs verslag uitgebracht op het 6e Fryske Filologekongres (Leeuwarden 6-8 september 1972) (vgl. later het desbetreffende deel van Philologia Frisica).
c) Terreinnamen in Groningen.
De door H.T.J. Miedema begonnen terreinnamenverzameling werd en wordt intussen uitgebreid, door gebrek aan geld en personeel echter in een te traag tempo. Bij het verzamelwerk en ten aanzien van een latere geautomatiseerde verwerking bestaat er coöperatie met de Amsterdamse Commissie voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis.
d) Terreinnamen in Drente.
Geenszins traag daarentegen verloopt het verzamelen van terrein- | |
| |
namen in Drente, nadat hiervoor in 1970 als nieuwe medewerker J. Wieringa werd aangetrokken, auteur van De veldnamen in de gemeente Sleen (Assen, 1970); vgl. Naamkunde 2 (1970), 252-253 en 3 (1971), 186-187. Een beschrijving van zijn toen pas begonnen werkzaamheden vindt men in DrBl 23 (1971), 30-35; een verslag van het tot dusver verrichte werk en de wijze van uitgave zal begin 1973, eveneens in de DrBl, worden gepubliceerd. Er wordt gedacht aan een serie van kaartbladen waarop de nu nog levende namen zijn genoteerd, met daarnaast een register van de historische vormen.
[Deze bijdrage was reeds gezet vóór het overlijden van Prof. K. Heeroma op 21 november 1972. Red.]
Groningen.
R.A. Ebeling
| |
Rheinisches Urkundenbuch.
Als deel LVII van de Publikationen der Gesellschaft für rheinische Geschichtskunde verscheen: Rheinisches Urkundenbuch. Ältere Urkunden bis 1100. Erste Lieferung, Aachen-Deutz, bearbeitet von E. Wisplinghoff (Bonn 1972). Het is bedoeld als de gedeeltelijke vervanging van de oorkondenboeken van Lacomblet en Beyer, die nu - zeker voor het oudste materiaal - volkomen verouderd zijn. Anders echter dan deze en ook dan andere territoriale oorkondenboeken is dit werk niet louter chronologisch ingedeeld, maar geeft het in alfabetische volgorde de archiefbestanden, waaruit is geput. Dit deel bevat dan ook de oorkonden van Aken - S. Adalbert tot en met die van het Klooster Deutz. De voordelen van deze werkwijze worden in de inleiding op overtuigende wijze door Wisplinghoff uiteengezet.
Daar in de behandelde archieffondsen een aantal oorkonden zitten, die betrekking hebben op België en Nederland, is het dienstig, op deze belangrijke uitgave hier de aandacht te vestigen. De teksten maken de indruk betrouwbaar uitgegeven te zijn; de kopnoten zijn nogal kort gehouden, wat onder andere mogelijk was, doordat veel critische arbeid vooraf in tijdschriften was gepubliceerd. Bij die arbeid werd terecht duidelijk afstand genomen van veel van de methode en resultaten van Oppermann, Wisplinghoffs voorganger. Het is hier niet de plaats om over de diplomatische problemen te spreken, noch ook wil ik hier discussiëren over de wenselijkheid van meer of minder uitgewerkte kopnoten; te kort zijn de noten in ieder geval bij no. 125 en 127, waar de tijd van vervalsing niet genoemd wordt en bij no. 136, waar een uitleg betreffende de lange rij persoonsnamen (waarschijnlijk van horigen) aan het einde van de oorkonde ontbreekt, ja, indien de bewerker meent, dat deze namen een integrerend deel van de oorkonde uitmaken, hadden ze in het regest verantwoord moeten worden.
| |
| |
Op pagina x van de inleiding deelt Wisplinghoff mee, dat hij aangaande de localisering van de plaatsnamen geen zelfstandig onderzoek verrichtte, daar dit werk voorbehouden is aan de uitgevers van regionale historische plaatsnamenwoordenboeken. Men houde hiermee rekening. Voor de Nederlanden b.v. voer hij voornamelijk op het kompas van G. Rotthoff en gebruikte hij Gysselings Toponymisch Woordenboek niet; vandaar onjuistheden als Lede (no. 1; deze plaats bestaat niet en de naam had -ei- moeten hebben), Mamelis en Vijlen (nr. 7) en Tilice (nr. 28). De localisering van Warachte (nr. 18) in Maasbracht lijkt me ook niet erg gelukkig. De spelling Setten voor Zetten in de Betuwe wordt zelfs in Nederland niet meer gebruikt, Bönnig voor Beuningen is verbazingwekkend. Hopelijk kan op deze punten in het register het een en ander recht gezet worden.
Dit neemt niet weg, dat deze kritische uitgave, die bij elkaar plaatst wat bij elkaar hoort, uitermate welkom is, ook voor naamkundigen. We kunnen slechts hopen, dat de rest van dit oorkondenboek snel zal verschijnen en het peil van deze eerste aflevering zal handhaven.
Amsterdam.
D.P. Blok
| |
Friese antropoymie.
Op het ‘Sechste Frysk Filologekongres’ van de Fryske Akademy, dat van 6-8 september 1972 te Leeuwarden, Heerenveen en Franeker werd gehouden, stonden zoals bij de vroegere kongressen ook naamkundige lezingen op het programma. Op 7 september behandelde Olf Timmermann (Uppsala) het tema ‘Beobachtungen zur Herkunft und Schichtung des altnordfriesischen Rufnamenschatzes’, waarbij ter sprake kwamen 1. de in plaatsnamen voorkomende niet christelijke enkelvoudige, samengestelde en hypochoristische, dan noorse (Sven, Knut) en friese-nederduitse, en ten slotte christelijke en bijbelse ‘Rufnamen’; 2. de groepsgewijze studie van ca 5000 persoonsnamen overgeleverd in belastingsrollen vanaf 1438; 3. de verhouding van Germaanse en christelijke namen. R.A. Ebeling, medewerker aan het Nedersaksisch Instituut van de RU Groningen (zie hierboven) sprak over het plan van een oostfries familienamen-repertorium: ‘Auf dem Wege zu einem ostfriesischen Familiennamenbuch’. Beide lezingen die aanleiding gaven tot een levendige discussie, zullen worden gepubliceerd in een nieuw deel van Philologia Frisica, waarvan het 5e deel (over het Kongres van 1969) in 1970 (Grins, Wolters-Noordhoff) verschenen is.
Leuven.
H. Draye.
| |
| |
| |
Vlaanderen.
Naamkunde als universitair studievak.
Vanaf het academiejaar 1972-73 wordt aan de Rijksuniversiteit te Gent, in het kader van de leerstoel Nederlandse taalkunde van Professor V.F. Vanacker, naamkunde als ‘vrij vak’ gedoceerd. Dr. M. Gysseling werd belast met de colleges ‘Nederlandse toponymie’ en Mevr. Dr. C. Tavernier-Vereecken met de colleges ‘Nederlandse antroponymie’.
Aan de Katholieke Universiteit te Leuven wordt, voor de studenten in de Germaanse Filologie, een keuzevak ‘Nederlandse onomastiek en methoden der moderne naamkunde’ gedoceerd, eerst door Prof. K. Roelandts vanaf het academiejaar 1947; sinds 1957 door Prof. O. Leys. Bovendien werd Prof. R. van Passen, vanaf het academiejaar 1970/1971 belast met een college ‘Plaats- en persoonsnaamkunde’ voor de studenten uit de licentie Geschiedenis van de Middeleeuwen, de Nieuwe en de Nieuwste tijd, dat eveneens kan worden gevolgd door de studenten uit de licentie der Germaanse Filologie.
| |
Instituut voor Naamkunde.
Zoals blijkt uit de bijdrage van Dr. J. Molemans in dit nummer van Naamkunde, werd sinds 1.10.1971 begonnen met de uitvoering van het projekt van de machinale bewerking van de toponymische dokumentatie die op het Instituut voor Naamkunde berust. De resultaten van het eerste werkjaar kunnen als bevredigend worden beschouwd.
*
In opdracht van de Kon. Commissie voor Toponymie en Dialectologie heeft ook in de loop van 1972 Prof. Dr. R. van Passen zeer talrijke adviezen uitgebracht op het stuk van de naamgeving van nieuwe straten en van de wijziging van bestaande straatnamen in gemeenten uit Nederlandstalig België, die daarvoor het advies van de Commissie moeten inwinnen. De genoemde Commissie heeft op 31 januari 1972 ter zake de volgende beslissing getroffen die, wat betreft nr. 2, b, enigszins gemilderd werd tegenover de voordien vigerende bepalingen:
1o | Bestaande straatbenamingen mogen niet gewijzigd worden, als voor het vervangen geen ernstige reden voorhanden is. Voor een wijziging is een gunstig advies van de Commissie noodzakelijk. |
2o | Bij het kiezen van benamingen voor nieuwe verkeerswegen:
a) | dient in de eerste plaats geput te worden uit gegevens van de plaatselijke geschiedenis, toponymie, volksgebruiken, enz.; |
|
| |
| |
|
b) | komen namen van levende personen nooit in aanmerking. Namen van overleden personen kunnen slechts in hoogst uitzonderlijke gevallen in overweging genomen worden. |
|
| |
3o | Bij elk voorstel tot naamwijziging dient een uitvoerige verantwoording gevoegd te worden. Ook de voorgestelde nieuwe namen dienen te worden verantwoord. |
Wat Nederland betreft, leze men de bijdrage van H. Buitenhuis, Moderne straatnaamgeving, in Naamkunde 4 (1972), 88-101.
*
Bij voortduring hebben, eveneens in opdracht van de Commissie voor Toponymie en Dialectologie, Dr. C. Marynissen en Dr. W. van Langendonck vele kaartbladen van de nieuwe Topografische Basiskaart van België, die wordt voorbereid door het Militair Geografisch Instituut (Abdij ter Kameren, Brussel), gereviseerd op het stuk van de vorm en de spelling van de geografische eigennamen die op de ‘stafkaart’ worden opgenomen. Hiervoor kan ruimschoots worden gebruik gemaakt van de dokumentatie van het Instituut. Een film van de basiskaart werd door de directie van de genoemde instelling aan het publiek getoond op de ‘open door’ ingericht op 20-22 oktober 1972. Het Instituut voor Naamkunde verheugt zich over de uitstekende hulp van het M.G.I. voor de reproduktie van toponymische kaarten.
*
Benevens de behandeling van talrijke vragen die aan het Instituut gesteld worden door binnen- en buitenlandse correspondenten, vooral door genealogische onderzoekers, heeft Dr. C. Marynissen zijn medewerking verleend aan de nieuwe uitgave van Förstemanns Altdeutsches Namenbuch, waarvan de ‘Zentralstelle’, onder leiding van Prof. Dr. Br. Boesch, gevestigd is in het Deutsches Seminar der Universität Freiburg i. Br. De Zuidnederlandse vóór 1200 geattesteerde geografische eigennamen, die in de nieuwe Förstemann zullen worden opgenomen, zijn voor het grootste deel bevat in het onovertroffen Toponymisch Woordenboek van M. Gysseling, waarvan de dokumentatie, wat de uiterlijke vorm en de technische voorstelling betreft, moet worden aangepast aan de richtlijnen van de centrale. Zie over de bijgewerkte nieuwe uitgave van het Altdeutsches Namenbuch: R.E. Künzel, De Nederlandse bijdrage aan de nieuwe Förstemann, in Naamkunde 3 (1971), 50-54.
*
In het Instituut voor Naamkunde zijn in de loop van 1971 en 1972 twee zeer belangrijke doctorale dissertaties afgewerkt: op 20 december
| |
| |
1971 verdedigde C. Marynissen zijn doctorale dissertatie ‘Hypokoristische suffixen in Oudnederlandse persoonsnamen, inz. de -z- en -l- suffixen’. Promotor was Prof. Dr. K. Roelandts.
Op 26 mei 1972 promoveerde J. Molemans tot doctor in de germaanse filologie op een dissertatie ‘Toponymie van Overpelt, met Neerpelt, Kaulille en Kleine-Brogel’. Promotor was Prof Dr. O. Leys.
Aan beide dissertaties werd de grote onderscheiding toegekend.
Wat de naamkundige licentieverhandelingen betreft, kunnen hier de volgende worden opgesomd:
Antroponymie:
Aan de lijst ‘Leuvense antroponymische verhandelingen 1966-1970’ verschenen in Naamkunde II (1970), 3-4, blz. 255-257, dienen te worden toegevoegd:
M. Oversteyns, De Persoonsnaamgeving te Kapellen - Een sociolinguïstische studie. Leuven, Lic. 1972. |
W. Smedts, Adjectivering en appellativering van toponiemen. Leuven, Lic. 1972. |
W. Vanhorenbeek, De persoonsnaamgeving te Herent - Een sociolinguïstische studie. Leuven, Lic. 1972. |
C. Van Landuyt, De bijnaamgeving te Wieze - Een sociolinguïstische studie. Leuven, Lic. 1971. |
Toponymie:
De lijst ‘Leuvense toponymische verhandelingen 1969-1970’ verschenen in Naamkunde II (1970), 3-4, blz. 257 dient te worden aangevuld als volgt:
M. Cornelissen, Bijdrage tot de studie van de namen der gehuchten in de Limburgse Kempen. Leuven, Lic. 1971. |
M. Wynants, Toponymie van Duisburg. Leuven, Lic. 1972. |
De bewerking van het toponymische materiaal van wijlen Dr. J. Lindemans - zie boven blz. 241-254 - werd voortgezet in de verhandeling van:
L. Chaltin, Bijdrage tot de Brabantse Toponymie (Essene, Heikruis, Hekelgem, Leerbeek, Meldert, Pepingen). Leuven, Lic. 1972. |
Taalgrensstudie:
G. De Craen, De taaltoestanden in Dilbeek - Een historischtaalsociologische studie. Leuven, Lic. 1972. |
H. De Vuyst, De Gentse taalproblematiek - Historische schets sinds 1830. Leuven, Lic. 1972. |
W. Herteleer, Taaltoestanden in de grensgemeenten van de Franse Westhoek. Leuven, Lic. 1972. |
J. Vierendeels, Taalgrensverschuiving in Zuid-Oost Brabant. Leuven, Lic. 1972. |
| |
| |
M. Wouters, Een historisch-taalsociologisch onderzoek over de taaltoestanden te Sint-Genesius-Rode. Leuven, Lic. 1972. |
*
De jaarlijkse bibliografische overzichten die in de Handelingen van de Commissie voor Toponymie en Dialectologie worden gepubliceerd, hebben een aanzienlijke vertraging opgelopen. Laatst verschenen zijn: H. Draye en K. Roelandts, De plaatsnamenstudie in 1959-1965 (Handelingen XLI [1967] en XLII [1968] - (tevens als Bijlage LXII [1970], 277 blz.) en K. Roelandts, De persoonsnamenstudie in 1959, 1960 en 1961 (Handelingen XXXVIII [1963] - (tevens als Bijlage LIX [1964], 28 blz.).
Het vervolg op deze bibliografieën werd voorbereid door twee verhandelingen aangeboden tot het bekomen van de graad van Gegradueerde in de bibliotekonomische en bibliografische wetenschappen van de Provinciale leergangen voor biblioteek- en dokumentatiewetenschappen te Brussel, door G. Peeters, Analytische bibliografie van de Nederlandse naamkunde 1966-1968 (Leuven, 1970) en door G. Vandroogenbroeck, Analytische bibliografie van de Nederlandse naamkunde 1969-1970 (Denderleeuw, 1972).
| |
Frankische kolonisatie in de Kempen?
Op 18 december 1971 werd te Herentals een studiedag gehouden van het ‘Centrum voor de studie van land en volk in de Kempen’ over het onderwerp ‘Frankische kolonisatie in de Kempen?’. Aan die studiedag, onder leiding van de voorzitter van het Centrum, Kan. Dr. M.H. Koyen, archivaris van de abdij Tongerlo, en onder de auspiciën van het Stadsbestuur van Herentals, namen een vijftigtal belangstellenden uit Vlaanderen en Noord-Brabant deel.
Onze medewerker J. Molemans hield een lezing over ‘De toponymie van de noordelijke Limburgse Kempen in verband met de Frankische kolonisatie’, waarin, op grond van de rijke dokumentatie die door de spreker met het oog op zijn dissertatie werd samengebracht, gepoogd wordt een chronologie van de verschillende Limburgse namentypes vast te stellen. Wij hopen deze lezing te gelegener tijd in Naamkunde te kunnen publiceren.
Als tweede spreker belichtte R. Rentenaar (Amsterdam) ‘De taak van een bureau voor nederzettingsgeschiedenis - Overzicht der werkzaamheden’ en schetste de ontwikkeling van het Nederlands onderzoek omtrent de landelijke kultuurvormen, vooral in Noord-Brabant. In dit verband moge worden gewezen op de bijdrage van R. Rentenaar, Geschiedenis en nederzettingsgeografie - Beschouwingen over de historische ontwikkeling van landelijke perceelsvormen in Duitsland naar aanleiding van enkele recente werken. Tijdschr. voor Geschiedenis 81 (1968), 1-21. In dit stevig gedokumenteerd opstel wordt de belangrijkste bibliografie, wat het onderzoek in Nederland betreft, vermeld in voetnoot 1 op blz. 2.
| |
| |
Een wetenschappelijk forumgesprek over de morfologie en de geschiedenis van de nederzettingen, de betrekkingen daarvan met de archeologie en de toponymie, alsmede het bevorderen van de nederzettingsgeschiedenis in de Kempen, besloot deze belangwekkende studiedag. Voorgesteld werd vooraf een status quaestionis op te maken van de reeds bereikte resultaten en de verder te onderzoeken bronnen op te sporen om, door de samenwerking van diverse specialisten, dit moeilijk probleem te kunnen oplossen.
| |
Antroponymie van Oostakker en Meulestede.
In de reeks Anthroponymica, uitgegeven door het Instituut voor Naamkunde, verscheen als nummer 20, en als overdruk uit het Jaarboek [van de] Heemkundige Kring De Oost-Oudburg IX (1971), 3-53, de studie van M. Gysseling, Een volkstelling te Oostakker en Meulestede in 1709 - Uitgave en naamkundige studie. Leuven-Brussel, 1971, 53 p. B Fr. 80.
In het eerste gedeelte van deze bijdrage vergelijkt M. Gysseling de naamkundige gegevens van de genoemde volkstelling van 1709 met die van de penningkohieren van 1574-1577 en ook met die van de wettelijke passeringen van ca 1210-1240, zodat voor de diachronische antroponymie, en niet minder voor de demografische geschiedenis en voor de genealogie, een zeer belangrijk feitenmateriaal wordt aangeboden en geïnterpreteerd, zowel wat de voornamen als wat de familienamen betreft.
In het tweede gedeelte wordt de volkstelling van 1709 alfabetisch omgewerkt en worden vele voornamen en familienamen met bondige etymologische verklaringen verrijkt.
| |
Toponymie van Kalmthout.
In het tijdschrift Calmpthoutania - Orgaan van de Oudheidkundige Kring van Kalmthout 24 (1972), blz. 73-121; 129-188, verscheen het materiaal van de licentie-verhandeling van Roger Dejongh, Toponymie van Kalmthout tot 1700. Zij werd voorgedragen aan de Rijksuniversiteit te Gent in het academiejaar 1971-1972 en geleid door Prof. V.F. Vanacker.
In deze monografie worden 1124 toponiemen in een glossarium alfabetisch gerangschikt en soms met bondige taalkundige verklaringen voorzien. In de lemmata zijn de grondwoorden blok 129 maal (11,4%), bloksken 40 maal, straat 41 maal, veld 27 maal en veldeken 29 maal vertegenwoordigd. De Abdijarchieven van Tongerlo en Westmalle leverden de belangrijkste archivalia voor deze toponymische studie. Ook de figuratieve kaarten van hoeven met percelen en benamingen, getekend door P. Wijnricx omstreeks 1720 en berustend in het Abdij archief Tongerlo, worden in deze uitgave gereproduceerd. Het voorbeeld van de publicatie van naamkundig materiaal in onze locale tijdschriften verdient navolging.
Leuven.
H. Draye
|
|