Naamkunde. Jaargang 4
(1972)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |||||||||
De bewerking van het onuitgegeven naamkundige materiaal van J. LindemansIn twee artikelen van de vroegere Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde werd reeds de aandacht gevestigd op de naamkundige dokumentatie die wijlen Dr. Jan Lindemans destijds aan het Instituut voor Naamkunde te Leuven heeft willen afstaanGa naar voetnoot(1). Zij bestaat o.m. uit enkele tienduizenden fiches en aantekeningen, zowel op toponymisch als op antroponymisch gebied. Deze ontzagwekkende arbeid mocht zeker niet onbenut blijven liggen en in de vergeethoek geraken, doch diende op een of andere manier bruikbaar te worden gemaakt, zodat dit deel van het door Lindemans gepresteerde werk door iedereen zou kunnen geraadpleegd worden. Een oplossing hiervoor werd gevonden door de bewerking van die enorme namenvoorraad toe te vertrouwen aan een aantal studenten die een naamkundige licentieverhandeling wensten af te werken. In onze bovengenoemde bijdrage vermeldden we reeds dat een aanvang was gemaakt met de stelselmatige verwerking van de antroponymische excerpten. Zoals bekend was het de bedoeling van Jan Lindemans, als bekroning van zijn jarenlang opzoekingswerk, tot een uitgebreid historisch woordenboek van de Nederlandse persoonsnamen te komen, meer specifiek van deze afgeleid van of teruggaand op germ. namen. In de genoemde verhandelingen is er in de mate van het mogelijke, op grond van het ter beschikking gestelde materiaal, naar gestreefd die opzet uit te voeren, zij het dan in enkele opeenvol- | |||||||||
[pagina 242]
| |||||||||
gende proefschriftenGa naar voetnoot(2), dit wegens de grote omvang van de dokumentatie. Ook werd er op gelet de tekst nauwkeurig weer te geven zoals hij op de steekkaarten vermeld is, d.w.z. datering, excerpt en bronvermelding, met eventuele aanmerkingen van Lindemans zelf. Het is echter onbegonnen werk gebleken de klassifikatie der persoonsnamen door te voeren volgens de door Lindemans aangebrachte (voorlopige) ordening op grond van het eerste bestanddeel van de tweeledige antroponiemen: indien dat misschien mogelijk zou zijn voor de oudste en de doorzichtige namen, dan is dit absoluut niet meer het geval voor de jongere vormen die zeer dikwijls reeds een dergelijke evolutie hebben doorgemaakt, dat het doorgaans niet meer met voldoende zekerheid uit te maken is tot welke naamstam ze dienen teruggevoerd te worden. Dit is nog in grotere mate het geval bij de afleidingen en de zgn. vleivormen, al of niet uitgebreid met suffixen. Daarenboven mag men niet vergeten dat Lindemans' materiaal geput is uit talrijke, zeer divergente bronnen, die kronologisch een tijdruimte bestrijken die gaat van het ondl. tot de moderne tijd (met weliswaar de mndl. periode als kern), en die, in geografisch opzicht, namen bevatten uit praktisch het ganse nederlandse taalgebied. Om al die redenen werd besloten de rangschikking der namen gewoon alfabetisch door te voeren, zodat daardoor - mede door talrijke onderlinge verwijzingen - de onderscheidene glossaria veel handzamer worden en gelijk welke genoteerde naam gemakkelijk kan teruggevonden worden, samen met de eventuele varianten die in de loop der eeuwen in de door Lindemans geraadpleegde bronnen worden aangetroffen. Dat het louter etymologische aspekt, door deze wijze van bewerking, eerder naar de achtergrond werd verdrongen, is duidelijk; daartegenover staat echter de gemakkelijke raadpleegbaarheid van de namenlijsten. In hoeverre deze trouwens, niettegenstaande hun klaarblijkelijke onvolledigheid - een historisch woordenboek van al de persoonsnamen zal helaas wel steeds een utopie moeten blijven -, kunnen bijdragen tot de verdere bestudering van de Nederlandse namenschat op velerlei gebied, moge blijken uit de speciale opzoekingen | |||||||||
[pagina 243]
| |||||||||
die door de studenten als slot van hun licentieverhandeling werden ondernomen aan de hand van het door hen bewerkte namenmateriaal van Lindemans, zoals bv. een onderzoek naar de herkomst der namen met Wi- (<Win-, Wig-, Wid-, of Wij-); de geografische verspreiding van de Weit-, Woit-, Wuit- namen; een onderzoek naar de verhouding tussen de persoonsnamen met Hal-, Heil-, Hel-, Hil-, Hild-; een studie van het bestanddeel Adal- en de ontwikkeling ervan in onze persoonsnamen; de naamstam Ragin- en zijn evolutie tot Regin-, Regen-, Rein-, Ren- in het ondl. en het mndl.; een bespreking van de stammen Theud- en Leud- en de kronologische en geografische distributie der varianten met -eo-, -io-, -ie-, -i-, -e-, -iu-, -u- enz. Dit zijn slechts enkele problemen waarop nader werd ingegaan, en waarvoor werd getracht een antwoord te geven of vroeger vooropgezette meningen te kompleteren en/of te affirmeren. Er zijn natuurlijk nog talrijke andere kwesties, zoals bv. een studie van de stilistische varianten, de zgn. vleivormen en afleidingen van tweeledige namen; het gebruik en de produktiviteit van de germ. en ook van de rom. antroponymische suffixen in het mndl. en de evolutie ervan in tijd en ruimte; de geografische en kronologische distributie en de ontwikkeling van bepaalde populaire namen (we denken hier bv. aan Balduinus, Arnoldus, Landbertus, Wilhelmus enz.) en van het wel verwonderlijk grote aantal gederiveerde vormen; de opkomst en het verdwijnen van bepaalde namen; het typische regionale karakter van sommige antroponiemen e.d.m. Daarenboven dient zeker nog gewezen op het nut van deze namenverzameling voor het genealogische onderzoek. Het is zeer moeilijk enige idee te geven over het juiste aantal antroponymische excerpten dat Lindemans verzameld heeft. Een vluchtige schatting van de verschillende lemmata brengt ons op meer dan 10.000 verschillende naamvormen. Vele komen slechts éénmaal voor; andere, vooral de populaire namen, zijn zeer talrijk geattesteerd, 50 maal, 100 maal, soms zelfs nog meer - zie o.a. Arnoldus, Balduinus (en Boid-), Theodericus en Diederik, Everard, Franco, Gerardus, Gertrudis, Godefridus, Goswinus, Herman, Henricus, Hugo, Walterus, Wido, Willelmus enz. -, zodat het totale aantal attestaties de 50.000 allicht kan overschrijdenGa naar voetnoot(3). | |||||||||
[pagina 244]
| |||||||||
Naast deze antroponiemen van germ. oorsprong, noteerde Lindemans ook terloops de niet-germ. persoonsnamen. Ook deze werden in een licentiaatsverhandeling bijeengebrachtGa naar voetnoot(4). Het betreft kristelijke en bijbelse namen uit de 9e tot en met de 16e eeuw. Eigenaardig is wel dat een paar bekende namen geheel ontbreken, o.a. Maria, Egidius (Gillis), Petrus (Pieter), terwijl andere (bv. Jacob) op een ongetwijfeld onvolledige wijze vertegenwoordigd zijn. Blijkbaar heeft Lindemans deze geheel of gedeeltelijk ontbrekende namen uit zijn verzameling gelicht, met het doel ze in afzonderlijke publikaties te besprekenGa naar voetnoot(5). In ons bovengenoemd artikel hebben we reeds vermeld dat we aan de hand van de aangetroffen afkortingen bij de excerpten, getracht hebben de bronnen op te sporen die Lindemans gebruikt heeft voor het noteren van die duizenden namen, vooral daar hij - behalve in zijn publikaties - weinig bibliografische aanduidingen heeft nagelaten. De geciteerde bronnenlijst werd intussen aangevuld naar gelang de bewerking van het antroponymische materiaal vorderde. Hieruit blijkt wel dat Lindemans het grootste gedeelte van zijn persoonsnamenvoorraad heeft geput uit gepubliceerde bronnen en uit naamkundige werken (woordenboeken, namenlijsten, publikaties, cartularia, dissertaties enz.). Ook al heeft hij onbetwistbaar talrijke onuitgegeven bronnen geraadpleegd en geëxcerpeerd, toch komt het ons voor dat deze laatste in de eerste plaats hebben gediend voor het bijeenbrengen van zijn toponymische dokumentatie. Indien Lindemans de persoonsnamen uit het gehele nederlandse taalgebied trachtte te bewerken, dan beperkte hij zich voor zijn toponymische studie hoofdzakelijk tot Brabant, meer in het bizonder tot de streek rond Brussel, met nu en dan een uitloper in Antwerpen, Oost-Vlaanderen en Henegouwen. Grosso modo kunnen | |||||||||
[pagina 245]
| |||||||||
de duizenden toponymische excerpten vooral gelokaliseerd worden in de gemeenten gelegen ten westen van Brussel (tussen de hoofdstad en de grens van Brabant met Oost-Vlaanderen), alsook ten zuiden en ten noorden ervan (met inbegrip van enkele gemeenten uit het gewest Klein-Brabant en uit de omgeving van Mechelen). De hoofdstad zelf en de streek ten oosten ervan komen in Lindemans' fiches ietwat minder aan bod. Voor de oostelijke gemeenten kan misschien een reden gevonden worden in het feit dat in dit gewest zijn vriend A.H. Van Dyck een aanzienlijke oogst toponymische excerpten bijeengebracht heeft. Deze berusten overigens ook op het Instituut voor Naamkunde, en er wordt momenteel getracht ze eveneens in een paar licentiaatsverhandelingen te verwerken. Lindemans' belangstelling voor een meer diepgaande toponymische studie ging vooral uit naar gemeenten uit het huidige arrondissement Halle-Vilvoorde, en in de eerste plaats naar zijn geboortestreek (Opwijk en omgeving) en naar het Paiottenland. In 1930 publiceerde hij zijn ‘Toponymie van Opwijk’, en later, in 1952, zijn ‘Toponymie van Asse’Ga naar voetnoot(6), beide in de reeks Nomina Geographica Flandrica. Tussen deze jaren 1930-1952 verschenen in de reeks Toponymica, onder de benaming Brabants(ch)e Plaatsnamen, verschillende beperkte monografieënGa naar voetnoot(7) over de gemeenten Alsemberg, Anderlecht, Asse, Baardegem, Beersel, Beert, Beigem, Bekkerzeel, Bellingen, Bogaarden en Borchtlombeek, en in samenwerking met C. Theys, over Drogenbos en Dworp; na Lindemans' dood werd in 1967 zijn toponymische bijdrage over de gemeente Brussegem-Oppem en Ossel uitgegevenGa naar voetnoot(8). | |||||||||
[pagina 246]
| |||||||||
Wanneer we al deze publikaties verbinden met het omvangrijke toponymische materiaal dat Lindemans ons heeft nagelaten, menen we hieruit te mogen afleiden dat zijn oorspronkelijk plan is geweest het gehele westelijke vlaamstalige gebied van Brabant te bewerken en stelselmatig over elke gemeente aldaar een toponymische studie te schrijvenGa naar voetnoot(9). Afgezien van de twee grotere studies resp. over zijn geboorteplaats Opwijk en over Asse, volgen immers in bijna alfabetische volgorde de genoemde Brabantse gemeenten. Uit zijn nagelaten verzameling excerpten blijkt dat daarin praktisch alle overige gemeenten van dit uitgestrekt gebied vertegenwoordigd zijn. Lindemans was er terecht van overtuigd dat een toponymisch onderzoek zich geenszins tot één enkele gemeente mag beperken, omdat vele toponiemen niet als alleenstaande entiteiten mogen beschouwd worden, doch in nauwe samenhang met identieke of gelijkaardige plaatsnamen uit de omgeving kunnen staan. Voor een dergelijke studie en vooral voor een syntetisch overzicht dient over de enge gemeentegrenzen heen gekeken te worden en naar samenhang gezocht in een veel ruimer verband. Lindemans verraadt trouwens reeds in 1924 zijn ware bedoelingen in de slotzin van zijn ‘Kleine Leidraad bij de Studie van de Plaatsnamen’, blz. 40: ‘De waarheid is dat ik, in dit kleine boekje, uitkomsten meedeel van persoonlijke studiën op afzonderlijke vraagstukken, welke nu eenmaal tot een meer uitgebreid en volledig Handboek der Nederlandsche Toponymie zullen leiden’Ga naar voetnoot(10). Achteraf moet | |||||||||
[pagina 247]
| |||||||||
Lindemans ingezien hebben dat niet alleen dergelijk plan, wegens de hoge drukkosten, niet haalbaar zou zijn, doch daarenboven ook dat een zo groots opzet de krachten van één enkel mens te boven gaat en dat de tijd hem helaas zou ontbreken om het tot een goed einde te brengen. Door de overdracht van zijn naamkundig materiaal aan het Instituut voor Naamkunde werd de gelegenheid geboden het aangevangene werk weer op te nemen en het tot op zekere hoogte in Lindemans' geest verder uit te voeren. Het voornaamste verschil, meteen ook de grootste moeilijkheid, is echter de onbekendheid met de respektieve gemeenten: een echte toponymische studie is immers slechts te realiseren, wanneer men de behandelde gemeente zeer goed kent en men op de hoogte is van de ligging, het uitzicht, de bodemgesteldheid, het plaatselijk dialekt enz. Dat is uiteraard onmogelijk voor Lindemans' materiaal, aangezien dit verdeeld ligt over ongeveer honderd gemeenten. Daarbij komt nog dat het aantal trefwoorden sterk verschilt van gemeente tot gemeente: voor een twaalftal zijn meer dan 300 verschillende toponiemen voorhanden (waarvan voor vier méér dan 500), voor een vijftigtal echter amper tussen 20 en 100. Indien we, uitgaande van de bovengenoemde reeks ‘Brabantse Plaatsnamen’, een minimum van 200 trefwoorden aannemen om een ietwat volledige en representatieve toponymische studie te kunnen schrijven, dan zouden er ongeveer twintig kunnen samengesteld worden aan de hand van Lindemans' materiaal. Om bovengenoemde redenen was dit echter niet door te voeren, en werd besloten de overgemaakte excerpten op een of andere manier te valoriseren en ze bruikbaar te maken voor eventuele latere toponymische studies: ze zouden ofwel daarin kunnen verwerkt worden en er als vertrekpunt resp. als basis kunnen voor dienen, ofwel ook als vergelijkingsmateriaal voor toponymische studies over andere plaatsen. Te dien einde werden de fiches van Lindemans aangewend voor het opstellen van vijf uitgebreide verhandelingenGa naar voetnoot(11). De duizen- | |||||||||
[pagina 248]
| |||||||||
den steekkaarten werden vooraf gerangschikt per lokaliteit, waarna telkens een aantal ervan aan een kandidaat ter bewerking werd toevertrouwd. Met het oog op een gemakkelijke raadpleegbaarheid der verhandelingen, achtten we het geraadzaam geen glossarium per gemeente te doen opstellen, doch de verschillende lemmata (waaronder homonieme toponiemen telkens per gemeente werden bijeengebracht) alfabetisch te laten rangschikken; op het einde van elke verhandeling volgt evenwel per gemeente een samenvattende lijst van al de erin voorkomende plaatsnamen. We zijn er ons van bewust dat een dergelijke rangschikking zowel voor- als nadelen heeft. Een negatief punt is bv. het feit dat de toponiemen niet meer per stad of per dorp bijeengevoegd worden, maar dit wordt verholpen door de genoemde verzamellijsten, waarin niet de eigenlijke attestaties vermeld worden, doch alleen de verschillende trefwoorden waaronder ze gerangschikt zijn. Daartegenover staat ongetwijfeld het voordeel dat een onderlinge vergelijking en een algemene syntese bevorderd worden, ook al dienen de vijf verhandelingen naast elkaar gelegd te worden, waarbij nog dient gelet op de andere gegevens uit de talrijke bijdragen van Lindemans e.a. Ook de geografische distributie en de eventuele historische stratifikatie der toponiemen in West-Brabant zal hierdoor vergemakkelijkt worden, zodat bv. (om slechts één aspekt te noemen) de migratie, de evolutie en de betekenis van het voor dit gewest wel opvallend grote aantal rom. plaatsnamen beter en juister zal kunnen bestudeerd worden. We willen in dat verband terloops ook wijzen op de tussengeschoven lemmata waaronder de toponiemen volgens het tweede bestanddeel bijeengebracht worden, waardoor alle plaatsnamen met een toponymisch element als bv. beek, donk, kouter, meers, moorter, voorde enz. netjes bij elkaar komen te staan, wat een niet te onderschatten hulp betekent voor een syntetisch onderzoekGa naar voetnoot(12). | |||||||||
[pagina 249]
| |||||||||
We vermelden hieronder een lijst van de (meestal Westbrabantse) gemeenten die vertegenwoordigd zijn in Lindemans' nagelaten plaatsnamenverzameling, samen met het aantal verschillende attestaties; we hebben de gemeenten waarvoor niet méér dan twintig verschillende toponiemen teruggevonden werden, verwaarloosd:
Indien we de enkele gemeenten met minder dan twintig excerpten er zouden bijtellen, komen we aan een totaal van méér dan 15.000 lemmata. Het is slechts bij benadering mogelijk te schatten hoeveel fiches die vertegenwoordigen; we menen nochtans dat we met het getal 50.000 de waarheid geen geweld aandoen. Op de bijgaande kaart zijn de in deze bijdrage geciteerde gemeenten rond Brussel aangeduid. Ze illustreert meteen duidelijk in welke richtingen en tot waar Lindemans' onderzoek zich uitstrekt, nl. | |||||||||
[pagina 250]
| |||||||||
praktisch gans het westelijke deel van de prov. Brabant (Brussel + arr. Halle-Vilvoorde); daarbij komen nog Erps-Kwerps en Leefdaal (arr. Leuven), Bornem en Liezele (arr. Mechelen), Baardegem, Herdersem, Meldert en Denderleeuw (arr. Aalst), Mark en Lettelingen (arr. Zinnik). De stand van het toponymisch onderzoek in West-Brabant.
| |||||||||
[pagina 251]
| |||||||||
We hebben het grondgebied van de Brusselse agglomeratie duidelijkheidshalve blanko gelaten. Dit betekent evenwel geenszins dat Lindemans zich hiervoor niet interesseerde: in zijn steekkaarten treffen we bv. Laken aan (vroeger een afzonderlijke gemeente) met 268 trefwoorden, St.-Jans-Molenbeek met 156, Schaarbeek met 131, St.-Lambrechts-Woluwe met 122, Sint-Gillis met 91, Jette met 89, St.-Agata-Berchem met 75, Evere met 65, St.-Pieters-Woluwe met 64, St.-Joost-ten-Node met 60, en Elsene met 36. Tot een goed verstaan van de kaart dient gezegd dat ze werd aangevuld met enkele toponymische publikaties (soms door Lindemans in samenwerking met een van zijn vrienden geschreven), waarvan de fiches niet meer in de overgemaakte materiaalverzameling voorkomenGa naar voetnoot(13). Daarenboven hebben we ook de Leuvense licentie-verhandelingen opgenomen die als monografie over een der op de kaart voorkomende gemeenten afgewerkt werdenGa naar voetnoot(14). Tenslotte hebben | |||||||||
[pagina 252]
| |||||||||
we volledigheidshalve eveneens enkele studies van andere auteurs op de kaart aangeduidGa naar voetnoot(15), zodat verschillende opengebleven vlekken konden worden opgevuld. Lindemans was zeer goed op de hoogte over wat er op toponymisch vlak over het Brabantse gebied ondernomen werd of afgewerkt was: het is werkelijk opvallend dat in zijn enorme namenvoorraad haast geen steekkaarten te vinden zijn voor gemeenten die behandeld werden in genoemde dissertaties of verhandelingen. Datzelfde geldt overigens ook voor de eigenlijke Brusselse agglomeratie. Afgezien van enkele plaatsen uit deze laatste, vertoont de kaart van het Westbrabantse gebied praktisch geen hiaten: slechts een paar ruimten blijven open. Uit dit alles blijkt duidelijk dat het de uiteindelijke bedoeling van Lindemans geweest is, een studie van alle plaatsnamen in westelijk Brabant tot stand te brengen, een groots plan dat hij helaas niet heeft kunnen ten uitvoer brengen. Onze kaart vertoont evenwel een grote verscheidenheid inzake het aantal toponiemen: het varieert tussen 23 en 774. Er is ongetwijfeld nog een grote weg af te leggen om tot een werkelijk representatief glossarium te komen dat een voldoende dokumentatie zou bieden om voor de Westbrabantse gemeenten een toponymische studie te kunnen schrijven. | |||||||||
[pagina 253]
| |||||||||
Anderzijds dient aangestipt dat Lindemans, behalve voor zijn in mindere of grotere mate uitgewerkte en reeds gepubliceerde toponymische werken, zich beperkt heeft tot een tamelijk goed aflijnbaar geheel van bronnen; m.a.w. de toponiemen die geen betrekking hebben op de hierboven genoemde studies, werden waarschijnlijk slechts terloops genoteerd, blijkbaar met de bedoeling ze later te kunnen gebruiken na verdere kompletering. Indien Lindemans zich voor zijn antroponymisch onderzoek ook (en vooral) kon bedienen van gedrukte werken, dan was dit niet zozeer het geval voor de plaatsnamen. Hiervoor diende hij logischerwijze in de eerste plaats de onuitgegeven bronnen zelf te raadplegen. We hebben de voornaamste reeds genoemd in ons vorig artikel, samen met de uitgegeven bronnenGa naar voetnoot(16). Deze lijst is intussen aangevuld tijdens het opstellen van de respektieve verhandelingen. Steeds weer terugkomende bronnen zijn o.a. uit het Rijksarchief te Brussel de akten en cijnsboeken van de schepengriffies, de leenboeken en leenaangiften van het Leenhof van Brabant, de zeer talrijke dokumenten uit het kerkelijke archief van Brabant, de domaniale renteboeken van de hertog van Brabant, de bescheiden aangaande de ‘verkopen van nationale goederen’ e.d.m.; uit het Archief van de Openbare Onderstand te Brussel de landboeken en charters van het Sint-Janshospitaal, deze van het Sint-Pietersgasthuis, van de Infirmerie van het Begijnhof enz.; ook het rijke archief van de abdijen van Grimbergen, van Affligem, van Sint-Baafs te Gent e.a. Bij het redigeren van een toponymische studie deed Lindemans daarenboven nog een beroep op de andere meer traditionele bronnen, zoals bv. kaartboeken, figuratieve en kadasterkaarten, de kaarten van Popp en Ferraris, de atlassen van de buurt- en waterwegen e.d.m., alsook op zowel uitgegeven als onuitgegeven dokumenten die meer specifiek de behandelde gemeenten aangaan. Op die manier is Lindemans' materiaalverzameling gegroeid. Dat ze voor vele gemeenten nog verre van voldoende is om er een behoorlijke naamkundige studie over te schrijven, zal hij ongetwijfeld geweten hebben. Voor enkele andere zou dit nochtans wel reeds mogelijk zijn, mits sommige aanvullingen worden aangebracht en de nodige bekendheid met plaats en dialekt aanwezig is. Het is daarbij opvallend dat deze gemeenten juist gelegen zijn in de noordwestelijke hoek van | |||||||||
[pagina 254]
| |||||||||
Brabant, niet ver van Lindemans' geboortedorp, in die streek waarvan hij zo heel veel hield. De vrucht van zijn jarenlange arbeid op toponymisch gebied is thans geheel verwerkt in vijf volumineuze licentieverhandelingen, alsook in Lindemans' talrijke eigen studiesGa naar voetnoot(17). Ze vormen samen een unieke dokumentatie, die niet alleen voor de Brabantse, maar eveneens voor de ganse Nederlandse plaatsnaamkunde ongetwijfeld van zeer groot belang is en veel nut zal kunnen bewijzen bij toekomstig toponymisch werk in Vlaanderen. In 1973 zal het tien jaar geleden zijn dat Jan Lindemans overleed. Moge deze bijdrage een hulde zijn aan deze onvermoeibare vorser en bescheiden wetenschapsmens, vooral aan zijn omvangrijke arbeid en zijn baanbrekend werk op het gebied van de naamkunde in onze gewesten.
Instituut voor Naamkunde, Leuven. C. Marynissen |
|