Naamkunde. Jaargang 4
(1972)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||
Over de naam van de godin NehalenniaGa naar voetnoot(*)1. De kwestie van de spellingNadat in 1970 en 1971 talrijke aan Nehalennia gewijde altaren en beelden aan het licht zijn gekomen uit de Oosterschelde bij Colijnsplaat, op het gebied van de gemeente ZierikzeeGa naar voetnoot(1), is de aandacht opnieuw gevestigd op de vraag naar de betekenis van de naam NehalenniaGa naar voetnoot(2). Deze godin uit de Romeinse tijd was voorheen enkel bekend van altaren en beelden die in 1647 en later ontdekt zijn aan de kust bij Domburg, alsmede van een tweetal altaren uit Keulen-Deutz, die in de laat-Romeinse tijd secundair verwerkt zijn bij de bouw van een castellum aan de oostelijke oever van de Rijn. In het probleem van de naam Nehalennia, die alleen voorkomt in inscripties op monumenten uit de bovenvermelde plaatsenGa naar voetnoot(3), hebben zich vanaf het midden van de 17de eeuw reeds velen verdiept. Aangezien de opschriften uit de Oosterschelde enige nieuwe gegevens hebben verschaft aangaande de spelling van de naam van de godin, wordt hier eerst een overzicht gegeven van de verschillende vormen van deze naam. | |||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||
Uit Domburg en KeulenGa naar voetnoot(4) zijn in totaal resp. 23 en 2 inscripties bekend die de naam min of meer volledig bevatten. De schrijfwijze Nehalennia komt daarin 14-maal voor (steeds in de dativus: -ae, eenmaal -e), Nehalenia twee keer, Nehalaennia, Nehalen(nia) en N(ehalennia) eenmaal. In de derde lettergreep treft men 20-maal een -e- aan, tegenover driemaal -ae-. Naast 18 keer -nn- op de overgang van de derde naar de vierde lettergreep komen slechts twee gevallen voor met -n- op deze plaats (Nehalenia)Ga naar voetnoot(5). Tot de monumenten die van april 1970 tot en met juni 1971 uit de Oosterschelde zijn opgehaald, behoren zeker 35 altaren waarop de naam Nehalennia te lezen is; deze vorm komt - in overeenstemming met de gegevens uit Domburg en Keulen - verreweg het meeste voor. Daarnaast hebben we vijfmaal de schrijfwijze Nehalenia, vier keer Nehalaennia en eenmaal Nehalaenia, Nehạḷl[e?]nia, Nehal(e)nnia, neɘalaennia (plaat 1)Ga naar voetnoot(6) en neiɘhalennia (plaat 2)Ga naar voetnoot(7). In de derde lettergreep vindt men 49-maal een -e- en zevenmaal -ae-. Tegenover 51 keer -nn- zijn slechts zes gevallen bekend van -n- op de overgang van de derde naar de vierde lettergreep (vijf keer Nehalenia en eenmaal Nehalaenia). Met betrekking tot de spelling neɘalaennia en neiɘalennia, waarbij de plaats van de derde, resp. de vierde letter wordt ingenomen door de rechter helft van een h of een halve hGa naar voetnoot(8), moet nog opgemerkt | |||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||
worden dat wellicht op meer monumenten uit de Oosterschelde neiɘ te lezen is geweest. Op enkele altaren kan men ter plaatse van de h (?) tussen de twee verticale strepen een dwarsstreep zien die niet geheel aansluit op de linker verticale streep; wegens een beschadiging van het oppervlak van de steen tussen deze twee strepen is echter niet uit te maken of we hier met een h of met i ɘ te doen hebben. In dergelijke gevallen is steeds aangenomen dat het een normale h betreft. In verband met de vorm neiɘalennia, in het bijzonder de derde letter i, is het noodzakelijk te wijzen op een altaar (ara cum aedicula) van Lotharingse kalksteen dat in 1651 aan de kust bij Domburg ontdekt is en waarop o.a. een drietal in een ondiepe nis op een bank gezeten moedergodinnen of Matronae is afgebeeld (plaat 3)Ga naar voetnoot(9). Dit monument is zwaar beschadigd bij de brand van de kerk te Domburg op 10 oktober 1848; in later tijd zijn de daarvan bewaard gebleven stukken tot een geheel verenigd. Het behoort thans tot het bezit van het Zeeuws Museum te Middelburg en is ondergebracht in de achterste crypt van de Abdij aldaar (plaat 4)Ga naar voetnoot(10). In 1959 heeft schrijver dezes nog eens de aandacht gericht op de daarop voorkomende inscriptie en deze daarbij als volgt gelezen: nehale/ṇṇinis [l(ibens)]m(erito)Ga naar voetnoot(11). De eerste regel is echter in deze versie onvolledig. Een hernieuwd onderzoekGa naar voetnoot(12) van het altaar heeft de volgende gegevens opgeleverd. Het opschrift is niet alleen ernstig beschadigd, maar het ziet er ook naar uit dat sporen van sommige letters als gevolg van de restauratie zijn opgevuld met gips of een ander materiaal. Zekerheid over de juiste vorm van de oorspronkelijke tekst is wel niet meer te verkrijgen. Desondanks lijkt het niet onverantwoord, bij wijze van hypothese - die gebaseerd is op de huidige toestand van de steen en op in het verleden gemaakte tekeningen van de inscriptie - de volgende lezing | |||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||
voor te stellen, die uiteraard voor een gedeelte berust op zeer subjectief geïnterpreteerde indrukken: nẹiḥale/ṇ[n]iniṣ / [l(ibens)] m(erito).
Indien men de lezing neihale/nninisGa naar voetnoot(15) aanvaardt, zijn de teksten van de regel 1 en 2 gecentreerd geweest, zodat aan het begin en aan het einde van beide regels telkens een ongeveer gelijke ruimte vrij is gebleven. Een bezwaar tegen de voorgestelde lezing van regel 1 is de grote spatie tussen resp. de derde en de vierde, en de zesde en de zevende letter (in beide gevallen 4,5 cm). Nochtans is er naar het schijnt geen reden om de derde letter i uit te breiden, b.v. tot een eGa naar voetnoot(16). Tussen de | |||||||||||||||||||||
[pagina *1]
| |||||||||||||||||||||
Plaat 1 - Altaar, opgevist uit de Oosterschelde in 1970 (nr. 33), gewijd aan de godin Nehalaennia door C. Crescentius Florus.
| |||||||||||||||||||||
[pagina *2]
| |||||||||||||||||||||
Plaat 2 - Altaar, opgevist uit de Oosterschelde in 1970 (nr. 42), gewijd aan de godin Neihalennia door C. Senius Secundus.
| |||||||||||||||||||||
[pagina *3]
| |||||||||||||||||||||
Plaat 3 - Wijaltaar voor (de Matronae) Neihale(nninae?), gevonden te Domburg in 1651. Naar L.J.F. Janssen, a.w. pl. X, nr. 20a.
| |||||||||||||||||||||
[pagina *4]
| |||||||||||||||||||||
Plaat 4 - Altaar uit Domburg, gewijd aan (de Matronae) Neihale(nninae?). Naar Ada Hondius-Crone, a.w. 59, D (nr. 16).
| |||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||
letters 3 en 4, en 6 en 7, en na letter 7 kan moeilijk nog een letter toegevoegd worden; daarvoor lijkt onvoldoende ruimte beschikbaar te zijn. De lezing neihale is in overeenstemming met die van JanssenGa naar voetnoot(17) en niet in strijd met die van H. Cannegieter en C. ZangemeisterGa naar voetnoot(18). In de tweede regel zou men de naam van de dedicant verwachten, die in de voorgestelde versie ontbreekt. Zangemeister suggereert in CIL XIII 8798 dat daar het cognomen Licinius te lezen is geweestGa naar voetnoot(19), en volgens JanssenGa naar voetnoot(20) zou de dedicant [Pri]miniu[s] kunnen hebben geheten, maar een dergelijke oplossing is evenmin bevredigend. Overigens zouden in het eerste geval in regel 2 voor de naam nog ca. twee letters ontbreken. De tekening in het handschrift van Cannegieter (Leiden, B.P.L. 953, VI, nr. 61) - waarvan de tekst onvolledig in CIL XIII 8798 is opgenomen - wekt de indruk dat de inscriptie als volgt dient te worden gereconstrueerd: neihale/[n]iae inifa / [l(ibens)] m(erito), maar het is onaannemelijk dat de dedicant Inifa heeft geheten. Ondanks alle onzekerheid over de tweede regel mag uit het bovenstaande de conclusie worden getrokken dat de eerste regel hoogst waarschijnlijk moet luiden: neihale, en dat er geen reden is om het aan de (Matronae) Neihale(nninae?) [of aan de godin Neihale(nia?)] gewijde altaar, dat afkomstig is uit het heiligdom van Nehalennia te Domburg, bij de bestudering van de naam Nehalenia buiten beschouwing te latenGa naar voetnoot(21), te meer omdat we nu uit de Oosterschelde een altaar kennen dat gewijd is deae neiɘalenniae. | |||||||||||||||||||||
PostscriptumToen dit artikel reeds ter perse was, ontdekte P. Stuart in het archief van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden aantekeningen van C.J.C. Reuvens over een bezoek dat deze in juni 1821 gebracht | |||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||
heeft aan de Nehalennia-monumenten in de kerk van Domburg (hs. Reuvens, Antiquiteiten 34, 197). Van verscheidene stukken zijn toen schetsen gemaakt. De inscriptie op het altaar met de drie moedergodinnen luidt volgens een van deze tekeningen niimai[.]i / i ṃinis / m; daaronder is genoteerd: ‘... Matri/bus ...inis(?)’ (ibid. 165).
Nijmegen. J.E. Bogaers. | |||||||||||||||||||||
2. EtymologieVroegere onderzoekers stonden, ten aanzien van de naam Nehalennia, voor het dilemma: Keltisch of Germaans. Much en Gutenbrunner bv. opteerden voor een Germaans compositum nēhwa-‘nader’ en lennia bij Gotisch aflinnan ‘weggaan’, Oudhoogduits bilinnan ‘wijken’, enz., waarbij het geheel zou betekenen ‘die hilfsbereit Nahende’Ga naar voetnoot(22). Dit zou evenwel impliceren dat in de naam Nehalennia de w anachronistisch vroeg weggevallen is. Na de ontdekking van grafieën als Neihalennia en dergelijke is deze verklaring helemaal onhoudbaar geworden. Diepgaande studie van de oude plaats- en persoonsnamen in de Nederlanden en omgeving reveleerde intussen dat in een groot gebied, ongeveer begrensd door Canche of Somme in het zuidwesten, Aller en Wezer in het oosten, Ardennen, Eifel en Middelgebergte in het zuiden, in laat-prehistorische tijd een taal gesproken werd die tussen Germaans en Keltisch lag en die, in aansluiting bij Caesar, De Bello Gallico I 2, gemakshalve Belgisch kan genoemd wordenGa naar voetnoot(23). Achteraf is het Belgische taalgebied haast geheel gegermaniseerd geworden; in centraal en noordoostelijk België (Nervii en Germani Cisrhenani) moet dit gebeurd zijn in de tweede eeuw v. Chr. De onmiskenbare substraatwerking die van het Belgisch uitgegaan is (het Germaans heeft bv. bepaalde suffixen aan deze taal ontleend) wijst er evenwel op dat het Belgisch zich, als taal van een sociale onderlaag, nog geruime tijd moet gehandhaafd hebben. Ook het zuidwesten (Menapii, Morini | |||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||
en Atrebates) kende een sterke Germaanse infiltratie, doch hier bood het autochtone element veel meer weerstand. Kenmerken van het Belgisch zijn o.m. zijn fonetisch conservatisme en het feit dat alle overgeleverde plaats- en persoonsnamen (ontleningen aan het Keltisch buiten beschouwing gelaten) afleidingen zijn, vaak met een opeenhoping van suffixen; het Keltisch en vervolgens ook het Germaans zijn daarentegen al vroeg overgegaan tot het aanwenden van samenstellingen. In het licht hiervan wordt de naam Nehalennia veel doorzichtiger. Opvallend in deze naam is vooreerst de geminatie nn, die eveneens in plaatsnamen (bv. Arduenna, nu de Ardennen, Taruenna, nu Thérouanne, Rurinna, een bijrivier van de Ruhr, en het reeds Germaanse Hlopanna, nu Flawinne) en persoonsnamen (bv. Iulinna te Rödingen; indien goed overgeleverd, ook de Friese godinnennaam Baduhenna bij Tacitus) uit hetzelfde gebied optreedt. Ook andere suffixen vertonen een gelijkaardige geminatie, bv. tt (Freiatto), kk (Haldacco), ss (Gangusso), ww (Haldavvo), telkens in persoonsnamen uit het gebied van de Nervii, Tungri, Ubii, enz. Weisgerber, die op dit verschijnsel de aandacht vestigde, merkt op dat deze gegemineerde suffixen eveneens overvloedig voorkomen in persoonsnamen uit het gebied van de Remi en de Lingones en verder sporadisch in geheel West- en Centraal Gallië, tot in de streek van de Garonne, maar niet in Zuid-Oost-GalliëGa naar voetnoot(24). Een gelijkaardige plaatsnaam is Cebenna, nu Cévennes, een gebergte in Zuid-Frankrijk. Weisgerber stelt dan ook terecht de vraag of in deze geminatie niet taaltendensen nawerken die teruggaan op taalsituaties van vóór de keltisering van het grootste gedeelte van Gallië. Het lijkt dan ook waarschijnlijk dat -ennia in Nehalennia een suffixcombinatie is: -enn-ia. Nehal op zijn beurt kan het suffix -al-bevatten (bv. ook in Vacalus, de Waal). Sporadische spellingen met enkele n (Nehalenia) of met ae (Nehalaennia) verraden Latijnse beïnvloeding; ae is een inverse spelling als gevolg van de monoftongering van ae tot ē in het Latijn, die hoofdzakelijk in de eerste eeuw n. Chr. te dateren is. Duidelijk autochtoon zijn daarentegen, naast gewoon Nehalennia, de sporadische spelling Neihalennia en de representatie van h door de | |||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||
rechterhelft van deze hoofdletter. Dezelfde weifelende spelling wordt immers ook aangetroffen in het suffix van talrijke godinnennamen in inscripties uit Germania Inferior, bv. naast gewoon Vacallinehis ook Vacallineihis en Vacallineis; op de halve h in bv. Andrvsteihiabvs vestigde Bogaers hierboven reeds de aandacht. Dit suffix is zo goed als zeker -ēj-, dat ook optreedt in oude toponiemen (bv. de waternamen Alteia, nu de Authie, en Corbeia, nu Corbie) in hetzelfde gebiedGa naar voetnoot(25). Anderzijds mag, met WeisgerberGa naar voetnoot(26), in de persoonsnaam Ialdania (te Keulen) naast Haldania de van k naar h evoluerende Germaanse klank ch gezocht worden. Hiermede is denkelijk te vergelijken het eenmaal optredende Hiannanef(atibvs) naast gewoon Cannanefates (waarin c een traditionele spelling is met regressieve aanpassing van Germaans ch aan de Latijnse klankstand). Bijgevolg stond, in Zeeland zowel als in het gebied van de Ubii enz., de uitspraak van j (geschreven i) zo dicht bij die van ch (doorgaans geschreven c of h), dat weifeling en verwarring mogelijk waren. Grafieën ih of met halve h moeten gezien worden als pogingen om de uitspraak bij benadering weer te geven. Fonetisch vergelijke men de evolutie van j tot ch in het Spaans, met behoud van spelling j (bv. Juan), of de evolutie van spirantische g tot j in sommige Duitse dialecten, bv. te Berlijn (waar gute gans uitgesproken wordt als jute jans). Theoretisch kan de stam van Nehalennia dus zowel tot Indo-Europees nek- ‘doden’ als tot Indo-Europees nei- ‘leiden’Ga naar voetnoot(27) opklimmen. Mocht Nehaliena, naam van een fee in 19de-eeuwse volksverhalen uit Périgord, waarop De Laet zopas de aandacht vestigdeGa naar voetnoot(28), inderdaad geheel los staan van de Domburgse vondsten, dan zou verband met nek- uitgesloten zijn en alleen nei- in aanmerking komen. De spelling h van Nehaliena uit Périgord doet evenwel twijfelen aan een optekening uit de volksmond. Doch ook als men de fee uit Périgord geheel buiten beschouwing laat, is het weinig aantrekkelijk om de | |||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||
naam van de beschermgodin Nehalennia als ‘moordenares’ te interpreteren. Blijkens de toponiemen is in het Belgisch, precies zoals in het Keltisch, althans vóór consonant, ei al vroeg tot ē gemonoftongeerd (in tegenstelling met het Germaans, waar ei pas in de eerste/tweede eeuw n. Chr. tot ī gemonoftongeerd is)Ga naar voetnoot(29). Deze ē moet tweetoppig geweest zijn, daar ze samenvalt met (tweetoppige) Germaanse ē2, die in het Nederlands ie geworden is (bv. Dieve, bij Indo-Europees deiwo-). De diverse spellingen van Nehalennia laten vermoeden dat, vóór vocaal, ei (dus met de waarde ej) niet gemonoftongeerd is; integendeel is, precies zoals in het suffix -ēj-, deze j in de richting van ch geëvolueerd. Of dit nog in Belgische tijd gebeurd is, of pas na de germanisatie, en in dit laatste geval als gevolg van Belgische substraatwerking, is moeilijk uit te maken. De naam Nehalennia is dus naar alle waarschijnlijkheid een afleiding van Indo-Europees nei- ‘leiden’. In Zeeland treedt de godin op als schutsvrouw van de kooplui die de Noordzee bevaren. Zij wordt o.m. voorgesteld met een hand op het roer. Haar naam kan hier dus geïnterpreteerd worden als ‘leidster, stuurvrouw’, m.a.w. zij die het schip veilig over zee loodst.
Sint-Amandsberg. M. Gysseling. | |||||||||||||||||||||
Zusammenfassung.Genaue Entzifferung der neuen, 1970 und 1971 aus der Osterschelde bei Colijnsplaat zutage geförderten Weihinschriften an die Göttin Nehalennia ergab als abweichende Lesarten je einmal neɘalaennia und neihalennia, wobei statt h nur die rechte Hälfte dieses Buchstaben erscheint. In einer 1651 in Domburg entdeckten, 1848 durch Brand beschädigten Inschrift dürfte neihalenninis (in der Mehrzahl) zu lesen sein. Entsprechende Orthographien lassen sich im Suffix mehrerer ubischen Matronennamen beobachten (z.B. Vacallineihis und Vacallineis neben gewöhnlichem Vacallinehis); es handelt sich bei diesen sehr wahrscheinlich um das Suffix -ēj-. Umgekehrt ist aus einer Kölner Inschrift der Frauenname Ialdania statt Haldania bekannt, | |||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||
wo also germ. ch durch j wiedergegeben wird. Dies alles deutet darauf hin, dass sich im ehemals belgischsprachigen Nordgallien das j einer Aussprache ch annäherte. Die Gemination nn in Nehalennia ist ebenfalls aus dem belgischen Substrat zu erklären. Der Name dieser Göttin ist, mittels eines Doppelsuffixes -al-ennia, von indogermanisch nei- ‘führen’ abgeleitet und bedeutet ‘die Führerin’. Das stimmt zu ihrer Tätigkeit als Schutzfrau der Kauffahrer.
J.E. Bogaers en M. Gysseling |
|