Naamkunde. Jaargang 4
(1972)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |||||||
De waternaam Elve in Nederland.In zijn ‘Nederlandse Waternamen’ (p. 66) bespreekt M. Schönfeld de mogelijkheid, dat een aan de Duitse Elbe (→ Noordzee) identieke of verwante naam eens ook op Nederlands gebied voorkwam, zulks naar aanleiding van een in Utrecht gevonden inscriptie, welke als ‘Albiobola’ is ontcijferd. Twee nederzettingsnamen, die van een dergelijk hydroriem kunnen zijn afgeleid, noemt M. Gysseling: n.l. Elfnum (ligging onbekend) en Albanianis/Alfna (= Alfen a.d. Rijn)Ga naar voetnoot(1). Behalve deze gevallen, die voor een Nederlandse Elbe-variant in aanmerking komen, is door Gysseling de veronderstelling geuit, dat zulk een waternaam ook schuilgaat in de plaatsnaam Heluesdic bij HontenisseGa naar voetnoot(2). Dat ik een en ander hier nogmaals ter sprake breng, heeft in de eerste plaats ten doel, aan te tonen, dat de veronderstelling van Gysseling t.a.v. Heluesdic juist is en dat er voor de bewuste waternaam minstens drie bewijsplaatsen zijn, waarvan één reeds eerder in ander verband is aangehaald, hetgeen de naamkundigen blijkbaar is ontgaanGa naar voetnoot(3). De bron, die zowel de plaatsnaam in verschillende vorm als ook de waternaam overlevert, is het cartularium van de Vlaamse Cisterciënserabdij ter Duinen. De monniken van ter Duinen en van de abdij ter Doest hielden zich sinds het eind van de 12e eeuw intensief bezig met de inpoldering van de schorren aan de Honte in de streek rond Hontenisse en Saeftinghe. De plaatsnaam wordt als volgt vermeld: 1221 Elvesdic; 1239 Elvedic; 1239 Helvedijc; 1240 Helvesdijch; 1241 ElfdicGa naar voetnoot(4). Evenals het meermaals in combinatie ermee genoemde Frankendic wordt | |||||||
[pagina 151]
| |||||||
Elve(s)dic omschreven als ‘locus’. Ten dele in dezelfde acten nu is ook sprake van de waterloop:
Daar de geografische gesteldheid van deze streek in de Middeleeuwen onvoldoende opgehelderd is, moet de vraag naar de precieze ligging en loop van de Elve voorlopig wel onbeantwoord blijven. Elve(s)dic wordt in een oorkonde van 1256 aangeduid als liggende ‘in parrochia de Huntenesse’Ga naar voetnoot(6). Voor de waterloop biedt de vermelding van 1239 wel enig houvast. Verondersteld mag namelijk worden, dat de genoemde ‘dicus’ de oude Frankendijk is, in tegenstelling tot de in 1269 aangelegde nieuwe dijk, die de polder Frankendijk scheidde van SaeftingheGa naar voetnoot(7). De Elve is dan misschien te zoeken ten Noorden of Noordwesten van deze polder, d.w.z. dicht bij de Honte, van welke stroom (eveneens met een oude naam!) ze een tak geweest zou kunnen zijn. In de oude vermeldingen van de plaatsnaam valt behalve de soms hypercorrect toegevoegde h de verschillende vorm van het eerste deel, met of zonder -es, op. De vraag rijst, of we hier te maken hebben met een restant van een oude naamvalsuitgang. Gysseling meent blijkbaar van wel: hij reconstrueert een ‘germ. Alƀis, gen. van hydr. Alƀi- (?)’Ga naar voetnoot(8). Elders herleidt hij Elve tot ‘Belgisch Albiâ’Ga naar voetnoot(9). De vraag spitst zich in feite toe op het stamvormingstype, waarbij men voor het Germaans zou kunnen denken aan een i- of jō-stam. Voor de beantwoording is de vroege, maar enigszins problematische overlevering van de Duitse Elbe (→ Noordzee) van belang: bij klassieke schrijvers Albis, later ook Albia. Krahe, die deze naam beziet in het grote kader van de oudeuropese waternamen, speciaal die, welke afgeleid zijn van de basis *albh-, concludeert tot een germ. jō-stam, daarbij | |||||||
[pagina 152]
| |||||||
de mogelijkheid openlatend, dat het bij deze naam om een germanisering van een oudere vorming gaat (i-stam?)Ga naar voetnoot(10). Namen van het betreffende type komen in de (west-)germaanse hydronymie vrij veel voor. Krahe rekent ze tot een laag van éénstammige namen, die zich door structuur en het bij de vorming gebruikte woordmateriaal duidelijk onderscheidt van de vóórgermaanse namenlaag. Het lijkt alleszins mogelijk, ook voor de hier en daar in pas geleidelijk gegermaniseerd gebied opduikende naam Elbe, Elve uit te gaan van een germ. grondvorm *albī/*albjō-, voor zover de overlevering van de naam in kwestie zich daartegen niet verzet. Daar nu een casusuitgang op -s in de westgermaanse verbuiging der jō-stammen niet meer voorkwamGa naar voetnoot(11), kan het eerste deel van de plaatsnaam Helues-dic niet teruggaan op *Albjōs, tenzij men de genetivische dubbelvorm op -ōs, die voor ō-stammige waternamen is verondersteldGa naar voetnoot(12), zou willen uitbreiden tot de jō-stammen. Voor dit laatste ontbreken echter duidelijke voorbeelden. Het komt mij voor, dat voor de plaatsnaam ook een eenvoudiger verklaring mogelijk is, die het onnodig maakt, ver terug te grijpen. Als ‘dijk’-naam kan de naam niet dateren van vóór het begin van de dijkaanleg in deze streken, d.w.z. van vóór de 11e eeuwGa naar voetnoot(13). Bij zulk een jonge samenstelling mag men in de ‘uitgang’ van het eerste deel toch wel de verbindings-s zien, die, afkomstig van de masculina, in het mnl. ook achter vrouwelijke eerste bestanddelen van composita werd gevoegdGa naar voetnoot(14). Ook is invloed denkbaar van andere ‘dijk’-namen, die zijn samengesteld met een persoons- of dier-naam in de genetief: b.v. in deze omgeving Tubinis dic, Hencsdic, Wlfs dijcGa naar voetnoot(15)Ga naar voetnoot(16). | |||||||
[pagina 153]
| |||||||
Tenslotte wil ik op mijn beurt het vermoeden uitspreken, dat nog een Elve in Nederland is bewaardGa naar voetnoot(17) en wel in de Friese waternaam Elvesloot, de verbinding tussen de Langstaartenpoel en de Gudsekop (gem. Wymbritseradeel), o.a. voorkomend op de kaart van Doniawerstal in de atlas van Schotanus (1718). Oudere vermeldingen zijn mij niet bekend. Het zou hierbij kunnen gaan om een naam van het type, waartoe o.a. ook Aamsloot (meermaals in Friesland) behoort, n.l. een secundair compositum, bestaande uit een éénstammige waternaam + een soortnaam. Een definitief oordeel zij echter aan de Frisisten overgelaten. Met het bovenstaande moge aangetoond zijn, dat Elve aan de lijst van Nederlandse waternamen kan worden toegevoegd.
Vleuten. N.L. Zelders. |
|