Naamkunde. Jaargang 4
(1972)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |
Moderne straatnaamgeving.Bij de Vuga-Boekerij te 's-Gravenhage verscheen in 1971 van de hand van J.B.J. Thomas, chef van de afdeling Bevolking van de Gemeentesecretarie te Roosendaal en Nispen, een beknopte handleiding voor de naamgeving van straten en nummering van gebouwen onder de titel ‘Straat en nummer’. Hoewel het boekje slechts 102 bladzijden telt, is de bescheidenheid van de schrijver te groot als hij in zijn voorwoord meent niets nieuws gebracht te hebben. Dit laatste moge juist zijn voor zover het de huidige gangbare praktijk van de straatnaamgeving betreft, de verdienste van de schrijver is er niet minder door geworden. Immers men moet tot... 1896 teruggaan om de laatstverschenen handleiding over dit onderwerp, van de hand van W. Hartsink, te vinden. Een nieuwe handleiding is daarom bepaald geen luxe. Terecht merkt Thomas in zijn inleiding op dat, tengevolge van de gemeentelijke autonomie op dit terrein, algemeen bindende voorschriften moeilijk kunnen worden gegeven. Zonder die autonomie aan te tasten heeft de schrijver een geslaagde poging gedaan, door middel van een aantal algemene richtlijnen, de lagere overheden tot eenzelfde gedragslijn te brengen. Men moet dan ook van harte wensen dat dit boekje aangeschaft zal worden door al die instanties, die met straatnaamgeving te maken hebben. Daarmee bedoel ik niet alleen de gemeentebesturen zelf, maar ook die instanties, waarvan de schrijver in par. 2.2.1. een aantal vertegenwoordigers vermeldt, zoals Publieke werken, Archivariaten, Bevolkingsadministratie en P.T.T. Daarbij moeten nog vermeld worden: Politie en Brandweer. Het boekje van Thomas telt slechts drie hoofdstukken, met een viertal bijlagen. De hoofdstukken zijn weer onderverdeeld in een groot aantal paragrafen. Voor het geheel (behalve voor de vier bijlagen) gebruikt de schrijver een eenvoudig coderingssysteem, dat het citeren van zijn opmerkingen vergemakkelijkt. Hier kan volstaan worden met het noemen van de drie hoofdstukken: 1. De straatnaamgeving; 2. Richtlijnen voor straatnaamgeving; 3. Het nummeren van gebouwen. Ik zou het bij deze aankondiging hebben kunnen laten, ware het | |
[pagina 89]
| |
niet dat ik de aandacht wil vestigen op een onduidelijkheid, op een paar omissies en in het bijzonder op een probleem bij de moderne straatnaamgeving dat bij Thomas niet genoeg uit de verf is gekomen; een probleem dat ik van voldoende betekenis vind om er in dit tijdschrift uitvoeriger op in te gaan dan in een recensie mogelijk is. Eerst iets over de onduidelijkheid. Terecht maakt Thomas in par. 1.4 de opmerking dat Nederland arm is aan literatuur op het gebied van straatnaamgeving. Het is dan ook niet te verwonderen dat hij, bij het samenstellen van de ‘spelregels’, de basis daarvoor gevonden heeft in het boekje van P.J. Meertens en W. Moll over ‘Middeleeuwse en moderne straatnaamgeving’, dat als deel V verschenen is in de reeks ‘Bijdragen en Mededelingen der Naamkunde-commissie van de Kon. Ned. Akademie van Wetenschappen’ (1953). Het is te betreuren dat Thomas niet steeds vermeld heeft wie van de beide auteurs hij citeert. Uit hetgeen hij schrijft krijgt men de indruk dat Meertens en Moll samen geschreven hebben over de middeleeuwse en de moderne straatnaamgeving. Meertens schreef echter over de middeleeuwse en Moll over de moderne straatnaamgeving. Dit door elkaar citeren heeft Thomas bijvoorbeeld parten gespeeld als hij schrijft in par. 1.4. (pg. 14): ‘Dr. P.J. Meertens blijkt een hele “Piet” te zijn, want diens visie op de straatnaamgeving, die overigens het product is van het opstellen van begripsoordelen en het maken van gevolgtrekkingen uit verschillende bijbehorende oordelen, wordt door Prof. Zaalberg gevolgd. Waarschijnlijk zal Dr. Meertens' visie Prof. Zaalberg wel als een duidelijk (straat-)naambord voor ogen hebben gestaan’. Uit de context van Thomas' verhaal blijkt echter dat hetgeen hij aan Meertens toeschrijft op rekening van Moll gesteld moet worden. Belangrijker dan deze onduidelijkheid zijn de omissies, die ik in het werkje van Thomas heb gesignaleerd. In par. 1.7. wijdt de schrijver aandacht aan de wijkgedachte, die urgent geworden is door de snelle uitbreiding van de steden en de urbanisering van het ‘platteland’. Terecht wijst hij er op dat men tegenwoordig bij de straatnaamgeving veel systematischer te werk gaat dan vroeger, door voor een nieuwe wijk namen te kiezen, die tot een bepaalde groep met een gemeenschappelijk kenmerk behoren. Om enkele voorbeelden te noemen: namen van staatslieden, kunstenaars, historici etc., maar ook namen met één bepaald toponymisch element. In par. 2.2.23 geeft Thomas hiervan een voorbeeld uit 's-Gravenhage, waar in een wijkje alle namen op donk eindigen. | |
[pagina 90]
| |
In par. 1.7. wijst de schrijver - als terloops - ook op de mogelijkheid van een alfabetische volgorde op de eerste letter van de namen; wijken dus met A.B.C.-namen. Het heeft mij echter wel verbaasd, gezien het jaar van uitgave en - in de tekst - het citaat uit een krantebericht van 25 februari 1971 (in par. 2.2.23), dat Thomas helemaal geen melding maakt van de op het alfabet berustende naamgeving in de Bijlmermeer, de jongste stadsuitbreiding van Amsterdam. Verderop in dit artikel zal ik uitvoeriger ingaan op de naamgeving in de Bijlmermeer. Hier wil ik er alleen op wijzen, dat wat Thomas in par. 1.7. nog als toekomstige mogelijkheid ziet - de alfabetische volgorde bij de naamgeving - in de Bijlmermeer al consequent voor het geheel is uitgewerkt en ook wordt toegepast. Tenslotte vind ik het een omissie, dat Thomas niet op de hoogte is van het bestaan van het Naamkundebureau van de Kon. Nederl. Akademie van Wetenschappen te Amsterdam. Dit bureau houdt zich, behalve met verscheidene andere namencategorieën, ook bezig met de Nederlandse straatnamen. Het heeft daarover enige literatuur en is - dank zij de Dienst Luister- en Kijkgelden van de P.T.T.Ga naar voetnoot(1) - in het bezit van vrijwel alle in 1967 bestaande Nederlandse straatnamen. De naamgeving in de Bijlmermeer is - op verzoek van de Amsterdamse gemeentelijke Straatnamencommissie - aan dit bureau opgezet en uitgewerkt, terwijl verscheidene gemeenten om advies gevraagd hebben. Informatie hierover had in het boekje van Thomas zeker niet mogen ontbreken. In verband hiermede nog een opmerking: Bijlage 2, p. 82 in het boekje van Thomas begint met een paar versregels van de dichter Achterberg. Het zal vrijwel niemand - ook Thomas niet - bekend zijn dat Achterberg duizenden toponiemen heeft opgeschreven op lijsten, gerangschikt op de meest voorkomende toponymische elementen, zoals akker, baan, beek, bleek, boom, braak, brink, deel, donk etc. Deze lijsten met namen, waarvan vele gebruikt zouden kunnen worden voor straatnaamgeving, bevinden zich in handschrift aan het Bureau voor Naamkunde te Amsterdam. Hopelijk zal Thomas bij een volgende druk van zijn boekje - die ik hem van harte toewens - met deze en de hiernavolgende opmerkingen rekening willen houden. | |
[pagina 91]
| |
De direkte aanleiding tot het schrijven van dit artikel is te vinden in de eerste zin van par. 1.8. van Thoma's boekje, waar hij schrijft: ‘Er wordt nog te veel gedacht dat straatnaambordjes richtingaanwijzers zijn; niets is minder waar’. Weliswaar verzacht de schrijver deze krasse uitspraak nog in dezelfde paragraaf met de woorden: ‘Wij zijn ervan overtuigd, dat wij ons straks van onze “orthodoxe” redeneringen zullen moeten losweken en dat wij tot meer moderne straatnaamgeving zullen moeten overgaan. Symptomen in die richting zijn reeds duidelijk merkbaar’. Veel verder dan deze constatering komt de schrijver echter niet. Zelfs het door hem vermelde Haagse voorbeeld met de namen op -donk brengt hem niet tot het inzicht dat hierbij reeds met de ‘orthodoxe’ redeneringen is afgerekend, m.a.w. dat in het Haagse voorbeeld een ontwikkeling is voltooid van de oriënterende naar de richtingwijzende functie van de straatnamen, een ontwikkeling die zich in de nabije toekomst nog duidelijker moet en zal manifesteren. Thomas heeft voor deze ontwikkeling te weinig oog gehad en daaraan geen duidelijke toekomstvisie verbonden. Deze omissie, die Thomas waarschijnlijk met vrijwel alle ‘naamgevers’ gemeen heeft, is niet zo verbazingwekkend. Immers in de oudste stadsgedeelten, waar de namen dikwijls nog uit de Middeleeuwen stammen, vindt men geen enkele systematiek dan die van het logische en oorzakelijke verband tussen straat en naam. Als men in een oude binnenstad een Bakkerstraat vindt, dan kan men er zeker van zijn dat deze naam verband hield met de in die straat uitgeoefende bedrijvigheid. Voorbeelden van deze wijze van straatnaamgeving zijn in onze oude steden bij tientallen voorhanden. De richtingwijzende functie van de straatnaam kwam daarbij in het geheel niet aan de orde. Later, toen de overheid zich met de straatnaamgeving ging bemoeien, verdween het logische en oorzakelijke verband tussen straat en naam. Omdat in de nieuwgebouwde wijken, met veelal een systematische opzet, dit verband niet meer bestond, ging men er toe over in de naamgeving een zekere systematiek aan te brengen, echter nog steeds om de oriëntatiemogelijkheid te vergemakkelijken. Een eerste aanzet daartoe vindt men bij de in de 17de eeuw aangelegde Amsterdamse grachtengordel (Heerengracht, Keizersgracht, Prinsengracht). Bij de verdere uitbouw van de stad ging men er toe over de nieuwe wijken wijksgewijs van een bepaalde categorie van namen te voorzien. Zo ontstonden de wijken met namen van staatslieden, schilders, com- | |
[pagina 92]
| |
ponisten, ja zelfs van bloemen en planten. Daarbij ging men binnen de wijk nog steeds uit van de oriëntatiemogelijkheid. Als men in de Asterstraat was, wist men dat de Anjelierstraat niet verweg kon zijn. Hoogstens functioneerden de gebruikte categorieën richtingwijzend, doordat men - van elders komend - kon weten in welke richting men moest gaan, op grond van de categorie waartoe de gezochte straatnaam behoorde. Dat dit systeem lang niet altijd goed werkte behoeft ons niet te verbazen als wij bedenken dat in veel gevallen de mensen niet op de hoogte waren van de categorie, waartoe de gezochte straatnaam behoorde. Binnen de wijk zelf echter achtte men - zelfs tot in onze tijd - iedere verdere systematiek overbodig. Men dacht eenvoudig nog niet aan de mogelijkheid dat een straatnaam ook richtingwijzend kan gaan functioneren juist binnen het kader van de systematisering. Hoezeer ook Thomas nog gevangen zit in deze, m.i. verouderde gedachtengang, blijkt niet alleen uit de hiervoor geciteerde eerste zinsnede van par. 1.8., maar ook uit de wijze waarop hij in deze paragraaf de begrippen oriëntatie en richtingwijzing hanteert. Uit het geheel van deze paragraaf kan men opmaken dat de schrijver met zijn beschouwingen het gehele stadsgebied op het oog heeft en niet een bepaalde wijk. Zo wijst hij op p. 29 op pogingen van gemeentebesturen, die er ernstig over denken hun gehele stratenarsenaal geleidelijk aan te systematiseren, door middel van alfabetisering of nummering van straten; en op p. 31 wijst de schrijver op het voorbeeld van Tilburg, waar men reeds geruime tijd studeert op een totaal logische straat(naam)indeling van de gemeente. En hij voegt hieraan toe: ‘Hiermede zijn we gekomen aan de (hierboven gewraakte)Ga naar voetnoot(2) mening dat straatnamen tevens richtingaanwijzers zouden moeten zijn. Dat een straatnaam(bord) een verkeerstechnische functie kan hebben, is een punt om even bij stil te blijven staan’. Ongetwijfeld heeft Thomas gelijk als hij zich in par. 1.8. verzet tegen plannen zoals die van de gemeente Tilburg. Een dergelijke ingreep is niet alleen een onhaalbare kaart, omdat allerlei belangen zich daartegen zullen verzetten, maar - wat veel belangrijker is - zo'n ingreep is ook onaanvaardbaar omdat daardoor talloze historische namen verloren zouden gaan; namen die dikwijls iets kunnen ver- | |
[pagina 93]
| |
tellen over het verleden van de betreffende stad en die daarom als onvervangbare cultuurgoederen mogen worden beschouwd. Maar Thomas heeft ongelijk als hij meent dat, op grond van deze historische verworvenheden, de straatnamen geen richtingwijzende functie kunnen hebben, ook al acht hij dat in enkele gevallen mogelijk. Belangrijker nog is, dat Thomas de mogelijkheid van een richtingwijzende functie van de straatnaam binnen het stadsgeheel wel openhoudt, kennelijk vooral ten aanzien van de categorische namen, maar dat hij niet ziet dat in de moderne stad met zijn nieuwe buitenwijken juist binnen zo'n wijk de richtingwijzende functie geaccentueerd moet worden en derhalve een nieuwe wijze van straatnaamgeving toegepast zal moeten worden. De schrijver oppert de mogelijkheid wel, maar ziet niet de dringende noodzaak. Over deze nieuwe ontwikkeling op het gebied van de straatnaamgeving wil ik hieronder een uiteenzetting geven.
Hiervoor merkte ik reeds op, dat vanaf de Middeleeuwen, met zijn logische en oorzakelijke naamgeving via de eerste aanzet (zoals in Amsterdam) naar de categorische wijksgewijze naamgeving een ontwikkeling heeft plaats gehad, waarbij langzamerhand een verschuiving is opgetreden van de oriënterende functie van de straatnaam naar de richtingwijzende functie, zij het dan nog slechts alleen voor de in de nieuwe wijken gehanteerde categorieën. De naamgeving in onze tijd zal deze lijn verder moeten doortrekken door de richtingwijzende functie niet alleen welbewust toe te passen op de categorieën, maar tevens en vooral op de straatnamen binnen de nieuwe wijken. Voordat ik deze stelling aan de hand van enkele voorbeelden - in positieve en negatieve zin - ga toelichten, wil ik enkele korte opmerkingen maken over de oorzaken, die tot deze verschuiving in de straatnaamgeving hebben geleid, althans zullen moeten leiden. Sedert het einde van de Tweede Wereldoorlog hebben wij in Nederland een grote bevolkingstoename meegemaakt. Deze bevolkingsexplosie noodzaakte ons - mede dank zij de door de verdergaande industrialisatie nog toegenomen bevolkingsconcentraties in en rondom de steden - tot de bouw van nieuwe wijken in zodanig tempo als nog niet eerder vertoond was. Daarbij trad tegelijkertijd een tot dan toe ongekende mobiliteit van de bevolking aan de dag, dank zij de popularisering van bromfiets, scooter en in het bijzonder de auto. Deze laatste maakte, niet alleen buiten, maar ook in de stad een | |
[pagina 94]
| |
geheel ander wegenpatroon noodzakelijk, dan tot die tijd gebruikelijk was; een wegenpatroon dat om veel meer ruimte vroeg dan in de oude binnensteden voorradig was. Voegt men hierbij de nieuwe inzichten inzake stede- en woningbouw, waarvan het belangrijkste verschil met de systematiek van de 19e eeuwse stedebouw bestond uit het scheppen van meer leefruimte voor de bewoners, dan krijgt men enigszins een beeld van de schaalvergroting van de nieuwe woonwijken (de z.g. tuinsteden). Bovendien veroorzaakte de aantrekkelijkheid van deze nieuwe stedebouw een trek van de binnensteden naar de nieuwe woonwijken. Maar deze migratie van ‘binnen’ naar ‘buiten’ had een massale mobiliteit, namelijk die van het woonwerkverkeer, ten gevolge. Al deze ontwikkelingen moeten ook hun invloed doen gelden op de straatnaamgeving. In de oude binnensteden, en zelfs nog in de 19e eeuwse wijken, waren de afstanden in veel gevallen van die aard, dat men slechts dan van het openbaar vervoer gebruik maakte als men van de ene wijk naar de andere moest. Binnen de eigen wijk ging men meestal te voet. In de moderne buitenwijken zijn niet alleen de afstanden tussen de wijken onderling, maar ook die binnen de wijk zelf vaak zo groot geworden, dat men zich binnen de wijk zelden meer te voet verplaatst, maar gebruik maakt van een of ander vervoermiddel, zonodig zelfs van de auto. Bovendien wordt het voor de ‘vreemdeling’, door deze schaalvergroting, bijna onmogelijk gemaakt zich te oriënteren. Tenslotte kan nog opgemerkt worden dat de nieuwe wijken veel minder herkenningspunten zoals kerken, markante gebouwen enz. bieden, waaraan de verkeersdeelnemer zich kan oriënteren. Was bijv. vroeger een hoog gebouw een duidelijk oriëntatiepunt, de nieuwe wijken met hun torenflats geven geen enkel houvast, zeker niet als de bouwwijze een eentonigheid vertoont als in de Bijlmermeer. Het is duidelijk dat in zo'n situatie de klassieke wijze van straatnaamgeving niet meer kan voldoen. Men kan er niet meer mee volstaan aan een nieuwe stadswijk een bepaalde categorie namen te geven, zonder daarbij binnen de nieuwe wijk tot een duidelijk systematisering over te gaan. Zoals vroeger de categorische naamgeving van een wijk een richtingwijzend karakter had, zo zal binnen de nieuwe wijk het straatnamenpatroon richtingwijzend moeten zijn. Deze nieuwe methode van naamgeving zal niet alleen van belang zijn voor de individuele verkeersdeelnemer, die naar een bepaalde straat wil rijden, maar ook | |
[pagina 95]
| |
voor het verkeer in zijn totaliteit. Duidelijke richtingwijzende straatnaamgeving zal immers nodeloos rijden en daarmee verkeerscongesties voorkomen. De enige methode, die ons m.i. bij deze nieuwe functie van de straatnaam ter beschikking staat, is die van de alfabetische volgorde der namen, waarbij de indeling naar categorie voor iedere wijk afzonderlijk zeker gehandhaafd moet worden. Uiteraard ben ik het met Thomas eens dat wij nooit moeten overgaan tot het Amerikaanse systeem van nummering der wegen. J.A. Huisman heeft terecht in dit tijdschrift een pleidooi gehouden voor vernoeming van onze tot op heden meestal genummerde autowegenGa naar voetnoot(3); het zou een ramp zijn als wij dan wel de straten in onze woonplaatsen gingen nummeren! Het schoolvoorbeeld van de nieuwe methode in de straatnaamgeving is de Bijlmermeer. Het is hier niet de plaats tot in details op de opbouw van de Bijlmermeer in te gaan. Wel dient opgemerkt te worden, dat deze nieuwe ‘stad’ niet alleen in stedebouwkundig opzicht, maar ook in verband met de daar gehanteerde straatnaamgeving een aparte plaats in ons land inneemt. De naamgeving in de Bijlmermeer vertoont namelijk een tweetal aspecten, die als voorbeeld kunnen dienen tot een nieuwe methode voor de straatnaamgeving en die daarom waard zijn onder de aandacht van de naamgevende instellingen gebracht te worden. Om de lezers hiervan een duidelijk beeld te geven, heb ik een schetskaartje gemaakt, waarop in grove lijnen de plattegrond van een deel van de Bijlmermeer weergegeven is. Het eerste aspect betreft de alfabetische volgorde van de namen, waarbij duidelijk en bewust uitgegaan is van de verkeerstechnische situatie. Tot goed begrip diene, dat het verkeer in de Bijlmermeer zich op drie niveaus beweegt. Op het hoogste niveau zijn twee wegen geprojecteerd, die haaks op elkaar staan (Gooise- en Gaasperdammerweg) en die beide mede bestemd zijn voor het doorgaande autoverkeer. De belangrijkste weg, mede in verband met het systeem van de naamgeving, is de Gooise weg. Deze begint bij het Amstelstation in Amsterdam en leidt het doorgaande verkeer naar het Gooi. Deze weg is overigens nog niet voltooid. Één niveau lager, haaks op de Gooise weg en parallel met de Gaasperdammerweg liggen een aantal wegen - eveneens alleen voor autoverkeer | |
[pagina 96]
| |
[pagina 97]
| |
bestemd -, die de ‘wijken’ van de Bijlmermeer binnenleiden. Aan deze wegen staan de garages en parkeerplaatsen waar de autorijder zijn vervoermiddel moet achterlaten, om via zo'n garage het woongebouw te bereiken. Deze wegen dragen in hun namen het achtervoegsel -dreef en kennen geen huisnummering. Enkele wegen vormen de noodzakelijke verbindingen tussen deze dreven en hebben in hun namen eveneens het achtervoegsel -dreef. Op het laagste, het z.g. maaiveld-niveau, zijn de wegen en paden voor brommers, fietsen en voetgangers, die zodanig zijn geprojecteerd dat deze groep verkeersdeelnemers geen enkele hinder ondervinden van het autoverkeer. Al deze wegen hebben met de wegen op hoger niveau ongelijkvloerse kruisingen. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat het voor de automobilist niet meer mogelijk zal zijn ‘even de weg te vragen’, daar hij op het niveau waarop hij zich bevindt geen voetganger of fietser zal ontmoeten. De opzet van de naamgeving is nu zodanig dat men, komende uit de richting Amsterdam via de Gooiseweg, bij iedere afslag naar de haaks op deze weg staande dreef in alfabetische volgorde de eerste letter vindt van de namen van de aan zo'n dreef gelegen woongebouwen. Ik kan hier met enkele voorbeelden volstaan: Aan de Bijlmerdreef vindt men vanaf de afslag aan de rechterzijde de namen beginnende met de letter F en aan de linkerzijde die beginnende met de letter G. Bij de volgende afslag aan de Karspeldreef vindt men rechts de letter H en links de letter K. Uiteraard moeten de straatnaamborden zo duidelijk zijn dat men vanaf de dreef kan zien hoe een woongebouw heet. Het tweede aspect, waarover ik kort kan zijn, betreft de wijze van naamgeving. Hierover meldde ik reeds dat aan een dreef geen huisnummering voorkomt. Dat komt omdat de ‘straat’namen gegeven zijn aan de dwars op de dreef staande woongebouwen. Elk woongebouw heeft zijn eigen naam. Doorlopende woongebouwen van de ene naar de andere dreef hebben zelfs twee namen, afhankelijk van de letter die bij elke dreef gebruikt wordt. Een dergelijke wijze van naamgeving aan gebouwen, en niet aan straten, is in zijn systematiek voor ons land uniek. Het is duidelijk dat niet iedere nieuwbouwwijk voor een dergelijke wijze van naamgeving geschikt is. Wat wel toegepast kan worden is de alfabetische volgorde in de namen. Beziet men de schetskaart van de Bijlmermeer, dan kan men | |
[pagina 98]
| |
vaststellen dat geen enkele verkeersdeelnemer moeite zal hebben met het vinden van zijn ‘straat’, dat daardoor verkeerscongesties vermeden, althans belangrijk verminderd kunnen worden, en dat de richtinggevende functie van de ‘straatnaam’ duidelijk primair gesteld moet worden. Hier is m.i. sprake van een straatnaamgeving, die in de toekomst de beste perspectieven biedt. Aan een ander voorbeeld wil ik tenslotte tonen - in negatieve zin - van hoeveel betekenis een alfabetische volgorde van de straatnamen kan zijn; daaruit kan blijken hoe het niet moet. Thomas wijst in par. 1.8. van zijn boekje op het voorbeeld van Delft, waar het verkeer naar de verschillende wijken geleid wordt door genummerde borden. Helaas heeft hij niet gewezen op de consequentie van een dergelijke verkeersgeleiding, namelijk van die binnen de wijk, door middel van systematisering van de straatnamen. Het heeft weinig zin het verkeer naar een bepaalde wijk te leiden, maar het dan in de betreffende wijk volkomen in de steek te laten. Uiteraard is wijziging van de straatnamen in de bestaande wijken niet mogelijk, maar in nieuwgebouwde wijken is verkeersgeleiding via een duidelijk patroon van straatnaamgeving zeer wel mogelijk. Hoe zeer men in Delft een kans gemist heeft om straatnamen als richtingwijzers te doen functioneren, wil ik aan de hand van bijgaande schetskaart van de wijk 't Voorhof aantonen. Terwille van de leesbaarheid van het kaartje zijn bij de meeste namen de elementen -laan, -pad, -straat en -weg niet vermeld. Ook hieronder laat ik deze achtervoegsels weg. Men heeft voor de gehele wijk, op een tweetal doorgaande wegen na, een groot aantal namen van bekende Nederlandse literatoren gekozen. Daartegen bestaat uiteraard geen enkel bezwaar. Men is daarbij echter niet systematisch te werk gegaan. Hoogstens kan men opmerken, dat men, komende langs de Papsouwseweg - d.w.z. langs één van de twee invalswegen - en rijdende langs de Voorhofdreef aan de rechterzijde hoofdzakelijk de namen van literatoren uit de 20ste eeuw vindt, en aan de linkerzijde dergelijke namen uit de daaraan voorafgaande eeuwen, hoewel deze regel niet consequent is toegepast. Behoren Heijermans, van Schendel en Coster niet tot de 20ste eeuw? Aan een andere systematiek, c.q. de alfabetische volgorde, heeft men blijkbaar niet gedacht. Rijdende langs de Voorhofdreef (de centrale weg in deze wijk) vindt men aan de rechterzijde als zijwegen achter elkaar Ter Braak, Campert en Slauerhoff, aan de linkerzijde Tollens, Potgieter, Heijermans en Van Eeden. Rijdt men vanaf de | |
[pagina 99]
| |
[pagina 100]
| |
Voorhofdreef rechts de wijk in dan kruist men eerst Roland Holst om daarna bij ter Braak, Marsman en Du Perron terecht te komen. (Als literatoren horen ze wel bij elkaar.) Aan het westelijk einde vindt men Aart van der Leeuw, die echter - een invalsweg kruisend, - voortgezet wordt in een wijkje met een geheel andere categorie van namen. Ik zou zo door kunnen gaan. Ik wil hier alleen nog wijzen op het merkwaardige geval van Bredero bij Da Costa. De lezer kan zelf voor het overige op het kaartje de chaos in de naamgeving constateren. Ook al is deze wijk niet zo ruim van opzet als de Bijlmermeer, dan nog zou een alfabetische indeling beter zijn geweest. Men heeft mijn opvatting over de alfabetische volgorde bestreden met de opmerking, dat het grootste deel van de mensen geen notie heeft van het gebruik van het alfabet bij de straatnaamgeving en dat alfabetisering daarom niet noodzakelijk is. Ik wil hiertegen enkele argumenten aanvoeren. Ook al zou het juist zijn dat de meeste mensen bij de straatnaamgeving het alfabet niet kunnen hanteren - een stelling die ik niet aanvaard -, dan is er nog geen redelijk argument aan te voeren om de alfabetische volgorde dan maar achterwege te laten. Immers de ‘an-alfabeten’ zullen er geen enkele hinder van ondervinden, maar de ‘alfabeten’ hebben er alleen maar voordeel van. Men vindt de alfabetische volgorde niet nodig vanwege het grote aantal ‘an-alfabeten’, maar hoe staat het met de kennis van de vernoemden, c.q. de literatoren? Ik betwijfel of de kennis van de vernoemde literatoren - een enkele uitzondering daargelaten - onder brede lagen van onze bevolking groter is dan de kennis van het alfabet. Nog een ander, niet te verwaarlozen, argument wil ik naar voren brengen. In de Bijlmermeer is de categorie gehanteerde namen gevonden bij de namen van buitenhuizen en grote boerderijen, eerst uit de wijde omgeving van Amsterdam, en daarna - toen de voorraad namen hier niet toereikend bleek - uit het gehele land. Uit de praktijk is reeds gebleken dat vrijwel niemand weet tot welke categorie van namen deze ‘straat’namen behoren. Had men daarom deze categorie niet moeten gebruiken? Ik vrees dat er in de toekomst nog wel meer categorieën gebruikt zullen moeten worden, die niet direkt tot de verbeelding zullen spreken. Voor het verkeer dat van buiten de wijk komt is dit gemakkelijk te ondervangen door de gehele wijk van een naam te voorzien. Maar binnen de wijk is er geen enkel systeem - behalve het alfabetische - te bedenken om de weggebruiker het vinden van een straat te vergemakkelijken. Hoezeer dit laatste noodzakelijk is | |
[pagina 101]
| |
heb ik bij mijn bespreking van de naamgeving in de Bijlmermeer reeds aangetoond. Hoe weinig het publiek met de categorische benoeming van wegen in één wijk vertrouwd is, heb ik uit eigen ervaring ondervonden. Zelf woon ik aan een ‘straat’, die de naam van het eiland Tien Gemeten draagt. In de naaste omgeving bevinden zich namen als St. Philipsland, Voornsehoek, Tesselsestraat, Vlieland etc. Tientallen keren heb ik, bij navraag, gemerkt dat passanten en adreszoekenden er geen idee van hadden, dat zij in mijn woonbuurt te maken hebben met de namen van de Waddeneilanden en de Zuidhollandse en Zeeuwse eilanden. Als het met dergelijke namen zo gesteld is, hoe zal het dan wel gaan met de in Delft vernoemde literatoren? Bovendien is in mijn woonbuurt de aardrijkskundige volgorde evenmin erg duidelijk. Zo vindt men tussen de Voornse hoek en St. Philipsland straten met de namen van Waddeneilanden en een Rembrandtweg. Is het wonder dat de bewoners van deze buurt, als hen naar de weg gevraagd wordt, de vragers een verkeerde kant opsturen? Ik houd hier uiteraard geen pleidooi tegen categorische naamgeving van een wijk, maar wel tegen een naamgeving zonder logische, c.q. alfabetische, volgorde. Tenslotte wil ik nog opmerken dat, als men tot het inzicht komt dat de straatnaamgeving in de hierboven geschetste zin gemoderniseerd moet worden, men ook de wil moet hebben het publiek op te voeden door middel van duidelijke en herhaalde voorlichting, zodat het met de alfabetische volgorde van de straatnamen vertrouwd raakt.
Amsterdam. H. Buitenhuis. |
|