Naamkunde. Jaargang 4
(1972)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
Aardrijkskundige eigennamen in een Maaslands dorpsdialect IIGa naar voetnoot(*)Een lijst van aardrijkskundige eigennamen, als onderdeel van de verzamelde woordenschat, het idioticon, van een ongeleerde dorpsgemeenschap, is materiaal voor de studie van de volkstaal. Maar zij licht ons ook in over de kennis op een bepaald gebied, van die dorpsgemeenschap. Het is dus ook materiaal voor de studie van wat het volk weet, wij zullen nog niet zeggen de volkswetenschap, maar dan toch de volksgeleerdheid. Deze geleerdheid komt niet van de school of uit de boeken, zij wordt door het leven zelf bezorgd. De namen van onze lijst zijn dus tenslotte ook gegevens voor de studie van het volksleven in een van zijn uitingen, onze lijst is ook een bijdrage tot de volkskunde. Willen wij ze daarvoor bruikbaar maken, dan hebben wij niet genoeg aan de namen alleen, zoals wij ze hiervóór opgegeven hebben, wij moeten weten waar ze vandaan komen, waarop de daardoor betuigde aardrijkskundige kennis berust. Dat zal het onderwerp van het tweede deel van dit onderzoek zijn. Na de lijst van de woorden met hun betekenis, de woordafleiding of etymologie. Voor een goed gedeelte van de lijst ligt, met de kaart voor ogen, de herkomst van de daaruit blijkende kennis voor de hand. Het zijn de namen van de plaats zelf en die van de onmiddellijke omgeving, waarmee zij om zo te zeggen in dagelijkse betrekking was. Die omgeving wordt bepaald door haar aardrijkskundige aard en vorm. Het is een lange en smalle strook, de Belgisch-Limburgse Maasvallei, die zuid- en noordwaarts op een zekere afstand doodloopt, maar die ten oosten en ten westen duidelijk en eng begrensd wordt. Aan de oostzijde was er ‘de brede stroom der Maas’ (tevens rijksgrens), aan de westzijde de woestijn van de Kempen. Onze lijst kon dus beginnen met een (op de kaart) aaneengesloten, dunne, soms zelfs enkelvoudige rij van kleine woonkernen, aan beide einden afgesloten door de twee Maassteden Maastricht en Maaseik. | |
[pagina 85]
| |
Verder dan die twee eindpunten en reeds onmiddellijk aan de twee zijden was de aardrijkskundige kennis al minder dicht, waren de vertrouwde plaatsen niet meer vast aaneengesloten, behalve dan, overmaas, het recht tegenover liggende gedeelte. Verwijderen wij ons nog verder van ons uitgangspunt, dan wordt de kennis niet meer dan sporadisch, blijken de vertrouwde plaatsen hoe verder af hoe dunner gezaaid. Hun aanwezigheid op de lijst wordt bepaald door hun algemene, ‘absolute’ belangrijkheid, die meestal niet nader verklaard hoeft te worden, ofwel door bijzondere omstandigheden, die in vele gevallen bekend zijn en in de andere (alsnog?) toeval moeten heten. Die bekende omstandigheden worden hierna opgesomd. Zij betreffen dus ook enkele plaatsen die ook zó reeds opnemenswaardig waren gevonden, maar hierdoor nog een afzonderlijke vermelding verdienden. 1. Overkomen van nieuwe dorpsgenoten die door ongewone naam en taal, door positie of bedrijf opmerkelijk waren geworden: Veldwezelt, Diets-Heur (bijzonderheden achterwege gelaten om geen personen te moeten noemen). 2. Periodisch heentrekken van (bepaalde groepen) eigen dorpsgenoten (Rijnland: steenbakkerijen: mannen, ook hele gezinnen, in de zomer (‘brikkebakkers’) - Saint Roch: klein seminarie: meisjes; niet om te leren, maar om te werken; pas later jongens, om te leren - Sint Truiden: normaalschool, toenmaals enige bezochte onderwijsinrichting na de lagere school - Aarlen: kamp voor de zeldzame erin gelote jonge mannen - de Oost: Nederlands koloniaal leger (?). 3. Beroeps- en zakenbetrekkingen: Ieperen: staatsweldadigheidsschool (zo heette het toen) als te Rekem: o.a. wederzijdse verplaatsingen in het personeel - 's-Hertogenbosch-Maastricht-Luik: Zuidwillemsvaart: schipperij o.a. steenkolen, ook reizigers, ‘volksboot’ - Boom: steenbakkerij als te Rekem - Dinant en Herve: vandaar kwamen of daarnaar heetten resp. een soort peperkoek en kaas - ‘De Vlaanders’ en ‘Pruisen’: vandaar kwamen marskramers, de eersten met ‘schilderijen’ en dekens, de laatsten met muizevallen en andere huishoudelijke artikelen, of ook... zonder iets: Pruis betekende zoveel als landloper - van ‘hoger op’ (Vroenhoven) kwamen in het voorjaar de ‘plantepies’, venters van moesplanten - Den Hostert: daar woonde ‘het menneke van den Hostert’, zoveel als een gezondbidder. | |
[pagina 86]
| |
4. Bedevaartplaatsen: Kevelaar, alleen nog in de herinnering bestaand - Lourdes: in opkomst, misschien reeds door een enkele (vrouwelijke) medeparochiaan bezocht - van de overige, Scherpenheuvel, Hakendover, Kortenbos, was de eerste veruit het meest in trek: jaarlijkse processie op Pinksterdinsdag. 5. Historische gebeurtenissen: Transvaal: de Boerenoorlog, die intens meegeleefd werd - Bocholt: verplaatsing van de kerktoren (niet maar in de verbeelding van de parochianen zoals te Olen). | |
Aanhangsel1. Van sommige plaatsen, streken of volken werd ‘iets gezegd’: Opgrimbie zelf heette bij de buren Spanje en de inwoners Spanjaarden. - Als twee of drie samen weggingen deden ze ‘als de kinderen van Ophoven’. - Wie naar Gellik ging, ging ‘piepele vangen’. - Van een heel dun sneetje kaas en derg. werd gezegd ‘daar kun je Maastricht door zien’. - Wie onbehoorlijk vuil was in zijn gezicht, was ‘zo zwart als een Turk’. - Op de uitdrukking van een voorbehoud beginnend met as = als, werd gaarne als (afwijzend) wederwoord gezegd: As ligt in de Kempen. [De gewone dialectische vorm van a(l)s is es: hierop luidde het wederwoord: es (= s) is een krom(me) letter, maar dit is geen aardrijkskunde meer]. Tournebride, de naam van het punt waar de rechte lijn van de steenweg Maaseik-Maastricht een vertakking kreeg naar Tongeren, werd door Franskennenden verklaard als de plaats ‘où on tourne la bride’. Dat was (geleerde) volksetymologie. Wie niet beter weet kan in het woordenboek vinden dat tournebride betekent: herberg (logement) bij een kasteel voor de bedienden en paarden van de bezoekers. Tournebride ligt op enkele minuten afstand van het kasteel van Hocht. 2. Sommige van de vermelde afgeleide bijvoeglijke naamwoorden kregen, met bepaalde zelfstandige naamwoorden verbonden, een bijzondere betekenis en werden overigens, behalve het eerst genoemde, alleen in die verbindingen gebruikt: Engelsen hòòf: lusthof - Braobese staof: in Brabant, Leuvense stoof: kachel van een bepaald model, ook Braobes Mechele, reeds in de lijst genoemd - Tùrkse terf: mais, Tùrks laer: bombazijn - Spaansje duere: hulst - hierbij ook het niet meer verstane aemsje stein: Naamse steen. | |
[pagina 87]
| |
Het blijkt dat in zulke geïsoleerde verbindingen verouderde klankeigenaardigheden kunnen zijn blijven zitten, zo in de twee laatste, sj in plaats van s in het achtervoegsel en in de laatste, umlaut vóór het achtervoegsel dat eens i bevatte (thans nog Duits en Nederlands isch), in het laatste geval bovendien wegval van de beginmedeklinker n. 3. Het belang van onze lijst (voor zover er dat is) ligt niet alleen in het bewijs van het bestaan (de blote opsomming) van de vermelde benamingen, maar ook in de vorm-(of uitspraak) eigenaardigheden van elke afzonderlijk. In de meeste gevallen is desaangaande niets bijzonders op te merken. De Grimbieër vorm is dan dezelfde als de terplaatse zelf gebruikelijke of (voor verder afgelegene) de in de algemene taal opgenomene. Alleen zal zo nodig de uitspraak aan de eisen van het dialect aangepast worden: Sint Truiden wordt Sint-trujje evenals bijv. buidel > bujjel, Parijs wordt Peries evenals grijs > gries en gazet > gezèt. De enkele gevallen met abnormale afwijkingen zijn gemakkelijk te onderkennen, zo bijv. Breuselt, Pruusjes, Vrankriek. Grondiger afwijkingen zijn Belsj, Hakkendore, Eèlder. Zo was het dus ruim een halve eeuw geleden, maar zo zal het grotendeels (verbeterd en vermeerderd?) ook nu nog wel zijn. Vandaar het onoverlegd door elkaar gebruiken van verleden en tegenwoordige tijd, waardoor dit ook de lezer voor ogen gehouden wordt.
Brussel. J. Leenen. |