Naamkunde. Jaargang 4
(1972)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
De verfransing in Noord-Frankrijk.Uit een verspreidingskaart van de Gallo-Romeinse namen op -iacum blijkt duidelijk dat deze namen in het gehele huidige departement Pas-de-Calais (natuurlijk buiten het poldergebied) een veel groter dichtheid vertonen dan in het huidige arrondissement Duinkerke en in West- en Oost-Vlaanderen. Ter verklaring van dit dichtheidsverschil kan men niet een eventuele uitroeiing van de oude naamtypen in het arrondissement Duinkerke inroepen, want de archaïsche namen zijn hier, evenals in West- en Oost-Vlaanderen, niet minder talrijk dan in Pas-de-Calais (Meteren, Vleteren, Pene, enz.)Ga naar voetnoot(1). Ook zijn hier enkele namen bewaard die herinneren aan de Romeinse militaire bezetting (Kassel, Kaaster, enz.). Het dichtheidsverschil van de namen op -iacum in beide gewesten kan er alleen maar op wijzen dat in geheel Pas-de-Calais (met uitzondering van het Noorden) de taalromanisatie veel verder gevorderd was, en dat de Romeinse militaire occupatie niet de voornaamste factor bij de taalromanisatie is. Toch is in de in Gallo-Romeinse tijd sterk geromaniseerde noordwestelijke helft van Pas-de-Calais, het Romaans in merovingische tijd ten onder gegaan. Dit is alleen verklaarbaar door een intense Germaanse kolonisatie. De configuratie van het gegermaniseerde gebied suggereert bovendien dat in Pas-de-Calais de Germaanse invallers niet alleen over land, maar ook over zee gekomen zijn. De naam Litus Saxonicum, die de Noordfranse kust draagt in de Notitia Dignitatum, ± 400, wijst er blijkbaar op dat men toen reeds met invasies van Noordzeestammen had af te rekenen. Ongetwijfeld heeft het Romaanse bevolkingsdeel zijn taal niet in één generatie opgegeven, zoals ook in het Romaans gebleven gebied de Germanen zich eerst na verloop van tijd, in sommige streken zoals die van Namen-Thuin pas in de 8e eeuw, hebben laten opslorpenGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 54]
| |
Het feit dat van de Germaans-Romaanse namen op -iacas in bijna geheel Pas-de-Calais slechts schaarse vertegenwoordigers (bv. Herly, Hézecques) overgebleven zijn, suggereert evenwel dat hier op de periode van tweetaligheid al spoedig een nieuwe eentaligheid gevolgd is. Denkelijk is in Pas-de-Calais reeds in de 8e eeuw een nieuwe taalgrens, of liever taalgrenszone, voorhanden. Ten noorden van deze taalgrenszone zijn de Gallo-Romeinse namen op -iacum en de Germaans-Romaanse namen op -iacas in Germaanse vorm, ten zuiden ervan in Romaanse vorm overgeleverd. Hun interpretatie vergt evenwel omzichtigheid, omdat bij de latere herromanisering het suffix in zijn Nederlandse vorm (-eke) vaak vervangen werd door zijn Frans equivalent (-i). In sommige gevallen blijkt deze substitutie uit de oude attestaties zelf, bv. Embry (868 Embrica, 1156 Embri), Herly (eind 10e Herlecha, 1162 Herli), Menty (877 Menteca). Fonetische evoluties die toen al tot het verleden behoorden, werden daarbij echter niet weer ongedaan gemaakt, zodat etymologisch onderzoek veelal wel kan uitwijzen of er al dan niet suffixsubstitutie is geweest. Umlaut (8e eeuw) wijst naar het Germaans, bv. Blessy uit Blassiacum, Carly (867 Quertliaco) uit Quartiliacum; ontbreken van umlaut naar het Romaans, bv. Émy, uit Amiacum, 1079 Ami, met latere Romaanse evolutie a > e vóór m of n, zoals ook in Emmerin, Ennecourt, Ennemain, Ennetières, Énocq, enz. Mouillering van consonant vóór j, die bij dentaal overgaat in assibilatie, wijst naar het Romaans, bv. Blangy uit Blandiacum, Givenchy uit Juventiacum, Monchy uit Montiacum, Rumilly (4e kwart 12e eeuw Rumeilli) uit Romiliacum. Bij Auchy (1079 Alzi), uit Alciacum, is ontbreken van suffixsubstitutie evenwel niet zeker, omdat assibilatie van k vóór i of j nog tot de laat-Romeinse tijd behoort, zoals blijkt uit Zudausques, Oose, Moerzeke, Semmerzake, enz. Afwezigheid van mouillering of van assibilatie wijst naar het Germaans, bv. Cléty, Menty, Parenty (1190 Parenti), Renty (± 1110 Renthi), Laventie (1025? Leventeis). Voorposten van Romaanse evolutie bij namen op -acum, -iacum of -iacas zijn: Wailly, Monchy (Estrée), Émy (Montcavrel), Torcy (niet zeker), Rumilly, Lugy, Crépy, Ligny-lès-Aire, Auchy-au-Bois (onzeker), Tangry (onzeker), Pressy (onzeker), Bruay-en-Artois, Gosnay, Beuvry (onzeker), Sailly-Labourse, Cuinchy, Givenchy-lès-la-Bassée, Sailly-sur-la-Lys, Lorgies, Illies, Herlies, Ligny (Beaucamps-Ligny), Pérenchies, Wambrechies. Zuidelijke voorposten met Germaanse klankevolutie zijn: Sempy (onzeker), Embry, Créquy, Hézecques, Ecquedecques, Laventie, Prémesques. | |
[pagina 55]
| |
De laat-merovingische taalgrens kan verder gepreciseerd worden aan de hand van de namen op court en op hem. Noordelijke voorposten van court zijn: Ramecourt (Verton), Blaucourt (Estrée), Ecquemicourt, Wambercourt, Azincourt, Tramecourt, Ambricourt, Gricourt (Bours), Grandcourt (Houdain), Mencourt (Bruay-en-Artois), Haillicourt, Vaudricourt, Manchicourt (Essars), Gondecourt. Zuidelijke voorposten op hem zijn: Fromessent, Tubersent, Brexent, Inxent, Beussent, Quilen, Maninghem, Radinghem, Matringhem, Mazinghem (Anvin), Blaringhem (Pernes-en-Artois), Floringhem, Quenhem of Epiquenhem (Calonne-Ricouart), Lozinghem, Oblinghem, Radinghem-en-Weppes, Erquinghem-le-Sec, Capinghem, Verlinghem, Bazinghien (Loos), Erquinghem-Lys, Frélinghien. Olhain, Willems en Wannehain komen voor het bepalen van de taalgrens niet in aanmerking omdat deze namen, die reeds volop in Romaans taalgebied liggen, behoren tot vroegmerovingische naamtypes. Men verwarre de namen op hem ook niet met die op ham, die tot diep in de Romania voorkomen (bv. Roussent). De taalgrenszone kan nog nader afgebakend worden als men er ook de andere namen met Germaanse of Romaanse evolutie uit de vroege Middeleeuwen bij betrekt. Germaans is bv. de umlaut (8e eeuw) in baki-, bakja- > beke en sali-, salja- > zele: Herbecque (Fruges), Hellebecque (Verchin), Rebecques (Béthune), Robecq, Honnebecque (Mont-Bernanchon), Escobecques, Bousbecque, Linselles, Herseaux. Het Germaans bewaart intervocalische p t k en b d g. In het Romaans heeft p t k, b d g, naargelang de positie, diverse ontwikkelingen doorlopen (palatalisatie resp. evolutie tot stemhebbende fricatieven met eventueel latere syncope, enz.). Romaans is de evolutie in Cavron, Estrée, Estréelles, Airon, Brimeux, Fleurbaix, Roubaix. Germaans is de evolutie in Étaples, Beutin, Béthune, Ennetières, Berck-sur-Mer, Bakelrot (Laventie), Waben, Nédon. Pradeels, uit prātellas, bij Hazebroek, moet een Romaanse nederzetting in Germaanse omgeving zijn van na de 6e eeuw, met germanisering vóór de 12e eeuw. Van Stegers, uit staigras, bestaat tevens een vorm met Romaanse evolutie: Estaires. Composita met een Germaanse genitief in het eerste lid zijn als Germaans te beschouwen: Hesmond (857 Hethenasberg), Lisbourg (877 Liegesborht ‘geboorte, bron van de Leie’), Deulémont (1066 Doulesmonz ‘monding van de Deule’), Toutendal (Alette). Zo ook de Ger- | |
[pagina 56]
| |
maanse datief meervoud in 857 Burhthem, nu Bourthes, aan de bron van de Aa. Desgelijks namen met patronymisch suffix -inga, bv. Tatincloud (Nédonchel), uit Tatinga lauh. Bijzondere aandacht verdient het doublet Meregem = Merville, uit Manaharinga haim, Manahariaca villa, 7e (?) eeuw. Combinatie van al deze gegevens leidt tot het volgende beeld: De kuststrook ten zuiden van de monding van de Canche vertoont Germaanse invloed: Waben, Berck, Cucq(?), doch landinwaarts vangen al spoedig Romaanse namen aan: Ramecourt (Verton), Wailly. Ten noorden van de Canche, van haar monding tot aan de Créquoise, is alles Germaans, met uitzondering van een Romaans taaleiland ten noorden van Montreuil: Monchy, Émy, Blaucourt, Estrée, Estréelles, later ook Montcavrel. Verder lijkt de Créquoise de taalgrens te vormen. Vandaar kronkelt de taalgrens langs Fruges, Béthune en Rijsel naar Moeskroen en Ath. Er zijn enkele achtergebleven Romaanse taaleilandjes: Rumilly; Fruges en Lugy; Ligny-lès-Aire en Auchy-au-Bois; vooral de Leiestreek van Merville tot Fleurbaix, waar Merville en het oorspronkelijk Germaanse Estaires in beide talen, het Gallo-Romeinse Sailly en het oorspronkelijk Germaanse Fleurbaix in het Frans overgeleverd zijn. In laatstgenoemd relictgebied weerspiegelen de geciteerde toponiemen nog duidelijk de taalverhoudingen uit merovingische tijd; dat het zich zolang kon handhaven, is denkelijk te verklaren door de moerassige omgeving, zowel ten noorden als ten zuiden van de Leie. In het begin van deze studie werd reeds aangestipt dat de Germaanse inwijking in aanzienlijke mate over zee moet gebeurd zijn. In laat-merovingische tijd treedt de samenhang met Engeland bijzonder duidelijk aan de dag. Opvallend zijn vooreerst de namen op tūn, die in groot aantal voorkomen in het Germaanse deel van Pas-de-Calais, met als meest oostelijke uitlopers Fouquetun (Saint-Venant) en Waasten = Warneton in West-Vlaanderen, beide aan de Leie. De nederzettingsnamen op tūn, waarvan het hoofdverspreidingsgebied Engeland is, leggen in onze gewesten getuigenis af van een niet geringe volksplanting vanuit Engeland in de 7e-8e eeuw. Engels zijn eveneens een aantal namen van muntmeesters op merovingische munten (7e-8e eeuw) uit Boulogne (Borsa) en uit Quentowic (Dutta, Ela, Anglo, Sassanus, ablatief Donnane). Men mag aannemen dat Quentowic, in de 7e-9e eeuw een | |
[pagina t.o. 56]
| |
[pagina 57]
| |
belangrijke havenstad aan de zuidelijke oever van de Canche ten westen van MontreuilGa naar voetnoot(3), nog tot het Germaanse gebied behoorde: de naamvorm is immers Germaans (umlaut en bewaren van t, cf. Frans Canche, beide uit Quantia). Ook later levert de toponymie in het Germaanse deel van Pas-de-Calais menigvuldige aanknopingspunten met het Engels op. Bij de woordenschat bv. Haute-Grève onder Acquin (± 1170 nemoris quod vocatur Hochreve), cf. Engels grove ‘bosje’; of 1268 Stenore te Calais, cf. Stonar in Engeland, bij Oudengels ōra ‘oever’. Het woord straet vertoont apocope van -e, net zoals Engels street, bv. 1282 Naustraet te Calais, midden 12e Bokeriestrat, Mollines strat te Sint-OmaarsGa naar voetnoot(4). Deze Engelse taalinslag volstaat evenwel niet om de noordwestelijke helft van Pas-de-Calais Engels te noemen. De streek behoort nog onweerlegbaar tot het Nederlandse taalgebied. In de 9e eeuw worden de eerste sporen van romanisatie zichtbaar. Hesmond, helemaal in het zuiden, aan de Créquoise, dus aan de oude taalgrens, verschijnt in 826 als Hethenesberg, in 838 als Hethenasmont, in 857 als Hethenasberg (telkens kopie 961; ± 1120 Hethemunt). Bij de romanisatie werd de Germaanse genitief enkelvoud van de persoonsnaam Hethen dus bewaard; alleen mont werd gesubstitueerd aan berg. De Romaanse vorm kan bijgevolg geen reeds van vroeger bestaand doublet zijn, want dan zou de persoonsnaam in de Romaanse cas oblique (accusatief) staan. Romaanse inplantingen uit de 9e eeuw midden in Germaans gebied zijn Coulogne (844-64 Colonia) en Le Waast (± 868 kop. 10e Wachone villare, 961 Wachunvillare ‘boerderij van Wakko’). Het Romaanse taaleiland Coulogne zal zich mede tot Calais uitgestrekt hebben, dat eveneens een Romaanse naam met bewaarde Romaanse klemtoon is, en waar nog op het einde van de 13e eeuw de Romaanse relicten Coddeville en Streie strat (streie < Lat. strāta, dus met Romaanse klankevolutie tot in de eerste helft van de 12e eeuw) geattesteerd zijn. In de 13e eeuw is Calais weer geïntegreerd in het Nederlandse taalgebied. De oude toponymie in de gehele streek ten noorden van de beneden- | |
[pagina 58]
| |
Canche vertoont echter een zo door en door Germaans uitzicht, dat het onaannemelijk is dat het Romaans reeds in de 9e eeuw een grote vooruitgang zou geboekt hebben. Alles wijst er integendeel op dat de taalgrens eeuwen lang stabiel gebleven is. In de 11e eeuw moet echter reeds een grootscheepse romanisatiebeweging aan de gang zijn. Zij uit zich o.m. door de stichting van plaatsen met namen op ville (ook villers) en mes (< mansus). Het is duidelijk dat het naamtype op court ten tijde van de herromanisering niet meer productief is, wel daarentegen dat op ville. Dit blijkt eveneens in Normandië, waar sommige namen op ville samengesteld zijn met Skandinavische persoonsnamen (Quetiéville, Thérouldeville, Tourgéville, enz.) en bijgevolg dateren van na de toewijzing van Normandië als kolonisatiegebied aan de Denen in 911. Namen op ville (en zeldzaam villers) verschijnen in geheel Boulonnais. Noordelijke uitlopers zijn Coddeville onder Calais en Fernaville onder Leubringhen. Alleen in het centrale en zuidelijke deel van Boulonnais komen ze in groter aantal voor. Enkele zijn nog tot dorpen uitgegroeid: Bournonville, Conteville, Doudeauville, Longueville, Longvillers, Maresville, Menneville. Andere zijn afzonderlijke boerderijen gebleven. De eerste vermeldingen vallen doorgaans in de 12e eeuw. Sommige zouden weliswaar, blijkens de persoonsnaam, eventueel nog vóór de 11e eeuw kunnen ontstaan zijn, bv. Mainbauville (Maresville), Robertville (Saint-Léonard), Thubauville (Parenty). Doch Romaanse diminutieven op -el wijzen veeleer eerst naar de 11e eeuw: Doudeauville (Dudel); cf. ook Ruisseauville (Russel) in het kanton Fruges. Maresville uit Sainte Maroie ville behoort tot een naamtype dat pas in de 11e eeuw volop productief wordt. Daar namen op ville vrij vaak voorkomen in Boulonnais, terwijl het aangrenzende deel van Ternois er vrij van is, en daar een van deze plaatsen de naam Conteville draagt, vraagt men zich af of het misschien de graaf van Boulogne geweest is die, door het aanlokken van Romaanse pioniers, romaniseringshaarden in zijn gehele graafschap uitgestrooid heeft. Daar het graafschap Boulonnais met het graafschap Ternois verenigd was van 896 tot 988Ga naar voetnoot(5), zou Conteville moeten ontstaan zijn na 988, m.a.w. in de 11e eeuw (vroegste vermelding: 1121 Comitis villa). Behalve in Boulonnais, verschijnen enkele namen op ville ook in | |
[pagina 59]
| |
het zuidoosten. Manqueville is al geattesteerd in 1066 (Manca villa); dit is de vroegste vermelding van een naam op ville in het gehele opnieuw geromaniseerde gebied. Hurionville onder Lillers (eind 13e Henrillonville) kan bezwaarlijk ouder zijn dan de 11e eeuw. Nouveauville onder Coyecques is zeker jonger dan de talrijke plaatsen Neuville in het oude Romaanse gebied. Ook hier mag men de namen op ville dus situeren in de 11e (en zelfs 12e?) eeuw. La Viéville onder Calonne-sur-la-Lys getuigt van de levenskracht van het Romaanse relictgebied aan de Leie. Namen op mes (< mansus) en het zeldzamer maisnil (< mansionile) verschijnen in hetzelfde gebied als die op ville, bv. Hérimetz (Parenty, 1221 Henrimes), Radometz (Delettes, 1132 Radomeis), Rahiermetz (Thiembronne, 1112-20 Rairmes), Mametz (< mal mes), Fauquemesnil (Thiembronne, 1192 Fokecunmaisnil). Desgelijks andere Romaanse namen, bv. Arnonval (Enguinegatte, 1192-96 de Arnulfi valle), Assonval (Renty, ± 1180 Azunval), Herboval (Bainghen, 1121 Herbonval), Rimboval (1175 Raimboltval), Mouflon (Caffiers, 1121 Monsfelon), Frescôte (Campagne-lès-Boulonnais, 1175 Fracta costa), Preures (1069 kop. ± 1215 Praura), Coulonfontaine (Merck-Saint-Liévin, 1139 Columfontana). Het Romaanse woord sart ‘gerooid bos’ is zelfs als leenwoord overgenomen in het gebied dat voorlopig nog Nederlands blijft, bv. 1156 Davidsart, in de buurt van Ferques. De suffixvorm -eke is nog niet gesubstitueerd door zijn Frans equivalent -i in eind 10e Herlecha (Herly), maar wel reeds in 1069 Bomi (Bomy), ± 1110 Iurni (Journy), 1119 Blessi (Blessy), 1139 Kelti (Cléty), enz. Allerwegen treedt in de 12e eeuw Romaanse klankevolutie op bij Germaanse namen, bv. ald > aud (12e eeuw) in 1192 kop. ± 1215 Helefaut (Helfaut), 1197 Dauhem (Dohem), 1197 Faukenberga (Fauquembergues), 1200 Audenfort (Audenfort, Clerques); intervocalisch wegvallen van th in 1192 kopie ± 1215 Pihem (Pihem) en 1164 kop. ± 1215 Pihem, 1225 Pihem (Pihen-lès-Guines); romanisering van th tot t in 1164 en 1170 Tornehem, hoewel nog ± 1190 kop. ± 1215 Thornehem (Tournehem). Deze voorbeelden van substitutie van -eke door -i en van Romaanse klankevolutie mogen niet als kunstmatige romanisaties op papier geïnterpreteerd worden. Ze beantwoorden immers aan de traditionele Romaanse naamvorm van die plaatsen. Bovendien moet de romani- | |
[pagina 60]
| |
satie tot Tournehem noodzakelijk dateren van vóór de evolutie th > d in het Nederlands in de 12e eeuw. Tournehem, Pihem, Journy, Guémy, enz. liggen echter zover noordwaarts, in een streek die eeuwen later nog sterk Nederlands blijkt te zijn, dat deze vroegste voorbeelden van Romaanse klankevolutie in plaatsnamen alleen aanwijzingen kunnen zijn voor de romanisatie bij de hogere stand, niet voor die van het volk. Juist zoals in de 13e eeuw het Frans in Pas-de-Calais, ook in het Nederlandse deel ervan, en buitendien te Ieper, het Latijn opvolgt als officiële schrijftaal, zo zullen reeds in de 12e eeuw veel scribenten de naamvorm, in gebruik bij de hogere stand, als normatief beschouwd hebben in schriftelijk gebruik, precies zoals zij voordien veel namen latiniseerden. Daaruit mag men tevens concluderen dat tussen het begin van de romanisatie bij de hogere stand en de voltooiing ervan bij het gewone volk, een aanzienlijk tijdsverschil, zelfs van eeuwen, kan gelegen hebben. Niettemin blijkt uit de Romaanse familienamen in de belastingrollen uit het einde van de 13e eeuw, dat Aire en omgeving (Roquetoire, Mametz, Berguette, Guarbecque, Robecq), alsmede Delettes (bij Terwaan), reeds verfranst waren toen de bijnamen ontstonden, d.i. in de 12e eeuwGa naar voetnoot(6). Dat er twee geografisch te onderscheiden romaniseringsbewegingen geweest zijn, de ene in Boulonnais, de andere in Ternois en Artois, wordt niet alleen gesuggereerd door de verspreiding van de namen op ville, maar eveneens door de dialectische geleding van Romaans Pas-de-Calais in de 13e-14e eeuw. Volgens GossenGa naar voetnoot(7) (kaart op p. 127) scheidt een dikke isoglossenstreng het dialect van Boulonnais (dat aansluit bij dat van Ponthieu en Amiénois) van dat van Ternois en Artois. Ten onrechte verklaart Gossen echter op p. 126 noot 1 (zie ook zijn kaart tussen pp. 16 en 17) deze isoglossenbundel uit de grens tussen de bisdommen Boulogne en Sint-Omaars. Deze bisdommen kunnen daarvoor niet aansprakelijk gesteld worden, omdat zij pas ontstaan zijn in 1559 door splitsing van het bisdom Terwaan. De van zuid naar noord gerichte dialectgrens mag men integendeel vergelijken met de van noord naar zuid gerichte dialectgrenzen in het | |
[pagina 61]
| |
Iberisch schiereiland, die daar een gevolg zijn van de Reconquista. Boulonnais zou dus verfranst zijn vanuit Ponthieu-Amiénois; noordelijk Ternois en Artois daarentegen vanuit het Romaanse zuidoosten van beide graafschappen; hierbij zal ook het Romaanse relictgebied aan de Leie een handje toegestoken hebben. Ten noorden van de Leie is het relictgebied Merville-Sailly nog lang menggebied gebleven, hetgeen blijkt uit het naast elkaar voorkomen van 1084 Nepeglisia, 1216 Nipkerka, 1220 Nepe eglise, nu Nieppe, van Belle en Bailleul, het meervoud op -s in Merris, het niet verdoffen van het suffix in Berkijn. Hier wint vanaf de 11e of 12e eeuw het Nederlands zelfs terrein in de richting van de Leie. In het noordwesten biedt, vanaf de streek van Marquise en Lumbres, het Nederlands meer weerstand. Wilhelm getuigt in zijn kroniek van Andres (1226-34), dat aan het hof van deze abdij alle rechtszittingen uitsluitend in het Nederlands (flandrensi idiomate) gehouden werdenGa naar voetnoot(8). De toponymie van de streek tussen Marquise en Guines heeft, blijkens de (Franstalige) renterol van Beaulieu (Ferques) van 1286, een zuiver Nederlands uitzichtGa naar voetnoot(9). Hetzelfde geldt voor Quelmes en Boisdinghem blijkens een Frans renteboek van 1411: de hele toponymie is, met inbegrip van de voorzetsels, NederlandsGa naar voetnoot(10). In Calais is op het einde van de 13e eeuw de volkstaal Nederlands, blijkens de plaats- en persoonsnamen en blijkens de Nederlandse woorden en zinsneden waarmede de Latijnse teksten (schepenverordeningen, stadsrekeningen, enz.) doorspekt zijnGa naar voetnoot(11). Het Frans, vanaf 1268 reeds gebruikt in sommige bescheiden (inz. oorkonden), wordt echter als officiële schrijftaal opgelegd wanneer, na de onderdrukking van de opstand van februari 1298 tegen graaf Robert II van Artois, | |
[pagina 62]
| |
de stad onder het rechtstreeks bestuur komt van een grafelijke baljuwGa naar voetnoot(12). Ook de in het Frans gestelde rekeningen van de leprozerie van Marck van 1306 tot 1324 bevatten heel wat Nederlandse woordenGa naar voetnoot(13). Te Sint-Omaars lijkt de burgerij, blijkens de persoonsnamen in de ledenlijst van de hanze, de weg van de tweetaligheid op te gaan in de tweede helft van de 13e eeuwGa naar voetnoot(14). Hier is het Frans sedert de 13e eeuw officiële schrijftaal; de oudste bewaarde tekst in het Frans is een oorkonde van 1222Ga naar voetnoot(15). Het gewone volk bleef evenwel Nederlands spreken. In de 14e eeuw werden de bekendmakingen gedaan ‘in idiomatibus gallico et flamingo’. Artikel 18 van het reglement van de vierschaar bepaalt dat voor het gerecht ‘sera cascun receu à parler franchois ou flameng tel lapgage qu'il sara’. Artikel 7 van de costumen van Sint-Omaars, opgesteld in 1509, vermeldt dat de burgemeester en schepenen hun uitspraken in strafzaken vellen in ‘langaige flamang’. Dit gebruik houdt op in 1593Ga naar voetnoot(16). In de 19e eeuw is het Vlaams reeds teruggedrongen tot de buitenwijken Hoogbrug en Lyzel. In het Land van Brédenarde (Audruicq, Polincove, Nortkerque en Zutkerque) en omgeving heeft het Nederlands bijzonder lang standgehouden. Hoewel ook hier het Frans de officiële schrijftaal was, zijn uit Polincove zelfs zes in het Nederlands gestelde kwitanties bij kerken armenrekeningen bewaard, waarvan 5 in het plaatselijk dialect, van 1602 tot 1615, geschreven door de ontvanger van kerk- of armentafel. Daaruit blijkt tevens dat in 1611-14 de vastensermoenen in het Nederlands gepredikt werdenGa naar voetnoot(17). ‘Il n'y a gueres plus de quarante ans que ce Pays [de Bredenarde] est Wallonisée, auparavant les Curés devoient sçavoir la Langue Flamande.’ Te Audruicq is de laatste Vlaamse pastoor, Sr Catty, over- | |
[pagina 63]
| |
leden in 1728. Aldus de Almanach historique et géographique d'Artois pour l'année bissextile 1772, pp. 120-121Ga naar voetnoot(18). ‘La langue flamande a perdu et perd encore tous les jours du terrain. Des personnes encore vivantes ont vu arriver les premiers curés et maîtres d'école français dans le territoire de Brédenarde’, schrijft F. Grigny in de Magasin Encyclopédique 5, ± 1772Ga naar voetnoot(19). Te Éperlecques werd blijkbaar tot 1748 in het Nederlands gepredikt. Toen J.F. Varlet, kanunnik van Aire, die door de bisschop van Boulogne tot pastoor van Éperlecques was benoemd, op 9 april 1748 bezit wilde nemen van zijn ambt, werden hem de sleutels van de kerk geweigerd. Het verzet van grootbaljuw, meier en schepenen gold het feit dat de nieuwe pastoor ‘ne sçait la langue flamande, étant nécessaire dans ladite paroisse d'un curé qui sçache les langues flamande et wallonne et qu'ils étoient en possession d'en avoir de tels’Ga naar voetnoot(20). Ruminghem, aan de Aa, is pas in de loop van de 19e eeuw verfranst geworden. In tegenstelling met het huidige departement Pas-de-Calais is in het huidige arrondissement Duinkerke, zoals in de rest van het graafschap Vlaanderen, het Latijn als officiële schrijftaal in de 13e-14e eeuw niet door het Frans maar door het Nederlands afgelost geworden. Wel was in Vlaanderen het Frans de officiële schrijftaal in de grafelijke administratie (behalve tijdens het grootste deel van de regering van Lodewijk van Male, 1346-84) en werd deze taal ook opgelegd aan de onmiddellijk ondergeschikte ambtenaren (bv. de baljuws). Daarenboven werd haast steeds het Frans verkozen voor bescheiden die voor de graaf bestemd waren of in aangelegenheden waar hij bij betrokken was; aldus reeds een oorkonde van Mathilde, vrouw van Dendermonde, voor Jeanne, gravin van Vlaanderen, van 1221Ga naar voetnoot(21). De graven van Vlaanderen waren immers sedert 1127, toen de eigen dynastie uitstierf, vreemden en, met uitzondering van Diederik van de Elzas (1128-68), Franstalig. De hertogen van Bourgondië en hun opvolgers, koningen van Spanje of keizers van Oostenrijk, zullen later de traditie van het Frans als taal van de centrale admi- | |
[pagina 64]
| |
nistratie krachtig handhaven. In strijd met onze huidige opvattingen stonden de vorstelijke ambtenaren immers niet in dienst van het volk maar in die van de vorst; zij waren dan ook gehouden de taal van de vorst te schrijven en werden trouwens meestal uit het Franse landsgedeelte (of uit Bourgondië) gerecruteerd. Doch in de lokale en regionale instellingen in het Vlaamse landsgedeelte was sedert de afschaffing van het Latijn als schrijftaal, het Nederlands de voertaalGa naar voetnoot(22). Alleen te Ieper heeft, in een ruim deel van de 13e-14e eeuw, vanaf ± 1250, de oligarchie het Frans als schrijftaal opgelegd; de triomf van de democratie bracht ook in deze stad het eerherstel van de moedertaal medeGa naar voetnoot(23). In het midden van de 17e eeuw veroverde de Franse koning Louis XIV Frans-Vlaanderen, samen met andere delen van de Spaanse Nederlanden. De akte van overgave van Duinkerke aan de Fransen in 1658 behelsde de clausule: ‘l'on continuera toujours au magistrat de plaidoier, exercer et administrer la justice tant civile que criminelle en la langue thioise ou flamande comme l'on a toujours fait du passé’Ga naar voetnoot(24). Ook in het verdrag van de Pyreneeën van 1659 waarborgde de koning de taalvrijheid van zijn nieuwe onderdanenGa naar voetnoot(25). Maar reeds in 1663 beval hij de magistraat van Duinkerke en van Broekburg (Bourbourg) om alle officiële bescheiden voortaan in het Frans op te stellenGa naar voetnoot(26). In 1684 beval een edict dat ook in de overige aangehechte gewesten alle rechterlijke en notariële bescheiden voortaan in het Frans zouden opgesteld worden; maar hier regende het protesten en het edict bleef een dode letter. Het Nederlands bleef er de bestuurlijke en rechterlijke schrijftaal de gehele 17e en 18e eeuw doorGa naar voetnoot(27). | |
[pagina 65]
| |
Frans-Vlaanderen bleef door en door Nederlands. Dit was zelfs het geval te Duinkerke, dat in de l7e-18e eeuw de belangrijkste stad van het gewest werd. Michiel de Swaen bv., geboren te Duinkerke in 1654 en de belangrijkste Zuidnederlandse schrijver uit de 17e eeuw, heeft geen woord Frans nagelaten. De beruchte Duinkerkse kaper Jan Baert kon met moeite een mondvol Frans praten en schreef zijn verslagen voor de Franse admiraliteit in het NederlandsGa naar voetnoot(28). Het Franse garnizoen en de Franse ambtenarij vormden echter in de tweede helft van de 17e en in de 18e eeuw een verfransende kern te Duinkerke. Dit zal ook te Grevelingen (Gravelines) en te Broekburg het geval geweest zijn. Er is daarenboven in de tweede helft van de 18e eeuw steeds meer Franse inwijking te Duinkerke. Daardoor wordt de Duinkerkse bevolking geleidelijk tweetalig, hoewel het Nederlands een overheersende positie bewaart. De bekendmakingen aan de bevolking bv. blijven eentalig NederlandsGa naar voetnoot(29). Ook van het Franse staatsgezag ging een aanzienlijke drukking uit. Alle briefwisseling met het centrale bestuur moest in het Frans gesteld zijn. De gouverneurs en intendanten, die het centrale bestuur vertegenwoordigden, kenden geen Nederlands. Een factor van verfransing in de administratie was tenslotte het hof van beroep: het Parlement de Flandres, dat eerst te Doornik, sedert 1713 te Douai zetelde en waar het Frans de voertaal wasGa naar voetnoot(30). Duinkerke, Broekburg en Grevelingen waren zelfs van het Conseil d'Artois afhankelijk. In de 17e-18e eeuw bestonden reeds in de meeste parochies van Frans-Vlaanderen lagere scholen. Het voornaamste vak was de catechismus. Men leerde eveneens lezen, schrijven en rekenen. De voertaal was het Nederlands. Te Duinkerke werd vanaf de 16e eeuw ook Frans in het programma opgenomen. Broekburg en omgeving (Kraaiwijk, Kapellebroek en Millam) volgden in 1685. Ook te Watten werd Frans onderwezen. In 1773 verleende Louis XV toelating tot het openen van een Nederlandse en van een Franse armenschool te Duinkerke. Ook te Sint-Winoksbergen werd in 1781 een Franse school opgerichtGa naar voetnoot(31). In de steden werd in de 17e-18e eeuw middelbaar onderwijs ver- | |
[pagina 66]
| |
strekt in de colleges. Het Latijn was er voertaal, in de lagere cyclus naast het Nederlands. In het college te Duinkerke werd ook Frans onderwezenGa naar voetnoot(32). Met de Franse revolutie zet een nieuwe periode in. Totnogtoe gold de taaldwang, en dan nog maar in een beperkte mate, alleen de ambtelijke schrijftaal. Nu begint een periode van bewuste taalpolitiek, die al spoedig tot taalfanatisme leidt. De centraliserende en uniformerende staat duldt geen taalminderheden en tracht deze te denationaliseren. Staatseenheid impliceert taaleenheid. Het patriotisme wordt gecultiveerd en verheerlijkt. Elk provincialisme, elk particularisme, en zeker het taalparticularisme, moet uitgeroeid worden. We beleven de dictatuur van een idee. Eenzelfde politiek van denationalisatie werd door het Franse bewind ook van 1794 tot 1814 in Vlaams-België gevoerd, hoewel nog meer repressief omdat hier overwinnaars optraden tegen overwonnenenGa naar voetnoot(33). Dit heeft voor de verdere geschiedenis van België rampzalige gevolgen gehad. De omwenteling was nochtans begonnen als een beweging voor vrijheid en gelijkheid en tolereerde aanvankelijk een beperkte taalvrijheid. Op voorstel van F.J. Bouchette, afgevaardigde van Sint-Winoksbergen, stemde de Constituante er in 1790 in toe dat de grondwet in het Nederlands vertaald werd, maar dit edict werd nooit uitgevoerd. In 1792 werd te Duinkerke zelfs een Nederlandse vertaling van een republikeinse almanak gedrukt en werd in 1793 te Sint-Winoksbergen een Nederlands weekblad uitgegeven: Den Nederlandschen Merkuur, dat evenwel slechts 18 nummers haaldeGa naar voetnoot(34). Maar van 1794 af werd het gebruik van het Nederlands verboden tot in de kleinste administraties. Een wet van 20 juli 1794 bepaalde dat alle openbare akten in het Frans moesten opgesteld worden, en sancties werden voorzien tegen de overtredersGa naar voetnoot(35). In het lager onderwijs was tot aan de Revolutie het Nederlands de | |
[pagina 67]
| |
voertaal. In maart 1794 beval de Conventie om in alle gemeenten Franstalige onderwijzers aan te stellen. In januari 1795 beval een nieuwe wet dit binnen tien dagen te doen. In enkele plaatsen werd hiertoe overgegaan. Maar na een korte periode van dwang stuurden de ouders, reeds in 1796, hun kinderen opnieuw naar Vlaamse vrije onderwijzers. Het lager onderwijs bleef NederlandsGa naar voetnoot(36). Het voornaamste leerboek was er, na de catechismus, de Nieuwen Nederlandschen Voorschriftboek van de Kasselse schoolmeester Andries Steven (1714, nog herdrukt in 1793, 1821 en 1833); deze leunde aan bij het HollandsGa naar voetnoot(37). In het middelbaar onderwijs werd te Duinkerke in 1790 het Nederlands als voertaal vervangen door het Frans; van 1791 af werden Nederlandsonkundige leraars benoemdGa naar voetnoot(38). Op 25 februari 1795 schafte de Conventie alle toen nog bestaande colleges af. Op 1 mei 1802 werden opnieuw gemeentelijke middelbare scholen toegelaten. Als eerste opende het college te Sint-Winoksbergen opnieuw zijn deuren, op 1 december 1802. Het onderwijs in de laagste klassen was erop gericht, de leerlingen zo vlug mogelijk de nodige kennis van het Frans bij te brengen; hogerop was de voertaal het FransGa naar voetnoot(39). Elders was de toestand gelijkaardigGa naar voetnoot(40). In 1833 bande de wet Montalivet het Nederlands uit het lager onderwijs. Voortaan werden leerlingen die, zelfs tijdens de recreatie, op het spreken van Nederlands betrapt werden, beboet; hiertoe werd een hatelijk verklikkingssysteem (het signum) in het leven geroepenGa naar voetnoot(41). Tot 1853 liet de Conseil académique du Nord catechismusonderricht in het Nederlands toe. Van 1854 af moest de Nederlandse tekst van een Franse vergezeld gaanGa naar voetnoot(42). In 1890 verbood een ministerieel besluit catechismusonderricht en sermoenen in het Nederlands, en sancties werden getroffen tegen priesters en maires die er zich niet aan stoordenGa naar voetnoot(43). Desniettegenstaande werd tot 1914 in talrijke kerken in de volkstaal gepredikt | |
[pagina 68]
| |
en de catechismus onderwezen. Tussen beide wereldoorlogen werd dit hoe langer hoe zeldzamer. Thans wordt alleen nog bij speciale gelegenheden in het Nederlands geprediktGa naar voetnoot(44). Door het ontbreken van Nederlands onderwijs en Nederlandse boeken en kranten verviel het Nederlands tot een dialect. Men bleef zijn moedertaal weliswaar spreken maar kon ze niet meer schrijven. De ontwaking van het nationaliteitsgevoel in geheel Europa leidde in Noord-Frankrijk, zoals in België, tot een Vlaamse beweging, namelijk van 1853 af, die evenwel uiteraard veel zwakker stond en kwetsbaarder was dan in België en uitsluitend gedragen werd door een culturele elite, vooral door priestersGa naar voetnoot(45). In de loop van de 19e eeuw gaan Duinkerke en de noordwesthoek (Grevelingen, Broekburg) voor het Nederlands verloren. De laatste schuilhoek van de moedertaal was het visserskwartier, waar ze in het begin van de 20e eeuw eveneens uitstierfGa naar voetnoot(46). Overigens heeft de taalgrens in de loop van de 19e-20e eeuw geen ingrijpende wijzigingen ondergaan. De aanvreting gebeurt van binnen uit. De burgerij in de steden verfranst het eerst. De landbouwers en werklieden komen uiteraard minder in contact met de Franse cultuurtaal en blijven dus langer hun traditioneel Vlaams dialect getrouw, vooral in de huiskamer. De meisjes, die vaak in een pensionaat opgevoed werden waar hun de minachting voor het Vlaams ingeprent werd, schakelen vlugger dan de jongens naar het Frans over. Geleidelijk gaat de kennis van het Vlaams achteruit. Op dit ogenblik is het meestal zo, dat de grootouders vaak alleen Vlaams kennen, de ouders beide talen machtig zijn en de kinderen alleen Frans kunnen spreken, met ten hoogste een passieve kennis van het VlaamsGa naar voetnoot(47). Alleen door het invoeren van het Nederlands in het onderwijs, zij het dan als tweede taal, kan de moedertaal nog gered worden, maar het is hoog tijdGa naar voetnoot(48). | |
[pagina 69]
| |
Bij ministerieel besluit van 14 september 1970 werd vanaf 1971 het Nederlands als leervak toegelaten voor de baccalaureaatsexamens en dus in het middelbaar onderwijsGa naar voetnoot(49). Ligt hierin voor het Nederlands een laatste kans?
Sint-Amandsberg. Maurits Gysseling. | |
NaschriftDe heer P. Bougard stuurde mij fotokopieën van een handboek van de pastoor van Saint-Folquin van 1637-38 (Archives du Pas-de-Calais, 1 Mi 280 (R 1)), waarin Nederlands en Latijn met elkaar afwisselen; enkele aantekeningen zijn in het Frans. Nederlands is o.m. de naamlijst van de overledenen, die 's zondags van de preekstoel afgelezen wordt. Het Nederlands is de (dialectisch beïnvloede) algemeen Nederlandse schrijftaal uit die tijd, die bijgevolg niet alleen tot Frans-Vlaanderen, maar zelfs tot in Pas-de-Calais was doorgedrongen. | |
RìsuméLa densité des noms gallo-romains en -iacum permet de croire que le Pas-de-Calais tout entier était en voie de romanisation à la veille des invasions germaniques. Celles-ci ont eu lieu tout aussi bien par voie de mer que par voie terrestre. La colonisation saxonne, c.-à-d. anglaise, a d'ailleurs continué pendant la période mérovingienne: les noms de lieux en thun par ex. en sont l'indice éloquent. Cela n'empêche pas que la moitié nord-ouest du territoire du département ait été foncièrement néerlandaise pendant le haut moyen âge. Après une période de bilinguisme, s'est formée, au 8e siècle au plus tard, une frontière linguistique. Elle est flanquée par des noms en court d'une part, et par des noms en hem de l'autre; les toponymes gallo-romains ou mérovingiens présentant une évolution phonétique soit germanique soit romane, permettent de préciser davantage son tracé. Elle suivait le cours inférieur de la Canche, puis passait à proximité de Fruges, Béthune, Lille, Mouscron et Ath. Toutefois, quelques îlots romans survécurent, notamment au nord de Montreuil et dans la région | |
[pagina 70]
| |
de la Lys, entre Merville et Fleurbaix. Le 9e siècle voit apparaîitre quelques implantations romanes en territoire germanique: Coulogne (s'étendant jusqu'à Calais) et Le Waast. A l'extrême sud, Hesmond est romanisé également au 9e siècle. Mais la grande vogue de réromanisation se manifeste essentiellement aux 11e-12e siècles. Elle se traduit par l'introduction de noms en ville et d'autres noms romans, et par le greffage d'une évolution phonétique romane sur des noms préexistants. A partir d'une ligne Marquise-Lumbres, la résistance de l'idiome germanique va en s'accroissant. Ce sont la noblesse et le patriciat des villes qui, ici aussi, favorisent le progrès du roman. La grande masse du peuple n'abandonne que lentement la langue maternelle. La région de Guines est encore foncièrement néerlandaise au 13e siècle. Aux 12e-13e siècles, Calais se réintègre dans le territoire néerlandais. A Saint-Omer, le roman ne devient la langue véhiculaire des classes inférieures qu'au 17e siècle. Les recherches sur l'histoire linguistique de la région sont rendues particulièrement difficiles par le fait que, au 13e siècle, dans la partie germanophone du Pas-de-Calais, ce fut le roman et non pas le néerlandais qui fut imposé comme langue écrite lors du déclin du latin. On conserve heureusement quelques textes en langue néerlandaise: de Polincove de 1602-15 et de Saint-Folquin de 1637-38. A Audruicq, le néerlandais cessa d'être employé en chaire en 1728, à Éperlecques, en 1748. Dans l'arrondissement actuel de Dunkerque, au contraire, comme dans le reste de la Flandre flamingante, c'est le néerlandais qui, aux 13e-14e siècles, succède au latin comme langue écrite. L'annexion à la France en 1658 entraîne à la longue la francisation. La garnison française et les fonctionnaires français constituent un noyau de francisation à Dunkerque. Comme Bourbourg et Gravelines, cette ville se francise progressivement aux 18e-19e siècles. Ailleurs, la position du néerlandais reste ferme. Ce n'est qu'en 1794 que, dans toute la Flandre française, les autorités centrales inaugurent une politique d'extermination consciente de la langue néerlandaise. Celle-ci est bannie de l'enseignement et de l'administration. Le français devient peu à peu la langue véhiculaire des classes supérieures, surtout dans les villes. Les classes inférieures, surtout à la campagne, restent plus longtemps fidèles au parler des ancêtres. Toutefois, pendant les dernières décennies, la régression du flamand s'accélère. [M.G.] |
|