Naamkunde. Jaargang 3
(1971)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
De naam Vilvoorde.Het Brabants stadje Vilvoorde, aan de monding van de Woluwe in de Zenne gelegen, wordt het eerst vermeld in een oorkonde van Karel de Grote: 779 (kopie van het einde van de XIIe eeuw) in denominandas villas, id sunt ... Budilio in Texandria, Filfurdo in Bragbando ...Ga naar voetnoot(1). De vorm Filfurdo weerspiegelt Oudnederfrank. *Filfurd, waarvan het tweede bestanddeel als soortnaam voortleeft in Ndl. voord v. (m.) ‘doorwaadbare plaats’Ga naar voetnoot(2). Het eerste, dat volgens A. Carnoy uit Germ. *felwa ‘saule’ of *Wil- ‘Woluwe’ ontstaan wareGa naar voetnoot(3), volgens M. Gysseling uit een Germaans hydroniem *Filō-Ga naar voetnoot(4), moet in werkelijkheid verband houden met Zweeds (dialectisch) fil m. en o. ‘rahm, saure milch’Ga naar voetnoot(5). *Filfurd kan ‘Roomvoord’ betekenen; het kan ook | |
[pagina 12]
| |
voor *Fila(h)afurd of *Filbėkifurd ‘voord in de Roombeek’ staanGa naar voetnoot(6); maar in elk geval onderstelt de naam een vertaling van die der Zenne, waarschijnlijk opgevat als een Romaans adjectief voor ‘roomachtige’, nl. een -i̯a-afleiding van het woord dat in het klassiek Latijn sagīna luidde en o.a. ‘het vet’ betekendeGa naar voetnoot(7). Daar de werkelijke oorsprong van Zenne vaststaat, kan nu de complexe voorgeschiedenis van de naam Vilvoorde geschetst worden, een voorgeschiedenis die nauw samenhangt met de wordingsgeschiedenis van ons volk; voor nadere bijzonderheden verwijzen we naar ons opstel ‘Zum uralischen Substrat des Gallischen’Ga naar voetnoot(8). 1. In het IVe millennium v. Chr. verlieten vele Alpinen - kleine | |
[pagina 13]
| |
brachycefalen met bruin haar en bruine ogen - de Middenrussische gewesten waar hun voorouders eeuwenlang gewoond hadden, en drongen Centraal-Europa binnen. Ze spraken een Oeralische taal, en wel die waaruit het Laps ontstaan is - niet het Samojeeds, het Hongaars of het Fins. Van Midden-Europa uit verspreidden zich Alpinen, die de voorouders der Lappen waren, over Denemarken en Scandinavië, andere over Noord- en Oost-‘Gallië’, weer andere over Noord-Italië. Het bekken der Schelde werd waarschijnlijk in de eerste helft van het IIIe millennium bezet, en de stroom kreeg wel van meet af een Oeralische naam; in elk geval werd hij door de Alpinen zowat duizend jaar later ± śače ‘vloed’ genoemd (< Oeroer. *śäčä ‘unda’, dat o.a. in Laps čacce ‘water’ en Ostjaaks seč ‘vloed’ voortleeft). 2. Omstreeks het begin van het IIe millennium v. Chr. veroverden Indogermanen - voor het merendeel vrij grote dolichocefalen met blond haar en lichte ogen, uiteindelijk uit Oost-Rusland afkomstig - het noordoostelijk gedeelte van ‘Gallië’. De door hen onderworpen Alpinen leerden hun taal spreken, die nog niet veel van het Westindogermaans verschilde, doch geleidelijk naar het Oerkeltisch evolueerde. Daar ze hun eigen soortnaam ±śače volksetymologisch als afgeleid van een werkwoord voor ‘grijpen’ beschouwden (vgl. Fins saa- ‘to get’), vertaalden ze het tot Idg. *ghn̥dā - letterlijk ‘greep’, vandaar ook ‘grijper of grijpster’ - of diens verdere evolutie, waaruit continentaal Kelt. gandā zou ontstaan (vgl. Lat. prae-hendere ‘grijpen’). Dit neologisme werd door de veroveraars overgenomen en ook ter aanduiding van de Schelde gebruikt. De Alpine naam werd door zijn vertaling verdrongen, doch niet geheel: ook na het uitsterven van het Oeralisch bleef hij, tot Sate geïndogermaniseerd, de oorspronkelijke bovenloop van de stroom aanduiden, die hoofdzakelijk gevormd werd door de huidige bovenloop van de Scarpe, een linkerbijrivier van de Schelde, en door de Sensée, nu eveneens een linkerbijrivier van deze laatste (een van beide rivieren: middeleeuws Lat. Sate). In de vroege middeleeuwen zou dan de Romaanse evolutie van Sate volksetymologisch door die van laat Lat. sēnsāta ‘verstandige’ vervangen worden: vandaar de naam Sensée. 3. Omstreeks de IIIe eeuw v. Chr. veroverden de Belgen het land tussen Rijn en Seine. De meeste Belgische stammen spraken continentaal Keltisch, zoals de verdreven of onderworpen Galliërs, doch enkele - o.a. de Nerviërs - spraken Oergermaans. Als naam van de Schelde werd gandā, door verwarring met een gelijkluidend | |
[pagina 14]
| |
continentaal-Keltisch woord voor ‘stoot; stoter of stootster’ (< Idg. *guhn̥dhā), tot Oergerm. skalđiz ‘stoot’ en skalđōn ‘stootster’ vertaald (vgl. Dt. schalten in ein~ ‘inlassen’): de datief-locatief van de eerste vorm leeft in Schelde (Lat. Scaldis) voort, die van de tweede in Schouwen-Duiveland (m. Lat. Scalda), naam van een vroeger eiland aan de monding der Ooster-Schelde. De Keltische naam van de stroom werd nu op zijn beurt verdrongen, doch bleef een plááts aan de Schelde aanduiden, nu Gent (m. Lat. Ganda). 4. In het gebied waar de Nerviërs zich gevestigd hadden, leefde het Keltisch bij de onderworpen bevolking voort. Oergerm. skalđōn werd in de Rupelstreek volksetymologisch opgevat als een afleiding van *skalliz ‘schal’, a.h.w. *skalliđōn ‘schal-, klankrijke’, en tot Kelt. suoniā ‘id.’ vertaald (vgl. Lat. sonus ‘klank’). Daar deze Keltische naam de Germaanse niet kon verdringen, werd hij overgedragen op de Rupel en de Zenne, die als de bovenloop van de Rupel beschouwd werd. 5. In de Zennestreek was het Oeralisch nog steeds niet uitgestorven. Suoniā werd er opgevat als een adjectivische afleiding van Alp. *± suoń- ‘moeras’ (bij Laps suodnjo ‘id.’ < *sōńo), en ‘vertaald’ tot Kelt. tsagniā ‘moerassige’ (vgl. Lat. stāgnum ‘stilstaand water’). De oudere naam werd door de jongere verdrongen, doch stierf niet uit, daar hij overgedragen werd op een linkerbijriviertje van de Zenne, de Zuun(beek) (m. Lat. Sōnia), en op de Zennestreek, waarvan de oorspronkelijke benaming voortleeft in het eerste lid van Zoniënwoud (Fr. Forêt de Soignes, m. Lat. eveneens Sōnia). 6. In het midden van de Ie eeuw v. Chr. veroverden de Romeinen het tot dan toe onafhankelijk deel van Gallië en voerden er het Latijn in. Kelt. tsagniā werd tot *Sagnia geromaniseerd. 7. Sedert de tweede helft van de IVe eeuw n. Chr. koloniseerden de Franken de noordelijkste streken van Gallië. *Sagnia [= saŋnja] werd tot *Sannja gegermaniseerd, dat klankwettig Zenne geworden is (m. Lat. Saina, lees wellicht *Sania). Het werd waarschijnlijk ook verkeerdelijk vertaald tot Westgerm. fil..., dat in de naam Vilvoorde of het eerste lid ervan voortleeftGa naar voetnoot(9). | |
[pagina 15]
| |
Uit het voorgaande mag men twee conclusies trekken: 1. In gebieden die lange tijd etnisch gemengd waren, zijn oude namen vaak vertaaldGa naar voetnoot(10), maar zelden verdwenen. Zo leven de Alpine, de Keltische en een Oergermaanse naam van de Schelde resp. in de huidige naam van een bijrivier, van een stad en van een eiland voort. 2. In zulke gebieden hebben vele oude namen hun uniek karakter en vaak ongewone betekenis te danken aan het feit, dat ze door een of meer verkeerde vertalingen ontstaan zijn. Zo is Gent het resultaat van één verkeerde vertaling, Schelde van twee, Schouwen eveneens van twee, Zuun van drie, Zenne van vier opeenvolgende verkeerde vertalingen, en onderstelt Vilvoorde er waarschijnlijk een vijfde! Het heeft geen zin, zulke namen afzonderlijk en rationeel te willen verklaren, alsof hun betekenis ooit aan een werkelijkheid beantwoord had. Hier blijkt eens te meer de juistheid der uitspraak van J. Dupont: ‘Zolang men als een onbesproken dogma zal geloven dat de geest van de gedachte uitgaat, en niet van haar inkleding, het woord, terwijl de spraakmakende mens in feite zowel van het klankcomplex uitgaat als van zijn inhoud, zolang zal er geen kans zijn om tot een helder en volledig inzicht te komen, noch van de taal, noch van ons hele geestesleven in al zijn uitingen’Ga naar voetnoot(11).
Brussel. J. Devleeschouwer Geassocieerd Navorser van het N.F.W.O. |
|