Naamkunde. Jaargang 3
(1971)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Enige Drentse etymologieën aan de uitspraak getoetst.Er is reeds eerder op gewezen, dat de meeste Drentse plaatsnamen pas in de middelnederlandse periode en daarin nog vrij laat, in het nieuws komen, en dat daardoor het vinden van een etymologie van die namen dikwijls erg moeilijk of onmogelijk wordt. Het is dan ook zaak, ieder gegeven, dat ons dichter bij de bepaling van een etymon kan brengen, te benutten en dat betekent, dat we de dialect-uitspraak van de namen nauwkeurig in onze overwegingen moeten betrekken. Nu is het anderzijds ook weer niet zo, dat deze uitspraak een onfeilbare gids is; er is daar ruimte voor allerlei ontsporingen, aanpassingen en reïnterpretaties, die ons op een dwaalspoor kunnen brengen. Men moet het gewicht van de dialectvorm dus ook niet overdrijven; hij moet één van de punten van overweging zijn, naast de oude spellingen, de naamsgeschiedenis en de vergelijking met parallelle en verwante namen en namentypen. Zo is de kritiek, die NaardingGa naar voetnoot(1) op grond van de uitspraak uitoefende op de verklaring van Tinaarlo uit te - in - arlo en zijn eigen afleiding van een PN Tiden volkomen ongegrond blijkens de vele spellingen van de naam, die we in de goorspraken aantreffen, waar de tussenvorm Inaerlo een lange tijd voorkomt. Aan de andere kant is een verklaring van Leggelo uit leeg ‘laag’ ‘met een oudere, nog plaatselijke uitspraak’Ga naar voetnoot(2) hachelijk, omdat een naamtype van de betekenis ‘het lage lo’ niet voorkomt en wegens de verdwenen Betuwse plaatsnaam 855 Hlegilo, 11e eeuw Legele. | |
1. Aalden en Eelde.De oudste vormen van Aalden zijn: 1332 Alede, 1381/3 Aelden, 1548 Aalten(!). Die van Eelde zijn: 1139 Elde (copie 16e e.), 1250 | |
[pagina 6]
| |
Elethe, 1256, 1263 Elende, 1276 Elethe, 1294 Elede, 1298-1304 Eledhe, 1358 EeledeGa naar voetnoot(3). Deze namen worden gewoonlijk verklaard als samenstellingen van Aa, resp. Ee en ledeGa naar voetnoot(4). Nu zou het woord Aa < Aha in heel Drente als een donkere ao moeten luiden; in Zuid-Drente staat deze klank tegenover de heldere aa, het rekkingsproduct van -ă- in open lettergreep of vóór bepaalde consonantverbindingen. De uitspraak van Aalden, in Zuid-Drente gelegen, is met een heldere aa, hetgeen betekent, dat het eerste lid niet het waterwoord Aa kan zijn. De nog onvoldoende verklaarde nevenvorm EeGa naar voetnoot(5) zou in Noord-Drente een scherplange met duidelijke jot-naslag moeten zijn, in Eelde zelf zelfs als eiGa naar voetnoot(6) moeten klinken. De plaatselijke uitspraak van Eelde luidt echter Eel, met als vokaal het rekkingsproduct van -ĕ- in open lettergreep of vóór bepaalde consonantenverbindingen. Ook hier is dus de gangbare etymologie onjuist. Het etymon van Aalden moet dus met alad-/alaþ- of alud-/aluþ- aangevangen hebben. Hierbij vinden we een aantal parallellen of verwanten: Aalten (Geld.), 828 Aladna, 1138 Alethnin, 1152 Aladnon of Aladon; Ahlen (Kr. Aschendorf), 10e eeuw Aluthon, ca. 1000 Alodun; Ahlden (Kr. Fallingborstel), ca. 1160 Alden, 1185 Alethen; Ahlde (Osnabrück), 10e eeuw Aludwide. Er schijnt dus een plaatsnaamwoord Alud- (Aluþ?) naast Alad-n-geweest te zijn, maar veel verder zullen we niet kunnen komen. Men zou wegens Aludwide uit het igm. een boom- of plantnaam kunnen construeren rondom een betekenis ‘bitter’ of ‘gevlamd’Ga naar voetnoot(7); dichter bij huis blijven we met een afleiding van de stam van go. alan ‘voeden’, zoals in on. alađ ‘voeding, spijs’Ga naar voetnoot(8), waarnaast eldi < aliþja ‘spijs’ en aldin ‘eetbare boomvrucht’ of ozw. alda ‘vruchtdragende eik’Ga naar voetnoot(9). | |
[pagina 7]
| |
Eelde kan een friese nevenvorm van Aalden zijn, doch ook een vorm met umlaut, zoals bovengenoemd on. eldi. Ik geloof echter niet, dat hiermee de mogelijkheden uitgeput zijn, maar zie geen kans tot een verantwoorde keuze. | |
2. Kralo.De oudste vormen van Kralo zijn: 1298-1304 Craenlo, 1402 Kranloe, 1414 Kraelle. Wegens de vormen met -n- verklaarde W. de Vries, daarin gevolgd door Schönfeld en, zij het aarzelend, Moerman, de naam als ‘een moerassige plek, waar zich kraanvogels ophouden’Ga naar voetnoot(10). Nu is het moeraswoord lo bepaald niet Drents; integendeel zijn alle nederzettingsnamen op lo in deze provincie ‘siedlungsfreundliche’ bosgronden. Dit alleen al maakt bovengenoemde etymologie onwaarschijnlijk. De uitspraak van de naam is Kroal, hetgeen wijst op een oorspronkelijk lange -â-Ga naar voetnoot(11), terwijl kraan(vogel) een oorspronkelijk korte -ă- heeft, tegenover kraai een oorspronkelijk lange. Volgens het Middelnederlandsch Woordenboek komt in de oostelijke dialecten naast kraai ook kra voor; ook in het oudsaksich en middelnederduits is krâ geattesteerdGa naar voetnoot(12). Er is dus alles voor, om het eerste lid van Craenlo ook als ‘kraai’ te verklaren, hetzij met een zwakke genitief-uitgang, hetzij in de meervoudsvorm. Deze naam heeft dan vele parallellen, waartegenover staat, dat kraan(vogel) steeds met andere grondwoorden verbonden wordt. | |
3. Sleen.De oude vormen van Sleen zijn: eind 12e eeuw Slene, ca. 1335 Sclen, 1338 Slen, 1342 Sleen. De plaatselijke uitspraak is Slien; dit wijst op een oorspronkelijk lange vokaal en maakt onmogelijk de door Moerman en J. de Vries aarzelend geopperde verklaring uit os. slada, westfaals slade ‘dal’Ga naar voetnoot(13). | |
[pagina 8]
| |
Trouwens, ook een zo vroege verdwijning van de intervokalische -d- is onaanvaardbaar, zoals bv. uit de oude vormen van Lee en Leebroek blijkt, die in de middeleeuwen hun -d- behielden. W. de Vries verklaarde de naam ‘uit het meervoud (ook wel enkelvoud) van het tegenwoordige slee “kleine wilde pruim”, of ook wel de heester waaraan zij groeien (tegenwoordig sleedoorn)’Ga naar voetnoot(14). Hiertegen is wat de vokaal betreft niets in te brengen, maar de Vries kende de oudste vermelding niet, die aangeeft, dat de -n- geen buigingsuitgang was, maar tot de stam behoorde. De bron is een Werdense inkomstenlijst, die zeer betrouwbaar is. Voor mij blijft daarom deze naam voorlopig onverklaarbaar. We kunnen natuurlijk wel iets construeren, bv. bij de wortel van slijm, maar dat zou nergens houvast bieden, temeer daar ik tot nu toe tevergeefs naar parallellen uitkeek, die meer gegevens zouden kunnen opleverenGa naar voetnoot(15). | |
4. Ansen en Assen.Enigszins anders staat het met Ansen en Assen. De huidige uitspraak van deze namen levert voor zover ik weet, niets bijzonders op, maar de middeleeuwse schrijvers hebben zich veel moeite getroost, om de toenmalige uitspraak van deze namen te signaleren, signalen, die in onze tijd nog niet zijn opgevangen. Bij gevolg zijn alle tot nu toe gegeven verklaringen onjuist. De oudste vormen van Ansen zijn: ca. 1232 (cop. 14e eeuw) Anze, Enze, 1261 (cop. 15e eeuw) Ance, 1262 (id) Ancen, 1263 (orig.) Anece, 1273 (cop. 15e eeuw) Ansen, 1304 (id.) Ancen, 1313 (orig.) Ancen, 1335 (orig.) Ancen, 1370 (cop. 15e eeuw) Ancen. De oudste vormen van Assen zijn: (alle uit originele stukken) 1267/8 Ascen, 1276 Assen, 1287 Ascen 2 maal, 1288 Ascen, 1294 Azcen 3 maal, 1297 Assen, 1302 Ascen, 1304 A: Adzen, Asdzen, B: Aszen, Aszen (A en B zijn een dubbele uitvaardiging), 1304 Ascen, 1315 Asscen, 1334 Assen, 1335 Ascen, 1339 Ascen, 1341 Asscen, 1358 Aszen 2 maal. | |
[pagina 9]
| |
Deze spellingen met -c- en -z- kunnen alleen maar verwijzen naar een uitspraak -ts- of -dz-. Wegens het ontbreken van umlaut is assibilering van -k- of -g- uitgesloten. Wat Assen betreft moeten we, daar de assimilatie van ts tot ss al gemeengermaans is, wel uitgaan van een stam gm. ades-, aþes-, misschien ook ates-, met korte eerste vokaal. Parallelle of zelfs verwante namen heb ik nog niet kunnen vinden. Indien we voor de etymologie niet willen grijpen naar pure reconstructies, bv. uitgaande van een igm wortel edh- ‘omheining’ of een germaanse wortel at- ‘eten’ (waarbij ook ons woord es ‘akkerland’ behoort)Ga naar voetnoot(16), dan mogen we misschien denken aan os. aetsa, oe. adesa, eng. adze ‘bijl’Ga naar voetnoot(17), een woord van onbekende oorsprong, dat echter bij bovengenoemde ‘zaun’-wortel zou kunnen behoren. De naam Assen, die bij een sterke verbuiging in het meervoud zou staan, hetgeen met ‘bijl’ semantisch niet erg klopt, kan dan een -n-afleiding van dit woord bevatten in de betekenis ‘houthakker’. Maar meer dan een gissing is dit niet. Nog aarzelender sta ik tegenover de volgende, nog verder gezochte, maar verleidelijke gissing betreffende de etymologie van Ansen. Als nevenvorm van *anid ‘eend’ kende het germaans ook *anud en zelfs *anad; dat deze ook in onze streken voorkwamen vindt men gedocumenteerd bij Franck-Van Wijk, Gallée en Woeste. Nu komt in een oorkonde uit 793 ergens in het mondingsgebied van de Gelderse IJsel de naam Enedseae ‘eendenmeer’ voor als begrenzing van een grondbezitGa naar voetnoot(18). Voor de localisering hiervan zou ik een reeds vergeten gissing van Moerman op willen halenGa naar voetnoot(19), die het met Ens, het zuidelijke deel van het latere eiland Schokland in verband bracht. Ens komt in 1302 voor als Enesce en blijft zo in de volgende jaren geschreven in het oudste burgerboek van KampenGa naar voetnoot(20) De oudste foliant van Kampen geeft van 1324 tot 1354 vooral Enze, daarnaast ook EnseGa naar voetnoot(21); in de 15e eeuw trof ik alleen nog maar Ense, Enss en Ens. Om dit verband te aanvaarden, moeten wij een vergaande afslijting van gm. *saiwa, os. seo als tweede lid van een samenstelling | |
[pagina 10]
| |
aannemen. Daartegen is geen bezwaar; men vergelijke slechts de even snelle aftakeling in oude samenstellingen van het vergelijkbare gm. *lauha, lo. Naast Enedseae kan de naam *Anudsêo bestaan hebben, waaruit dan de naam Anze, Anece en tenslotte Ansen verklaard kan worden. Hier zullen kenners van de streek waarschijnlijk in lachen uitbarsten, want een ‘eendenmeer’ is bij Ansen nergens te bekennen; ook voor mij was dit het punt, om te zeggen: die etymologische Konsequenz führt zum Teufel. Maar toch ... ik wendde me tot een bodemkundige, die Drente uitstekend kent, en deze berichtte me, dat het gezochte meer misschien de huidige Plantage ten noorden van de es van Ansen is; dit is namelijk een laagte, die in de ijzertijd moet zijn ontstaan. Ik wacht deemoedig af, of dit ooit nog bevestiging zal vinden.
Amsterdam. D.P. Blok |
|