Naamkunde. Jaargang 2
(1970)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 236]
| |
BoekbesprekingenM. Gysseling en A.E. Verhulst, Nederzettingsnamen en nederzettingsgeschiedenis in de Nederlanden, Noord-Frankrijk en Noord-West-Duitsland (Taalgrens en Kolonisatie, 4). Leuven, Instituut voor Naamkunde - Brussel, N.V. Standaard-Boekhandel, 1969, iv-52 blz. B.fr. 80. Deze beide lezingen, gehouden op het symposion van de Commissie voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis der Kon. Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam, op 14 december 1968, zijn mede verschenen in de reeks: Bijdragen en Mededelingen van de Commissie voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis, nr. XXV (Amsterdam, N.V. Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij, 1969). M. Gysseling (blz. 5-35) behandelt de chronologische lagen in nederzettingsnamen voorkomend in het in de titel genoemde gebied, aan de hand van de oude attestaties samengebracht in zijn Toponymisch Woordenboek (1960) en tracht in het bijzonder de wederzijdse beïnvloeding van de Germaanse en van de Keltisch-Latijns-Romaanse afleidingssuffixen en samenstellende bestanddelen in die nederzettingsnamen vast te stellen. Aldus worden achtereenvolgens o.m. besproken de suffixen -ja, -inja, -um (dat.plur.), -(in)um, -akja, -atja, -ingja, -apja, -apum, -ak (-iacum, -iacas), -ingum, -inga en de bestanddelen sali, stal, (-inga)haim/-iaca-curte (villa), tūn, hof, hūs, enz. A.E. Verhulst (blz. 36-51) bouwt verder op Gysseling's Woordenboek en op de zopas samengevatte lezing, in: ‘Nederzettingsnamen uit de vroege middeleeuwen historisch benaderd: -ingaheim, sali, kouter’, en tracht, vanuit de geschiedenis van de inbezitneming van de grond, de drie genoemde plaatsnaamgroepen of -types te belichten. De groep toponiemen bestaande uit de elementen -iaca-curtis (villa); Psn. + curtis (villa) /-inga haim; Psn. + haim, zou als uitgangspunt het Merovingisch domaniaal regime of hofstelsel kunnen hebben, in zover het type van de pln., samengesteld uit een Germ. psn. + villa, court, die voorkomen in de Noordfranse kerngebieden van het Merovingische rijk, zich in de loop van de 7e-8e eeuw noordwaarts naar het Germaans taalgebied heeft uitgebreid. De sali/zele toponiemen uit de omgeving van Gent worden in het Liber Traditionum van de Sint-Pietersabdij gekenschetst als mansioniles, jongere en kleinere exploitatiecentra in de omgeving van een groter en ouder domeincentrum en hiervan afhankelijk, door ontginning ontstaan ... in het nog dominerende natuurlandschap (blz. 41). Wat kouter betreft, bevestigt en preciseert Verhulst de stelling van de late ontlening aan Lat. cultura ter aanduiding van uitgestrekte | |
[pagina 237]
| |
akkers, door ontginning ontstaan tussen de 9e en de 12e eeuw, en dit in het kader van het klassieke hofstelsel van de Romaanse kerngebieden van het Karolingische rijk. Ook hier kan Verhulst steunen op zijn voortreffelijke opzoekingen over het historisch landschap in Vlaanderen, en in het bijzonder op de resultaten van de studiën over het domein van de Gentse Sint-Pietersabdij.
Leuven. H. Draye A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland. Deel III. Geografische namen, d.z. veld-, water-, bos-, weg-, plaats- en nog andere namen (Reeks: ‘Taalkundige bijdragen van Noord en Zuid’, 9, deel III). Assen, Van Gorcum, 1969, xv-261 blz. Prijs geb. f. 32,50. De lezer kent de talrijke bijdragen die A.P. de Bont onder de titel ‘Noordbrabantse etymologieën’ aan dit tijdschrift heeft afgestaan en waarin steeds een beroep wordt gedaan op de dialektische vormen van de behandelde eigennamen om hun betekenis te achterhalen. S. heeft in zijn tweedelige studie over het Kempense dialekt van Oerle (Dialekt van Kempenland I. Klank- en vormleer, 1962, xcii-468 blz.; II. Vocabularium, 1958, 811 blz.) inderdaad de grondslag gelegd voor dit derde deel, dat aan de toponymie van Oerle en omstreken, een kerngebied van Noord-Brabant, gewijd is. Het is een rijk gedocumenteerd, een van liefde voor de geboortegrond getuigend en een goed leesbaar boek, waarbij de auteur ‘niet alleen en niet zo zeer... de betrekkelijk weinige deskundigen op toponymisch gebied die ons klein land telt, maar ook en vooral... leken met een zeker intellekt die voor de wetenschap “naamkunde” belangstelling hebben’ (blz. xv) op het oog heeft. Maar ook de deskundigen zullen dankbaar zijn voor hetgeen in dit mooi uitgegeven boek wordt aangeboden. Want volgens het getuigenis van D.P. Blok (blz. v) wordt niet alleen de plaatsnamenstudie in Noord-Brabant, maar ook in Nederland en België met een ‘onmisbaar hulpmiddel’ verrijkt. In Noord-Brabant was de belangstelling voor de toponymie vooralsnog gering: er bestaat voor die provincie geen oorkondenboek en de terreinnamen zijn er niet zeer talrijk, gelet op het feit dat een groot gedeelte van die provincie tot aan het begin van deze eeuw ongekultiveerd is gebleven. Het lag voor de hand dat in die omstandigheden het toponymisch onderzoek moest beginnen met de inzameling en de ordening van het materiaal. De Bont heeft tot dit doel dezelfde methode gevolgd als voor zijn dialektologisch onderzoek: de mondelinge enquête ter plaatse door ondervraging aan huis van drie, vier oude boeren uit de Kempense dorpen, waarvan hij er ‘een heel groot gedeelte afgefietst’ heeft. Door de moderne evolutie van het landschap (de uitbreiding van de stad Eindhoven, de huizenbouw en aanleg van wegen in de dorpen, de landvlucht, de ruilverkaveling) is het aantal veld- en bosnamen aanzienlijk verminderd, zodat het hoog tijd is geworden om de nog (in de herinnering van oude lieden) levende terreinwoorden te verzamelen. | |
[pagina 238]
| |
De resultaten van zijn intensief onderzoek biedt de auteur ons aan in twee hoofdstukken. Uitgaande van de vaststelling dat de meeste benamingen samenstellingen, resp. samenkoppelingen zijn, worden in het 1e hoofdstuk de tweede bestanddelen van de toponiemen behandeld; in het 2e hoofdstuk de samengestelde, voor zover zij niet één van de besproken bestanddelen bevatten, en de niet-samengestelde of enkelvoudige benamingen, in alfabetische volgorde samengebracht. In beide hoofdstukken worden vernederlandste lemmata, met tussen haakjes de dialektische klankvorm(en), soms het meervoud en het diminutief medegedeeld. In het eerste hoofdstuk worden 70 van de meest voorkomende bestanddelen, zoals bv. akker, beemd, bleek, bos, braak, broek, donk, dries, eind, gat, goor, gracht, heem, hei, hof, horst, kamp, laar, loo, meer, rijt, tip, veld, voord, waard, wiel, winkel, wijer, in evenveel paragrafen onderzocht. De Bont resumeert vaak vooraf, of in de talrijke voetnoten, de verklaringen die voor het betrokken bestanddeel door zijn voorgangers Carnoy, Lindemans, Helsen, Gysseling enz. werden voorgesteld. Hieruit blijkt dat hij veel toponymische literatuur heeft doorgemaakt - en wel veel meer dan in de al te beperkte bibliografie (blz. vii-viii) is opgegeven. Daarna volgen de dialektische attestaties die de locale enquête en ook het excerperen van de bekende Woordenboeken, de N.G.N., de Noordbrabantse locale tijdschriften, de dorpsmonografieën, enz. hebben opgeleverd. Het is een rijke en belangrijke documentatie, die niet alleen de naamkunde en de dialectkunde, maar ook de landschapsgeschiedenis en de volkskunde ten goede komt. Het tweede hoofdstuk bevat 778 zeer uiteenlopende toponiemen: dorps- en gehuchtnamen, veld- en waternamen enz. die niet werden besproken in het eerste hoofdstuk, waarnaar steeds opnieuw verwezen wordt. Het betreft hier namen die de auteur uit de gedrukte bronnen heeft overgenomen, waarvoor historische bewijsplaatsen niet worden aangegeven en die dan ook, met de passende reserves, slechts af en toe met een etymologische nota, meestal een verwijzing naar de literatuur, worden voorzien. Nuttig zijn zonder twijfel de aangegeven plaatselijke uitspraak en de inlichtingen over het topografisch uitzicht, voor zover het nog bekende toponiemen betreft, maar voor dit deel, nog meer dan voor het eerste, is een aanvullend archiefonderzoek nodig om een etymologische verklaring te kunnen geven. Vanzelfsprekend kon De Bont dat alles niet alleen doen en dient zijn boek te worden beschouwd als een aanloop tot ‘intensiever onderzoek’ (aldus blz. xii) ter plaatse en in de archiefdepots. Het tweevoudige register van namen, zoveel als gevoeglijk mogelijk was in het ABN omgespeld, die in de beide hoofdstukken vermeld worden (blz. 225-260), verhoogt de bruikbaarheid van dit referentiewerk.
Leuven. H. Draye | |
[pagina 239]
| |
G. vande Putte, Toponymie van Overijse. Overijse [Eigen beheer: Brusselse steenweg, 15], 1968, 674 blz., met 3 afb. en 1 uitsl. kaart, Offset. B.fr. 300. Het mag als een zeldzaamheid beschouwd worden, wanneer een gemeentebestuur een aan de gemeente gewijde toponymische licentieverhandeling financieel steunt of voor de uitgave ervan zorgt. Dat is het geval geweest te Overijse, waar het gemeentebestuur deze germanistische verhandeling (Leuven, 1968) heeft uitgegeven, zodat ze nu niet meer, zoals vele naamkundige verhandelingen, het privilegie blijft van enkele zoekers en specialisten, maar ten dienste van de gemeenschap, zo te als buiten Overijse, is komen te staan. Deze scriptie verdient zeker die verspreiding op ruimer schaal, want het is een degelijk werk, dat van veel speurzin, heemkennis en vertrouwdheid met de naamkundige bibliografie getuigt. De zeer uitvoerige geografische en historische schetsen, alsmede de voortreffelijke toponymische kaart kunnen voorzeker een doorsnee publiek in Overijse en omgeving interesseren. Voor de taalkundige zijn daar dan de schets van het dialect, het uitgebreide glossarium met zijn 1098 items - gedateerd tussen de 14e en 20e eeuw - en een zeventigtal naamkundige verklaringen. Om klaarheid te brengen in de etymologie van de meest interessante en vaak ook de meest intrigerende toponiemen, toetst de auteur ze aan de literatuur die over de betreffende namen bestaat, en spreekt dan uiteindelijk meestal zelf een voorkeur uit voor deze of gene mogelijkheid. Met die keuze kan men het soms niet helemaal eens zijn, maar zo zal het wel altijd zijn waar het glibberige pad van de etymologie betreden wordt. Een wenk voor eventuele aanvulling of 2e uitgave: waarom geen bondige verklaring van de jongere namen in het glossarium opgenomen? De lezer anno 1970, en voorzeker dan de inwoner van Overijse, zal zich terecht de vraag stellen naar wie die Wouterssquare en die Arthur Michielsplaats (= plein!) zijn genoemd, of waarom het college op die Vriendschapsstraat of die Pijpekopstraat is gekomen.
Antwerpen. R. van Passen J. Luyssaert, Toponymie van Bossuit, Moen en Outrijve tot 1650. Oudenaarde, Uitgave Stadsbestuur in samenwerking met Geschied- en Oudheidkundige Kring van Oudenaarde, 1968, -4o, 128 blz., 2 kaarten, 3 ill., offset. Deze toponymische studie, opgevat volgens de metode van Lindemans en Gysseling, wordt ingeleid met een geografische (p. 5-9) en historische (p. 10-15) schets. Op blz. 16-21 noemt S. de verschillende oude vormen van de drie behandelde gemeentenamen en geeft er een bondige status quaestionis van het etymologisch onderzoek. | |
[pagina 240]
| |
Op de bronnenlijst volgt een uitvoerige bibliografie (p. 22-28), met evenwel gebrekkige alfabetizering. Ik mis er ook niet graag enkele toponymische licentiaatsverhandelingen. Ik noem alleen enkele verhandelingen over het zuiden van Oost- en West-Vlaanderen, nl. die van J. Damman, Toponymie van Oudenaarde (Lic. Leuven, 1958); N. Delagrange, Toponymie van Wakken (Lic. Leuven, 1956); F. Devriese, Toponymie van Tielt (Doct. Leuven, 1937); A. Emaer, Toponymie van Wervik (Lic. Leuven, 1962); J. Gorissen, Toponymie van Rumbeke (Lic. Leuven, 1938); A. van den Hende, Veldnamen te Waregem. Bijdrage tot een toponymie (Lic. Gent, 1958). Het plaatsnamenglossarium telt 890 nummers en loopt van blz. 29 tot 117. Op de gedateerde excerpten volgt telkens een bondige en voorzichtige etymologische verklaring. Al prijzen we deze voorzichtigheid, toch wil het ons voorkomen dat S. zijn plaatsnamen te vaak uit een persoonsnaam wil verklaren. Ik denk aan de pln. Koker (nr. 427), aan het Coppenhoelstraetken (nr. 113). Hij verklaart: ‘Fn. Coppenhole’ en vergelijkt o.m. met onze Kortrijkse persoonsnaam, maar hij vermeldt niet dat die Fn. Van Coppenol(l)e(n) luidt, wat betekent dat de psn. uit een pln. te verklaren is. S. had hier beter verwezen naar de studie van R. van Passen: Het toponiem Koppenol (Med. Ver. naamk. XLII (1966), blz. 91-103), waar de pln. verklaard wordt als ‘komvormige inzinking’ of ‘bolvormige bodemverheffing naast het laagland’. En wij begrijpen er helemaal niets van waar S. de pln. Crotenghem als psn. verklaart en o.m. het excerpt 1405 Jan Van Croeteghem opgeeft, waaruit eens te meer blijkt dat Croteghem (-gem!) een plaatsnaam is. De pln. Bardin meers (13) wordt verklaard met behulp van het excerpt van 1612: bardins meersch, zodat bardin als psn. wordt opgevat. Maar is het niet veiliger van de oudste vindplaats uit te gaan, nl. de bardinghe merch in 1380? De beneirschstrate naer Cortrijcke (nr. 26) wordt uit de psn. (ws.) Berneer verklaard. Ik vermoed echter dat we hier een gebrekkige grafie of een verkeerde lezing hebben, zodat ik de naam liever identificeer met de herstrate van mouden naer curterycke (nr. 302). Een vraagtekentje plaatste ik ook bij Danihans (nr. 130). Als de naam als Danihaus gelezen mag worden, dan is hij een variant van Daniau, Romaanse vorm voor Daniel. Gnaetbunder (nr. 203) zal wel een verkeerde lezing zijn voor quaetbunder. De ‘spelling van de lemmata werd gemoderniseerd’ (inl. p. 4), maar die modernizering werd voor c met k-waarde niet radikaal doorgetrokken. Bovendien wordt het naslaan van het glossarium erg bemoeilijkt door het opnemen van goed (nrs. 204-227), heerlijkheid (nrs. 270-295), heerschap (296-298), hof (322-325-334), hofstede als trefwoord. Misschien is dit historisch niet zonder enig belang, al is heerschap synoniem met heerlijkheid, maar toponymisch of naamkundig is het irrelevant. Op die manier wordt nl. éénzelfde pln. op twee of meer plaatsen afzonderlijk behandeld; de pln. Bos vinden we b.v. onder goed, heerlijkheid en heerschap. Te Duiking vinden we als goed en als heerlijkheid, enz. De aanduiding (leen)goed behoort niet tot de eigennaam, want als men | |
[pagina 241]
| |
die klassificering konsekwent zou doortrekken, zou men ook de huisnamen onder het trefwoord huis moeten brengen! Op blz. 118-126 krijgen we een overzicht van het materiaal, waar we b.v. alle namen bijeenkrijgen die in verband staan met de geografische ligging, de bodemgesteldheid, gebouwen, wegen, beplanting, oud recht, volksgebruiken. Tenslotte komen ook de taalkundige aspekten aan de beurt. Deze degelijke toponymische studie betekent in elk geval een verrijking voor de kennis van de toponymie van die streek. Bovendien is ze van belang voor de persoonsnamenstudie. Ik wil dat met één voorbeeld duidelijk maken, nl. vander Menilge. In Kortrijk trof ik in 1366 aan: toebehoerende de voers. twe huse ende erven in desen tijt deen Jhanne vander Menilge diemen seit van Outerive = 1368 + Jhan van Outerive dit Menilge. Hieruit blijkt, dat deze Jan uit Outrijve stamt en dat zijn oorspronkelijke toenaam vander Menilge is. De Flou vermeldt echter deze pln. niet. In de studie van Luyssaert ontdekten we echter de bakermat van Jan Van Outrive, nl. de pln. Menille = Menilge in Outrijve zelf, b.v. 1384 lands boven minilge = 1392 lands boven menilge. Eens te meer vullen toponymie en antroponymie mekaar aan. We willen ook de Geschied- en Oudheidkundige Kring met het initiatief van deze publikatie feliciteren. Teveel licentiaatsverhandelingen blijven onuitgegeven, zodat de resultaten van zoveel wetenschappelijk werk grotendeels buiten het bereik van de vorsers blijven. Deze publikatie is een voorbeeld dat navolging verdient.
Sint-Michiels. F. Debrabandere P. Bougard -- M. Gysseling, L'impôt royal en Artois (1295-1302). Rôles du 100e et du 50e présentés et publiés avec une table anthroponymique (Anthroponymica, XVIII). Leuven, Instituut voor Naamkunde - Brussel, N.V. Standaard-Boekhandel, 1970, 290 blz., met 1 kaart. B.fr. 300. Deze belangrijke publicatie is mede verschenen in de reeks ‘Werken uitgegeven door de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie, nr. 13’. Tongeren-Brussel, 1970. De hier uitgegeven belastingsrollen behoren tot de oudste in Europa. Het betreft een belasting op het vermogen (1/100 in 1295, 1/50 in 1296 en nogmaals in 1297) van alle onderdanen van de koning van Frankrijk (met vrijstelling evenwel van adel en clerus). Behalve een elders uitgegeven fragment uit Langres, zijn alleen de rollen uit een aantal parochies in Artois en Calais bewaard, nl. 4 van het 100e en 47 van het 50e. In elke gemeente worden alle gezinshoofden vermeld met het bedrag van de belasting, alles samen ongeveer 3800 personen. Daardoor zijn deze rollen niet alleen voor de demografische geschiedenis doch ook voor de persoonsnaamkunde uiterst belangrijk: allereerst voor de | |
[pagina 242]
| |
Romaanse, doch ook voor de Nederlandse, vermits Calaisis in die tijd Vlaamstalig was. Een historische inleiding (blz. 7-28), van de hand van P. Bougard, gaat aan de tekstuitgave (blz. 29-148) vooraf, terwijl in een antroponymisch overzicht (blz. 149-161) achtereenvolgens besproken worden: de frequentie van de voornamen, patroniemen en matroniemen, de feminisering van beroeps- en spotnamen, de geografische familienamen en ook het enige voorbeeld van een beroepsnaam, met vermelding van het uitgeoefende beroep: Jehans li Talleres, surres. Het naamkundig belangrijkste 4e hoofdstuk (blz. 162-286), van de hand van M. Gysseling, is een alfabetische lijst van de antroponiemen, die in de belastingsrollen voorkomen, met een beknopte etymologische verklaring. Een register op de vermelde plaatsnamen (blz. 287-290) en een kaart van de verspreiding der patronymische formaties in het behandelde gebied, besluiten dit boek.
Leuven. H. Draye F. Debrabandere, Studie van de persoonsnamen in de kasselrij Kortrijk 1350-1400. Handzame, Uitgave Familia et Patria, 1970, 558 blz., met kaart. Het past dat hier kort de aandacht wordt gevestigd op dit werk, dat in hoofdzaak het materiaal bevat van het doctoraal proefschrift waarop de auteur in 1965 promoveerde. Na een korte inleiding, waarin o.m. wordt gehandeld over de kasselrij Kortrijk, haar taalkundige indeling en haar poorterij, wordt in deel I (blz. 37-496) een glossarium aangeboden van ruim 2.300 alfabetisch geklassificeerde toenamen. De toenamen worden telkens van een bondige verklaring voorzien. Zowel wat de nauwkeurigheid van het excerperingswerk als wat het opzoeken van aanneembare verklaringen betreft, blijkt dat de auteur het zich niet gemakkelijk heeft gemaakt. Waar verschillende verklaringen niet a priori waren uit te sluiten, heeft hij de mogelijkheden met zorg afgewogen. Meestal wordt dan ook die verklaring naar voren geschoven die op taal- en naamkundige gronden, maar evenzeer blijkens de lokaal-historische toestanden of de geografische situering de meest aanvaardbare geacht kan worden. Deel II (blz. 497-545) bevat het glossarium van de mannelijke en vrouwelijke voornamen uit de behandelde periode. Hierin wordt o.m. van vele tientallen vleivormen de morfologische herkomst onderzocht of bewezen. Er werden tevens vergelijkende frekwentielijsten opgesteld van de twaalf populairste voornamen in de verschillende administratieve onderdelen van de kasselrij. In een kort Besluit (blz. 547-550) worden enkele taal- en naamkundige resultaten van het onderzoek samengevat. | |
[pagina 243]
| |
In een vroeger werkGa naar voetnoot(1) had de auteur reeds de toenamen verzameld van de inwoners van de stad Kortrijk omstreeks 1400. Het hier besproken werk vormt dus een belangrijke aanvulling resp. uitbreiding van deze eerste materiaalverzameling. De kasselrij Kortrijk - en dit is blijkens de bijgevoegde kaart nagenoeg het hele zuidoostelijk gedeelte van de huidige provincie West-Vlaanderen - is dan ook ongetwijfeld een van de gebieden waarover wij het best zijn ingelicht m.b.t. de persoonsnaamgeving van de late middeleeuwen. Dit werk kan een uitgangspunt of een referentiepunt vormen voor allerhande studies op het gebied van de historische taal- en naamkunde. Deze studies zouden naast etymologische verkenningen evenzeer struktureel, taalgeografisch of sociolinguïstisch georiënteerde onderzoekingen kunnen betreffen. Het lijdt dan ook geen twijfel dat dit werk als een onontbeerlijk onderdeel beschouwd zou kunnen worden voor een mediëvistische studie van een Vlaamse stad en haar omgeving.
Leuven. O. Leys F. Rommel, Voornamenregister ten behoeve van de ambtenaren van de burgerlijke stand. Oorspronkelijk samengesteld door C. van den Broeck en P.L. van Poucke. Met een inleiding door L. Stichelbaudt. Heule, Uitgeverij voor Gemeenteadministratie (UGA), 3de uitgave, 1969, 8o, 968 blz., 525 fr. Uit de tweede uitgave, toen nog verzorgd door Van den Broeck en Van Poucke, werd de inleiding van Stichelbaudt overgenomen. In deze inleiding (blz. 5-29) vinden we algemene beschouwingen, historische beschouwingen, de algemene beginselen van de wetgeving inzake voornamen. Verder worden allerlei problemen behandeld, zoals vreemde voornamen, de vertaling van voornamen, de hypocoristica of vleivormen, verandering van voornaam en de taak van de ambtenaar van de burgerlijke stand. De inleiding had zeker - stilistisch alleen al - wel eens opnieuw geschreven mogen worden. Erger is het, dat zinnen overgenomen worden die op de derde uitgave niet meer toepasselijk zijn. Op blz. 23 en blz. 31 wordt erop gewezen, dat hypokoristische vormen en diminutieven die door de ambtenaar van de burgerlijke stand niet aanvaard kunnen worden, met een sterretje gemerkt worden. Nu zijn die sterretjes in de nieuwe editie gelukkig en terecht verdwenen. Zo vonden we in de oude uitgave een sterretje naast: Aagje, Aaltje, Addo, Ady, Antje, Balt, Bea, Ben, Bieke, Bob, Bram, Broos, Door, Pat, Peer, Peet,... Met welk recht en op grond van welk principe zouden deze naamvormen trouwens afgekeurd kunnen worden? En waarom werd Antje niet aanvaard | |
[pagina 244]
| |
en Anneke (dat dialektisch klinkt) wel, waarom Bea niet en Elsje wel? Aangezien Rommel het principe van afkeurenswaardige voornamen in de praktijk afkeurt, had hij dat kunnen laten blijken door dat principe in de inleiding te schrappen. Het eerder lijvige dan uitvoerige voornamenregister loopt van blz. 35 tot 956. De 133 blzn. van de tweede uitgave zijn dus tot 922 blzn. uitgegroeid, wat erop wijst dat de bewerker, Floribertus Rommel, zeer verdienstelijk werk geleverd heeft door de namenvoorraad aanzienlijk uit te breiden. Ook de bibliografie (blz. 957-965) is heel wat uitvoeriger geworden (vroeger twee blzn.). Het boek is kwistig royaal uitgegeven. Een overvloed aan trefwoorden, een zeer grote letter en het opstellen van de naamwoorden in kolommen maken dat er meer papier blanco dan bedrukt is en dat het hele register op wellicht 200 bladzijden gebracht zou kunnen worden. Wetenschappelijke werken hebben het niet zo makkelijk! Een alfabetische index had de talloze verwijzingen - die eigenlijk de meeste ruimte in het boek innemen - kunnen vervangen. Het klassificeringssysteem is bovendien niet heel konsekwent, al begrijpen we dat het uiterst moeilijk is om dat in alle gevallen te zijn. Namen als Klementia, Klaudia, Jozefa, Johanna, Jucunda worden helemaal afzonderlijk behandeld, los van Clemens, Claudius, Jozef, Johannes, Jucundus. Daar is helemaal geen bezwaar tegen, als dat voor elke naam geldt, maar Jasperina wordt behandeld bij Kasper, en bij Ableberta wordt naar Ablebertus verwezen, zoals bij Abrahamina naar Abraham. Gekker nog wordt het, waar de twee systemen met mekaar vermengd voorkomen: bij Tarcisius vindt men de vrl. afleiding Tarcisia, maar onder Tarcisia vindt men ook de ml. vorm Tarcisius. S. gaat op dezelfde wijze te werk bij Abundantius - Abundantia en Dignus - Digna bijvoorbeeld. Ook in andere opzichten doen de verwijzingen nogal rommelig aan. Dankrad staat vermeld onder de mij overigens onbekende vorm Danrad; bij Natascha wordt naar Natalia verwezen, maar bij Natasja, dat er onmiddellijk op volgt, leest men: ‘zie Anastasia, Natalia’. Ik begrijp wel, dat er een mogelijkheid is voor Antonia = Antje, maar Antje is in de eerste plaats toch een diminutief van An, en bijgevolg van Anna. In zijn streven naar volledigheid heeft de samensteller m.i. wat teveel oud namenmateriaal in de lijst verwerkt. Middelnederlandse naamvormen en spellingen als Claeysinne, Claeys, Claeus, Berteloet, Pierchevael komen toch niet meer in aanmerking voor een modern voornamenregister. Evenmin zijn toevallige kontaminaties of ontsporingen zoals Elizabertha (door verwarring van Elisabeth en Bertha) of Danrad er op hun plaats. De etymologie voor Abbo (die naam hoefde er ook niet bij) ‘dim. athala “adel”’ is natuurlijk onvolledig; Abbo is een bakernaam van een adel-naam waarvan het tweede element met een b begint, zoals Adelbrecht (Albrecht, Albert), Adelboud, Adelbode. | |
[pagina 245]
| |
Hoe volledig de samensteller ook heeft willen zijn, toch kunnen we hier en daar op leemten wijzen. Onder Norbertus (weer eens niet de gebruikelijke Nederlandse vorm als trefwoord) vinden we als Ndl. vorm alleen Norbrecht, en we missen er Norbert, die we dan niet als ‘norbère’ uitspreken maar met de Nederlandse uitspraak (rijmt op ‘ver-orbert’). Elders vonden we echter wel Albert en Robert onder de Nederlandse vormen. We vinden er wel de naam Filogoon maar niet Filogeen. In de familie van mijn moeder zijn er tenminste vier bloedverwanten geweest met de voornaam Philogène of Filogeen; de laatste was Filogeen-Arthur Hubert (Kortrijk 1898-1941). Ik zocht er vergeefs naar de meisjesnaam Castilla (Castilla Van Wambeke × Maurice Van Huffel 1901-1949, Munkzwalm). Bij Delfinus wordt de spelling Delfien als de meisjesnaam beschouwd (als spelling nl. van de Franse vorm Delphine). Delfien is echter ook jongensnaam, verkort uit Delfinus. Delfien Van Haute (1869-1944) was een Westvlaams priester-dichter. Siewert wordt alleen als meisjesnaam genoemd, dan nog onder het zonderlinge trefwoord Suwarda. De naam Sieuwe ontbreekt er helemaal, zoals ook de sympatieke vleivormen (meisjesnaam) ervan: Sjouke, Sjoukje (denk aan Sjouke Dijkstra). Ik wil van deze gelegenheid ook gebruik maken om op het belang van voornamenstatistieken te wijzen, zoals die van Stalpaert en Cracco (zie bibliografie). In De Leiegouw XI (1969), blz. 293-296 publiceerde A. Ovaere de lijst van De doopnamen in Zwevegem in de 19de eeuw. We vonden er heel wat voornamen in die niet in het hier besproken register voorkomen: Alidor (kwam in Zwevegem vijfmaal voor, en is trouwens nog vrij verspreid), Aimable (wel Amable, maar ook Amabilia ontbreekt), Osimond (Osmond, Osmont worden er Franse vormen genoemd, waarom?), Wilferd (wel Wilfried), Antide, Emeranus, Herminus, Hospicius, Avila, Elmire, Adronie, Casilda, Elima, Fidesta, Idonia, Onesima (Onesimus komt wel voor). We hopen dat de ambtenaar van de burgerlijke stand zich niet te angstvallig aan het register vastklampt en het niet voor een wetboek houdt. Ik heb het meegemaakt dat bij de geboorte van mijn neefje de naamvorm Karl geweigerd werd, omdat in het boekje alleen Carl gespeld stond. Ik kan me voorstellen dat er nog ambtenaren zijn die Sjouke weigeren, omdat het in het voornamenregister niet staat.
Sint-Michiels. F. Debrabandere H. Draye - K. Roelandts, De plaatsnamenstudie in 1959-1965. (Bijlage LXII). Leuven, Instituut voor Naamkunde, 1970, iv-277 blz. B.fr. 250. Voortzetting van de jaarlijkse bibliografische overzichten, aansluitend bij de ‘Bibliographie van de Vlaamsche plaatsnaamkunde’ door H.J. van de Wijer (Nomina Geographica Flandrica, Studiën I) | |
[pagina 246]
| |
Brussel, 1928, vooraf verschenen in de Handelingen van de Commissie voor Toponymie en Dialectologie I (1927) - II (1928). Het onderhavige 32e overzicht is mede verschenen in de Handelingen XLI (1967) [1969], blz. 159-358 en XLII (1968) [1970], blz. 27-103 en vermeldt de publicaties over de Zuidnederlandse plaatsnamen uit de jaren 1959-1965 en vooraf de belangrijkste werken en tijdschriftenopstellen over de toponymie van Frans-Vlaanderen, Nederland en Friesland, het Duitse en het Engelse taalgebied en van de Skandinavische landen. In de VIIIe Afdeling ‘Taalgrens en Kolonisatie’ worden bijdragen opgesomd die voor de oplossing van de problemen der Germaanse nederzettingsgeschiedenis en voor de studie van de taalgrenzen in Europa belangrijk zijn. Behalve naamkundige studiën, worden hier ook historische, oudheidkundige, linguïstische en rechtshistorische publicaties samengebracht.
Leuven. G. Peeters |
|