| |
| |
| |
Kroniek
Personalia.
Op 11 januari 1970 overleed te Leuven Hendrik Willem Klemens Aelvoet, licentiaat in de Wijsbegeerte en Letteren, leraar aan het Kon. Ateneum te Tienen en vrij medewerker aan het Instituut voor Naamkunde, inzonderheid voor het onderzoek van de actuele taalgrens. Naast zijn activiteit als leraar en als sekretaris van het Verbond der Vlaamse Academici (1957-1968), had de grote werker die Aelvoet was, een levendige belangstelling niet alleen voor de taalproblemen in België, maar ook voor die in geheel West-Europa. Ter plaatse onderzocht hij in het bijzonder de taaltoestanden, vooral te Brussel en aan de taalgrens en legde zijn vaststellingen vast in nauwkeurige kaarten die hij technisch volmaakt had leren afwerken. Telkens opnieuw vergastte hij zijn vrienden naar aanleiding van de jaarwisseling met een of andere kaart, zoals zijn Talenkaart van Brussel - Taalgrensgebied Hoeilaart-Overijse-Terhulpen - Taalgrenskaart van Overmaas enz.
In 1957 verscheen van de hand van Aelvoet een gebundelde reeks opstellen, vooraf gepubliceerd in de Brusselse Post, onder de titel ‘Honderdvijfentwintig jaar verfransing in de agglomeratie en het arrondissement Brussel (1830-1955)’. Uitgaande van de gegevens der officiële (en wetenschappelijk zeer aanvechtbare) taalstatistiek, volgt de auteur het verloop van de verfransing, klaagt de wantoestanden aan die er het gevolg van zijn en wijst op de bedreiging waaraan de gemeenten ten Zuiden van de hoofdstad zijn blootgesteld.
In 1968 deponeerde de betreurde overledene een groot gedeelte van zijn persoonlijke dokumentatie (boeken, tijdschriften, kaarten, diapositieven, kranten- en tijdschriftenknipsels, alles in verband met het taalgrensonderzoek) ter bewaring in het Instituut voor Naamkunde. Na de dood van onze betreurde vriend, heeft het Instituut zijn volledige taalgrensdokumentatie kunnen verwerven. Aelvoet had nog vele plannen gemaakt en hij hoopte zich, na zijn vervroegde pensionering, volledig aan de taalgrensstudie te kunnen wijden, maar hij heeft te veel van zijn verzwakte hart geëist. Wij zullen hem niet vergeten.
Te Genk overleed op 22 maart 1970 E.H. Johannes Albert Remans, leraar aan de Bisschoppelijke Normaalschool te Mechelen-aan-de-Maas, die de laatste jaren van zijn te korte leven ijverig met het Instituut voor Naamkunde heeft samengewerkt en die, als stichter-hoofdopsteller van het bescheiden studentenblad Heidebloemke (Genk), als
| |
| |
hoofdredacteur van het tijdschrift Limburg en als medewerker aan andere Limburgse tijdschriften, een levendige belangstelling heeft gehad ook voor de Limburgse naamkunde, inzonderheid voor de plaats- en familienamen van Genk. Tal van vulgarizerende bijdragen van zijn hand zijn in de genoemde tijdschriften verschenen.
De bibliografie van A. Remans door R. Jorissen is opgenomen in het Remansnummer van Limburg XLIX (1970), nr. 3, blz. 123-162. Zie ook Heidebloemke XXIX (1970), nr. 3-4.
De Wetenschappelijke Prijs Baron Holvoet van het N.F.W.O. werd, op 26 juni 1970, tijdens een plechtige academische vergadering te Brussel uitgereikt aan onze trouwe medewerker, Dr. Maurits Gysseling, geaggregeerde hoger onderwijs aan de Rijksuniversiteit te Gent, voor zijn gezamenlijk wetenschappelijk werk. Die vijfjaarlijkse prijs voor geesteswetenschappen, ten bedrage van 750.000 Belgische frank, werd voor de tweede maal, nl. voor de periode 1966-1970, toegekend door een internationale jury en geldt als een der hoogste wetenschappelijke onderscheidingen in België. De belangrijkste werken van Dr. M. Gysseling zijn: Diplomata Belgica ante annum millesimum centesimum scripta (samen met A.C.F. Koch) (1950) - Toponymie van Oudenburg (1950) - Gent's vroegste geschiedenis in de spiegel van zijn plaatsnamen (1954) - Toponymisch woordenboek van België, Nederland, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226) (1960) - Het oudste goederenregister van Oudenbiezen (1280-1344) (samen met J. Buntinx) (1965) - L'impôt royal en Artois (1295-1302) (samen met P. Bougard) (1970). Onze lezers kennen de talloze opstellen van de laureaat in tijdschriften en niet het minst in dit tijdschrift. Als naam- en taalkundige, en tevens als uitgever van oude documenten, heeft Dr. M. Gysseling in dit land en in het buitenland terecht een algemene bekendheid en een grote waardering verworven, die o.m. reeds in 1969 door de toekenning van de ‘Prijs voor Meesterschap’ van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden werden bevestigd.
Niettegenstaand zijn verzwakt gezichtsvermogen, waaraan het jarenlange archiefwerk stellig niet vreemd is, werkt Dr. Gysseling ijverig en onverpoosd verder aan zijn ‘Corpus der Middelnederlandse teksten tot 1300’, waarvan het eerste deel, dat nagenoeg 2000 ambtelijke stukken bevat, volledig persklaar is, aan het ‘Antroponymisch woordenboek van België, Nederland, Noord-Frankrijk en West-Duitsland’, een tegenhanger van het bovenvermeld Toponymisch woordenboek, en aan een ‘Oostvlaams toponymisch woordenboek’.
Moge de nieuwe en welverdiende onderscheiding, die aan Dr. Gysseling te beurt gevallen is, voor hem een aanmoediging zijn, om met inachtname van zijn fysische mogelijkheden, de Nederlandse taalkunde nog met vele blijvende wetenschappelijke naamkundige studiën te verrijken.
| |
| |
Vgl. ook de laudatio van de gelauwerde door Prof. Willem Pée in Taal en Tongval XXII (1970), 99-105 en H. Draye, The Baron Holvoet award for Dr. M. Gysseling, in Onoma XV (1970), 146-148.
| |
Algemeenheden.
Het verslag over 1969 [van de] Commissie voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis te Amsterdam is opgenomen in het Jaarboek der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1969-1970 - Overdruk 6 blz.
Op 20 december 1969 organiseerde de Commissie te Amsterdam een symposium waarop Dr. F. Gorissen (Kleef) en Drs. F.J. Doensen (Deurne) respectievelijk lezingen hielden over ‘Aspecten van de kasteelnaamgeving in de Middeleeuwen’ en over ‘Het onderzoek naar de naamgeving van kloosters in Nederland in de Middeleeuwen en in de Moderne tijd’. Beide lezingen zullen verschijnen als deel 26 in de reeks ‘Bijdragen en Mededelingen der Naamkundecommissie’.
Naar aanleiding van dit symposium werd aan de voorzitter van de Commissie, Dr. P.J. Meertens, in verband met zijn 70ste verjaring, het Feestnummer P.J. Meertens van Naamkunde (= jg. I (1969), alf. 2-4 en jg. II (1970), afl. 1-2) aangeboden.
Het Instituut voor Naamkunde te Leuven publiceerde in 1970, behoudens de onderhavige 2e jaargang (1970) van Naamkunde, in de reeks ‘Anthroponymica’, nr. XVIII, in de reeks ‘Bijlagen’ nr. LXII, en in de reeks ‘Taalgrens en Kolonisatie’, nr IV. Zie hierover blz. 236-237.
In opdracht van de Kon. Commissie voor Toponymie & Dialectologie hebben Dr. W. van Langendonck en Drs. C. Marynissen een aanzienlijk aantal bladen van de nieuwe editie van de Topografische Basiskaart van België, die door het Militair Geografisch Instituut te Brussel wordt voorbereid, gecontroleerd wat betreft de vorm en de schrijfwijze van de geografische namen van de ‘stafkaart’.
Prof. Dr. J.L. Pauwels en Prof. Dr. R. van Passen brachten gedurende het jaar 1970 talrijke adviezen uit inzake straatnaamgeving en straatnaamverandering in gemeenten die tot dit doel de genoemde Commissie hebben geraadpleegd.
Drs. C. Marynissen beantwoordde vele brieven om inlichtingen betreffende toponymische en antroponymische kwesties die, vooral door genealogische zoekers, aan het Instituut werden gericht.
Ook de opleiding van aankomende naamkundigen, meestal studenten in de ‘germanistiek’ aan de Leuvense Universiteit, wordt verder behartigd. Zie de lijst van de afgewerkte verhandelingen, blz. 255-257.
Op 12 november 1970 promoveerde Lic. W. van Langendonck, met grote onderscheiding, tot doctor in de Wijsbegeerte en Letteren
| |
| |
op een dissertatie over ‘De eigennaam en de kategorieën definiet, iteratief en kwantitatief in het Nederlands en in een Zuidbrabants dialekt’. Promotor was Prof. Dr. O. Leys.
Een belangrijk werkinstrument voor de naamkunde is de nieuwe Topografische basiskaart van België (stafkaart), waarvan de laatste bladen zopas werden gedrukt. De kaart bestaat uit 237 bladen op schaal 1/25.000 en 448 kaartbladen op schaal 1/10.000; zij werd tot stand gebracht door het Militair Geografisch Instituut (Abdij Ter Kameren, 1050 Brussel - Directeur-Generaal Kolonel F. Tonglet), dat in 1950 het voorbereidend werk heeft aangevat en in 1955 de eerste deelkaart kon publiceren. De basiskaart wordt voortdurend bijgewerkt, ook op het stuk van de nomenclatuur.
De Nationale Dienst voor Opgravingen (Jubelpark 1, 1040 Brussel) publiceerde in 1968 de eerste twee Archeologische kaarten van België: België in het Romeins tijdvak: 1. Administratieve indelingen, steden, vici en wegen in het vroege Keizerrijk; 2. Administratieve indelingen, wegen, agglomeraties, versterkte agglomeraties, burgi en castella in het late Keizerrijk. De kaarten en de aantekeningen, van de hand van J. Mertens met medewerking van A. Despy-Meyer, zijn een zeer welgekomen hulpmiddel ook voor de studie van de naamkunde in de Romeinse periode.
De twee kaarten, op schaal 1/500.000, werden in 1965 getekend en gedrukt door het Militair Geografisch Instituut en zijn technisch uitstekend geslaagd.
De aantekeningen - een brochure van 27 blz. - bevatten in de voetnoten de meest recente bibliografie over de Romeinse periode in onze gebieden in het algemeen en, in Bijlage 1, de gegevens over de Romeinse wegen in België, terwijl in Bijlage 2, de oudheidkundige inlichtingen over de steden, vici, burgi, en castella zijn samengebracht. 11 afbeeldingen illustreren deze zeer overzichtelijke bijdrage.
Door de nieuwe reeks Archaeologicum Belgii Speculum, uitgegeven door dezelfde Nationale Dienst voor Opgravingen, wordt gepoogd de belangstelling van het grote publiek te wekken voor het oudheidkundig onderzoek en de opgegraven objecten. Vooralsnog verschenen in deze reeks drie zeer goed geïllustreerde brochures:
1. J. Mertens, Le relais romain de Chameleux [Florenville] 1968;
2. M. Amand, De Gallo-Romeinse tumuli, 1968;
3. J. Roland, L'église Saint-Michel à Gerpinnes, 1970.
| |
Antroponymie.
Van het Nederlands Repertorium van familienamen, uitgegeven door de Commissie voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis van de Kon. Nederlandse Akademie van Weten- | |
| |
schappen onder redactie van P.J. Meertens, met medewerking van H. Buitenhuis, is het VIIe deel: ‘Amsterdam’ verschenen (Assen, Van Gorcum, 1970, 367 blz.). Een ere-saluut aan Dr. P.J. Meertens, waarvan het organisatietalent en het doorzettingsvermogen dit repertorium heeft doen ontstaan! (Zie hierover o.m. Naamkunde I (1969), blz. 64-65).
Nadat de vroeger verschenen delen telkens aan de familienamen van een Nederlandse provincie, en wel: deel I aan Drente (1963), II Friesland (1964), III Groningen (1964), IV Utrecht (1967), V Zeeland (1967), VI Overijsel (1968) gewijd werden, wordt voor de eerste maal in dit deel één enkele stad nl. Amsterdam behandeld. Het alfabetisch register bevat 53.960 verschillende familienamen voor een bevolking (in 1947) van 803.847 inwoners, wat betekent dat elke familienaam in Amsterdam door 18,49 inwoners van de hoofdstad van Nederland werd gedragen. Deze en vele andere statistische inlichtingen heeft P.J. Meertens in de Inleiding (blz. 5-23) tot dit keurig uitgegeven boek samengevat. Men leest er met spanning over de immigratie uit binnen- en buitenland door de eeuwen heen, over de aangroei en de afname van de bevolking, over de frequentie van de familienamen (zie tabellen op blz. 13-19), over de grote mobiliteit van de Amsterdamse bevolking, enz.
Afgezien van het belang van dit nieuwe deel van het Repertorium voor de studie van de historische demografie van een grote havenstad zoals Amsterdam, zal de studie van de antroponymie er zeer door gebaat zijn. Problemen als daar zijn: de bestendigheid der familienamen (door vergelijking van de namen in het kohier der kapitale impositie van 1585 met die van de controlestroken van 1947); de naamgeving zelf (vooral van de Amsterdamse Asjkenazische Joden, die in het begin der 19e eeuw een familienaam aannemen); de vernederlandsing en de vertaling van uitheemse namen enz.
Moge het ‘Nederlands repertorium van familienamen’, waarvan de volgende delen - 15 delen worden thans voorzien - de namen van de nog niet behandelde provincies en die van de steden Rotterdam en 's-Gravenhage zullen bevatten, met gestadige groei zijn voltooiing tegemoet gaan.
| |
Toponymie.
In de serie ‘Bijdragen en Mededelingen der Dialecten-Commissie van de Kon. Nederlandse Akademie van Wetenschappen’ verscheen als nr. XXXVII, onder de titel Van Randstad tot Landrand, de kaart: Dialecten en Naamkunde (tevens opgenomen in de Atlas van Nederland, blad X-2), met toelichting door Jo Daan en D.P. Blok (Amsterdam, Noord-Hollandsche Uitgevers Mij, 1969, 54 blz. off-set), met een kaart en een grammofoonplaatje.
| |
| |
Wij beperken ons hier bij een samenvatting van de bespreking der naamkundige kaartjes (B-E) door D.P. Blok, die nog eens aantoont welke voordelen de kartografische voorstelling van naamkundige verschijnselen voor het naamkundig onderzoek inhoudt.
Kaart B: ‘Voorde en drecht’ toont de verspreiding van voorde, voorde als waternaam, fird (in Friesland), wade en drecht als plaatsnaam, waternaam, straatnaam en kasteelnaam. Voorde en drecht zijn geografisch gescheiden en wel volgens de aard van de bodem: voorde vindt men daar waar de bodem van de doorwaadbare plek vast is (Zandvoorde, Steenvoorde), drecht komt voor in gebieden waar een vaste bodem niet te verwachten is, zodat de oorspronkelijke betekenis van drecht ‘overzetveer’, ‘water waar men overheen varen moet’, mnl. overdraghe, schijnt te zijn.
Kaart C: ‘Enk’ laat een -eng/-enk-gebied onderkennen in het midden, tegenover een es-gebied in het Oosten van Nederland en Duitsland, met enkele engeland-toponiemen in het Zuiden van Vlaanderen. Als veldnaam is eng het oude woord ter aanduiding van het bouwland, het is een taalrest die in het Oosten verdrongen werd door es en in het Westen door jongere namen zoals akker, veld, e.a.
Kaart D: ‘Inguaeonismen’ toont de verspreiding van mude, muide(n) tegenover mond, monde en van het woord nes voor ‘landtong, land aan water’, dat men, wegens het voorkomen in de Noordzeelanden, als een inguaeonisme beschouwt en dat zich van de kuststreek naar het binnenland heeft verbreid.
Kaart E ‘Percentage per gemeente van het aantal dragers van familienamen eindigend op ink/ing in Gelderland en Overijsel, in 1947’ biedt de kartografische bewerking van de controlestroken van de volkstellingsformulieren waarop het Nederlands Repertorium van familienamen steunt. Oorspronkelijke boerderijnamen op -ink, voorafgegaan door een psn. of door een appellatief, worden, door de gewoonte mensen te noemen naar hun boerderij, tot familienaam. Een vergelijking met de gegevens over de frequentie van de oude boerderijnamen op ink geeft inlichtingen over de mobiliteit of de honkvastheid van de bewoners der onderzochte gebieden.
Als nr. XXXIX van dezelfde reeks ‘Bijdragen en Mededelingen van de Dialecten-Commissie’ verschenen, onder de gezamenlijke titel Taal en Dialekt, de lezingen gehouden voor de Commissie, op 11 april 1970, door Willem Pée, ‘Het algemeen Nederlands in Vlaanderen’ en door G. van der Woude ‘Taal en dialect in Friesland’. Amsterdam, N.V. Noord-Hollandsche Uitgevers Mij, 1970, 44 blz., bruto prijs fl. 6.50.
De Historische Commissie van ‘Het Drentse Genootschap’ heeft het plan opgevat voor 33 Drentse gemeenten het veldnamenmateriaal te publiceren en dit door het reproduceren van de oudste kadastrale plans van Drente (ca. 1813-ca. 1835). De eerste kaart van deze reeks is
| |
| |
die van de gemeente Sleen, het vroegere gelijknamige kerspel, in het Z.O. van de provincie Drente. Zij bestaat uit drie bladen, op de kadastrale basis van 1832, schaal 1/5.000, waarvan de studie wel enige inspanning vraagt, indien men niet beschikt over een grote werktafel.
De begeleidende brochure van de hand van de samensteller der kaart, J. Wieringa, De veldnamen in de gemeente Sleen (Assen, Uitg. van het Drents Genootschap, 1970, 31 blz., fl. 12,50) licht de lezer in over de ontwikkeling van het bovengenoemde plan en over de samenwerking van de Historische Commissie met het Nedersaksisch Instituut te Groningen onder leiding van Prof. Dr. K. Heeroma. Dat Instituut heeft in 1961-1963 een onderzoek ingesteld naar de perceelsnamen voorkomende in de Registers van Overdracht van de jaren 1838-1868, en daardoor werd het veldmateriaal dat vanaf 1949, door middel van een enquête bij de oudste inwoners van de Drentse gemeenten werd ingeschuurd, aanzienlijk aangevuld. Daarna bespreekt J. Wieringa de ‘Historische gegevens waarop de basis van de kaart berust’, waarbij vooral de geschiedenis van de marken, als maatschappelijke organisaties en tevens als gebiedsindelingen (die vaak als sectiegrenzen van het kadaster voortleven) belangwekkend is. In zijn ‘Toelichting op de veldnamenkaart’ wijst de samensteller o.m. op het belang ervan voor de historische geografie en de studie van de cultuurlandschappen, gereflecteerd in de benamingen es, made, veld, veen.
Een ‘Veldnamenregister volgens kadastrale indeling’ en een ‘Alfabetisch veldnamenregister’ besluiten deze zeer interessante studie.
In de Beselaarse Gedenkboeken - vijfde deel (1970) heeft J.H. Maes [Eigen beheer: Geluwestraat 10, Beselare], evenals in het 2de en in het 4de deel, Beselaarse plaatsnamen opgenomen (blz. 5-54), met het doel ‘de plaatsnamen te verzamelen, want zij gaan van langsom meer uit de volksmond verloren’.
De 456 lemmata (ten dele in zeer willekeurige spelling) zijn ingedeeld in vijf kategorieën met doorlopende nummering: Bossen, landerijen, meersen en weiden - Leengoederen en hofsteden - Straten, wegen, wijken, hoeken - Waterlopen, bruggen, duikers - Varia en nieuwere benamingen. Benevens het Woordenboek van De Flou en andere gedrukte werken, de registers der Wettelijke Passeringen, excerpeerde de auteur allerhande archivalia, doch hij mist de nodige nauwkeurigheid in de vermelding van (en de verwijzing naar) de bronnen.
Leuven.
H. Draye
|
|