Naamkunde. Jaargang 2
(1970)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
Het woord haas in plaatsnamen.Voorzover wij in voldoende mate ingelicht zijn, komt de diernaam haas als zodanig nogal zelden voor in plaatsnamen. In zijn Toponymie van Asse (1952) vermeldt J. Lindemans een herberg genaamd Het Haasken, ao 1720 het Haesken (blz. 118). Oudere bewijsplaatsen zijn (volgens Gysseling TW 460): Hazeberg, ao 1183 Haseberch (Leuven); Hazebroek, ao 1122 Hasbruc (Noord-Frankrijk); Hasenrothe (± 1200) en Hasinolke (± 1220), beide in West-Duitsland. De vorm Haas- staat wel eens als normale ontwikkeling van andere woorden: 1o genitief van havik ‘dagroofvogel, kleiner dan de valk’: haveks- > haves- (Mansion VB 58) in Haasdal, ao 1190 Hafkesdale (Ned.-Limburg); Haasdonk, ao 1149 Hauesdunc (arr. Mechelen); id., ao 1150 Havexdunc (arr. Sint-Niklaas); Haastrecht, ao 1108 HavekesdrechtGa naar voetnoot(1) of HauekesdretGa naar voetnoot(2) (Zuid-Holland); Hasborn, ao 1097 de HauekesbrunnoGa naar voetnoot(3) (West-Duitsland); 2o genitief van Hager (onzekere betekenis, volgens Mansion VB 54; mansnaam Haguhard, volgens Gysseling TW 433) in Haasrode, ao 1210 Hagarsrode, ao 1440 Hagersrode (arr. Leuven); 3o germ. Hasia in Hasehem, top. uit de IXe eeuw in de provincie Utrecht, met de betekenis ‘woonplaats van Hessen’ (Gysseling TW 453). Een ander haas-woord komt voor in West-Vlaanderen (vgl. wvl. hazegaars ‘soort van gras met lange en dunne halmen, ook koorngras’): Hazenbilk te Varsenare, dat volgens Pollet en Helsen ‘slechte weide’ zou kunnen betekenenGa naar voetnoot(4). De levende toponymie van het noordoosten van de provincie Luik en van de Voerstreek is betrekkelijk rijk aan Haas-plaatsnamen. Er zijn samenstellingen waar bezwaarlijk een samenhang met het dier kan worden aangenomen. Als de benaming Haas alleen staat, | |
[pagina 226]
| |
is ze trouwens, op één uitzondering na, vrouwelijk. We mogen ons dan ook afvragen waar die vandaan komt. Hierna volgt het materiaal waarover wij beschikkenGa naar voetnoot(5). Haas (1), kad. Op den Haas, dial. op ənə hās: een perceel te 's-Gravenvoeren. Blijkbaar een eenvoudige personificering. Het toponiem is mannelijk. De diernaam haas kan als spotnaam van de eigenaar gebruikt zijn en overgedragen worden op het perceel. Haas (2), kad. Haes, dial. a gən hās: een heuvel ten noordoosten van het station te Aubel. Waalse benaming: al hâze. Haas (3), ao 1533 stuck lants gelegen op gen hassGa naar voetnoot(6), ao 1774 een stuck boscagie op de hassenGa naar voetnoot(7), kad. Obgen Haas, mil. La Hase, dial. op ən hās: twee hoeven te Balen, op een hoogte gelegen ten zuidoosten van Rünschen. Waalse naam: al mizére (letterlijk = ‘à la misère’). Haas (4), kad. Les Haas, in het Waals so lès hasses: eveneens te Balen; het gaat hier om een aantal weiden gelegen in het geromaniseerde gedeelte van de gemeente, tussen Honthem (Waals) en Meuschemen (Platdiets). Het Waals woord hasse, te Luik hèsse (letterlijk = ‘échasse’), komt vrij vaak voor in plaatsnamen, met de betekenis van ‘terrain de forme irrégulière, p. ex. en forme de béquille ou d'escalier’ (Grandgagnage) of (nader bepaald) ‘terrain de forme angulaire’ (zie hierover: E. Renard, in Handelingen van de K.C.T.D. X (1936), blz. 376-381). Haas (5), kad. Haessen, dial. op ən hās, en Haas (6), kad. Overstehaes, dial. op ən (ǭvəštə) hās: twee dicht bij elkaar liggende weiden te Welkenraat. Haas (7): zie hieronder s.v. Haasberg (2). Haas (8): zie hieronder s.v. Haasstraße. Haasbach, dial. hāzəbak of hāzbak: dit beekje maakt gedeeltelijk de grens uit tussen Kettenis en Eupen (Oberstadt). Heet ook Nisperter Bach en (humoristisch) der Jordan (vroeger was de spotnaam van de inwoners van het gehucht Nispert: də izra əlitə). Nispert ligt op een hoogte. Haasberg (1), ao 1559 up Hassenberch, kad. Hasberg, dial, op | |
[pagina 227]
| |
ənə hāzbərəx: te Lontsen. De weg die hierheen leidt heet Haasberger Weg, kad. Hasselberg Weg, dial. hāzbərəgər wę̄x. Haasberg (2), kad. Auf der Haas, ao 1770 In den Haasberg, dial, op ənə hāzberəx: Eupen. Haasstraße (officiële benaming), kad. Unter der Haas, dial. ǭundər gən hās: Eupen (Unterstadt). Hasebach, kad. Hasebach, Ruisseau de Haeseback, dial. də hāzəbak, bijrivier van de Vesder: Membach (Hertogenwald). Hasebusch, kad. Hasselbusch, dial. op hāzəboš: een plaats in het woud (Membach). In het Waals heet die plaats è hazèbus'. Het huisje aldaar heet in het Waals lu barake dè prḗ l' bonèt en in het Platdiets də hāzəbošər būt (= Hasebuscher Bude). Eerder dan aan Haas zal men denken aan hgd. Hasel, mnl. hagel, mnd. has(s)el ‘hazelaar’. Elders in hetzelfde woud bestaat er een Haselpfad, dial. hazelpat. Hasenell, dial. op hāzənęl: in de Eupener Stadtwald. Het woord nęl, dat thans nog als appellatief gebruikt wordt in het Oostmoezelfrankisch (cfr Rheinisches Wörtebuch VI 145 s.v. Nelle), komt uit het Ohd. hnël (m.) of eerder uit nëlla (vr.), bijvorm van hnol, nol ‘top’ (cfr Schade, Altdeutsches Wörterbuch, blz. 409- 410). In Oost-België treffen wij het aan in woudtoponiemen (hoog gelegen open plaatsen in het woud), o.a.: Ternell (Eupen), Koffernell (Eynatten). Hasenhof, kad. Haasenhof, dial. op hāzəhōf: Kettenis. Hasenvenn, dial. op ə hāzəvęn: een veenachtige plaats in de Eupener Stadtwald. Hazendries, kad. Haazendresse, Heusendriesch, dial. op hāzəndrį̄š: weiden in Sint-Martens-Voeren en Sint-Pieters-Voeren (‘prairies de mauvaise qualité’, volgens onze zegslieden). Als het woord haas als eerste lid van samenstellingen optreedt, bestaat er geen voldoende reden om de diernaam telkens systematisch uit te sluiten. Dat een plaats in het Hoge Veen haar naam te danken zou hebben aan de aanwezigheid van hazen, is niet a priori te verwerpen. Hetzelfde geldt de benaming Hazendries in de Voerstreek. Aan de andere kant mogen wij veronderstellen, dat de Hasenhof (Kettenis) zou toebehoord hebben aan een man genoemd Haas. Familienamen Haes en Haessen komen al in de zestiende eeuw te Aken, Gulpen en Walhorn voorGa naar voetnoot(8). Cfr ook nota bij Haas (1). | |
[pagina 228]
| |
Treffend is echter het feit, dat Haas in onze streek betrekkelijk vaak als simplex voorkomt. Voor Haas (1), dat als mannelijk zelfstandig naamwoord gebruikt wordt, en voor Haas (4), dat niet Germaans is en dat trouwens als meervoud wordt aangevoeld, hebben wij al een verklaring gegeven. Wat betekenen dan de andere Haas-namen? Bij gebrek aan voldoende historische bewijsplaatsen dient rekening te worden gehouden met het uitzicht van de betrokken plaatsen en met hun ligging. Het gebruik van het voorzetsel op in de meeste wendingen waarin het woord haas voorkomt wijst erop, dat wij te doen hebben met hoog gelegen plaatsen. Dit komt inderdaad met de werkelijkheid overeen, behalve misschien voor Hasenhof en Hazendries (die echter ook met op gebruikt worden). De Haasbach en de Hasebach zijn beekjes die in een hoog gelegen streek vloeien. De officiële benaming Haasstrasse die een oudere ‘Unter der Haas’ (in de volkstaal nog steeds ǭundər gən hās) vervangen heeft: de Haas, waaronder de Haasstrasse ligt, is niets anders dan de Haasberg, vroeger ‘Auf der Haas’ (kad.). Wij mogen dus aannemen, dat het Platdietse vrouwelijk znw. hās diende om een ‘hoogte’ aan te duiden. Welnu, een hoogte is zelden geschikt voor de landbouw, ze is vaak aan de wind, de hitte en de droogte blootgesteld; zulke plaatsen zijn veelal onvruchtbaar. Zou dit geen voldoende reden zijn om de veelzeggende Waalse benaming al mizḗre (= Haas 3) te rechtvaardigen? Deze omstandigheid noopt er ons toe onze Platdietse Haas-namen in verband te brengen met het archáisch Luikerwaals woord hazîre ‘terrain pierreux, dépourvu d'humus’Ga naar voetnoot(9). Fonetisch en semantisch is dit woord niet te scheiden van het bijvoeglijk naamwoord hazi ‘à demi-séché’ (in gebruik te Bellik [Bergilers], bij Borgworm, als men spreekt van de was die in de winter hangt te drogen), en van het werkwoord hazi (te Verviers: hèzi) ‘river (un clou, en aplatir la pointe)’, waarvan de eerste betekenis is ‘über gelindem Feuer dörren’Ga naar voetnoot(10). Deze woordfamilie is van Germaanse oorsprong: het etymon van het wkw. hazi is grom. *hasire, uit frk. *hasjan | |
[pagina 229]
| |
(< wgm. *haswjan, afgeleid van het bvnw. *haswi = ags. hasu ‘aschgrau’)Ga naar voetnoot(11). Ons inziens zou Haas als plaatsnaam, ten minste in het noordoosten van de provincie Luik, eveneens teruggaan op de stam van het wkw. *hasjan, met de grondbetekenis: ‘aan de droogte blootgestelde, onvruchtbare plaats’. Is deze gissing juist, dan moet het znw. een korte -a- hebben, hetgeen wel strookt met de schaarse oude grafieën die wij vermeld hebben, nl.: ao 1533 Hass, ao 1559 Hassenberch. Dat het woord thans met lange -ā- uitgesproken wordt is geen bezwaar, want een oorspronkelijke korte -a- wordt in de dialekten van Overmaas vóór stemloze spirans regelmatig gerekt, vgl. glās = nld. glas, dāx = nld. dag, lāst = nld. last, wāsə = nld. wassen, hgd. wachsen, vāst = nld. vast, vlās = nld. vlas, hgd. Flachs, enz.Ga naar voetnoot(12). Een andere hypothese werd voorgesteld door B. Willems, die gewag maakte van een (ons onbekende) Welsche Haas op het grondgebied van de gemeente WalhornGa naar voetnoot(13). Hierover schreef hij het volgende: ‘Haes hängt vielleicht zusammen mit dein germanischen Worte haisi “Gestrüppwald”. Je mehr nun das Strauchwerk zurückging, um so mehr nahm der Heidebereich zu. Das Wort findet sich schon früh im Wallonischen und zwar in den Schreibweisen heys, heis, heid, gesprochen hé, dieses bezeichnet eine Heidefläche, besonders am Bergesabhange’Ga naar voetnoot(14). Dat Haas op frk. *haisi (waaruit Waals hé en mnl. hees(t)) zou teruggaan, lijkt semantisch en fonetisch hoogst onwaarschijnlijk. De grondbetekenis van dit woord is ‘kreupelhout’, hetgeen niet strookt met het uitzicht van de plaatsen. Welnu, in Overmaas is frk. *haisi al door een aantal plaatsnamen vertegenwoordigd: Hees of Heis, uitgesproken hēs (Homburg, Montsen, Raren, Welkenraat), Heesberg en Heesbusch (Homburg), Heesgasse (Lontsen), Heesweg (Montsen, Hendrik-Kapelle). Mochten wij aanvaarden dat Haas een bijvorm of doublet van Hees kan zijn, dan zouden we niet | |
[pagina 230]
| |
van frk. *haisi maar van de geromaniseerde vorm ervan moeten uitgaan: *hasu. Naar onze mening dient de voorkeur te worden gegeven aan de eerste verklaring: Haas (vr.) is afgeleid van frk. *hasjan ‘droog maken’ en betekent ‘onvruchtbare, aan de droogte blootgestelde plaats’.
Méry-Tilff. A. Boileau Geassocieerd Navorser N.F.W.O. |
|